OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling
van de voorwaarden en vorm van het conformiteitattest voor wervingsambten in
het onderwijs ter uitvoering van de Europese Richtlijnen 89/48, 92/51 en
2001/19
goedkeuringsdatum
15 APRIL 1997
publicatiedatum
B.S.10/07/1997
datum laatste wijziging
16/06/2009
(opschrift gewijzigd bij B.Vl.R.
24-2-2006)
COORDINATIE
B.Vl.R.
23-4-2004 - B.S. 5-8-2004
B.Vl.R. 24-2-2006 - B.S.
17-3-2006
opgeheven door B.Vl.R. 24-4-2009 - B.S.
16-6-2009
De Vlaamse regering,
Gelet op de Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 12 december 1988
betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma's
waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten,
gewijzigd door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2
mei 1992 en het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte van 17 maart 1993;
Gelet op de Richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992
betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen,
ter aanvulling van Richtlijn 89/48/EEG, gewijzigd door de Richtlijn 95/43/EG
van de Commissie van 20 juli 1995 tot wijziging van de bijlagen C en D;
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 12bis,
§ 2, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1973 en gewijzigd door het decreet
van 31 juli 1990;
Gelet op het bijzonder decreet
van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55, § 1;
Gelet op artikel 3, 6° van het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
Gelet op artikel 5, 8°
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het
Koninklijk Besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de
bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor de wervingsambten van het
administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,
kunst- en normaalonderwijs gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli
1969 en bij het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 1989;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 22 april 1969
betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch
personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen, gewijzigd bij het Koninklijk Besluit van 22 mei 1970,
het koninklijk besluit van 3 juni 1976, het koninklijk besluit van 1 april
1977, het koninklijk besluit van 21 oktober 1980, het besluit van de Vlaamse
regering van 14 juni 1989, het besluit van de Vlaamse regering van 27 juni
1990, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 28
april 1993, het decreet van 15 december 1993 en het decreet van 21 december
1994;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 juli
1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel
van de Rijks-psycho-medische-sociale centra, van de gespecialiseerde
Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de
inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra,
de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde
psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30
oktober 1981, het koninklijk besluit nr. 226 van 7 december 1983, het decreet
van 27 maart 1991 en het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van
5 juni 1989 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de
kandidaten voor wervingsambten van het administratief personeel van de
onderwijsinstellingen en van de psycho-medisch-sociale centra van de Vlaamse
Gemeenschap en voor de gesubsidieerde betrekkingen van het administratief
personeel in de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde
onderwijsinstellingen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van
13 november 1991 en 10 mei 1995;
Gelet op het
besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 1989 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs, gewijzigd bij de besluiten van
de Vlaamse regering van 31 juli 1990, 26 september 1990, 12 juni 1991, 19
december 1991, 15 juli 1992, 3 februari 1993, 7 juli 1993, 15 september 1993,
18 mei 1994, 7 september 1994, 25 januari 1995, 12 juni 1995 en 28 juli 1995;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van
27 juni 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, en de bezoldigingsregeling in
het gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs, gewijzigd bij de besluiten van de
Vlaamse regering van 19 december 1991 en 29 juni 1994;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990
betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen en de bezoldigingsregeling
in het buitengewoon onderwijs, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse
regering van 19 december 1991, 29 juni 1994 en 20 september 1995;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van
31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen, het
prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de
onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek,
woordkunst en dans gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 2
december 1992,
Gelet op het besluit van de
Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de
weddeschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van
het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van
de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichting
beeldende kunst, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 2
december 1992;
Gelet op het besluit van de
Vlaamse regering van 26 september 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de
weddeschalen en de bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en de
godsdienstleraars, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19
december 1991, 15 juli 1992, 3 februari 1993, 7 juli 1993, 18 mei 1994 en 25
januari 1995;
Gelet op het besluit van de Vlaamse
regering van 16 november 1994 tot regeling van de begrotingscontrole,
inzonderheid op artikel 8, § 2;
Gelet op het
gunstig advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 juli 1996,
waarin gesteld wordt dat de ontvangsten en uitgaven niet worden beïnvloed;
Gelet op het protocol nr. 239 van 15 oktober 1996
houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke
vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse
Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het
protocol nr. 23 van 15 oktober 1996 houdende de conclusies van de
onderhandelingen gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité
gesubsidieerd vrij onderwijs;
Gelet op de
beraadslaging van de Vlaamse regering op 22 oktober 1996, betreffende de
aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 december
1996, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
§ 1. De
administratieve verklaring waarin bevestigd wordt dat een in een lidstaat van
de Europese Unie uitgereikt diploma of getuigschrift, toegang verleent tot
één of meerdere ambten, zoals bepaald in artikel 2 van dit
besluit, in uitvoering van de Europese Richtlijn 89/48/EEG of de Europese
Richtlijn 92/51/EEG, is een conformiteitsattest.
§ 2. De Europese
Richtlijnen, opgesomd in § 1 van dit artikel, worden als bijlage bij dit
besluit gevoegd.
[§ 3. Onder diploma of getuigschrift in dit
besluit wordt, zoals bepaald in artikel 1 van de Europese Richtlijn 2001/19,
ook verstaan elk studiebewijs van een gereglementeerde
opleiding.]
B.Vl.R.
van 24-2-2006
Art. 2.
Het conformiteitsattest kan enkel
slaan op de wervingsambten die vastgelegd zijn in de reglementaire bepalingen
getroffen in uitvoering van de decreten die de rechtspositie bepalen van de
personeelsleden van het onderwijs.
Art. 3.
Een in een lidstaat van de
Europese Unie uitgereikt diploma of getuigschrift, vergezeld van een
conformiteitsattest, wordt beschouwd als een bekwaamheidsbewijs van de
categorie "vereiste bekwaamheidsbewijzen", zoals bepaald in de koninklijke
besluiten en de besluiten van de Vlaamse regering, opgesomd in artikel 17.
Art. 4.
Het conformiteitsattest wordt
bekleed met het zegel van de Vlaamse Gemeenschap en vermeldt ten minste :
1° de naam en voornaam van de aanvrager;
2° de geboortedatum en -plaats;
3° de nationaliteit;
4° de nominale duur van de gevolgde studies;
5° de benamingen van de behaalde diploma's;
6° de gelopen stage;
7° de
beroepservaring;
8° het ambt met de
desgevallend daaraan verbonden vakken en/of specialiteiten en/of leerjaren
waartoe aan de kandidaat toegang wordt verleend;
9° de weddeschaal of weddeschalen verbonden aan het in 8°
bepaalde;
10° de beroepstitel en de
wettelijke opleidingstitel, met de eventuele afkorting ervan, verleend in de
lidstaat van oorsprong of van herkomst tesamen met de naam en plaats van de
instelling of van de examencommissie die deze titel heeft verleend;
11° de datum van het opmaken.
Art. 5.
Voor de uitvoering van de
Europese Richtlijn 89/48/EEG biedt de kandidaat zich aan bij de administratie
Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van het departement Onderwijs bij
het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Voor de uitvoering van de Europese
Richtlijn 92/51/EEG biedt de kandidaat zich aan bij de administratie Secundair
Onderwijs van het departement Onderwijs bij het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap.
Art. 6.
De kandidaat vult een
aanvraagformulier in, dat ten minste vermeldt :
1° de naam en voornaam;
2°
de geboortedatum en -plaats;
3° de
nationaliteit;
4° het contactadres;
5° de nominale duur van de gevolgde studies;
6° de benamingen van de behaalde diploma's;
7° de gelopen stage;
8° de beroepservaring;
9°
het ambt met de desgevallend daaraan verbonden vakken en/of specialiteiten
en/of leerjaren waartoe de kandidaat toegang vraagt;
10° de wettelijke opleidingstitel, met de eventuele afkorting
ervan, verleend in de lidstaat van oorsprong of van herkomst tesamen met de
naam en plaats van de instelling of van de examencommissie die deze titel heeft
verleend.
Art. 7.
§ 1. De kandidaat
dient bij de in artikel 5 vermelde administratie een dossier in dat tenminste
de volgende documenten bevat :
1° het
aanvraagformulier;
2° een [...] kopie van de
diploma's of getuigschriften vermeld in het aanvraagformulier;
3° een volledige vakkenlijst van de gevolgde opleiding;
4° een verklaring, van een bevoegde
autoriteit van de lidstaat waar het diploma of getuigschrift werd uitgereikt,
waaruit blijkt dat de kandidaat op basis van het voorgelegde diploma of
getuigschrift in die lidstaat het gesolliciteerd ambt met de desgevallend
daaraan verbonden vakken en/of specialiteiten en/of leerjaren kan uitoefenen;
5° een verklaring, van een bevoegde
autoriteit van de lidstaat waar de opleiding werd gevolgd, waaruit blijkt dat
de kandidaat gemachtigd is de wettelijke opleidingstitel, met de eventuele
afkorting ervan, te dragen.
§ 2. De
administratie kan steeds bijkomende documenten en informatie
opvragen.
§ 3. Indien de
documenten en informatie, vermeld in dit artikel, niet in het Nederlands zijn
opgesteld, kan de administratie vragen ze te laten vertalen door een
beëdigd vertaler.
§ 4. Zodra het
dossier volledig is, zal de administratie dit bevestigen aan de
aanvrager.
B.Vl.R.
van 23-4-2004
Art. 8.
De aanvraag van de kandidaat voor
de uitvoering van de Europese Richtlijn 89/48/EEG wordt beoordeeld door de
directeur-generaal van de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk
Onderzoek. De aanvraag van de kandidaat voor de uitvoering van de Europese
Richtlijn 92/51/EEG wordt beoordeeld door de directeur-generaal van de
administratie Secundair Onderwijs.
Art. 9.
De directeur-generaal van de
administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of de
directeur-generaal van de administratie Secundair Onderwijs kan slechts
één van de volgende beslissingen nemen :
- een conformiteitsattest kan niet afgeleverd worden omdat de
toepassingsvoorwaarden van de Europese Richtlijnen niet vervuld
zijn;
- een conformiteitsattest wordt
afgeleverd;
- een conformiteitsattest kan niet
afgeleverd worden omdat de kandidaat nog aangeduide tekorten moet wegwerken via
compenserende maatregelen, zoals bepaald in artikel 12 en 13.
Art. 10.
De beslissing van de
directeur-generaal van de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk
Onderzoek en van de directeur-generaal van de administratie Secundair
Onderwijs, in uitvoering van artikel 9, wordt genomen binnen een termijn van
vier maanden die aanvangt op het moment dat het dossier volledig is.
Art. 11.
De tekorten aangeduid in artikel
9, conform artikel 4 van de Europese Richtlijn 89/48/EEG of van de Europese
Richtlijn 92/51/EEG, kunnen slechts zijn :
-
ofwel een verschil in duur van de opleiding;
-
ofwel essentiële vakken die ontbreken en/of essentiële verschillen in
de beroepsuitoefening.
Art. 12.
Een verschil in de duur van de
opleiding kan enkel gecompenseerd worden door het aantonen van voldoende
beroepservaring, volgens de modaliteiten van artikel 4 en 8 van de Europese
Richtlijn 89/48/EEG of van artikel 4 en 12 van de Europese Richtlijn 92/51/EEG.
Art. 13.
§ 1. De kandidaat
kan de essentiële vakken die ontbreken en/of essentiële verschillen
in de beroepsuitoefening wegwerken, volgens de modaliteiten van artikel 4 van
Europese Richtlijn 89/48/EEG of van de Europese Richtlijn 92/51/EEG, door :
- ofwel succesvol een examen af te
leggen;
- ofwel succesvol een aanpassingsstage te
doorlopen.
[§ 1bis. Bij het bepalen van het examen en de
aanpassingsstage moet de kennis van de kandidaat, die hij tijdens zijn
beroepservaring heeft verworven, in acht genomen worden door na te gaan of dit
geheel of gedeeltelijk het ontbreken van essentiële vakken en/of
essentiële verschillen in de beroepsuitoefening
ondervangt.]
§ 2. [De
Examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap of de examencommissies van de
hogescholen en de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap nemen het examen,
zoals bepaald in § 1 van dit artikel af.]
§ 3. De
directeur-generaal van de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk
Onderzoek of de directeur-generaal van de administratie Secundair Onderwijs
beslist of de aanpassingsstage succesvol is
doorlopen.
B.Vl.R.
van 24-2-2006
Art. 14.
De compenserende maatregelen van
artikelen 12 en 13 mogen niet cumulatief opgelegd worden.
Art. 15.
Zodra de kandidaat de aangeduide
tekorten via de compenserende maatregelen succesvol wegwerkt, wordt het
conformiteitsattest afgeleverd.
Art. 16.
Het conformiteitsattest vervalt
indien het ambt, waartoe door het conformiteitsattest toegang werd verleend,
gedurende drie opeenvolgende jaren niet werd uitgeoefend.
Art. 17.
De artikelen hierna aangeduid :
- artikel 1 en 2 van het Koninklijk Besluit van
19 juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de
kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het
meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs;
- artikel 3, eerste lid van het
Koninklijk Besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen
vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het
opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen
voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen
afhangen;
- artikel 16 van het Koninklijk Besluit
van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
technisch personeel van de Rijks-psycho-medische-sociale centra, van de
gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de
Rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de
psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en
beroepsoriëntering en de gespeciali-seerde psycho-medisch-sociale
centra;
- artikel 1, § 1 van het besluit van
de Vlaamse regering van 5 juni 1989 tot vaststelling van de
bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor wervingsambten van het
administratief personeel van de onderwijsinstellingen en van de
psycho-medisch-sociale centra van de Vlaamse Gemeenschap en voor de
gesubsidieerde betrekkingen van het administratief personeel in de door de
Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijsinstellingen;
-
artikel 4, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 1989
betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen, het prestatiestelsel en
de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs;
- artikel 5, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van
27 juni 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, en de bezoldigingsregeling in
het gewoon kleuter- lager en basisonderwijs;
-
artikel 4, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 26 september
1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen en de
bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en de
godsdienstleraar;
- artikel 5, § 2 van het
besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen en de bezoldigingsregeling in het
buitengewoon onderwijs;
- artikel 4, § 2 van
het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel
en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds
kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans;
- artikel 4, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van
31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen, het
prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de
onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende
kunst,
worden aangevuld met :
"De in een lidstaat van de Europese Unie uitgereikte diploma's of
getuigschriften worden aangenomen, indien ze vergezeld gaan van een
conformiteitsattest zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse regering tot
bepaling van de voorwaarden en vorm van het conformiteitsattest voor
wervingsambten in het onderwijs ter uitvoering van de Europese Richtlijnen
89/48/EEG en 92/51/EEG."
Art. 18.
Dit besluit treedt in werking op
de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 19.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit
Bijlage
Richtlijn van de
Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van
hoger onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar
worden afgesloten (89/481EEG)
Artikel 1
In deze richtlijn wordt
verstaan onder :
a) diploma : alle diploma's,
certificaten en andere titels dan wel elk geheel van dergelijke diploma's,
certificaten en andere titels :
- afgegeven door
een bevoegde autoriteit in een lidstaat die is aangewezen overeenkomstig zijn
wettelijke en bestuursrechterlijke bepalingen;
-
waaruit blijkt dat de houder met succes een post-secundaire studiecyclus van
ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een
universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of een andere instelling
van hetzelfde opleidingsniveau en, in voorkomend geval, dat hij met succes de
beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de post-secundaire
studiecyclus wordt vereist, en
- waaruit blijkt
dat de houder de vereiste beroepskwalificaties bezit om tot een gereglementeerd
beroep in die Lid-Staat te worden toegelaten of om dat uit te oefenen,
wanneer de met het diploma, het certificaat of de
andere titel afgesloten opleiding overwegend in de Gemeenschap is genoten of
wanneer de houder ervan een driejarige beroepservaring heeft opgedaan,
gewaarmerkt door de Lid-Staat die een diploma, een certificaat of een andere
titel van een derde land heeft erkend
Alle
diploma's, certificaten en andere titels, dan wel elk geheel van dergelijke
diploma's, certificaten en andere titels die door een bevoegde autoriteit in
een Lid-Staat zijn afgegeven, worden gelijkgesteld met een diploma in de zin
van de eerste alinea, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding
wordt afgesloten welke door een bevoegde autoriteit in die Lid-Staat als
gelijkwaardig wordt erkend, en daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of
uitoefening van een gereglementeerd beroep zijn verbonden;
b) ontvangende Lid-Staat : de Lid-Staat waar een onderdaan van een
Lid-Staat een aldaar gereglementeerd beroep wenst uit te oefenen, zonder daar
zijn diploma te hebben behaald of het betrokken beroep daar voor het eerst te
hebben uitgeoefend;
c) gereglementeerd beroep :
de gereglementeerde beroepsactiviteit of het geheel van gereglementeerde
beroepsactiviteiten die in een Lid-Staat dit beroep vormen;
d) gereglementeerde beroepsactiviteit : een beroepsactiviteit,
voor zover de toegang tot of de uitoefening dan wel een van de wijzen van
uitoefening daarvan, in een Lid-Staat krachtens wettelijke of
bestuursrechterlijke bepalingen direct of indirect afhankelijk is gesteld van
het bezit van een diploma. Wijzen van uitoefening van een gereglementeerde
beroepsactiviteit zijn met name :
- de
uitoefening onder het voeren van een beroepstitel, indien het voeren van deze
titel beperkt blijft tot bezitters van een diploma, dat is vastgelegd in
wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen;
-
de uitoefening van een beroepsactiviteit in de gezondheidssector, indien de
bezoldiging en/of de vergoeding van die activiteit krachtens het nationale
stelsel van sociale zekerheid afhankelijk is gesteld van het bezit van een
diploma.
Indien de eerste alinea niet van
toepassing is, wordt onder een gereglementeerde beroepsactiviteit verstaan, een
beroepsactiviteit die wordt uitgeoefend door de leden van een vereniging of
organisatie die ten doel heeft in de betrokken beroepssector een hoog niveau te
bevorderen en te handhaven en die, voor de verwezenlijking van dit doel, een
specifieke vorm van erkenning geniet door een Lid-Staat en
- aan haar leden een diploma afgeeft;
- ervoor zorgt dat haar leden handelen volgens de beroepscode die
zij voorschrijft, en
- hun het recht verleent,
een titel of de daarvoor gebruikelijke aanduidingen te voeren dan wel een
status te genieten die met dit diploma overeenkomt.
Een niet limitatieve lijst van verenigingen of organisaties die op
het tijdstip van de aanneming van de richtlijn voldoen aan de voorwaarden van
de tweede alinea, gaat in de bijlage. Telkens wanneer een Lid-Staat de in de
tweede alinea bedoelde erkenning aan een vereniging of organisatie verleent,
stelt hij de Commissie daarvan in kennis die deze informatie bekend maakt in
het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen;
e) beroepservaring : de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening
van het betrokken beroep in een Lid-Staat;
f)
aanpassingsstage : de uitoefening van een gereglementeerd beroep in de
ontvangende Lid-Staat onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde
beoefenaar van het betrokken beroep en eventueel gekoppeld aan een aanvullende
opleiding. De stage wordt beoordeeld. De nadere regels voor de aanpassingsstage
en de beoordeling alsmede de status van de migrerende stagiair worden door de
bevoegde autoriteit van de ontvangende Lid-Staat vastgesteld;
g) proeve van bekwaamheid : een controle, uitsluitend de
beroepskennis van de aanvrager betreffende, die door de bevoegde autoriteiten
van de ontvangende Lid-Staat wordt verricht en die tot doel heeft te beoordelen
of deze de bekwaamheid bezit om in deze Lid-Staat een gereglementeerd beroep
uit te oefenen.
Ten behoeve van deze controle
stellen de bevoegde autoriteiten op basis van een vergelijking tussen de in
deze Lid-Staat vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft
ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het
diploma of de titel(s) die de aanvrager overlegt.
Bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen
dat de aanvrager in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde
beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten
worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een
wezenlijke voorwaarde is om het beroep in de ontvangende Lid-Staat te kunnen
uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de
deontologie die in de ontvangende Lid-Staat op de betrokken activiteiten van
toepassing is. De voorschriften betreffende de proeve van bekwaamheid worden
door de bevoegde autoriteiten van die Staat vastgesteld met inachtneming van
het Gemeenschapsrecht.
In de ontvangende
Lid-Staat wordt de status van de aanvrager die zich op de proeve van
bekwaamheid aldaar wenst voor te bereiden, door de bevoegde autoriteiten van
die Lid-Staat vastgesteld.
Artikel 2
Deze richtlijn is van toepassing op alle
onderdanen van een Lid-Staat die als zelfstandige of loontrekkende een
gereglementeerd beroep in een ontvangende Lid-Staat willen uitoefenen.
Deze richtlijn is niet van toepassing op de
beroepen die vallen onder een specifieke richtlijn waarmede tussen de
Lid-Staten een onderlinge erkenning van diploma's is ingesteld.
Artikel 3
Wanneer
in de ontvangende Lid-Staat de toegang tot of de uitoefening van een
gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma,
mag de bevoegde autoriteit een onderdaan van een Lid-Staat de toegang tot of de
uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen
onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien :
a) de aanvrager in het bezit is van het diploma
dat door een andere Lid-Staat is voorgeschreven om tot het betrokken beroep op
zijn grondgebied te worden toegelaten, dan wel deze activiteit aldaar uit te
oefenen, en dat in een Lid-Staat behaald is, of
b) de aanvrager dit beroep gedurende twee jaar tijdens de
voorafgaande tien jaren voltijds heeft uitgeoefend in een andere Lid-Staat waar
dat beroep niet gereglementeerd is in de zin van artikel 1, onder c), en van de
eerste alinea van artikel 1, onder d), en een of meer opleidingstitels bezit :
- die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit
in een Lid-Staat die is aangewezen overeenkomstig de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat :
-
waaruit blijkt dat de houder met succes een post-secundaire studiecyclus van
ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een
universiteit of een instelling van hoger onderwijs of een andere instelling van
hetzelfde opleidingsniveau in een Lid-Staat, en, in voorkomend geval, dat hij
met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de
post-secundaire studiecyclus wordt vereist,
- en
die hem op de uitoefening van dit beroep hebben voorbereid.
Alle titels, dan wel elk geheel van dergelijke titels die door een
bevoegde autoriteit in een Lid-Staat zijn afgegeven, worden met de in de eerste
alinea bedoelde opleidingstitel gelijkgesteld, indien daarmee een in de
Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door de Lid-Staat als
gelijkwaardig is erkend, mits de andere Lid-Staten en de Commissie van deze
erkenning in kennis zijn gesteld.
Artikel 4
1. Artikel 3 belet niet dat de ontvangende
Lid-Staat van de aanvrager eveneens verlangt :
a)
dat hij beroepservaring aantoont wanneer de duur van de opleiding waarvan hij
melding maakt, krachtens artikel 3, onder a) en b), ten minste
één jaar korter is dan die welke in de ontvangende Lid-Staat
vereist is. In dat geval mag de duur van de vereiste beroepservaring niet meer
bedragen dan
- het dubbele van de ontbrekende
opleidingsperiode, wanneer deze periode betrekking heeft op een post-secundaire
studiecyclus en/of op een onder toezicht van een stageleider met succes
gevolgde en met een examen afgesloten beroepsstage
- de ontbrekende opleidingsperiode, wanneer deze periode
betrekking heeft op een met bijstand van een geschoolde beroepsbeoefenaar
opgedane praktijkervaring in het beroep.
Bij
diploma's in de zin van artikel 1, onder a), laatste alinea wordt de duur van
de als gelijkwaardig erkende opleiding berekend aan de hand van de in artikel
1, onder a), eerste alinea, gedefinieerde opleiding.
Bij de toepassing van het bepaalde onder a) moet rekening worden
gehouden met de in artikel 3, onder b), bedoelde beroepservaring.
De duur van de verlangde beroepservaring mag in
geen geval meer dan vier jaar bedragen.
b) dat
hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve van
bekwaamheid aflegt :
- wanneer de door hem
ontvangen opleiding volgens artikel 3, onder a) en b), betrekking heeft op
vakgebieden die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door het
in de ontvangende Lid-Staat voorgeschreven diploma, of
- wanneer, in het in artikel 3, onder a), bedoelde geval, het in
de ontvangende Lid-Staat gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde
beroepsactiviteiten omvat die niet bestaan in het beroep dat gereglementeerd is
in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst van de aanvrager, en dit verschil
gekenmerkt wordt door een specifieke opleiding die in de ontvangende Lid-Staat
vereist is en betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die
welke worden bestreken door het diploma waarnaar de aanvrager verwijst, of
- wanneer, in het in artikel 3, onder b),
bedoelde geval, het in de ontvangende Lid-Staat gereglementeerde beroep een of
meer gereglementeerde beroepsactiviteiten omvat die niet bestaan in het beroep
dat de aanvrager in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst heeft
uitgeoefend, en dit verschil gekenmerkt wordt door specifieke opleiding die in
de ontvangende Lid-Staat vereist is en betrekking heeft op vakgebieden die
wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de titel(s) waarnaar
de aanvrager verwijst.
Indien de ontvangende
Lid-Staat van deze mogelijkheid gebruik maakt, moet hij de aanvrager het recht
laten om te kiezen tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid.
Voor beroepen voor de uitoefening waarvan een precieze kennis van het nationale
recht vereist is en waarvoor het verstrekken van adviezen en/of verlenen van
bijstand op het gebied van het nationale recht een wezenlijk en vast onderdeel
van de uitoefening van beroepsactiviteit is kan de ontvangende Lid-Staat, in
afwijking van dit beginsel, ofwel een aanpassingsstage, ofwel een proeve van
bekwaamheid voorschrijven. Wanneer de ontvangende Lid-Staat voor andere
beroepen uitzonderingen op het keuzerecht van de aanvrager wenst in te voeren,
is de procedure van artikel 10 van toepassing.
2
De ontvangende Lid-Staat mag evenwel de bepalingen van lid 1, onder a) en b),
niet cumulatief toepassen.
Artikel 5
Onverminderd de artikelen 3 en 4 kan elke
ontvangende Lid-Staat de aanvrager, ten einde zijn mogelijkheden te verbeteren
om zich aan het beroepsleven in die Staat aan te passen, toestaan aldaar, op
basis van gelijkwaardigheid, het deel van de beroepsopleiding te volgen dat
bestaat uit praktijkervaring in het beroep, verkregen met de bijstand van een
geschoolde beroepsbeoefenaar, en dat hij niet heeft gevolgd in de Lid-Staat van
oorsprong of van herkomst.
Artikel 6
1. De bevoegde autoriteit van de ontvangende
Lid-Staat die de toegang tot een gereglementeerd beroep afhankelijk stelt van
de overlegging van een bewijs van goed zedelijk gedrag, of een getuigschrift
waaruit blijkt dat de betrokkene nooit failliet is gegaan of die de uitoefening
van een dergelijk beroep in geval van ernstige fouten bij de beroepsuitoefening
of strafbare overtreding opschort of verbiedt, aanvaardt als voldoende bewijs
voor onderdanen van de Lid-Staten die dit beroep op het grondgebied van de
ontvangende Lid-Staat willen uitoefenen, de overlegging van documenten die door
bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst zijn
afgegeven en waaruit blijkt dat aan die eisen wordt voldaan.
Wanneer de in de eerste alinea bedoelde documenten niet worden
afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong of van
herkomst worden deze vervangen door een verklaring onder ede - of, in de
Lid-Staten waar de eed niet bestaat, door een plechtige verklaring - welke door
de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of
administratieve instantie, of, in voorkomend geval, van een notaris of een
bevoegde beroepsorganisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst,
welke een attest afgeeft dat deze eed of deze plechtige verklaring bewijskracht
heeft.
2. Wanneer de bevoegde autoriteit van de
ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van deze Lid-Staat voor de toegang tot
een gereglementeerd beroep op de uitoefening daarvan een document betreffende
hun lichamelijke of geestelijke gezondheid eist, aanvaardt zij als voldoende
bewijs dienaangaande het document dat in de Lid-Staat van oorsprong of van
herkomst vereist is.
Wanneer de Lid-Staat van
oorsprong of herkomst voor de toegang tot of de uitoefening van het betrokken
beroep geen document van deze aard verlangt, aanvaardt de ontvangende Lid-Staat
van de onderdanen van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst een door een
bevoegde autoriteit van laatstgenoemde Staat afgegeven, met de verklaringen van
de ontvangende Lid-Staat overeenstemmende verklaring.
3. De bevoegde autoriteit van de ontvangende Lid-Staat kan eisen
dat de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten en attesten bij overlegging niet
ouder dan drie maanden zijn.
4. Wanneer de
bevoegde autoriteit van de ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van deze
Lid-Staat voor de toegang tot een gereglementeerd beroep of de uitoefening
daarvan een eed of een plechtige verklaring eist, en ingeval het formulier van
die eed of die verklaring niet door onderdanen van andere Lid-Staten kan worden
gebruikt, zorgt zij ervoor dat de betrokkenen een aangepast en gelijkwaardig
formulier ter beschikking kan worden gesteld.
Artikel 7
1. De bevoegde
autoriteit van de ontvangende Lid-Staat kent aan onderdanen van de Lid-Staten
die aan de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van een gereglementeerd
beroep op het grondgebied van de ontvangende Lid-Staat voldoen, het recht toe
om de beroepstitel van de ontvangende Lid-Staat te voeren die met dat beroep
overeenkomt.
2. De bevoegde autoriteit van de
ontvangende Lid-Staat kent aan de onderdanen van de Lid-Staten die aan de
voorwaarden voor toegang tot en de uitoefening van een gereglementeerde
beroepsactiviteit op het grondgebied van de ontvangende Lid-Staat voldoen, het
recht toe om van hun wettige, in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst
gevoerde opleidingstitel en eventueel van de afkorting daarvan, in de taal van
deze Staat gebruik te maken. De ontvangende Lid-Staat kan voorschrijven dat
deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de
examencommissie die deze heeft verleend.
3.
Indien een beroep in de ontvangende Lid-Staat is gereglementeerd door een
vereniging of organisatie als bedoeld in artikel 1, onder d), mogen de
onderdanen van de Lid-Staten de door die organisatie of vereniging verleende
beroepstitel of de afkortingen daarvan uitsluitend gebruiken indien zij het
bewijs overleggen dat zij lid van die organisatie of vereniging zijn.
Indien de vereniging of organisatie het
lidmaatschap afhankelijk stelt van bepaalde kwalificaties, mag zij deze
kwalificaties van onderdanen van andere Lid-Staten, die beschikken over een
diploma als bedoeld in artikel 1, onder a), dan wel een opleidingstitel in de
zin van artikel 3, onder b), slechts eisen overeenkomstig de bepalingen van
deze richtlijn, inzonderheid de artikelen 3 en 4.
Artikel 8
1. Als bewijsmiddel dat
aan de in de artikelen 3 en 4 gestelde voorwaarden is voldaan, aanvaardt de
ontvangende Lid-Staat de attesten en documenten die door de bevoegde
autoriteiten van de Lid-Staten worden verstrekt en die de betrokkene moet
overleggen ter ondersteuning van zijn aanvraag om het betrokken beroep te mogen
uitoefenen.
2. De procedure voor het onderzoek
van een aanvraag om een gereglementeerd beroep te mogen uitoefenen, moet zo
spoedig mogelijk worden voltooid; uiterlijk vier maanden na de indiening van
het volledige dossier van de betrokkene moet zij door een met redenen omkleed
besluit van de bevoegde autoriteit van de ontvangende Lid-Staat worden
afgesloten. Tegen dit besluit, of tegen het uitblijven ervan, kan bij een
nationale rechterlijke instantie beroep worden aangetekend.
Artikel 9
1. De Lid-Staten wijzen
binnen de in artikel 12 genoemde termijn de bevoegde autoriteiten aan die
gemachtigd zijn de aanvragen te ontvangen en de in deze richtlijn bedoelde
besluiten te nemen.
Zij stellen de andere
Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis.
2.
Elke Lid-Staat wijst een coördinator van de werkzaamheden van de in lid I
bedoelde autoriteiten aan en stelt de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan
in kennis. Zijn rol bestaat erin de eenvormige toepassing van deze richtlijn op
alle betrokken beroepen te bevorderen. Bij de Commissie wordt een
Coördinatiegroep ingesteld, bestaande uit de door elke Lid-Staat
aangewezen coördinatoren of hun plaatsvervangers en voorgezeten door een
vertegenwoordiger van de Commissie.
Deze Groep
heeft tot taak :
- de tenuitvoerlegging van deze
richtlijn te vergemakkelijken,
- alle nuttige
informatie in te winnen voor de toepassing van deze richtlijn in de Lid-Staten.
De Groep kan door de Commissie worden
geraadpleegd over de wijzigingen die in het bestaande systeem zouden kunnen
worden aangebracht.
3. De Lid-Staten nemen
maatregelen om de nodige informatie over de erkenning van diploma's in het
kader van deze richtlijn te verstrekken. Zij kunnen in dezen worden bijgestaan
door het centrum voor verstrekking van informatie over de academische erkenning
van diploma's en studietijdvakken, door de Lid-Staten opgericht in het kader
van de resolutie van de Raad en de ministers van Onderwijs, op 9 februari 1976
in het kader van de Raad bijeen (1) en, in voorkomend geval, door de betrokken
beroepsverenigingen of organisaties. De Commissie neemt de nodige initiatieven
voor de ontwikkeling en de coördinatie van de verstrekking van de nodige
informatie.
Artikel 10
1. Indien een Lid-Staat, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder
b), tweede alinea, derde zin, voor een beroep in de zin van deze richtlijn de
keuze tussen aanpassingsstage en proeve van bekwaamheid niet aan de aanvrager
wenst over te laten, deelt hij de Commissie onverwijld het ontwerp van het
betrokken voorschrift mede. Tegelijkertijd doet hij de Commissie mededeling van
de redenen die de vaststelling van een dergelijk voorschrift noodzakelijk
maken.
De Commissie stelt de overige Lid-Staten
onverwijld in kennis van het ontwerp; zij kan ook de in artikel 9, lid 2,
bedoelde Coördinatiegroep over dit ontwerp raadplegen.
2. Onverminderd de mogelijkheid die de Commissie en de overige
Lid-Staten hebben om opmerkingen aangaande het ontwerp in te dienen, mag de
Lid-Staat het voorschrift slechts aannemen, indien de Commissie zich daar
binnen een termijn van drie maanden bij beschikking niet tegen heeft
uitgesproken.
3. Op verzoek van een Lid-Staat of
van de Commissie delen de Lid-Staten hun onverwijld de definitieve tekst van
een voorschrift uit hoofde van dit artikel mede.
Artikel 11
Na het verstrijken van
de in artikel 12 bedoelde termijn leggen de Lid-Staten aan de Commissie om de
twee jaar een verslag over de toepassing van het ingevoerde stelsel voor.
Behalve algemene toelichtingen dient dat verslag
een statistisch overzicht te bevatten van de genomen besluiten, alsmede een
beschrijving van de voornaamste problemen die uit de toepassing van de
richtlijn voortvloeien.
Artikel 12
De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om
binnen twee jaar na de kennisgeving (2) aan deze richtlijn te voldoen. Zij
stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Zij delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen
van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied
vaststellen.
Artikel 13
De Commissie doet het Europese Parlement en de Raad uiterlijk vijf
jaar na de in artikel 12 vastgestelde datum een verslag toekomen over de stand
van toepassing van het algemeen stelsel van erkenning van
hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar
worden afgesloten.
Na alle nodige raadplegingen
legt zij bij die gelegenheid haar conclusies voor met betrekking tot de
wijzigingen die in het stelsel kunnen worden aangebracht. Bij die gelegenheid
dient de Commissie in voorkomend geval ook voorstellen in ter verbetering van
de bestaande voorschriften, ten einde het vrije verkeer, het recht van
vestiging en het vrij verrichten van diensten van de onder deze richtlijn
vallende personen te vergemakkelijken.
Artikel
14
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
___________________
(1) JO nr. C 38 van 19 februari 1976, bl. 1.
(2) Van deze Richtlijn op 4 januari 1989 kennis geven aan de
Lid-Staten.
Richtlijn van de Raad van 18 juni 1992 (92/51 /EEG) betreffende
een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter
aanvulling van Richtlijn 89/48/EEG
HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1
In deze richtlijn wordt
verstaan onder :
a) diploma : alle
opleidingstitels dan wel elk geheel van dergelijke titels :
- in een Lid-Staat afgegeven door een bevoegde instantie die is
aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van
die Staat;
- waaruit blijkt dat de houder met
succes heeft gevolgd :
i) hetzij een andere
post-secundaire studiecyclus dan die bedoeld in het tweede streepje van artikel
1, onder a), van Richtlijn 89/48/EEG, van ten minste één jaar
voltijds of van een gelijkwaardige duur deeltijds, en waarvan een van de
toelatingsvoorwaarden normaliter een voltooide secundaire studiecyclus is die
vereist is voor toelating tot het universitair of hoger onderwijs, alsmede de
beroepsopleiding die eventueel in aanvulling op de post-secundaire studiecyclus
wordt vereist;
ii) hetzij een van de opleidingen
vermeld in bijlage C, en
- waaruit blijkt dat de
houder de vereiste beroepskwalificaties bezit om tot een gereglementeerd beroep
in die Lid-Staat te worden toegelaten of om dat uit te oefenen,
- wanneer de met deze titel afgesloten opleiding
overwegend in de Gemeenschap is genoten of wanneer onderwijsinstellingen die
een opleiding verstrekken die voldoet aan de wettelijke of bestuursrechtelijke
voorschriften van een Lid-Staat of wanneer de houder ervan een driejarige
beroepservaring heeft opgedaan, gewaarmerkt door de Lid-Staat die een
opleidingstitel van een derde land heeft erkend.
Alle opleidingstitels, dan wel elk geheel van dergelijke titels
die door een bevoegde instantie in een Lid-Staat zijn afgegeven, worden
gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea, indien daarmee
een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door een
bevoegde instantie in die Lid-Staat als gelijkwaardig wordt erkend, en daarvan
dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd
beroep zijn verbonden,
b) certificaat : alle
opleidingstitels dan wel elk geheel van dergelijke titels :
- in een Lid-Staat afgegeven door een bevoegde instantie die is
aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van
die Staat,
- waaruit blijkt dat de houder een
secundaire studiecyclus heeft gevolgd en vervolgens :
hetzij een andere studie- of beroepsopleidingscyclus dan bedoeld
onder a) die wordt gegeven aan een onderwijsinstelling of in een bedrijf, of
afwisselend aan een onderwijsinstelling en in een bedrijf, in voorkomend geval
aangevuld met de stage of praktijkervaring die naast deze cyclus is vereist;
hetzij de stage of periode van praktijkervaring
die naast die secundaire studiecyclus is vereist, of
- waaruit blijkt dat de houder een secundaire studiecyclus van
technische of beroepsmatige aard heeft gevolgd en vervolgens, in voorkomend
geval,
hetzij een studie- of
beroepsopleidingscyclus als bedoeld in het tweede streepje,
hetzij de stage of periode van praktijkervaring die naast de
secundaire studiecyclus van technische of beroepsmatige aard is vereist, en
- waaruit blijkt dat de houder de vereiste
beroepskwalificaties bezit om tot een gereglementeerd beroep in die Lid-Staat
te worden toegelaten of om dat uit te oefenen,
wanneer de met deze titel afgesloten opleiding overwegend in de
Gemeenschap is genoten of wanneer zij buiten de Gemeenschap is genoten die
voldoet aan de wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften van een
Lid-Staat of wanneer de houder ervan een tweejarige beroepservaring heeft
opgedaan, gewaarmerkt door de Lid-Staat die een opleidingstitel van een derde
land heeft erkend.
Alle opleidingstitels, dan wel
elk geheel van dergelijke titels die door een bevoegde instantie in een
Lid-Staat zijn afgegeven, worden gelijkgesteld met een certificaat in de zin
van de eerste alinea, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding
wordt afgesloten welke door een bevoegde instantie in die Lid-Staat als
gelijkwaardig wordt erkend, en daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of
uitoefening van een gereglementeerd beroep zijn verbonden.
c) bekwaamheidsattest : alle titels :
- waarmee een opleiding wordt afgesloten en die geen deel uitmaakt
van een geheel dat een diploma in de zin van Richtlijn 89/48/EEG of een diploma
of een certificaat in de zin van de onderhavige richtlijn vormt, dan wel
- die zijn afgegeven naar aanleiding van een
beoordeling van de persoonlijke kwaliteiten, de bekwaamheden of de kennis van
de aanvrager, die voor de uitoefening van een beroep van essentieel belang
worden geacht door een overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen van een Lid-Staat aangewezen instantie, zonder dat het bewijs van
een voorafgaande opleiding is vereist :
d)
ontvangende Lid-Staat : de Lid-Staat waar een onderdaan van een Lid-Staat een
aldaar gereglementeerd beroep wenst uit te oefenen, zonder daar zijn
opleidingstitel(s) of het bekwaamheidsattest te hebben behaald of het betrokken
beroep daar voor het eerst te hebben uitgeoefend,
e) gereglementeerd beroep : de gereglementeerde beroepsactiviteit
of het geheel van gereglementeerde beroepsactiviteiten die in een Lid-Staat dit
beroep vormen;
f) gereglementeerde
beroepsactiviteit : een beroepsactiviteit, voor zover de toegang daartoe of de
uitoefening of een van de wijzen van uitoefening daarvan in een Lid-Staat
krachtens wettelijke of bestuurswettelijke bepalingen direct of indirect
afhankelijk is gesteld van het bezit van een opleidingstitel of een
bekwaamheidsattest. Wijzen van uitoefening van een gereglementeerde
beroepsactiviteit zijn met name :
- de
uitoefening van een activiteit onder het voeren van een beroepstitel, indien
het voeren van deze titel beperkt blijft tot bezitters van een opleidingstitel
of een bekwaamheidsattest in verband met rechtelijke bepalingen,
- de uitoefening van een beroepsactiviteit in de
gezondheidssector, indien de bezoldiging en/ of de vergoeding van die
activiteit krachtens het nationale stelsel voor sociale zekerheid afhankelijk
is gesteld van het bezit van een opleidingstitel of een bekwaamheidsattest.
Indien de eerste alinea niet van toepassing is,
wordt onder een gereglementeerde beroepsactiviteit verstaan, een
beroepsactiviteit die wordt uitgeoefend door de leden van een vereniging of
organisatie die met name ten doel heeft in de betrokken beroepssector een hoog
niveau te bevorderen en te handhaven en die, voor de verwezenlijking van dit
doel, een specifieke vorm van erkenning geniet door een Lid-Staat en :
- aan haar leden een opleidingstitel afgeeft;
- ervoor zorgt dat haar leden handelen volgens de
beroepscode die zij voorschrijft, en
- hun het
recht verleent een beroepstitel te voeren of de daarvoor gebruikelijke
afkorting te hanteren dan wel een status te genieten die met deze
opleidingstitel overeenkomt.
Telkens wanneer een
Lid-Staat de in de tweede alinea bedoelde erkenning verleent aan een vereniging
of organisatie die voldoet aan de voorwaarden van die alinea, stelt hij de
Commissie daarvan in kennis;
g) gereglementeerde
opleiding : alle opleidingen :
- die specifiek
gericht zijn op de uitoefening van een bepaald beroep en
-
die bestaan uit een studiecyclus, in voorkomend geval aangevuld met een
beroepsopleiding, beroepsstage of praktijkervaring, waarvan structuur en niveau
zijn vastgesteld bij de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze
Lid-Staat of door de hiertoe aangewezen instantie worden gecontroleerd of
erkend;
h) beroepservaring : de daadwerkelijke en
geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep in een Lid-Staat;
i) aanpassingsstage : de uitoefening van een
gereglementeerd beroep in de ontvangende Lid-Staat onder verantwoordelijkheid
van een gekwalificeerde beoefenaar van het betrokken beroep en eventueel
gekoppeld aan een aanvullende opleiding. De stage wordt beoordeeld. De nadere
regels voor de aanpassingsstage en de beoordeling daarvan worden door de
bevoegde instanties van de ontvangende Lid-Staat vastgesteld.
De status van de stagiair in de ontvangende Lid-Staat, met name
inzake verblijfsrecht alsmede verplichtingen, sociale rechten en voordelen,
dienen te gebeuren in overeenstemming met het toepasselijke Gemeenschapsrecht;
j) proeve van bekwaamheid : een controle,
uitsluitend de beroepskennis van de aanvrager betreffende, die door de bevoegde
instanties van de ontvangende Lid-Staat wordt verricht en die tot doel heeft te
beoordelen of de aanvrager de bekwaamheid bezit om in deze Lid-Staat een
gereglementeerd beroep uit te oefenen.
Ten
behoeve van deze controle stellen de bevoegde instanties op basis van een
vergelijking tussen de in deze Lid-Staat vereiste opleiding en de opleiding die
de aanvrager heeft ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet
bestreken worden door de opleidingstitel(s) waarnaar de aanvrager verwijst.
Hierbij kan het zowel om theoretische kennis als om praktische vaardigheden
gaan, die vereist zijn voor de uitoefening van het beroep.
Bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen
dat de aanvrager in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde
beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten
worden gekozen uit die welke op de in de tweede alinea bedoelde lijst staan en
waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in de ontvangende
Lid-Staat te kunnen uitoefenen. De voorschriften betreffende de proeve van
bekwaamheid worden door de bevoegde instanties van die Staat vastgesteld.
In de ontvangende Lid-Staat wordt de status van
de aanvrager die zich op de proeve van bekwaamheid aldaar wenst voor te
bereiden, door de bevoegde instanties van die Lid-Staat vastgesteld
overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht.
HOOFDSTUK II. -
Toepassingsgebied
Artikel 2
Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een
Lid-Staat die als zelfstandige of loontrekkende een gereglementeerd beroep in
een ontvangende Lid-Staat willen uitoefenen.
Deze
richtlijn is niet van toepassing op de beroepen die vallen onder een specifieke
richtlijn waarmede tussen de Lid-Staten een onderlinge erkenning van diploma's
is ingesteld, noch op de activiteiten die onder een van de richtlijnen in
bijlage A vallen.
De richtlijnen in bijlage B
worden van toepassing op de uitoefening in loondienst van de
beroepsactiviteiten waarop die richtlijnen betrekking hebben.
HOOFDSTUK III. - Stelsel van
erkenning wanneer de ontvangende Lid-Staat het bezit eist van een diploma in de
zin van deze richtlijn of van Richtlijn 89/48/EEG
Artikel 3
Onverminderd de
toepassing van Richtlijn 89/48/EEG mag, wanneer in de ontvangende Lid-Staat de
toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt
gesteld van het bezit van een diploma zoals omschreven in deze richtlijn of in
Richtlijn 89/48/EEG, de bevoegde instantie een onderdaan van een Lid-Staat de
toegang tot of de uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die
welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende
kwalificaties, indien :
a) de aanvrager in het
bezit is van het diploma zoals omschreven in deze richtlijn of in Richtlijn
89/48/ EEG, dat door een andere Lid-Staat is voorgeschreven om tot het
betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze
activiteit aldaar uit te oefenen, en dat in een Lid-Staat behaald is; of
b) de aanvrager dit beroep tijdens de
voorafgaande tien jaren gedurende twee jaar voltijds of gedurende een
gelijkwaardige periode deeltijds heeft uitgeoefend in een andere Lid-Staat waar
dat beroep noch gereglementeerd is in de zin van artikel 1, onder e), en van de
eerste alinea van artikel 1, onder f), van deze richtlijn, noch in de zin van
artikel 1, onder c), en van de eerste alinea van artikel 1, onder d), van
Richtlijn 89/48/EEG, en hij een of meer opleidingstitels bezit :
- die zijn afgegeven door een bevoegde instantie
in een Lid-Staat die is aangewezen overeenkomstig de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat;
-
waaruit blijkt dat de houder met succes een andere post-secundaire studiecyclus
heeft gevolgd dan die bedoeld in het tweede streepje van artikel 1, onder a),
van Richtlijn 89/48/ EEG, van ten minste één jaar voltijds of van
een gelijkwaardige duur deeltijds, en waarvan een van de toelatingsvoorwaarden
normaliter een voltooide secundaire studiecyclus is die vereist is voor
toelating tot het universitair of hoger onderwijs, alsmede de beroepsopleiding
die eventueel in die post-secundaire studiecyclus is geïntegreerd;
- of waarmee een gereglementeerde opleiding als
bedoeld in bijlage D is afgesloten.
De in de
eerste alinea van dit punt bedoelde beroepservaring van twee jaar kan echter
niet worden geëist wanneer de aanvrager met de in dit punt bedoelde
opleidingstitel(s) een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten.
Alle opleidingstitels, dan wel elk geheel van
dergelijke titels die door een bevoegde instantie in een Lid-Staat zijn
afgegeven, worden met de in de eerste alinea bedoelde opleidingstitel
gelijkgesteld, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt
afgesloten welke door de Lid-Staat als gelijkwaardig is erkend, mits de andere
Lid-Staten en de Commissie van deze erkenning in kennis zijn gesteld.
In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea
van dit artikel, is de ontvangende lidstaat niet gehouden dit artikel toe te
passen indien de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep
in dat land afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma zoals
omschreven in Richtlijn 89/48/EEG, voor de afgifte waarvan onder andere de
voorwaarde geldt dat met succes een post-secundaire studiecyclus van meer dan
vier jaar is gevolgd.
Artikel 4
1 Artikel 3 belet niet dat de ontvangende
Lid-Staat van de aanvrager eveneens verlangt :
a)
dat hij beroepservaring aantoont, wanneer de duur van de opleiding waarvan hij
melding maakt, krachtens artikel 3, eerste alinea, onder a) en b), ten minste
één jaar korter is dan die welke in de ontvangende Lid-Staat
vereist is. In dat geval mag de duur van de vereiste beroepservaring niet meer
bedragen dan :
- het dubbele van de ontbrekende
opleidingsperiode, wanneer deze periode betrekking heeft op een post-secundaire
studiecyclus en/of op een onder toezicht van een stageleider met succes
gevolgde en met een examen afgesloten beroepsstage,
- de ontbrekende opleidingsperiode, wanneer deze periode
betrekking heeft op een met bijstand van een geschoolde beroepsbeoefenaar
opgedane praktijkervaring in het beroep.
Bij
diploma's in de zin van artikel 1, onder a), tweede alinea, wordt de duur van
de als gelijkwaardig erkende opleiding berekend aan de hand van de in artikel
1, onder a), eerste alinea, gedefinieerde opleiding.
Bij de toepassing van het bepaalde onder a) moet rekening worden
gehouden met de in artikel 3, eerste alinea, onder b), bedoelde
beroepservaring.
De duur van de verlangde
beroepservaring mag in geen geval meer dan vier jaar bedragen.
De beroepservaring kan echter niet worden verlangd van een
aanvrager die in het bezit is van een diploma waarmee een post-secundaire
studiecyclus verbonden is; ook hij die zijn beroep wil uitoefenen in een
ontvangende Lid-Staat waar het bezit is vereist van een diploma of
opleidingstitel waarmee een opleidingscyclus als bedoeld in de bijlagen C en D
wordt afgesloten,
b) dat hij een aanpassingsstage
van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt :
- wanneer de door hem ontvangen opleiding volgens
artikel 3, eerste alinea, onder a) of b), betrekking heeft op theoretische
en/of praktijkgerichte vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden
bestreken door het in de ontvangende Lid-Staat voorgeschreven diploma zoals
omschreven in deze richtlijn of in Richtlijn 89/48/EEG, of
- wanneer, in het in artikel 3, eerste alinea, onder a), bedoelde
geval, het in de ontvangende Lid-Staat gereglementeerde beroep een of meer
gereglementeerde beroepsactiviteiten omvat die niet bestaan in het beroep dat
gereglementeerd is in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst van de
aanvrager, en dit verschil gekenmerkt wordt door een specifieke opleiding die
in de ontvangende Lid-Staat vereist is en betrekking heeft op theoretische
en/of praktijkgerichte vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden
bestreken door het diploma zoals omschreven in deze richtlijn of in Richtlijn
89/48/EEG, waarnaar de aanvrager verwijst, of
-
wanneer, in het in artikel 3, eerste alinea, onder b), bedoelde geval, het in
de ontvangende Lid-Staat gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde
beroepsactiviteiten omvat die niet bestaan in het beroep dat de aanvrager in de
Lid-Staat van oorsprong of van herkomst heeft uitgeoefend, en dit verschil
gekenmerkt wordt door een specifieke opleiding die in de ontvangende Lid-Staat
vereist is en betrekking heeft op theoretische en/of praktijkgerichte vakken
die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de
opleidingstitel(s) waarnaar de aanvrager verwijst.
Indien de ontvangende Lid-Staat van de in de eerste alinea van dit
punt bedoelde mogelijkheid gebruik maakt, moet hij de aanvrager het recht laten
om te kiezen tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid. Wanneer
de ontvangende Lid-Staat die een diploma zoals omschreven in Richtlijn
89/48/EEG of in deze richtlijn vereist, uitzonderingen op het keuzerecht van de
aanvrager wenst in te voeren. is de procedure van artikel 14 van toepassing.
In afwijking van de tweede alinea van dit punt
kan de ontvangende Lid-Staat zich het recht voorbehouden een keuze te maken
tussen de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid wanneer :
- een gedetailleerde kennis van het nationale
recht vereist en dat constant voor een wezenlijk deel bestaat in het
verstrekken van adviezen en/of bijstand op het gebied van het nationale recht,
of
- de ontvangende Lid-Staat de toegang tot of
de uitoefening van het beroep afhankelijk stelt van het bezit van een diploma
als omschreven in Richtlijn 89/48/EEG voor de afgifte waarvan onder andere de
voorwaarde geldt dat met succes een post-secundaire studiecyclus van meer dan
drie jaar voltijds of een gelijkwaardige duur deeltijds is gevolgd, en de
aanvrager hetzij een diploma bezit zoals omschreven in de onderhavige
richtlijn, hetzij een of meer opleidingstitels bezit in de zin van artikel 3,
eerste alinea, onder b), van de onderhavige richtlijn die niet onder artikel 3,
onder b), van Richtlijn 89/48/EEG vallen.
2. De
ontvangende Lid-Staat mag evenwel de bepalingen van lid 1, onder a) en b), niet
cumulatief toepassen.
HOOFDSTUK IV. - Stelsel van erkenning wanneer de ontvangende
Lid-Staat het bezit van een diploma eist en de aanvrager in het bezit is van
een certificaat of een gelijkwaardige opleidingstitel
Artikel 5
Wanneer in de
ontvangende Lid-Staat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd
beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma, mag de bevoegde
instantie een onderdaan van een Lid-Staat de toegang tot of de uitoefening van
dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen
gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien :
a) de aanvrager in het bezit is van het
certificaat dat door een andere Lid-Staat is voorgeschreven om tot het
betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel dat beroep
aldaar uit de oefenen, en dat in een Lid-Staat behaald is, of
b) de aanvrager dit beroep gedurende twee jaar tijdens de
voorafgaande tien jaren voltijds heeft uitgeoefend in een andere Lid-Staat waar
dat beroep niet gereglementeerd is in de zin van artikel 1, onder e), en
artikel 1, onder f), eerste alinea, en hij een of meer opleidingstitels bezit :
- die zijn afgegeven door een bevoegde instantie
in een Lid-Staat die is aangewezen overeenkomstig de bepalingen van die Staat,
en
- waaruit blijkt dat de houder, na een
secundaire studiecyclus te hebben gevolgd :
hetzij een andere studie- of beroepsopleidingscyclus dan bedoeld
onder a) heeft volbracht die aan een onderwijsinstelling of in een bedrijf
wordt gegeven of afwisselend aan een onderwijsinstelling en in een bedrijf en
in voorkomend geval wordt aangevuld met de stage of de praktijkervaring die
deel uitmaakt van die opleidingscyclus,
hetzij de
stage of de periode van praktijkervaring heeft volbracht, die deel uitmaakt van
die secundaire studiecyclus, of
- waaruit blijkt
dat de houder, na een secundaire studiecyclus van technisch of beroepsonderwijs
te hebben gevolgd, in voorkomend geval heeft volbracht :
hetzij
een studie- of beroepsopleidingscyclus als bedoeld in het tweede streepje,
hetzij de stage of de periode van
praktijkervaring die deel uitmaakt van die secundaire studiecyclus van
technisch of beroepsonderwijs, en
- die hem op de
uitoefening van dat beroep hebben voorbereid.
De
hierboven bedoelde beroepservaring van twee jaar kan echter niet worden
geëist wanneer de aanvrager met de in dit punt bedoelde opleidingstitel(s)
een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten.
De ontvangende Lid-Staat kan evenwel van de aanvrager verlangen
dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve
van bekwaamheid aflegt. De ontvangende Lid-Staat dient de aanvrager de keuze
tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid te laten.
Indien de ontvangende Lid-Staat uitzonderingen op
het keuzerecht van de aanvrager wenst in te voeren, is de procedure van artikel
14 van toepassing.
HOOFDSTUK
V. - Stelsel van erkenning wanneer de ontvangende Lid-Staat het bezit van een
certificaat eist
Artikel 6
Wanneer in de ontvangende Lid-Staat de toegang tot of de
uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het
bezit van een certificaat, kan de bevoegde instantie een onderdaan die een
beroep uitoefent onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen
gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien :
a) de aanvrager in het bezit is van het diploma
zoals omschreven in deze richtlijn of in Richtlijn 89/48/EEG of van het
certificaat dat door een andere Lid-Staat is voorgeschreven om tot het
betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel dat beroep
aldaar uit te oefenen, en dat in een Lid-Staat behaald is, of
b) de aanvrager dit beroep tijdens de voorafgaande tien jaren
gedurende twee jaar voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds
heeft uitgeoefend in een andere Lid-Staat waar dat beroep niet gereglementeerd
is in de zin van artikel 1, onder e), en van de eerste alinea van artikel 1,
onder f), en hij een of meer opleidingstitels bezit :
- die zijn afgegeven door een bevoegde instantie in een Lid-Staat
die is aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen van die Staat, en
- waaruit blijkt dat
de houder met succes een andere post-secundaire studiecyclus heeft gevolgd dan
die bedoeld in het tweede streepje van artikel 1, onder a), van Richtlijn
89/48/EEG, van ten minste één jaar voltijds of van een
gelijkwaardige duur deeltijds, en waarvan een van de toelatingsvoorwaarden
normaliter een voltooide secundaire studiecyclus is die vereist is voor de
toelating tot het universitair of hoger onderwijs, alsmede de beroepsopleiding
die eventueel in die post-secundaire studiecyclus is geïntegreerd, of
- waaruit blijkt dat de houder, na een secundaire
studiecyclus te hebben gevolgd :
hetzij een
andere studie- of beroepsopleidingscyclus dan bedoeld onder a) heeft volbracht
die aan een onderwijsinstelling of in een bedrag wordt gegeven of afwisselend
aan een onderwijsinstelling en in een bedrijf, en in voorkomend geval wordt
aangevuld met de stage of de praktijkervaring die deel uitmaakt van die
opleidingscyclus,
hetzij de stage of de periode
van praktijkervaring heeft volbracht, die deel uitmaakt van die secundaire
studiecyclus, of
- waaruit blijkt dat de houder,
na een secundaire studiecyclus van technisch of beroepsonderwijs te hebben
gevolgd, in voorkomend geval heeft volbracht :
hetzij een studie- of beroepsopleidingscyclus als bedoeld in het
derde streepje,
hetzij de stage of de periode van
praktijkervaring die deel uitmaakt van die secundaire studies,
- die hem op de uitoefening van dit beroep hebben voorbereid.
De hierboven bedoelde beroepservaring van twee
jaar kan echter niet worden geëist wanneer de aanvrager met de in dit punt
bedoelde opleidingstitel(s) een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten;
c) de aanvrager die geen diploma, certificaat of
opleidingstitel in de zin van artikel 3, eerste alinea, onder b), of van punt
b) van dit artikel bezit, dit beroep tijdens de voorafgaande tien jaar
gedurende drie jaar achtereen voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode
deeltijds heeft uitgeoefend in een andere Lid-Staat waar dat beroep niet
gereglementeerd is in de zin van artikel 1, onder d), en artikel 1, onder e),
eerste alinea.
Alle opleidingstitels, dan wel elk
geheel van dergelijke titels die door een bevoegde instantie in een Lid-Staat
zijn afgegeven, worden met de in de eerste alinea, onder b), bedoelde
opleidingstitel gelijkgesteld, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde
opleiding wordt afgesloten welke door de Lid-Staat als gelijkwaardig is erkend,
mits de andere Lid-Staten en de Commissie van deze erkenning in kennis zijn
gesteld.
Artikel 7
Artikel 6 belet niet dat de ontvangende Lid-Staat van de aanvrager
eveneens verlangt :
a) dat hij een
aanpassingsstage van ten hoogste twee jaar volbrengt, of zich aan een proeve
van bekwaamheid onderwerpt, wanneer de door hem ontvangen opleiding volgens
artikel 5, eerste alinea, onder a) of b), betrekking heeft op theoretische
en/of praktijkgerichte vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden
bestreken door het in de ontvangende Lid-Staat voorgeschreven certificaat, of
wanneer er verschillen in de werkterreinen zijn, die in de ontvangende
Lid-Staat worden gekenmerkt door een specifieke opleiding die is gericht op
theoretische en/of praktijkgerichte vakken die wezenlijk verschillen van die
welke door de opleidingstitel van de aanvrager worden bestreken.
Indien de ontvangende Lid-Staat gebruik maakt van
deze mogelijkheid, dient hij de aanvrager de keuze tussen een aanpassingsstage
en een proeve van bekwaamheid te laten. Indien de ontvangende Lid-Staat die een
certificaat verlangt, uitzonderingen op het keuzerecht van de aanvrager wenst
in te voeren, is de procedure van artikel 14 van toepassing;
b) dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste twee jaar
volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt. De ontvangende Lid-Staat kan
zich de keuze tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid
voorbehouden.
HOOFDSTUK VI. -
Bijzondere stelsels van erkenning van kwalificaties
Artikel 8
Wanneer in de
ontvangende Lid-Staat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd
beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een bekwaamheidsattest, mag
de bevoegde instantie een onderdaan van een Lid-Staat de toegang tot of de
uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen
onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties :
a) indien de aanvrager in het bezit is van het
bekwaamheidsattest dat door een andere Lid-Staat is voorgeschreven om tot
datzelfde beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel dat beroep
aldaar uit te oefenen, en dat in een andere Lid-Staat behaald is, of
b) indien de aanvrager in andere Lid-Staten
behaalde kwalificaties overlegt,
welke in het
bijzonder met betrekking tot de gezondheid, de veiligheid, de milieubescherming
en de consumentenbescherming garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan de
garanties welke op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
van de ontvangende Lid-Staat zijn vereist.
Kan de
aanvrager een dergelijk bekwaamheidsattest of dergelijke kwalificaties niet
overleggen, dan zijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de
ontvangende Lid-Staat van toepassing.
Artikel 9
Wordt in de ontvangende Lid-Staat de toegang tot
of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk gesteld van het
loutere bezit van een titel ten blijke van een algemene opleiding van het
niveau van het basisonderwijs of van het secundair onderwijs, dan mag de
bevoegde instantie een onderdaan van een Lid-Staat de toegang tot of de
uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen
onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien de
aanvrager in het bezit is van een opleidingstitel van het overeenkomstige
niveau die afgegeven is in een andere Lid-Staat.
Deze opleidingstitel moet in die andere Lid-Staat afge-geven zijn
door een bevoegde instantie volgens de bepalingen van die Lid-Staat.
HOOFDSTUK VII. - Andere
maatregelen om de daadwerkelijke uitoefening van het vestigingsrecht, het vrij
verrichten van diensten en het vrije verkeer van loontrekkenden te
vergemakkelijken
Artikel 10
1. De bevoegde instantie van de ontvangende Lid-Staat die de
toegang tot een gereglementeerd beroep afhankelijk stelt van de overlegging van
een bewijs van goed zedelijk gedrag of een getuigschrift waaruit blijkt dat de
betrokkene nooit failliet is gegaan of die de uitoefening van een dergelijk
beroep in geval van ernstige fouten bij de beroepsuitoefening of strafbare
overtreding opschort of verbiedt, aanvaardt als voldoende bewijs voor
onderdanen van de Lid-Staten die dit beroep op het grondgebied van de
ontvangende Lid-Staat willen uitoefenen, de overlegging van documenten die door
bevoegde instanties van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst zijn
afgegeven en waaruit blijkt dat aan die eisen wordt voldaan.
Wanneer de in de eerste alinea bedoelde documenten niet worden
afgegeven door de bevoegde instanties van de Lid-Staat van oorsprong of van
herkomst worden deze vervangen door een verklaring onder ede - of, in de
Lid-Staten waar de eed niet bestaat, door een plechtige verklaring - welke door
de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of
administratieve instantie of, in voorkomend geval, een notaris of een bevoegde
beroepsorganisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst, welke een
attest afgeeft dat deze eed of deze plechtige verklaring bewijskracht geeft.
2. Wanneer de bevoegde instantie van de
ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van deze Lid-Staat voor de toegang tot
een gereglementeerd beroep of de uitoefening daarvan een document betreffende
hun lichamelijke of geestelijke gezondheid eist, aanvaardt zij als voldoende
bewijs dienaangaande het document dat in de Lid-Staat van oorsprong of van
herkomst vereist is.
Wanneer de Lid-Staat van
oorsprong of van herkomst voor de toegang tot of de uitoefening van het
betrokken beroep geen document van deze aard verlangt, aanvaardt de ontvangende
Lid-Staat van de onderdanen van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst een
door een bevoegde instantie van laatstgenoemde Staat afgegeven attest dat met
de attesten van de ontvangende Lid-Staat overeenstemt.
3. De bevoegde instantie van de ontvangende Lid-Staat kan eisen
dat de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten en attesten bij overlegging niet
ouder dan drie maanden zijn.
4. Wanneer de
bevoegde instantie van de ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van deze
Lid-Staat voor de toegang tot een gereglementeerd beroep of de uitoefening
daarvan een eed of een plechtige verklaring eist, en ingeval de formulering van
die eed of die verklaring niet door onderdanen van andere Lid-Staten kan worden
gebruikt, zorgt zij ervoor dat de betrokkenen zich van een aangepaste en
gelijkwaardige formulering kunnen bedienen.
Artikel 11
1. De bevoegde
instantie van de ontvangende Lid-Staat kent aan onderdanen van de Lid-Staten
die aan de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van een
gereglementeerd beroep op het grondgebied van de ontvangende Lid-Staat voldoen,
het recht toe om de beroepstitel van de ontvangende Lid-Staat te voeren die met
dat beroep overeenkomt.
2. De bevoegde instantie
van de ontvangende Lid-Staat kent aan de onderdanen van de Lid-Staten die aan
de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van een gereglementeerde
beroepsactiviteit op het grondgebied van de ontvangende Lid-Staat voldoen, het
recht toe om van hun wettige, in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst
gevoerde opleidingstitel en eventueel van de afkorting daarvan, in de taal van
deze Staat gebruik te maken. De ontvangende Lid-Staat kan voorschrijven dat de
titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de
examencommissie die deze heeft verleend.
3.
Wanneer een beroep in de ontvangende Lid-Staat is gereglementeerd door een
vereniging of organisatie als bedoeld in artikel 1, onder f), mogen de
onderdanen van de Lid-Staten de door die organisatie of vereniging verleende
beroepstitel of de afkorting daarvan uitsluitend gebruiken indien zij het
bewijs overleggen dat zij lid van die organisatie of vereniging zijn.
Wanneer de vereniging of organisatie het
lidmaatschap afhankelijk stelt van bepaalde kwalificaties, mag zij deze
kwalificaties van onderdanen van andere Lid-Staten, die beschikken over een
diploma als bedoeld in artikel 1, onder a), of een certificaat al bedoeld in
artikel 1, onder b), dan wel een opleidingstitel in de zin van artikel 3,
eerste alinea, onder b), of artikel 5, eerste alinea, onder b), of artikel 9,
slechts eisen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, inzonderheid de
artikelen 3, 4 en 5.
Artikel 12
1. De bevoegde instanties van de Lid-Staten
verstrekken de documenten die de betrokkene moet overleggen ter ondersteuning
van zijn aanvraag om het betrokken beroep te mogen uitoefenen.
2. De procedure voor de behandeling van een aanvraag om een
gereglementeerd beroep te mogen uitoefenen, moet zo spoedig mogelijk worden
voltooid; uiterlijk vier maanden na de indiening van het volledige dossier van
de betrokkene moet zij door een met redenen omkleed besluit van de bevoegde
instantie van de ontvangende Lid-Staat worden afgesloten. Tegen dit besluit, of
tegen het uitblijven ervan, kan bij een nationale rechterlijke instantie beroep
worden aangetekend.
HOOFDSTUK
VIII. - Coördinatieprocedure
Artikel 13
1. De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 17
genoemde termijn de bevoegde instanties aan die gemachtigd zijn de aanvragen te
ontvangen en de in deze richtlijn bedoelde besluiten te nemen. Zij stellen de
andere Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis.
2. Elke Lid-Staat wijst een coördinator van de werkzaamheden
van de in lid 1 bedoelde instanties aan en stelt de andere Lid-Staten en de
Commissie daarvan in kennis. De taak van de coördinator is de eenvormige
toepassing van deze richtlijn op alle betrokken beroepen te bevorderen. De
coördinator is lid van de Coördinatiegroep die bij artikel 9, lid 2,
van Richtlijn 89/48/EEG bij de Commissie is ingesteld.
De bij genoemde bepaling van Richtlijn 89/48/EEG ingestelde
Coördinatiegroep heeft eveneens tot taak :
-
de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te vergemakkelijken;
- alle nuttige informatie in te winnen voor de toepassing van deze
richtlijn in de Lid-Staten, en met name informatie die verband houdt met de
opstelling van een indicatieve lijst van de gereglementeerde beroepen en
informatie met betrekking tot de verschillen tussen de in de Lid-Staten
verstrekte kwalificaties, ten einde de beoordeling van eventuele wezenlijke
verschillen door de bevoegde instanties van de Lid-Staten te vergemakkelijken.
De Coördinatiegroep kan door de Commissie
worden geraadpleegd over de wijzigingen die in het bestaande stelsel zouden
kunnen worden aangebracht.
3. De Lid-Staten nemen
maatregelen om de nodige informatie over de erkenning van diploma's en
certificaten alsmede over de andere voorwaarden voor de toegang tot de
gereglementeerde beroepen te verspreiden. De Commissie neemt de nodige
initiatieven voor de ontwikkeling en de coördinatie van de verstrekking
van de nodige informatie.
HOOFDSTUK IX. - Procedure inzake afwijking van de keuze tussen
aanpassingsstage en proeve van bekwaamheid
Artikel 14
1. Indien een
Lid-Staat, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder b), tweede alinea, tweede
zin, of artikel 5, derde alinea, of artikel 7, onder a), tweede alinea, tweede
zin, de keuze tussen aanpassingsstage en proeve van bekwaamheid niet aan de
aanvrager wenst over te laten, deelt hij de Commissie onverwijld het ontwerp
van het betrokken voorschrift mede. Tegelijkertijd doet hij de Commissie
mededeling van de redenen die de vaststelling van een dergelijk voorschrift
noodzakelijk maken.
De Commissie stelt de overige
Lid-Staten onverwijld in kennis van het ontwerp, zij kan ook de in artikel 13,
lid 2, bedoelde Coördinatiegroep over dit ontwerp raadplegen.
2. Onverminderd de mogelijkheid die de Commissie
en de overige Lid-Staten hebben om opmerkingen aangaande het ontwerp in te
dienen, mag de Lid-Staat het voorschrift slechts aannemen, indien de Commissie
zich daar binnen een termijn van drie maanden bij beschikking niet tegen heeft
uitgesproken.
3. Op verzoek van een Lid-Staat of
van de Commissie delen de Lid-Staten hun onverwijld de definitieve tekst van
een voorschrift uit hoofde van dit artikel mede.
HOOFDSTUK X. - Procedure voor
de wijziging van de bijlagen C en D
Artikel 15
1. De lijsten van opleidingen in de bijlagen C en
D kunnen gewijzigd worden wanneer elke betrokken Lid-Staat hiertoe een met
redenen omkleed verzoek bij de Commissie indient. Dit verzoek moet vergezeld
gaan van alle relevante inlichtingen, met name de tekst van de desbetreffende
nationale wettelijke bepalingen. De verzoekende Lid-Staat stelt ook de overige
Lid-Staten hiervan in kennis. Zij controleert met name of de titel waarmee de
betrokken opleiding wordt afgesloten, waarborgt dat de houder :
- een beroepsopleiding heeft gevolgd van een
niveau dat vergelijkenderwijs even hoog is als dat van de in artikel 1, onder
a), eerste alinea, tweede streepje, onder i), bedoelde post-secundaire
studiecyclus, en
- verantwoordelijkheden en taken
van een gelijk niveau mag uitoefenen.
3. De
Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit
vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger
van de Commissie.
4. De vertegenwoordiger van de
Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen.
Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de
voorzitter kan vaststellen al naar gelang van de urgentie van de materie. Het
comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel
148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de
besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming
in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de
Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan
de stemming deel.
5. De Commissie stelt
maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen
echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft
uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad
gebracht. In dat geval stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen
waartoe zij heeft besloten, uit met twee maanden.
6. De Raad kan binnen de in lid 5 genoemde termijn met een
gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
7. De Commissie stelt de betrokken Lid-Staat van
het besluit in kennis en maakt, zo nodig, de aldus gewijzigde lijst bekend in
het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
HOOFDSTUK XI. - Overige
bepalingen
Artikel 16
Na de in artikel 17 bepaalde datum leggen de Lid-Staten aan de
Commissie om de twee jaar een verslag over de toepassing van het ingevoerde
stelsel voor.
Behalve algemene toelichtingen
dient dat verslag een statistisch overzicht te bevatten van de genomen
besluiten, om de problemen op te lossen die uit de toepassing van deze
richtlijn voortvloeien.
Artikel 17
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en
bestuursrechtelijke maatregelen in werking treden om voor 18 juni 1994 aan deze
richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen,
wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt
hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De
regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van
de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze
richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel
18
De Commissie doet het Europese Parlement, de
Raad en het Economisch en Sociaal Comité uiterlijk vijf jaar na de in
artikel 17 vastgestelde datum een verslag toekomen over de stand van zaken met
betrekking tot de toepassing van deze richtlijn.
Na alle nodige raadplegingen legt de Commissie haar conclusies
voor met betrekking tot de wijzigingen die in deze richtlijn kunnen worden
aangebracht. Bij die gelegenheid dient de Commissie in voorkomend geval ook
voorstellen in ter verbetering van de bestaande voorschriften, ten einde het
vrije verkeer, het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten te
vergemakkelijken.
Artikel 19
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.