OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en
de centra voor leerlingenbegeleiding.
goedkeuringsdatum
16 DECEMBER 1997
publicatiedatum
B.S.19/02/1998
datum laatste wijziging
05/12/2011
(opschrift gewijzigd bij B.Vl.R.
21-9-2007)
COORDINATIE
B.Vl.R. 25-5-1999 - B.S. 23-7-1999
B.Vl.R.
7-9-2001 - B.S. 18-12-2001
B.Vl.R. 21-9-2007 -
B.S. 29-10-2007
B.Vl.R. 1-10-2010 - B.S.
17-11-2010
B.Vl.R. 17-12-2010 - B.S.
24-6-2011
opgeheven door B.Vl.R. 9-9-2011 - B.S.
5-12-2011
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs,
inzonderheid op artikel 77, eerste lid;
Gelet op
het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op artikel 51, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus
1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de
personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra,
gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1996 en 8 augustus 1997;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van
19 december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de
personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister,
bevoegd voor begroting, gegeven op 26 juni 1997;
Gelet op het protocol nr. 277 van 23 september 1997 houdende de
conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering
van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van
afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke
overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 59
van 23 september 1997 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in
het Overkoepelend onderhandelingscomité bedoeld in het decreet van 5
april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij
gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op de
beraadslaging van de Vlaamse regering, op 30 september 1997, betreffende de
aanvraag om advies bij de Raad van State binnen één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State,
gegeven op 30 oktober 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° ,
van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.
[Dit besluit is van toepassing
op :
1° de personeelsleden, vermeld in
artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
2° de personeelsleden,
vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende
de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en
de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
3° de leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het
decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;
4° de personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet
van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken.]
B.Vl.R.
van 1-10-2010
HOOFDSTUK II. - Volledige
loopbaanonderbreking
Art. 2.
De in artikel 1 genoemde
personeelsleden die vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, mogen hun
loopbaan volledig onderbreken op voorwaarde dat zij :
1° een ambt uitoefenen dat beschouwd wordt als hoofdambt;
2° belast zijn met een of meer betrekkingen
die samen ten minste de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die
vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties.
[Voor de
toepassing van het eerste lid, 2°, wordt het aantal prestatie-eenheden
waarvoor het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van
betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is,
eveneens in aanmerking genomen.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 3.
De in artikel 1 genoemde
personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn, mogen hun loopbaan volledig
onderbreken op voorwaarde dat zij aangesteld zijn :
1° in een of meer betrekkingen die voor hun geheel niet
vatbaar zijn voor reaffectatie of wedertewerkstelling;
2° voor een volledig schooljaar in een of meer vacante of
niet-vacante betrekkingen;
3° in een ambt dat
beschouwd wordt als hoofdambt;
4° in een of
meer betrekkingen die samen ten minste de helft van het aantal
prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige
prestaties.
[De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°
en 2°, zijn niet van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die hun
loopbaan wensen te onderbreken overeenkomstig de bepalingen van artikel 12,
§ 2, § 3 en § 4.
Voor tijdelijke personeelsleden
eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als de aanstelling
eindigt.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 4.
§ 1. De
volledige onderbreking van de beroepsloopbaan omvat al de door de Vlaamse
Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde ambten die het personeelslid
uitoefent in het onderwijs en in de [centra voor leerlingenbegeleiding] en die
als hoofdambt beschouwd worden.
§ 2. De totale
duur van de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan mag voor de ganse
loopbaan niet meer dan 72 maanden
bedragen.
B.Vl.R.
van 21-9-2007
HOOFDSTUK III. - Gedeeltelijke
loopbaanonderbreking
Art. 5.
De in artikel 1 genoemde
personeelsleden die vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, mogen hun
loopbaan gedeeltelijk onderbreken op voorwaarde dat zij :
1° een ambt uitoefenen dat beschouwd wordt als hoofdambt;
2° een of meer betrekkingen blijven
uitoefenen die samen de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die
vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties. De nog te verrichten
prestaties moeten steeds worden afgerond naar de hogere eenheid, naar gelang
van het geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.
[Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordt het
aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid ter beschikking is gesteld
wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of
wedertewerkgesteld is, eveneens in aanmerking genomen.
Als het
personeelslid ter beschikking gesteld is wegens gedeeltelijke ontstentenis van
betrekking op het ogenblik dat het een gedeeltelijke loopbaanonderbreking
krijgt, worden voor de loopbaanonderbreking eerst die prestatie-eenheden in
aanmerking genomen waarvoor het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens
ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of
wedertewerkgesteld is.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 6.
De in artikel 1 genoemde
personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn, mogen hun loopbaan gedeeltelijk
onderbreken op voorwaarde dat zij :
1°
aangesteld zijn in een of meer betrekkingen die voor hun geheel niet vatbaar
zijn voor reaffectatie of wedertewerkstelling;
2° aangesteld zijn voor een volledig schooljaar in een of meer
vacante of niet-vacante betrekkingen;
3°
aangesteld zijn in een ambt dat beschouwd wordt als hoofdambt;
4° een of meer betrekkingen blijven uitoefenen die samen de
helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt
met volledige prestaties. De nog te verrichten prestaties moeten steeds worden
afgerond naar de hogere eenheid, naar gelang van het geval, tot een volledige
lestijd of tot een volledig uur.
[De voorwaarden, vermeld in
het eerste lid, 1° en 2°, zijn niet van toepassing op de tijdelijke
personeelsleden die hun loopbaan wensen te onderbreken overeenkomstig de
bepalingen van artikel 12, § 2, § 3 en § 4.
Voor
tijdelijke personeelsleden eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als
de aanstelling eindigt.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 7.
Onverminderd artikel 8 mag de
totale duur van de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan voor de
ganse loopbaan niet meer dan 72 maanden bedragen.
Art. 8.
§ 1. De in
artikel 5 genoemde personeelsleden kunnen vanaf 1 september of 1 oktober
volgend op het bereiken van de leeftijd van vijftig jaar [tot aan de vooravond
van hun pensionering], een gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen.
De betrokken personeelsleden moeten vast benoemd
of tot de proeftijd toegelaten zijn, zowel voor de prestatie-eenheden waarvoor
zij de gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen, als voor de
prestatie-eenheden die zij blijven uitoefenen.
B.Vl.R.
van 21-9-2007
§ 2. De
personeelsleden die de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in § 1
krijgen en die tijdens vermelde periode hun ambt opnieuw volledig opnemen,
behouden de onderbrekingsuitkeringen die hun werden uitbetaald op grond van
artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991
betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden
van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
De personeelsleden genoemd in het eerste lid, kunnen niet opnieuw
het voordeel krijgen van § 1 en van voormeld artikel 4, § 3, van het
koninklijk besluit van 12 augustus 1991.
[§ 3. De personeelsleden die in
toepassing van artikel 44 van het besluit van de Vlaamse regering van 4
februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de
psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de
centra voor leerlingenbegeleiding worden overgedragen, worden voor de
toepassing van dit artikel beschouwd als ressorterend onder dit artikel, als
zij
1° ofwel op 31 augustus 2000 een gedeeltelijke
loopbaanonderbreking genoten zoals bedoeld in § 1;
2°
ofwel de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben uiterlijk op 31 augustus 2000 en
sedert 1 september 2000 een gedeeltelijke loopbaanonderbreking
genieten.
Artikel 5, 2°, is niet van toepassing op de
personeelsleden bedoeld in het eerste lid,
1°.]
B.Vl.R.
van 7-9-2001
HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Art. 9.
[Voor het bepalen van het
aantal prestatie-eenheden, vermeld in artikel 2, 3, 5, 6 en 8, worden eveneens
als prestatie-eenheden beschouwd :
1° de
prestaties, verstrekt door personeelsleden met verlof wegens bijzondere
opdracht of verlof wegens opdracht, vermeld in artikel 51quater, § 2 en
§ 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van
sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
centra voor leerlingenbegeleiding en artikel 77quater, § 2 en § 3,
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
2° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof
wegens vakbondsopdracht, vermeld in artikel 17 van de wet van 19 december 1974
tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar
personeel en artikel 77 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot
uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen
tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
3° [[...]]
4° de prestaties,
verstrekt ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de
gemeenschappen of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten
behoeve van de voorzitters van die groepen, vermeld in artikel 2 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat
aan de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding wordt verleend voor het verrichten van bepaalde
prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van
de gemeenschappen of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten
behoeve van de voorzitters van die groepen;
5°
de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel
2 van het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof
toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning gestelde personeelsleden
van de Rijksdiensten;
6° de prestaties,
verstrekt door personeelsleden in een ministerieel kabinet van een lid van een
gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de federale regering of van
een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene
beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale
regering, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28
juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel
kabinet van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de
federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een
secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen
beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het
onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
7° de prestaties, verstrekt door personeelsleden als
medewerker, door een regeringslid ter beschikking gesteld van zijn voorganger,
vermeld in artikel 8, derde lid, van het koninklijk besluit van 19 juli 2001
betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale
overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale
overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid
van een regering of van een college van een gemeenschap of een
gewest;
8° de prestaties, verstrekt door een
personeelslid ter ondersteuning van het college van commissarissen van de
Vlaamse Regering bij de hogescholen, vermeld in artikel 245, § 2, van het
decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap;
9° de prestaties, verstrekt door
de personeelsleden met verlof vermeld in artikel 166, § 1, van het decreet
Basisonderwijs van 25 februari 1997;
10° de
prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 53
van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de
onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd
onderwijs;
11° de prestaties, verstrekt door
de personeelsleden met verlof, vermeld in [[artikel 69 van de codificatie
betreffende het secundair onderwijs]];
12° de
prestaties, verstrekt door personeelsleden belast met een opdracht aan een
hogeschool, vermeld in artikel 2, 39°, van het decreet van 13 juli 1994
betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. De ambten, uitgeoefend in
de hogescholen worden steeds beschouwd als
hoofdambt.]
B.Vl.R. 21-9-2007; [[ ]]
B.Vl.R.
van 17-12-2010
Art. 10.
[§ 1. De
volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan wordt
toegestaan voor een periode die begint op 1 september of 1 oktober van het
school- of dienstjaar en eindigt op 31 augustus van hetzelfde school- of
dienstjaar voor alle personeelsleden bedoeld in artikel 1, met uitzondering van
de personeelsleden bedoeld in § 2 van dit artikel.
sect; 2. De volledige
en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan wordt toegestaan voor
periodes van ten minste zes maanden en van ten hoogste één jaar
voor :
1° de leden van het administratief
personeel;
2° de leden van het statutair
meesters-, vak- en dienstpersoneel;
3° de
administratief medewerker van het ondersteunend personeel;
4° de administratief medewerker van het beleids- en
ondersteunend personeel.
Deze periodes dienen
steeds aan te vangen op de eerste dag van de maand.
sect; 3. In afwijking
van § 1 eindigt de onderbreking van de beroepsloopbaan eveneens wanneer de
volledige of de gedeeltelijke loopbaanonderbreking de maximumduur van 72
maanden heeft bereikt.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 11.
[§ 1. In
afwijking van artikel 10, § 1, wordt de volledige en de gedeeltelijke
onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de
dag na het einde van het bevallingsverlof, toegestaan door artikel 39 van de
arbeidswet van 16 maart 1971 of na een periode van verlof wegens
moederschapsbescherming of bedreiging door een beroepsziekte, toegestaan door
artikel 42 van de arbeidswet van 16 maart 1971, en die eindigt op 31 augustus
van het lopende school- of dienstjaar voor de personeelsleden, vermeld in
artikel 10, § 1, die op 1 september of op 1 oktober van het school- of
dienstjaar, of op beide data, met bevallingsverlof, met verlof wegens
moederschapsbescherming of met verlof wegens bedreiging door een beroepsziekte
zijn.
sect; 2. In afwijking
van artikel 10, § 1, wordt de volledige onderbreking van de
beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van
het volledig ouderschapsverlof toegestaan op grond van artikel 12, § 3,
van dit besluit en eindigt op 31 augustus van het lopende school- of
dienstjaar, op voorwaarde dat het personeelslid bij de aanvang van het volledig
ouderschapsverlof heeft meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het
verstrijken van dit verlof verder wenst te onderbreken.
§ 3. In
afwijking van artikel 10, § 1, wordt de gedeeltelijke onderbreking van de
beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van
het gedeeltelijk ouderschapsverlof toegestaan op grond van artikel 12, §
3, van dit besluit en eindigt op 31 augustus van het lopende school- of
dienstjaar, op voorwaarde dat het personeelslid bij de aanvang van het
gedeeltelijk ouderschapsverlof heeft meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na
het verstrijken van dit verlof verder wenst te
onderbreken.
§ 4. In
afwijking van artikel 10, § 1 en § 2, wordt de onderbreking van de
beroepsloopbaan beëindigd op het ogenblik dat het personeelslid het recht
doet gelden op een onderbreking van de beroepsloopbaan zoals vermeld in artikel
12, § 2, § 3 en § 4 van dit besluit, op voorwaarde dat
:
1° het personeelslid, vermeld in artikel 10,
§ 1, bij aanvang van één van deze onderbrekingen van de
beroepsloopbaan heeft meegedeeld dat het de daaraan voorafgaande onderbreking
van de beroepsloopbaan op dezelfde wijze wenst verder te zetten tot 31 augustus
van het lopende school- of dienstjaar;
2° het
personeelslid, vermeld in artikel 10, § 2, bij aanvang van
één van deze onderbrekingen van de beroepsloopbaan heeft
meegedeeld dat het de daaraan voorafgaande onderbreking van de beroepsloopbaan
op dezelfde wijze wenst verder te zetten voor het nog resterend gedeelte van de
oorspronkelijk aangevraagde periode van loopbaanonderbreking.
Deze periodes van loopbaanonderbreking moeten onmiddellijk op
elkaar aansluiten. In dat geval wordt afgeweken van de ingangsdatum zoals
bepaald in artikel 10, § 1 en § 2 van dit
besluit.
sect; 5. Het
ziekteverlof, het bevallingsverlof, de afwezigheid wegens arbeidsongeval,
wegens ongeval op weg naar en van het werk, wegens beroepsziekte, de
terbeschikkingstelling wegens ziekte, de afwezigheid wegens een bedreiging door
een beroepsziekte en het verlof wegens moederschapsbescherming, maken geen
einde aan de loopbaanonderbreking.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 12.
§ 1. In
afwijking van artikel 10, §§ 1 en 2, wordt de volledige en de
gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor de periode
voor het volgen van een beroepsopleiding.
Voor de
toepassing van het eerste lid wordt onder beroepsopleiding verstaan :
1° de beroepsopleiding zoals bepaald door het
besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie
van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding en georganiseerd door de in
datzelfde besluit, Titel III, Hoofdstuk II vermelde centra;
2° elke andere vorm van onderwijs en opleiding georganiseerd,
gefinancierd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse overheid, waarvan het
programma tenminste 120 uur op jaarbasis omvat.
§ 2. In
afwijking van artikel 10, §§ 1 en 2, hebben de personeelsleden het
recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken voor een
periode van één maand, eventueel verlengbaar met
één maand, voor het verstrekken van palliatieve verzorging aan
een persoon krachtens de bepalingen van de artikelen 100bis en 102bis van de
wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder palliatieve
verzorging elke vorm van bijstand verstaan en inzonderheid medische, sociale,
administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die
lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
[§ 3. [[In
afwijking van artikel 10, § 1 en § 2, hebben de personeelsleden het
recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken om voor
hun kind te zorgen. Die onderbreking van de beroepsloopbaan wordt
ouderschapsverlof genoemd.
De volledige
onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden genomen voor een aaneengesloten
periode van maximum drie maanden. De gedeeltelijke onderbreking van de
beroepsloopbaan moet worden genomen voor een aaneengesloten periode van maximum
zes maanden.]]¹
[[Het personeelslid heeft
recht op het ouderschapsverlof :
1° naar
aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar
wordt;
2° in het kader van de adoptie van een
kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als
deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het
vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn
verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar
wordt.
Aan de voorwaarde van de twaalfde
verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het
ouderschapsverlof.]]²
Voor tijdelijke
personeelsleden die ouderschapsverlof nemen, eindigt dit verlof in ieder geval
als hun aanstelling eindigt.]
B.Vl.R. 25-5-1999; [[
]]¹ B.Vl.R. 21-9-2007; [[ ]]² B.Vl.R.
van 1-10-2010
[§ 4. In afwijking van artikel 10, §
1 en § 2, hebben de personeelsleden het recht om hun beroepsloopbaan
volledig of gedeeltelijk te onderbreken voor het verlenen van bijstand of
verzorging aan een familielid tot de tweede graad of aan een gezinslid dat
lijdt aan een zware ziekte.
Voor de toepassing van het eerste
lid wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het
personeelslid, en onder familielid zowel de bloed- als de
aanverwanten.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder
zware ziekte verstaan, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende
arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van
sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor
het herstel.
Voor tijdelijke personeelsleden die de
beroepsloopbaan onderbreken voor het verlenen van bijstand of verzorging aan
een gezinslid of een familielid, eindigt dat verlof in ieder geval als hun
aanstelling eindigt.
De onderbrekingsperiodes voor een
volledige of een gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen alleen opgenomen
worden met periodes van minimaal één en maximaal drie maanden, al
dan niet aaneensluitend, tot een maximumperiode van 12 maanden per patiënt
voor een volledige loopbaanonderbreking of 24 maanden per patiënt voor een
gedeeltelijke
loopbaanonderbreking.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 13.
[Elke onderbreking van de
beroepsloopbaan eindigt uiterlijk op de vooravond van de
pensionering.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 14.
§ 1. [Het
personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken, dient daartoe een
aanvraag in bij de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de
centr(um)(a) waar hij werkt, met uitzondering van de personeelsleden van de
inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling, die hun aanvraag
indienen bij de Vlaamse Regering. Bij de aanvraag vermeldt het personeelslid de
datum waarop hij wenst dat de volledige of gedeeltelijke onderbreking van zijn
loopbaan zou aanvangen en de duur ervan.]²
De
inrichtende macht dient haar principiële beslissing mee te delen aan het
personeelslid binnen vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst van
de aanvraag.
Het invullen en overhandigen van het
formulier bedoeld in artikel 16, § 2, van het voormeld koninklijk besluit
van 12 augustus 1991 geldt als definitieve toestemming.
§ 2. Het
personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken om een beroepsopleiding te
volgen, voegt bij zijn aanvraag een attest van de Vlaamse Dienst voor
Arbeidsbemiddeling (VDAB), de Brusselse Gewestelijke Dienst voor
Arbeidsbemiddeling (BGDA), de onderwijs- of vormingsinstelling waaruit de
inschrijving voor, de aanvangsdatum, de duur en het aantal lesuren van de
beroepsopleiding blijken.
§ 3. [Het
personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken voor het verstrekken van
palliatieve verzorging, deelt dit mee aan de inrichtende macht van de
instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, met uitzondering van de
personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling,
die dit meedelen aan de Vlaamse Regering.]² Hij voegt bij deze mededeling
een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die
palliatieve verzorging nodig heeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich
bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verstrekken, zonder dat
hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
De onderbreking van de beroepsloopbaan voor het verstrekken van
palliatieve verzorging begint de eerste dag van de week die volgt op de week
waarin voornoemde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip mits akkoord
van de inrichtende macht.
Ingeval het
personeelslid wenst gebruik te maken van de verlenging van de periode met
één maand, dient het opnieuw een doktersattest in te dienen. Een
personeelslid kan maximum twee attesten indienen voor de palliatieve verzorging
van eenzelfde persoon.
De inrichtende macht vult
het formulier bedoeld in artikel 16, § 2, van het voormeld koninklijk
besluit van 12 augustus 1991 in en overhandigt het aan het personeelslid.
[§ 4. [[Het
personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken om voor zijn kind te
zorgen in het kader van ouderschapsverlof, deelt dit mee aan de inrichtende
macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, met
uitzondering van de personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor
onderwijsontwikkeling, die dit meedelen aan de Vlaamse
Regering.]]
Bij deze mededeling moeten de begin-
en einddatum van het ouderschapsverlof worden vermeld.
Het personeelslid verstrekt uiterlijk op het ogenblik dat het
ouderschapsverlof ingaat, naar gelang van het geval, volgende
stavingsdocumenten :
1° een uittreksel uit de
geboorteakte van het kind;
2° een attest
waaruit de adoptie blijkt.
Bij de in het derde
lid, 1° en 2°, vermelde documenten moet steeds een uittreksel uit het
bevolkings- of vreemdelingenregister worden gevoegd, waaruit de samenstelling
van het gezin blijkt.]¹
[§ 5. Het personeelslid dat zijn loopbaan
wenst te onderbreken voor de verzorging van een zwaar ziek gezinslid of zwaar
ziek familielid deelt dit mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of
het/de centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is, met uitzondering van de
personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling,
die dit meedelen aan de Vlaamse Regering. Hij voegt bij deze mededeling een
attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of
familielid, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of
verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
De
onderbreking van de beroepsloopbaan voor de verzorging van een zwaar ziek
gezins- of familielid begint de eerste dag van de week die volgt op de week
waarin voornoemde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip mits akkoord
van de inrichtende macht of van de Vlaamse Regering voor de personeelsleden van
de inspectie en van de dienst voor
onderwijsontwikkeling.
Ingeval het personeelslid wenst gebruik
te maken van de verlenging van de periode, dient het opnieuw een doktersattest
in te dienen.]²
[ ]¹ B.Vl.R.
25-5-1999; [ ]² B.Vl.R. 21-9-2007; [[ ]] B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 15.
§ 1. [De
onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden toegestaan als er een
kandidaat-vervanger is die gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden
:
1° in het bezit zijn van het vereiste
bekwaamheidsbewijs;
2° voldoen aan de eisen
van het opvoedingsproject van de inrichtende macht of het
schoolbestuur.]
De inrichtende macht mag nagaan of
de kandidaat-vervanger de eventueel vereiste nuttige ervaring heeft voor het
[in het eerste lid, 1° ,] genoemde bekwaamheidsbewijs. Het onderzoek
daartoe dient te gebeuren op dezelfde wijze als door de inrichtende macht
gevolgd wordt bij de aanwerving van een personeelslid op grond van de
bepalingen van de hierna volgende decreten :
1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie
van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie
van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde [centra voor leerlingenbegeleiding].
§ 2. De
bepalingen van § 1 gelden voor een periode van zes jaar onderbreking van
de beroepsloopbaan, ongeacht of de loopbaan volledig of gedeeltelijk
onderbroken wordt.
De bepalingen van § 1
gelden eveneens voor de vastbenoemde of tot de proeftijd toegelaten
personeelsleden voor de volledige periode van de gedeeltelijke onderbreking van
de beroepsloopbaan vanaf 1 september of 1 oktober volgend op het bereiken van
de leeftijd van vijftig jaar.
In geval van
weigering moet de inrichtende macht haar weigering schriftelijk motiveren en
uiterlijk zeven kalenderdagen vóór de aanvang van de
loopbaanonderbreking meedelen zowel aan het personeelslid dat de
loopbaanonderbreking aanvraagt, als aan de kandidaat-vervanger.
§ 3. [De
toekenning van de onderbreking van de beroepsloopbaan vermeld in artikel 12,
§ 2, § 3 en § 4, kan niet geweigerd worden op basis van de
bepalingen vermeld in § 1 en §
2.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 16.
Tijdens de onderbreking van
zijn beroepsloopbaan is het personeelslid met verlof. Dit verlof wordt
gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
[Voor het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid
zijn beroepsloopbaan onderbreekt, krijgt het noch een salaris of salaristoelage
noch een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Het personeelslid krijgt wel een
onderbrekingsuitkering overeenkomstig de bepalingen van het voormeld koninklijk
besluit van 12 augustus 1991.]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 17.
§ 1. Om
uitzonderlijke familiale redenen en mits een opzegging van één
maand, kan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft, van de
Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of van zijn gemachtigde de
toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te
oefenen vooraleer de periode van onderbreking van de beroepsloopbaan is
verstreken.
[Deze opzegging moet worden gericht
aan de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs, door tussenkomst en met
akkoord van de inrichtende macht.
Voor de
personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling
wordt deze opzegging via hiërarchische weg gericht aan de Vlaamse
Regering.]
§ 2. De
personeelsleden genoemd in artikel 10, § 1, en [in artikel 11, § 1,
§ 2, § 3 en § 4] kunnen in geen geval hun ambt weer opnemen of
opnieuw volledig uitoefenen na 1 mei van het school- of
dienstjaar.
§ 3. Behoudens
de toepassing van de §§ 1 en 2, kunnen de in artikel 8 genoemde
personeelsleden hun ambt slechts opnieuw volledig uitoefenen met ingang van 1
september. Ze moeten hun voornemen meedelen aan de inrichtende macht
vóór 1 mei.
§ 4. De Vlaamse
minister bevoegd voor het onderwijs of zijn gemachtigde brengt, binnen vijftien
dagen na de beslissing, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening op de hoogte van
de datum waarop het personeelslid een einde maakt aan zijn
loopbaanonderbreking.
§ 5. [De
bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die hun
loopbaanonderbreking onderbreken overeenkomstig artikel 12, § 1, § 2,
§ 3 en § 4.]
Het
personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft voor het verstrekken van
palliatieve verzorging [of voor medische bijstand], kan evenwel, na het
overlijden van de persoon die de verzorging genoot, van de inrichtende macht
van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is, de
toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te
oefenen vooraleer de periode van onderbreking van de beroepsloopbaan verstreken
is.
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 18.
[...]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 19.
Elke wijziging inzake
vervanging dient door de in artikel 17, § 1, tweede lid, vermelde overheid
meegedeeld te worden aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs, met
vermelding van de datum van mededeling ervan aan het bevoegde Gewestelijke
Werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art. 20.
§ 1. Als bij
beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau het recht op
uitkeringen wordt ontzegd aan een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft
onderbroken, dient de in artikel 17, § 1, tweede lid, vermelde overheid
dit onverwijld mee te delen aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs,
met vermelding van de datum waarop de beslissing ingaat.
§ 2. Gedurende
de periode(n) waarin het personeelslid, op grond van het voormeld koninklijk
besluit van 12 augustus 1991 geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering,
kan het evenmin verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de
beroepsloopbaan krijgen.
In afwijking van het
eerste lid kan wel verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de
beroepsloopbaan worden toegekend aan het personeelslid dat rechthebbende is op
een overlevingspensioen en op grond van artikel 6 van voormeld koninklijk
besluit van 12 augustus 1991 een loopbaanonderbreking zonder
onderbrekingsuitkering krijgt.
§ 3. Het verlof
van een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, maar geen
recht heeft op een onderbrekingsuitkering, wordt, behoudens als hij zich
bevindt in de toestand bedoeld in § 2, tweede lid, met ingang van de datum
van de beslissing waarbij op grond van voormeld koninklijk besluit van 12
augustus 1991 hem het recht op onderbrekingsuitkering wordt ontzegd, ambtshalve
omgezet in :
1° afwezigheid voor verminderde
prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid bij gedeeltelijke onderbreking
van de beroepsloopbaan;
2°
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden bij volledige
onderbreking van de beroepsloopbaan.
In dit geval
mag de duur overschreden worden van de terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan
maken krachtens de reglementaire bepalingen die terzake op hem van toepassing
zijn. Deze terbeschikkingstelling eindigt alleszins bij het verstrijken van de
lopende periode waarvoor een verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan
was aangevraagd.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 21.
Het besluit van de Vlaamse
regering van 19 december 1991 betreffende de onderbreking van de
beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra wordt opgeheven, wat de instellingen en de
personeelsleden betreft, waarop dit besluit van toepassing is.
Art. 22.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 september 1997, met uitzondering van :
1° de artikelen 12, 14, §§ 2 en 3 en artikel 17,
§ 5 die uitwerking hebben met ingang van 15 juni 1995;
2° de artikelen 4, § 2 en 7, die uitwerking hebben met
ingang van 1 september 1996;
3° de artikelen
3, 4, § 1, 6, 8, 9, 13 en 15, die uitwerking hebben met ingang van 1
januari 1997.
Art. 23.
De Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.