OPGEHEVEN : Wet betreffende het statuut der personeelsleden
van het Rijksonderwijs.
goedkeuringsdatum
22 JUNI 1964
publicatiedatum
B.S.04/07/1964
datum laatste wijziging
17/06/2011
COORDINATIE
Wet 31-3-1967 - B.S. 18-5-1967
Wet
6-7-1970 - B.S. 25-8-1970
Wet 27-7-1971 - B.S.
1-9-1971
Wet 11-7-1973 - B.S.
30-8-1973
Wet 19-12-1974 - B.S.
24-12-1974
Wet 18-2-1977 - B.S.
12-3-1977
Wet 2-7-1981 - B.S.
8-7-1981
K.B. nr. 296, 31-3-1984 - B.S.
17-4-1984
Wet 31-7-1984 - B.S.
10-8-1984
K.B. 28-9-1984 - B.S.
20-10-1984
K.B. nr. 456, 10-9-1986 - B.S.
30-9-1986
Decr. 5-7-1989 - B.S. 25-8-1989
Decr.
31-7-1990 - B.S. 18-8-1990
opgeheven door Decr.
27-5-2011 - B.S. 17-6-2011
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen
hetgeen volgt :
Artikel 1.
In het kader van de bepalingen
vervat in deze wet [en in artikel 12bis, § 1 en 2, van de wet van 29 mei
1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving] stelt de
Koning het statuut vast voor de personeelsleden :
W.
van 11-7-1973
1° [van de rijksinrichtingen voor voorschools onderwijs, lager
onderwijs, secundair onderwijs en hoger onderwijs, met uitzondering van het
universitair onderwijs;]
W.
van 27-7-1971
2° van de internaten die aan die inrichtingen zijn toegevoegd
[en van de autonome internaten en tehuizen;]
K.B. nr. 456,
van 10-9-1986
3° van de dienst der inspectie, belast met het toezicht over
die inrichtingen.
Hij bepaalt inzonderheid :
1° de aanvullende regelen met betrekking tot
de benoeming, de selectie en de bevordering;
2° het tuchtstelsel;
3° de
administratieve toestand;
4° het
verlofstelsel;
5° het beoordelingssysteem;
6° de plichten;
7° de onverenigbaarheden;
8°
het geldelijk statuut;
9° [...]
W.
van 19-12-1974
10° de regelen voor het instellen van beroep.
Art. 2.
[De Koning bepaalt de
verschillende ambten en maakt een indeling in wervingsambten, selectieambten en
bevorderingsambten. In de inrichtingen en in de afdelingen van inrichtingen
voor het hoger onderwijs van het lange type kan Hij een andere indeling
bepalen.]
W.
van 18-2-1977
Art. 3.
[§ 1. In de
inrichtingen voor bewaarschoolonderwijs, lager, middelbaar, normaal-, technisch
en kunstonderwijs worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende
categorieën :
1. bestuurs- en onderwijzend
personeel;
2. [[bestuurs- en opvoedend
hulppersoneel;]]³
3. paramedisch personeel;
4. administratief personeel;
5. meesters-, vak- en dienstpersoneel [[uiterlijk op 1
[[oktober]]² 1984 in vast verband benoemd of tot de stage
toegelaten]]¹
§ 2. In de inrichtingen en afdelingen voor buitengewoon
onderwijs worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende
categorieën :
1. personeel
bedoeld in § 1;
2. psychologisch personeel;
3. medisch personeel;
4. sociaal personeel.]
W. 6-7-1970; [[ ]]¹ K.B. nr.
296, 31-3-1984; [[ ]]² W. 31-7-1984; [[ ]]³ K.B. nr. 456,
van 10-9-1986
[§ 3. In de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor
hoger onderwijs van het lange type worden de personeelsleden ingedeeld in een
van de volgende categorieën :
1.
bestuurs- en onderwijzend personeel;
2.
administratief personeel;
3. meesters-, vak- en
dienstpersoneel [[uiterlijk op 1 [[oktober]]² 1984 in vast verband benoemd
of tot de stage toegelaten]]¹ ]
W. 18-2-1977; [[ ]]¹ K.B. nr.
296, 31-3-1984; [[ ]]² W.
van
31-7-1984
Art. 4.
Niemand kan benoemd worden in een
aanwervingsambt :
1° [Zo hij geen Belg of
onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap is, behoudens
door de Vlaamse Regering te verlenen vrijstelling;]
Decr.
van 31-7-1990
2° zo hij niet een bekwaamheidsbewijs bezit in verhouding tot
de functie;
3° zo hij niet een proeftijd
volbracht heeft, waarvan de duur is vastgesteld door de Koning.
Art. 5.
Niemand kan benoemd worden in een
selectie- of bevorderingsambt zo hij niet de vaste hoedanigheid bezit van
personeelslid in een rijksonderwijsinrichting en zo hij niet de voorwaarde
inzake dienstanciënniteit vervult, vastgesteld door de Koning.
[Voor de betrekkingen van inspecteur of
inspectrice over het onderricht in de technische cursussen en in de
beroepspraktijk, alsook voor de betrekkingen van inspecteur over het
kunstonderwijs, wordt eveneens beroep gedaan op kandidaten die geen deel
uitmaken van het personeel. Voor de bestuursambten in de inrichtingen voor zeer
gespecialiseerd technisch onderwijs en in de inrichtingen van het
kunstonderwijs kan de Minister beslissen beroep te doen op kandidaten die geen
deel uitmaken van het personeel.]
W.
van 31-3-1967
Bijkomende bekwaamheidsbewijzen kunnen vereist worden voor de
benoeming in deze ambten.
Art. 6.
De Koning benoemt de leden van
het bestuurs- en onderwijzend personeel, [van het psychologisch personeel, van
het medisch personeel en van het sociaal personeel.]
W.
van 6-7-1970
De Koning kan de Minister die de Nationale Opvoeding in zijn
bevoegdheid heeft de macht verlenen tot het benoemen van de leden van het
onderwijzend hulppersoneel, het paramedisch personeel en het administratief
personeel.
[...]
Decr.
van 5-7-1989
Art. 7.
Er wordt een Nationale Raad voor
het Rijksonderwijs opgericht die belast is met het onderzoek van de
hervormingen van de onderwijsstructuur en van de wijzigingen in de algemene
oriëntering of in de duur der studiën.
De Raad die ingericht wordt door de Koning, beraadslaagt op eigen
initiatief of op verzoek van de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur.
[Hebben zitting in de Raad, de afgevaardigden
aangewezen door de vakorganisaties die zetelen in het comité voor de
nationale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten bedoeld in
artikel 3, § 1, 1° , van de wet van 19 december 1974 tot regeling van
de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.]
K.B.
van 28-9-1984
Art. 8.
[§ 1. De besluiten
ter uitvoering van de artikelen 1 en 2, die een budgettaire weerslag hebben,
worden opgenomen op advies van de in Raad vergaderde Ministers.
§ 2. Komen alleen in
aanmerking voor de berekening van de bezoldiging, de diensten bewezen in
functies en opdrachten, ingesteld bij of krachtens regelen vastgesteld bij
koninklijk besluit, genomen in akkoord met de Ministers die de Begroting en het
Openbaar Ambt in hun bevoegdheid hebben.
§ 3. Eventuele
afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan bijaldien hun begrenzing op
dezelfde manier werd
vastgelegd.]
Wet
van 2-7-1981
Art. 9.
In de besluiten die Hij treft ter
uitvoering van onderhavige wet, mag de Koning de hiernavermelde wettelijke
bepalingen opheffen naar mate van hun vervanging door reglementaire bepalingen
:
1° de artikelen 29 en 31 van de wetten op
het lager onderwijs gecoördineerd op 20 augustus 1957 en gewijzigd door de
wetten van 17 maart 1958 en 29 mei 1959;
2°
de artikelen 3, 4, 5, 9, 12, 13 en 77 van de wetten op het middelbaar onderwijs
gecoördineerd op 30 april 1957 en gewijzigd door de wet van 10 april 1958;
3° de artikelen 16 en 29 van de wetten op het
technisch onderwijs gecoördineerd op 30 april 1957 en gewijzigd door de
wet van 1 maart 1958;
4° de artikelen 6,
2° en 9° , 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 16 van de wet van 14 mei 1955 tot
regeling van het kunstonderwijs;
5° de
artikelen 9, 10, 11 en 42 van de wetten op het normaalonderwijs
gecoördineerd op 30 april 1957;
6° de
artikelen 54, 6e lid, en 54bis der wetten op het toekennen van de academische
graden en het programma van de universitaire examens gecoördineerd op 31
december 1949 en gewijzigd door artikel 3 van de wet van 10 april 1958 tot
wijziging van de gecoördineerde wetten op het middelbaar onderwijs en van
de gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het
programma van de universitaire examens;
7° de
wet van 17 december 1956 houdende vaststelling van de rechtspositie van het
Belgisch wetenschappelijk en onderwijzend personeel dat met een internationale
opdracht wordt belast, voor zover ze betrekking heeft op de personeelsleden uit
het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs van de Staat.
8° het
koninklijk besluit van 18 juli 1933 betreffende de terbeschikkingstelling van
de leden van het onderwijzend personeel, gewijzigd door de koninklijke
besluiten nr. 132 van 27 februari 1935 en 26 augustus 1935 en door de wetten
van 10 juni 1937, 23 juli 1952, 18 februari 1954 en 17 december 1956, voor
zover het betrekking heeft op de personeelsleden uit het onderwijs van de
Staat.
Art. 10.
Deze wet treedt in werking de dag
waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.