Besluit van de Vlaamse Regering omtrent de evaluatie,
maatregelen van orde en tucht in het gemeenschapsonderwijs.
goedkeuringsdatum
22 MEI 1991
publicatiedatum
B.S.11/04/1992
datum laatste wijziging
01/01/2019
(opschrift gewijzigd bij B.Vl.R.
15-9-2000)
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 13/01/1998 (B.S. 26/02/1998)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie van vastbenoemde personeelsleden, de maatregelen van orde en de tucht in het gemeenschapsonderwijs ;
(2)
B.Vl.R. van 15/09/2000 (B.S. 24/01/2001)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie van vastbenoemde personeelsleden, maatregelen van orde en de tucht in het gemeenschapsonderwijs en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleutern lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen ;
(3)
B.Vl.R. van 03/07/2009 (B.S. 21/08/2009)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie, maatregelen van orde en tucht in het gemeenschapsonderwijs ;
(4)
B.Vl.R. van 24/09/2010 (B.S. 16/11/2010)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering houdende maatregelen met betrekking tot het ontslag om dringende redenen, verschillende maatregelen van orde en de tuchtregeling ;
(5)
B.Vl.R. van 18/05/2018 (B.S. 15/06/2018)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot aanpassing van de vergoeding van de voorzitters van de kamers van beroep en van de voorzitters van de kamers van het college van beroep die bevoegd zijn voor het personeel in het onderwijs ;
(6)
B.Vl.R. van 22/03/2019 (B.S. 15/05/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot aanpassing van de vergoeding van de voorzitters en de leden van de kamers van beroep en van de voorzitters, de leden en de secretarissen van de kamers van het college van beroep die bevoegd zijn voor het personeel in het onderwijs ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs,
inzonderheid op de artikelen 41, §§ 1 en 3, 58, 59, 69, 72 en 73;
Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister
van Begroting en Financiën, gegeven op 3 april 1990;
Gelet op het protocol van 13 december 1990 houdende de conclusies
van de onderhandelingen die gevoerd werden in het Gemeenschappelijk
Comité van alle overheidsdiensten;
Gelet
op het advies van de Raad van State;
Op de
voordracht van de Gemeenschapsminister van Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.
[
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° het bijzonder decreet : het bijzonder
decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
2° het decreet : het decreet van 27
maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
3° instellingshoofd : het hoofd van
een instelling zoals bepaald in artikel 3, 27°, van het
decreet;
4° tuchtoverheid : de instantie die bevoegd is om
een tuchtsanctie op te leggen, als bepaald in artikel 62 van het
decreet;
5° afgevaardigd bestuurder : de afgevaardigd
bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 5
van het bijzonder decreet;
6 ° raad van bestuur : de raad
van bestuur van een scholengroep zoals bedoeld in artikel 5, § 5, van het
bijzonder decreet;
7° algemeen directeur : de algemeen
directeur zoals bedoeld in artikel 5, § 3, van het bijzonder
decreet;
8° college van directeurs : het college van
directeurs zoals bedoeld in artikel 5, § 3, van het bijzonder
decreet;
9° raadsman : een advocaat, een personeelslid van
de onderwijsinstellingen of van de centra voor leerlingenbegeleiding of wat de
werknemer betreft een vertegenwoordiger van
[een erkende vakorganisatie]
en
wat de werkgever betreft een vertegenwoordiger van
[...]
het
Gemeenschapsonderwijs;
10° de instelling : een instelling
zoals bedoeld in artikel 3, 3°, van het decreet;
11°
het schooljaar : de periode van 1 september tot 31 augustus van het
daaropvolgend jaar voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het
volwassenenonderwijs en voor de CLB's;
12° evaluator : het
instellingshoofd zoals bepaald in artikel 3, 27°, van het decreet, of de
algemeen directeur voor de personeelsleden die aan een scholengroep zijn
geaffecteerd of aangesteld.
]
HOOFDSTUK II. - De evaluatie
[
Art. 1bis.
[
Dit hoofdstuk is van toepassing op de
vastbenoemde personeelsleden en op de personeelsleden die tijdelijk zijn
aangesteld voor doorlopende duur, vermeld in
artikel 2 van het
decreet met uitzondering van de instellingshoofden en de leden van de
pedagogische begeleidingsdienst.
Dit hoofdstuk is met ingang
van 1 september 2007 niet van toepassing op de personeelsleden, aangesteld in
het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de
CLB's, en het is met ingang van 1 september 2009 ook niet meer van toepassing
op de andere personeelsleden op wie het decreet van toepassing
is.
In afwijking van het tweede lid moeten de
evaluatieprocedures, ingezet met toepassing van dit hoofdstuk, worden
voortgezet overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
]
]
Art. 2.
[Het instellingshoofd of de
algemeen directeur evalueert het personeelslid in een periode van drie jaar ten
minste eenmaal.]
Art. 3.
[Een evaluatie kan slechts
worden gegeven op grond van de uitoefening van diensten in het
gemeenschapsonderwijs. Voor de personeelsleden van de CLB's heeft de evaluatie
daarenboven betrekking op prestaties die verricht werden in het kader van
contracten, afgesloten met het gesubsidieerd officieel
onderwijs.]
Art. 4.
De evaluatie wordt met
redenen omkleed en opgetekend in een evaluatieverslag.
Art. 5.
[De evaluator houdt voor ieder
personeelslid een evaluatiedossier bij, dat de raad van bestuur, de algemeen
directeur of de pedagogische begeleidingsdienst op elk ogenblik kunnen
opvragen. De afgevaardigd bestuurder kan de dossiers in het vormingscentrum
opvragen.]
Dit dossier bevat uitsluitend :
- de
verslagen van de pedagogische begeleidingsdiensten en van de inspectie met
betrekking tot het personeelslid;
- de over het
personeelslid uitgebrachte beoordelingen en evaluaties;
- de persoonlijke nota's, zoals omschreven in de artikelen 9 en
11;
- de gegevens met betrekking tot de prestaties
inzake beroepsvervolmaking;
- in voorkomend geval,
de staat van de tuchtstraffen.
Het
evaluatiedossier bevat bovendien het beoordelingsdossier dat in voorkomend
geval van het personeelslid reeds bestond in het kader van de statutaire
bepalingen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit op hem van
toepassing waren.
Art. 6.
Met uitzondering van de staat
van de tuchtstraffen, wordt ieder document door het personeelslid geviseerd
alvorens het bij het evaluatiedossier wordt gevoegd.
Art. 7.
[Onverminderd het bepaalde in
artikel 41, § 2, en artikel 55bis, § 6, van het decreet, kent de
evaluator bij wie het personeelslid effectief diensten presteert en voor elk
ambt dat het daar uitoefent de evaluatie
toe.]
Art. 8.
§ 1. Het
evaluatieverslag wordt voorgelegd aan het betrokken personeelslid, dat een
afschrift ervan bekomt. Het personeelslid viseert en dateert het origineel
verslag en bezorgt het onmiddellijk terug.
§ 2. Het
evaluatieverslag wordt desgevallend besloten met de vermelding
"onvoldoende".
§ 3.
[Vindt het
personeelslid dat de hem toegekende vermelding "onvoldoende" niet
gerechtvaardigd is, dan viseert hij het evaluatieverslag onder voorbehoud en
vermeldt hij of een bezwaar volgt. Na visering van het evaluatieverslag bezorgt
hij binnen zeven kalenderdagen een gemotiveerd antwoord aan zijn evaluator.
Deze viseert een kopie ervan voor ontvangst. Dit antwoord wordt bij het
evaluatieverslag gevoegd.]
§ 4.
[Binnen
zeven kalenderdagen na ontvangst van het antwoord, deelt de evaluator aan het
betrokken personeelslid zijn beslissing
mee.]
§ 5.
[In
afwijking van artikel 2 evalueert de evaluator het personeelslid aan wie de
evaluatie "onvoldoende" is toegekend, vanaf het daarop volgende schooljaar en
ten vroegste acht maanden nadat de in artikel 3 bedoelde evaluatie werd
gegeven, opnieuw. Bovendien moet in dit geval het personeelslid afzonderlijk
geëvalueerd worden door een door het college van directeurs aangesteld
persoon. Voor het vormingscentrum wordt hij aangewezen door de afgevaardigd
bestuurder, indien een van beide evaluaties opnieuw "onvoldoende" is, wordt aan
het personeelslid de evaluatie "onvoldoende"
gegeven.]
§ 6.
[Indien aan
het personeelslid na toepassing van § 5 een evaluatie "onvoldoende" wordt
gegeven, kan het langs hiërarchische weg beroep instellen, zoals bepaald
in dit besluit.
Wordt geoordeeld dat
het beroep gegrond is, dan wordt de evaluatie "onvoldoende" vernietigd en wordt
ze uit het evaluatiedossier
verwijderd.
]
Art. 9.
[
Telkens als de evaluator dit nodig vindt,
kan hij een persoonlijke nota opmaken, De persoonlijke nota bevat een
nauwkeurig verslag van concrete gunstige of ongunstige feiten die betrekking
hebben op de uitoefening van het ambt en die vastgesteld werden in de loop van
veertien kalenderdagen, voorafgaand aan de ondertekening van de nota door de
evaluator.
De persoonlijke nota wordt onmiddellijk aan het
personeelslid voorgelegd, dat de nota ondertekent voor kennisname. Het
personeelslid ontvangt een kopie. Wanneer het personeelslid vindt dat deze nota
niet gerechtvaardigd is, kan hij aan de evaluator schriftelijk een gemotiveerd
antwoord geven. Dat antwoord moet worden gegeven binnen zeven kalenderdagen na
de ondertekening van de nota. De evaluator meldt aan het personeelslid de
ontvangst van zijn antwoord. Het antwoord wordt bij de persoonlijke nota
gevoegd.
]
Art. 10.
[Ieder personeelslid mag aan
de evaluator een persoonlijke nota geven met gunstige feiten die zich voordeden
in de loop van een termijn van veertien kalenderdagen, voorafgaand aan de
ondertekening van de nota door het personeelslid, de evaluator ondertekent deze
nota voor kennisname en ontvangt hiervan een kopie. Vindt de evaluator dat de
nota niet gerechtvaardigd is, dan geeft hij aan het personeelslid binnen zeven
kalenderdagen schriftelijk een gemotiveerd antwoord. Dat antwoord wordt bij de
persoonlijke nota gevoegd. Het personeelslid ontvangt een
kopie.]
Art. 11.
Bij de evaluatie van het
personeelslid kan met de in de artikelen 9 en 10 bedoelde persoonlijke nota's
slechts rekening worden gehouden inzoverre ze opgesteld werden na het opmaken
van de laatste voorafgaande evaluatie.
Art. 12.
[Ieder personeelslid en/of
zijn raadsman heeft het recht om op elk ogenblik zijn evaluatiedossier in te
kijken. ]
HOOFDSTUK III. - Maatregelen van
orde
Afdeling 1. - Overplaatsing in het belang van de
dienst
[
Art. 12bis.
Deze afdeling is van toepassing op de
vastbenoemde personeelsleden zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet.
]
Art. 13.
§ 1.
[De
maatregel van overplaatsing in het belang van de dienst kan worden toegepast op
elk personeelslid wanneer is vastgesteld dat de minimale verstandhouding die
voor de goede werking van de dienst of van het onderwijs nodig is, blijvend
verstoord is.]
§ 2. Uit een
administratief onderzoek waarbij alle betrokken partijen moeten worden gehoord
moet blijken of de overplaatsing in het belang van de dienst verantwoord is en
welk personeelslid of welke personeelsleden best worden overgeplaatst om de
problemen in de instelling op te heffen.
§ 3.
[Het in
§ 2 bedoelde onderzoek moet worden ingesteld door de raad van bestuur op
verzoek van het instellingshoofd. De raad van bestuur kan ook op eigen
initiatief een onderzoek instellen. Voor de instellingshoofden stelt de
algemeen directeur van de scholengroep een onderzoek in. Voor een personeelslid
van het vormingscentrum of voor een lid van de pedagogische begeleidingsdienst
stelt de afgevaardigd bestuurder een onderzoek
in.]
§ 4. Ten
aanzien van een godsdienstleerkracht is deze maatregel slechts mogelijk met het
akkoord van de afgevaardigde van de betrokken
eredienst.
Art. 14.
§ 1.
[De
raad van bestuur beslist over de overplaatsing in het belang van de dienst na
advies van de instellingshoofden. De afgevaardigd bestuurder beslist over de
overplaatsing in het belang van de dienst voor een personeelslid van het
vormingscentrum of van de pedagogische
begeleidingsdienst.]
De overplaatsing
geschiedt met behoud van de administratieve en geldelijke toestand van het
betrokken personeelslid.
Deze beslissing wordt
gemotiveerd.
§ 2. Het
personeelslid dat overgeplaatst wordt in het belang van de dienst, wordt na
één jaar geëvalueerd, zoals bepaald in
[...]
het
decreet.
Art. 15.
De overplaatsing in het
belang van de dienst heeft voor gevolg dat het personeelslid geaffecteerd wordt
[aan]
een andere instelling.
Afdeling 2. - Preventieve
schorsing
[
Art. 15bis.
[Deze afdeling is van toepassing op
de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk zijn
aangesteld voor doorlopende duur, vermeld in artikel 2 van het decreet, en op
de personeelsleden die met toepassing van
artikel 24, 4e lid,
[artikel 52bis, 4e lid,]
artikel 53bis, § 5, en
artikel 73undecies, §
4, van het decreet tijdens hun beroepsprocedure preventief worden
geschorst. ]
]
Art. 16.
[
§ 1.
[Het]
personeelslid mag, zelfs op het ogenblik dat het een proeftijd
doorloopt, preventief worden geschorst indien het belang van de dienst of het
onderwijs dat vereist. De preventieve schorsing is een bewarende maatregel. Het
personeelslid blijft tijdens deze schorsing in de administratieve stand waarin
het zich bevond tot op de dag voor de preventieve schorsing. Tijdens de
preventieve schorsing mag het personeelslid geen dienstprestaties
verrichten.
§ 2
Onverminderd de toepassing van artikel 59 van het decreet, stelt het
instellingshoofd waaronder het personeelslid ressorteert, de preventieve
schorsing voor. Voor de instellingshoofden stelt de algemeen directeur van de
scholengroep de preventieve schorsing voor.
§ 3 Voor de
leden van de pedagogische begeleidingsdienst en de personeelsleden van het
vormingscentrum stelt het instellingshoofd de preventieve schorsing
voor.
§ 4.
Vooraleer de preventieve schorsing wordt opgelegd, hoort
[naar gelang het
geval]
de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder het
personeelslid. De redenen om over te gaan tot een preventieve schorsing worden
ten laatste
[drie]
werkdagen,
voorafgaand aan dit verhoor, schriftelijk meegedeeld aan het
personeelslid.
[In hoogdringende gevallen kan
naar gelang het geval de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder de
preventieve schorsing onmiddellijk uitspreken met de verplichting het
personeelslid onverwijld te
horen.]
[Tijdens dit verhoor mag het
personeelslid zich laten bijstaan door een
raadsman.]
§ 5.
[De raad van bestuur legt de preventieve schorsing op bij een
met redenen omklede beslissing. Voor de leden van de pedagogische
begeleidingsdienst en de personeelsleden van het vormingscentrum legt de
afgevaardigd bestuurder de preventieve schorsing op.
De preventieve
schorsing wordt aan het personeelslid meegedeeld per aangetekende brief. Die
brief vermeldt de beroepsmogelijkheden. Als de beroepsmogelijkheden niet worden
vermeld, begint de beroepstermijn, vermeld in artikel 59ter, §
1 van het decreet, niet te
lopen.
De
preventieve schorsing gaat in de derde kalenderdag nadat de aangetekende brief
met de post is verstuurd. Bij hoogdringende omstandigheden als vermeld in
paragraaf 4, tweede lid, heeft de preventieve schorsing onmiddellijk
uitwerking.
]
]
Art. 17.
§ 1.
[De
preventieve schorsing mag niet meer dan één jaar bedragen. In
geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten kan de preventieve
schorsing
[echter tot maximum één
jaar]
lopen na de kennisgeving vermeld in artikel 19, §
5, laatste lid.]
§ 2.
[Behoudens strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging, kan de
preventieve schorsing ten hoogste zes maanden bedragen als er binnen die
periode geen tuchtprocedure is ingesteld.]
§ 3. Aan de
preventieve schorsing komt van rechtswege een einde bij de tuchtrechtelijke
uitspraak over dezelfde feiten waarvoor het personeelslid preventief werd
geschorst.
[In geval van beroep tegen de
uitgesproken maatregel kan de preventieve schorsing worden verlengd totdat de
secretaris de beslissing, vermeld in artikel 33decies, § 1 heeft
meegedeeld.]
HOOFDSTUK IV. -
[De tuchtregeling]
Art. 17bis
[...]
Art. 18.
[
Dit hoofdstuk is van
toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 60bis van
het decreet.
]
Art. 19.
[
§ 1. De bevoegde tuchtoverheid gaat over
tot de nodige vaststellingen en verhoren zodra de feiten, die de toepassing van
een tuchtmaatregel kunnen verantwoorden, haar ter kennis worden gebracht.
Wanneer meerdere feiten die verband hebben met elkaar ten
laste van het personeelslid worden gelegd, kan dit slechts aanleiding geven tot
één tuchtprocedure en tot het uitspreken van één
tuchtstraf.
Wanneer in de loop van de tuchtprocedure een nieuw
feit ten laste wordt gelegd dat geen verband heeft met de lopende
tuchtprocedure kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding
geven.
De tuchtoverheid deelt onmiddellijk per aangetekende
brief aan het personeelslid mee dat ze een tuchtonderzoek instelt, alsook de
reden die daartoe aanleiding geeft. De tuchtrechtelijke vervolging begint op de
datum van verzending van de aangetekende brief.
§ 2. Vooraleer de tuchtoverheid een
tuchtmaatregel kan opleggen, dient zij de betrokkene in zijn middelen van
verdediging te horen over alle ten laste gelegde feiten.
De
betrokkene mag zich tijdens het verhoor laten bijstaan door een
raadsman.
§ 3. De tuchtoverheid stelt een
tuchtdossier samen.
Dit tuchtdossier mag door belanghebbende en
zijn raadsman op verzoek worden geraadpleegd vooraleer het verhoor plaats
heeft. Zij beschikken over een termijn van tenminste tien werkdagen na
ontvangst van de oproepingsbrief.
Desgewenst kan het
personeelslid kosteloos een kopie van het dossier bekomen.
§ 4. Indien het betrokken personeelslid
strafrechtelijk wordt vervolgd voor dezelfde feiten kan de tuchtoverheid de
behandeling van de tuchtvordering opschorten tot na de kennisgeving bedoeld in
§ 5, laatste lid.
§ 5. De oproeping van het personeelslid
om voor de tuchtoverheid te verschijnen moet betekend worden bij een ter post
aangetekende brief.
De oproeping dient op straffe van
nietigheid melding te maken van :
1° de ten laste gelegde
feiten;
2° het voorstel van tuchtsanctie;
3° de plaats, dag en uur van het verhoor;
4° het recht van de betrokkene zich te laten bijstaan door
een raadsman;
5° de plaats waar en de termijn waarbinnen
het tuchtdossier kan worden ingezien.
De tuchtoverheid kan geen
tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes
maanden na de vaststelling of de kennisname van de strafbare
feiten.
In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde
feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de tuchtoverheid door de
gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat er een onherroepelijke
beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet voortgezet
wordt.
§ 6. Van het verhoor wordt ter zitting
een proces-verbaal opgemaakt, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde
weergeeft; er wordt voorlezing van gedaan en de betrokkene wordt verzocht het
te ondertekenen.
Indien de betrokkene ofschoon behoorlijk
opgeroepen, niet verschijnt, beslist de tuchtoverheid bij verstek.
Blijkt de verhindering gewettigd, dat kan het personeelslid
tegen de beslissing verzet aantekenen binnen de tien werkdagen nadat de
beslissing hem met een ter post aangetekende brief werd betekend.
In dit geval wordt het dossier heropend en beslist de
tuchtoverheid, na een nieuwe behoorlijke oproep, ongeacht het al dan niet
aanwezig zijn van het personeelslid.
§ 7. De tuchtoverheid kan ambtshalve, en
moet op verzoek van de betrokkene, ter zitting getuigen
horen.
In dit geval heeft het verhoor plaats in aanwezigheid
van de betrokkene.
§ 8. De tuchtoverheid beslist onverwijld
en in ieder geval uiterlijk binnen de zes weken na het opmaken van het
proces-verbaal van verhoor of van niet-verschijnen. Na het verstrijken van deze
termijn wordt zij geacht af te zien van de uitoefening van haar
tuchtrechtelijke bevoegdheid.
De beslissing waarbij een
tuchtstraf wordt opgelegd, wordt met redenen omkleed.
§ 9. De volledige beslissing van de
tuchtoverheid waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd dient zonder verwijl aan het
personeelslid te worden betekend bij ter post aangetekende
brief.
Deze brief dient de beroepsmogelijkheden te vermelden.
Indien de beroepsmogelijkheden niet worden vermeld, begint de
beroepstermijn, vermeld in artikel
73, 2e lid, van het decreet, niet te
lopen.
]
[HOOFDSTUK IVbis. - Beroep tegen het ontslag om
dringende redenen, vermeld in artikel 24
[, artikel 52bis]
en artikel
55undecies, § 2, 2°, van het decreet.]
Art. 20.
[
De brief waarbij naar gelang het geval de
directeur, de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder het ontslag om
dringende redenen, vermeld in artikel 24
[, artikel 52bis
]
en artikel
55undecies, § 2, 2°, van het decreet, meedeelt, moet de
beroepsmogelijkheden vermelden.
Indien de beroepsmogelijkheden
niet worden vermeld, begint de beroepstermijn, vermeld in
[artikel 24, vierde lid en artikel 52bis, vierde
lid,]
van het decreet, niet te
lopen.
]
art. 21, 20bis, 22 en 23
[]
HOOFDSTUK V. - De raad van beroep
Art. 23.
[
Dit hoofdstuk is van toepassing op de
vastbenoemde personeelsleden en op de personeelsleden die tijdelijk zijn
aangesteld voor doorlopende duur, vermeld in
artikel 2 van het
decreet.
Dit hoofdstuk is met ingang van 1 september 2007 niet
van toepassing op de personeelsleden, aangesteld in het gewoon en buitengewoon
secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB's, en het is met ingang
van 1 september 2009 ook niet meer van toepassing op de andere personeelsleden
op wie het decreet van toepassing is.
In afwijking van het
tweede lid moeten de evaluatieprocedures, ingezet met toepassing van hoofdstuk
II worden voortgezet overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II en indien
het personeelslid beroep aantekent overeenkomstig de bepalingen van dit
hoofdstuk.
]
Art. 24.
§ 1. De
voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden van de raad van beroep
[...]
worden aangesteld voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is
hernieuwbaar.
In geval het mandaat van een lid
voortijdig beëindigd wordt of een lid niet langer de hoedanigheid bezit op
basis waarvan het mandaat is verleend, wordt een opvolger aangesteld die het
mandaat van zijn voorganger voltooit.
§ 2.
Onverminderd het bepaalde in § 1 oefent de raad van beroep zijn
bevoegdheden uit tot de nieuwe raad van beroep is
samengesteld.
§ 3.
[De
effectieve voorzitter ontvangt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 2.500
euro.
Wanneer de effectieve voorzitter verhinderd
is en diens functie waargenomen wordt door een plaatsvervangende voorzitter,
dan wordt aan deze laatste een vergoeding van 50 euro per zitting
toegekend.
De secretaris ontvangt een jaarlijkse
forfaitaire vergoeding van 500 euro als de zittingen geheel of gedeeltelijk
plaatsvinden buiten de normale diensttijd.
]
§ 4.
[De leden
kunnen aanspraak maken op de reis- en dagvergoeding voor binnenlandse reizen
overeenkomstig de geldende reglementering die van toepassing is op de
personeelsleden van de Vlaamse overheid.]
§ 5. De
samenstelling van de raad van beroep wordt gepubliceerd in het Belgisch
Staatsblad.
Art. 25.
[
Om beroep in te stellen,
beschikt het personeelslid over een termijn van twintig kalenderdagen. Deze
termijn begint te lopen op de dag dat het personeelslid
[...]
een evaluatie
"onvoldoende", bedoeld in artikel 8, § 6, van dit besluit, wordt
gegeven.
[...]
Het
beroep wordt schriftelijk ingesteld bij
bezwaarschrift.
]
Art. 26.
§ 1.
[De zaak
wordt bij de raad van beroep langs hiërarchische weg aanhangig gemaakt via
de centrale raad en vanaf 1 januari 2003 via de afgevaardigd bestuurder van de
Raad van het Gemeenschapsonderwijs. De centrale raad en vanaf 1 januari 2003 de
afgevaardigd bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zendt het
volledige dossier van de zaak samen met het beoordelings- of evaluatiedossier
van het personeelslid naar de raad van
beroep.]
§ 2. De raad van
beroep mag over geen aanvraag beraadslagen dan nadat het personeelslid met een
ter post aangetekende brief is
opgeroepen.
Art. 27.
§ 1. Zodra de
zaak aanhangig is gemaakt deelt de secretaris aan de verzoeker de lijst mee van
de effectieve leden van de raad van beroep.
Hij
die een wraking wil voordragen moet dit doen voor de aanvang van de
beraadslaging, tenzij de reden tot wraking later ontstaan is.
De redenen tot wraking zijn deze voorzien in artikel 828 van het
Gerechtelijk Wetboek.
De voorzitter of een lid
van de raad van beroep die weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat,
moet zich van de zaak onthouden.
§ 2. Zonder
opgave van redenen kan de verzoeker één lid
wraken.
§ 3.
[Na
toepassing van de mogelijkheden tot wraking, bedoeld in § 1 en § 2,
wijst de voorzitter de twee leden aan die in de zaak zullen zetelen. Hij kiest
hierbij tussen de leden die net zoals de verzoeker behoren tot ofwel het
basisonderwijs, het secundair onderwijs, het buitengewoon onderwijs, het
volwassenenonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de CLB's of het
administratief meesters-, vak- en dienstpersoneel. Bovendien behoren deze leden
tot dezelfde categorie van personeelsleden zoals bedoeld in artikel 40bis,
§ 3, van het decreet, als de verzoeker. Voor de toepassing hiervan worden
de titularissen van het wervings- of selectieambt als één groep
beschouwd en wordt het bevorderingsambt voor de leden van het administratief,
meesters-, vak- en dienstpersoneel vervangen door het
selectieambt.]
Art. 28.
De raad van beroep kan een
aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.
[
Het instellingshoofd, de afgevaardigde van de raad van bestuur -
voor de pedagogische begeleidingsdienst en voor het vormingscentrum het
instellingshoofd, de afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde - alsmede al
degenen die betrokken waren bij het onderzoek zijn aanwezig op de zitting en
kunnen door de partijen als getuigen worden gehoord.
In elke zaak wijst de Raad van het Gemeenschapsonderwijs een
deskundige aan die de instantie die het voorstel heeft gedaan, moet
bijstaan.
]
Art. 29.
§ 1. De
voorzitter regelt de werkzaamheden van de raad van beroep.
§ 2. De
zittingen van de raad van beroep zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar
oplevert voor de openbare orde of goede zeden of de verzoeker hierom
vraagt.
§ 3.
[...]
Art. 30.
Om geldig te beraadslagen
moeten de voorzitter en de twee leden aanwezig zijn.
De stemming is verplicht en geheim.
Alleen de voorzitter en de leden hebben stemrecht.
[
De raad van beroep beslist bij meerderheid van stemmen en
geeft aan de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder en aan het
personeelslid onmiddellijk kennis van zijn gemotiveerde
beslissing.
Deze beslissing vermeldt de uitslag van de stemmen.
Onthoudingen en ongeldige stemmen worden geacht niet te zijn
uitgebracht. Bij staking van stemmen beslist de
voorzitter.
[...]
]
Art. 31.
De verzoeker mag een raadsman
met zijn verdediging belasten. Hij dient echter persoonlijk ter zitting te
verschijnen, behoudens in geval van gewettigde verhindering.
Indien de verzoeker, ofschoon bij aangetekende brief opgeroepen,
niet verschijnt, beslist de raad van beroep bij verstek. Blijkt de verhindering
gewettigd, dan kan het personeelslid verzet aantekenen binnen de vijftien
werkdagen nadat de beslissing hem met een ter post aangetekende brief werd
betekend. In dit geval, wordt de raad van beroep opnieuw bijeengeroepen, en
beslist hij, ongeacht de aan- of afwezigheid.
Art. 32.
[De instantie die de maatregel
heeft voorgesteld, geeft uitvoering aan de beslissing binnen een maand na
ontvangst ervan.]
Art. 33.
[De raad van beroep stelt een
huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs.]
[HOOFDSTUK Vbis. - De kamer van
beroep]
[
Art. 33bis.
[...]
]
[
Art. 33ter.
§ 1. De kamer van beroep wordt
samengesteld uit een effectieve voorzitter en twee plaatsvervangende
voorzitters en uit twaalf effectieve en twaalf plaatsvervangende leden. Een
plaatsvervangend lid kan pas zitting hebben als het effectieve lid afwezig is
of als het effectieve lid gewraakt wordt.
§ 2. De effectieve voorzitter en de
plaatsvervangende voorzitters worden benoemd door de Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs.
§ 3. Het gemeenschapsonderwijs enerzijds
en de representatieve vakorganisaties anderzijds wijzen een gelijk aantal
effectieve en plaatsvervangende leden van de kamer van beroep
aan.
§ 4. Tijdens hun mandaat in de kamer van
beroep kunnen de effectieve en de plaatsvervangende voorzitters en leden geen
personeelslid of tuchtoverheid bijstaan of vertegenwoordigen in de kamer
[van beroep]
.
§ 5.
[De leden ontvangen een terugbetaling van de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de geldende reglementering die van toepassing is op de personeelsleden van de Vlaamse overheid.]
§ 6. De effectieve voorzitter ontvangt
een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van
[4.000 euro]
.
Wanneer
de effectieve voorzitter verhinderd is en diens functie waargenomen wordt door
een plaatsvervangende voorzitter, dan wordt aan deze laatste een vergoeding van
[150 euro]
per zitting toegekend.
[
[De vergoeding volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.]
]
[De voorzitters ontvangen een terugbetaling van de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de geldende reglementering die van toepassing is op de personeelsleden van de Vlaamse overheid.]
]
[
Art. 33quater.
[
Het mandaat van de
effectieve en de plaatsvervangende voorzitters en van de leden is van
onbepaalde duur.
Het mandaat
eindigt :
1° in geval
van ontslagneming;
2° op
vraag van de organisatie die de betrokkene heeft
aangewezen;
3° in geval
van overlijden.
]
]
[
Art. 33quinquies.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, wijst voor de kamer van beroep een secretaris
[en
twee plaatsvervangende secretarissen]
aan onder de
ambtenaren van zijn diensten of instellingen.
De secretaris
ontvangt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 500 euro als de zittingen
geheel of gedeeltelijk plaatsvinden buiten de normale
diensttijd.
[Als de secretaris verhinderd is
en zijn functie waargenomen wordt door een plaatsvervangende secretaris, wordt
aan die laatste een vergoeding van 25 euro per zitting toegekend die geheel of
gedeeltelijk plaatsvindt buiten de normale
diensttijd.]
]
[
Art. 33sexies.
§ 1. De kamer van beroep heeft
rechtsgeldig zitting zodra de voorzitter en twee leden, aangewezen door het
gemeenschapsonderwijs, en twee leden, aangewezen door de representatieve
vakorganisaties, aanwezig zijn.
§ 2. De kamer van beroep beslist bij
gewone meerderheid van stemmen. De stemming is geheim. Er moeten evenveel leden
die zitting hebben namens het gemeenschapsonderwijs als leden die zitting
hebben namens de representatieve vakorganisaties aan de stemming
deelnemen.
In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door
loting.
[In afwijking van het eerste lid
beslist de kamer van beroep bij unanimiteit wanneer ze de preventieve schorsing
wenst te vernietigen, als de preventieve schorsing waartegen beroep werd
aangetekend, gepaard gaat met een
tuchtonderzoek.]
§ 3. Bij staking van stemmen na een
tweede stemronde is de stem van de voorzitter
doorslaggevend.
§ 4. In afwijking van § 1 en §
2 beslist de kamer van beroep op een tweede zitting ongeacht of de
vertegenwoordigers, vermeld in § 1 en § 2, aanwezig
zijn.
]
[HOOFDSTUK Vter. - Procedure in
beroep]
[Afdeling I. - Tucht]
[
Art. 33septies.
§ 1. Het personeelslid beschikt over
de in artikel 73, 2e
lid, van het decreet vermelde termijn om met een aangetekende brief
beroep in te stellen bij de kamer van beroep.
De termijn
begint te lopen op de dag volgend op de schriftelijke mededeling van de sanctie
door de tuchtoverheid.
[Als het einde van de termijn zoals bedoeld in het eerste lid, valt binnen de herfst-, kerst-, krokus-, paas- of zomervakantie zoals die voorzien zijn in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs, dan wordt die termijn opgeschort gedurende de duur van de betrokken vakantie.]
Het beroep moet op straffe van
niet-ontvankelijkheid gemotiveerd zijn.
Op hetzelfde ogenblik
als het personeelslid het beroepschrift indient,
[stuurt het
met een aangetekende brief of tegen ontvangsbewijs een
kopie]
daarvan naar zijn tuchtoverheid.
Het beroep moet de
naam en het adres van de tuchtoverheid bevatten.
§ 2. Na het verstrijken van de
termijn, vermeld in artikel 73, tweede lid, van het decreet, of nadat de kamer
van beroep een definitieve beslissing heeft genomen, wordt de tuchtmaatregel
definitief.
§ 3. Bij de ontvangst van het
beroepschrift vraagt de secretaris onmiddellijk het tuchtdossier op bij de
tuchtoverheid.
§ 4. De kamer van beroep kan de door
de tuchtoverheid uitgesproken sanctie niet
verzwaren.
]
[
Art. 33octies.
§ 1. Zodra de zaak aanhangig is
gemaakt, deelt de secretaris aan de partijen de lijst mee van de effectieve en
plaatsvervangende voorzitters en leden van de kamer van
beroep.
Binnen tien werkdagen na de ontvangst van die lijst
mogen de partijen de wraking vragen van de voorzitter en een of meer leden van
de kamer, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan.
De
redenen tot wraking zijn bepaald in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Behalve om die redenen tot wraking, kunnen beide partijen één lid
ongemotiveerd wraken.
Als de voorzitter of een lid van de kamer
van beroep weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet hij zich
van de zaak onthouden.
§ 2. Als zowel de effectieve
voorzitter als beide plaatsvervangende voorzitters worden gewraakt, wijst de
Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, een andere plaatsvervangende
voorzitter aan om in de zaak te zetelen.
]
[
Art. 33novies.
§ 1. De partijen worden met een
aangetekende brief opgeroepen voor de zitting van de kamer van beroep die
plaatsvindt binnen zestig werkdagen na de ontvangst van het beroepschrift. Als
het einde van die termijn tussen 15 juli en 15 augustus valt, dan wordt de
termijn verlengd tot 31 augustus.
De partijen kunnen zich
laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman.
Het
personeelslid of zijn raadsman kan een toelichtende memorie indienen tot
uiterlijk
[20]
werkdagen nadat het
beroepschrift is ingediend. Die memorie mag aanvullende middelen bevatten.
De tuchtoverheid of haar raadsman kan een verweerschrift
indienen tot uiterlijk
[20]
werkdagen na
de ontvangst van de toelichtende memorie van het personeelslid of tot uiterlijk
[20]
werkdagen na het verstrijken van de
termijn ingeval het personeelslid geen toelichtende memorie heeft ingediend.
De toelichtende memorie en het verweerschrift worden
aangetekend of tegen ontvangstbewijs verstuurd naar de kamer van beroep en naar
de tegenpartij.
Verweerschriften en toelichtende memories die
na de gestelde termijn zijn bezorgd, worden uit de debatten
geweerd.
§ 2. De kamer van beroep kan een
aanvullend onderzoek bevelen en kan ambtshalve of op verzoek van het
personeelslid of van zijn raadsman getuigen horen. In dat geval heeft het
verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van het
personeelslid.
De opgeroepen getuige kan zich ertegen verzetten
dat hij in het openbaar wordt gehoord.
§ 3. De zittingen van de kamer van
beroep zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare
orde of de goede zeden.
Op verzoek van het personeelslid of
zijn raadsman vindt de zitting plaats achter gesloten
deuren.
§ 4. Als het personeelslid wegens
dezelfde feiten strafrechtelijk wordt vervolgd en de tuchtoverheid geen gebruik
heeft gemaakt van de mogelijkheid, vermeld in artikel 19, § 4, kan de
kamer van beroep de behandeling van het beroep opschorten tot na de
kennisgeving, vermeld in artikel 19, § 5, laatste
lid.
§ 5. Als het personeelslid behoorlijk
werd opgeroepen en toch niet verschijnt of niet wordt vertegenwoordigd, beslist
de kamer van beroep bij verstek. Als de verhindering gewettigd is, dan kan het
personeelslid binnen tien werkdagen nadat de beslissing hem met een
aangetekende brief werd betekend, tegen de uitspraak verzet aantekenen. In dat
geval wordt de kamer van beroep opnieuw bijeengeroepen en beslist ze, ongeacht
of het personeelslid aanwezig is, definitief en
onherroepelijk.
]
[
Art. 33decies.
§ 1. De secretaris deelt de met
redenen omklede beslissing binnen een termijn van twintig werkdagen na de
vergadering waarin de beslissing werd genomen, met een aangetekende brief mee
aan de tuchtoverheid en aan het personeelslid. De beslissing is bindend voor
beide partijen.
De beslissing vermeldt de uitslag van de
stemming.
§ 2. De tuchtoverheid brengt de
tuchtmaatregelen die een financiële implicatie hebben voor het
personeelslid binnen een termijn van orde van twintig kalenderdagen ter kennis
van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde.
Deze termijn begint te lopen de dag na het verstrijken van de beroepstermijn,
vermeld in artikel 73, 2e
lid, van het decreet, of de dag nadat de tuchtoverheid kennis heeft
genomen van de beslissing van de kamer van
beroep.
]
[Afdeling II. Ontslag om dringende
redenen]
[
Art. 33undecies.
§ 1. Het personeelslid beschikt over
de in
[artikel 24, vierde lid of artikel 52bis, vierde
lid,]
van het decreet vermelde termijn om met een
aangetekende brief beroep in te stellen bij de kamer van beroep.
Het beroep moet op straffe van niet-ontvankelijkheid
gemotiveerd zijn.
Op hetzelfde ogenblik als het personeelslid
het beroepschrift indient,
[stuurt het met een aangetekende
brief of tegen ontvangstbewijs een kopie]
daarvan naar
gelang het geval naar de directeur, de raad van bestuur of de afgevaardigd
bestuurder.
Het beroep moet de naam en het adres van naar
gelang het geval de directeur, de raad van bestuur of de afgevaardigd
bestuurder bevatten.
De termijn begint te lopen op de dag nadat
het personeelslid met een aangetekende brief op de hoogte is gebracht van de
dringende redenen.
§ 2. Na het verstrijken van
[de beroepstermijn]
, of nadat de kamer van
beroep een definitieve beslissing heeft genomen, wordt het ontslag om dringende
redenen definitief.
§ 3. Bij de ontvangst van het
beroepschrift vraagt de secretaris onmiddellijk de aangetekende brief, vermeld
in artikel 24, derde lid,
[of artikel 52bis, derde
lid,]
van het decreet, op naargelang het geval bij de
directeur, de raad van bestuur of de afgevaardigd
bestuurder.
]
[
Art. 33duodecies.
§ 1. Zodra de zaak aanhangig is
gemaakt, deelt de secretaris aan de partijen de lijst mee van de effectieve en
plaatsvervangende voorzitters en leden van de kamer van
beroep.
Binnen vijf werkdagen na de ontvangst van die lijst
mogen de partijen de wraking vragen van de voorzitter en een of meer leden van
de kamer, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan.
De
redenen tot wraking zijn bepaald in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Behalve om die redenen tot wraking kunnen beide partijen één lid
ongemotiveerd wraken.
Als de voorzitter of een lid van de kamer
van beroep weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet hij zich
van de zaak onthouden.
§ 2. Als zowel de effectieve
voorzitter als beide plaatsvervangende voorzitters worden gewraakt, wijst de
Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, een andere plaatsvervangende
voorzitter aan om in de zaak te zetelen.
]
[
Art. 33terdecies.
§ 1.
[De partijen
worden met een aangetekende brief opgeroepen voor de zitting van de kamer van
beroep die plaatsvindt binnen twintig werkdagen na de ontvangst van het
beroepschrift. Als het einde van die termijn tussen 15 juli en 15 augustus
valt, dan wordt de termijn verlengd tot 31 augustus. Bij ontvangst van het
beroepschrift tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende
vakantiedagen, wordt voornoemde periode van twintig werkdagen verlengd met de
duur van de
vakantieperiode.
De partijen
kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een
raadsman.
Naar gelang het
geval kan de directeur, de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder of
hun raadsman een verweerschrift indienen tot uiterlijk 5 werkdagen na de
ontvangst van een kopie van het
beroepschrift.
Het
verweerschrift wordt aangetekend of tegen ontvangstbewijs verstuurd naar de
kamer van beroep en naar de tegenpartij.
Verweerschriften die na de
gestelde termijn zijn bezorgd, worden uit de debatten
geweerd.
]
§ 2. De kamer van beroep kan een
aanvullend onderzoek bevelen en kan ambtshalve of op verzoek van het
personeelslid of van zijn raadsman getuigen horen. In dat geval heeft het
verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van het
personeelslid.
De opgeroepen getuige kan zich ertegen verzetten
dat hij in het openbaar wordt gehoord.
§ 3. De zittingen van de kamer van
beroep zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare
orde of de goede zeden.
Op verzoek van het personeelslid of
zijn raadsman vindt de zitting plaats achter gesloten
deuren.
§ 4. Als het personeelslid behoorlijk
werd opgeroepen en toch niet verschijnt of niet wordt vertegenwoordigd, beslist
de kamer van beroep bij verstek. Als de verhindering gewettigd is, dan kan het
personeelslid binnen drie werkdagen nadat de beslissing hem met een
aangetekende brief werd betekend, tegen de uitspraak verzet aantekenen. In dat
geval wordt de kamer van beroep opnieuw bijeengeroepen en beslist ze, ongeacht
of het personeelslid aanwezig is, definitief en
onherroepelijk.
]
[
Art. 33quaterdecies.
De secretaris deelt de met redenen
omklede beslissing binnen een termijn van vijf werkdagen na de vergadering
waarin de beslissing werd genomen, met een aangetekende brief mee
[aan, naargelang van het geval, de directeur, de raad van
bestuur of de afgevaardigd bestuurder,]
en aan het
personeelslid. De beslissing is bindend voor beide partijen.
De
beslissing vermeldt de uitslag van de stemming.
]
[Afdeling IIbis. Preventieve
schorsing]
[
Art. 33quater decies /1.
§ 1. Het
personeelslid beschikt over de termijn, vermeld in artikel 59ter, §
1 van het decreet om met een aangetekende brief
beroep in te stellen bij de kamer van beroep.
De termijn begint te lopen
op de dag nadat de aangetekende brief met de kennisgeving van de preventieve
schorsing werd
verstuurd.
Het beroep moet
alle middelen bevatten die tegen de preventieve schorsing en, indien van
toepassing, tegen de afhouding van salaris kunnen worden
ingebracht.
Op hetzelfde
ogenblik als het personeelslid het beroepschrift indient, stuurt het met een
aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs een kopie daarvan, naargelang van
het geval, naar de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder.
Het beroep moet de naam en
het adres, naargelang van het geval, van de raad van bestuur of de afgevaardigd
bestuurder bevatten.
§ 2. Nadat de
beroepstermijn verstreken is of nadat de kamer van beroep een definitieve
beslissing heeft genomen, worden de preventieve schorsing en, indien van
toepassing, de afhouding van salaris
definitief.
§ 3. Bij de
ontvangst van het beroepschrift vraagt de secretaris onmiddellijk de
aangetekende brief en het dossier op, vermeld in artikel 59ter, § 1, van
het decreet, naargelang van het geval, bij de raad van bestuur of de
afgevaardigd
bestuurder.
]
[
Art. 33quater decies /2.
§ 1. Zodra de zaak
aanhangig is gemaakt, deelt de secretaris aan de partijen de lijst mee van de
effectieve en plaatsvervangende voorzitters en van de leden van de kamer van
beroep.
Binnen vijf
werkdagen na de ontvangst van die lijst mogen de partijen de wraking vragen van
de voorzitter en een of meer leden van de kamer, tenzij de reden tot wraking
later is ontstaan.
De
redenen tot wraking zijn bepaald in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Behalve om die redenen tot wraking kunnen beide partijen één lid
ongemotiveerd wraken.
Als de
voorzitter of een lid van de kamer van beroep weet dat er een reden tot wraking
tegen hem bestaat, moet hij zich van de zaak
onthouden.
§ 2. Als zowel de
effectieve voorzitter als beide plaatsvervangende voorzitters worden gewraakt,
wijst de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, een andere
plaatsvervangende voorzitter aan om in de zaak te
zetelen.
]
[
Art. 33quater decies /3.
§ 1. De partijen
worden met een aangetekende brief opgeroepen voor de zitting van de kamer van
beroep die plaatsvindt binnen twintig werkdagen na de ontvangst van het
beroepschrift. Als het einde van die termijn tussen 15 juli en 15 augustus
valt, wordt de termijn verlengd tot en met 31 augustus. Bij ontvangst van het
beroepschrift tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende
vakantiedagen, wordt voornoemde periode van twintig werkdagen verlengd met de
duur van de
vakantieperiode.
De partijen
kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een
raadsman.
Naar gelang het
geval kan de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder of hun raadsman een
verweerschrift indienen tot uiterlijk vijf werkdagen na de ontvangst van een
kopie van het
beroepschrift.
Het
verweerschrift wordt aangetekend of tegen ontvangstbewijs verstuurd naar de
kamer van beroep en naar de tegenpartij.
Verweerschriften die na de
gestelde termijn zijn bezorgd, worden uit de debatten
geweerd.
§ 2. De kamer van
beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en kan ambtshalve of op verzoek van
het personeelslid of van zijn raadsman getuigen horen. In dat geval heeft het
verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van het
personeelslid.
De opgeroepen
getuige kan zich ertegen verzetten dat hij in het openbaar wordt
gehoord.
§ 3. De zittingen
van de kamer van beroep zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert
voor de openbare orde of de goede
zeden.
Op verzoek van het
personeelslid of zijn raadsman vindt de zitting plaats achter gesloten
deuren.
§ 4. Als het
personeelslid behoorlijk werd opgeroepen en toch niet verschijnt of niet wordt
vertegenwoordigd, beslist de kamer van beroep bij verstek. Als de verhindering
gewettigd is, kan het personeelslid binnen drie werkdagen nadat de beslissing
hem met een aangetekende brief werd betekend, tegen de uitspraak verzet
aantekenen. In dat geval wordt de kamer van beroep opnieuw bijeengeroepen en
beslist ze, ongeacht of het personeelslid aanwezig is, definitief en
onherroepelijk.
]
[
Art. 33quater decies /4.
De secretaris deelt
de met redenen omklede beslissing binnen een termijn van vijf werkdagen na de
vergadering waarin de beslissing werd genomen, met een aangetekende brief mee,
naargelang van het geval, aan de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder
en aan het personeelslid. De beslissing is bindend voor beide
partijen.
De beslissing
vermeldt de uitslag van de
stemming.
]
[Afdeling III. Gemeenschappelijke
bepalingen]
[
Art. 33quinquiesdecies.
De werkingskosten van de kamer van
beroep komen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
De zetel van de kamer van beroep is gevestigd in
Brussel.
]
[
Art. 33sexiesdecies.
De kamer van beroep maakt haar eigen
werkingsreglement op.
]
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 34.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 april 1991.
Art. 35.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.