Koninklijk besluit houdende vaststelling van de
modaliteiten tot toepassing van de wet van 29 maart 1965 betreffende de
terbeschikkingstelling van leden van het onderwijzend personeel ten behoeve van
jeugdorganisaties.
goedkeuringsdatum
27 OKTOBER 1967
publicatiedatum
B.S.31/10/1967
datum laatste wijziging
24/12/2001
COORDINATIE
B.Vl.R. 12-7-1995 - B.S. 27-10-1995
B.Vl.R. 15-6-2001 - B.S. 21-12-2001
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 maart 1965 betreffende de
terbeschikkingstelling van leden van het onderwijzend personeel ten behoeve van
jeugdorganisaties;
Gelet op de wet van 22 juni
1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs en het
toepassingsbesluit van 29 augustus 1966;
Gelet op
de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van de wetgeving betreffende het
bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch en
kunstonderwijs;
Gelet op artikel 6 van de wet van
20 juli 1921;
Gelet op het koninklijk besluit van
8 april 1965 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de beslissing van 24
maart 1965 van het Nationaal Paritair Hoofdcomité voor het gesubsidieerd
vrij onderwijs betreffende het stabiliteitsstatuut en disciplinair statuut van
het gesubsidieerd onderwijzend en administratief lekepersoneel van de
gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen (Belgisch Staatsblad 7 mei 1965),
gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 september 1966, waarbij algemeen
verbindend wordt verklaard de beslissing van 22 juni 1966 van het Nationaal
Paritair Hoofdcomité voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, houdende
wijziging van hoofdstuk VII van het stabiliteitsstatuut en disciplinair statuut
van het gesubsidieerd onderwijzend en administratief lekepersoneel van de
gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen, algemeen verbindend verklaard bij
koninklijk besluit van 8 april 1965 (Belgisch Staatsblad 4 november 1966);
Gelet op het advies van de Nationale Jeugdraad,
uitgebracht op 29 juni 1966;
Gelet op het advies
van de Syndicale Raad van Advies;
Gelet op het
akkoord van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, d.d. 25
oktober 1967;
Gelet op het akkoord van Onze
Minister-Staatssecretaris voor het Openbaar Ambt, d.d. 6 juli 1967;
Gelet op de wet van 23 december 1946 houdende
oprichting van een Raad van State, inzonderheid op artikel 2, alinea 2;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze Minister van de Franse
Cultuur, van Onze Minister van de Nederlandse Cultuur, van Onze Minister van
Nationale Opvoeding en van Onze Minister-Staatssecretaris voor Nationale
Opvoeding,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij
:
Artikel 1.
Onder "leden van het onderwijzend
personeel", waarvan sprake in artikel 1 van de wet van 29 maart 1965, moet
worden verstaan :
1° de leden die een ambt
uitoefenen in de categorieën "bestuurs- en onderwijzend personeel" en
"opvoedend hulppersoneel", zoals die zijn bepaald in het koninklijk besluit van
29 augustus 1966;
2° de leden van diezelfde
categorieën personeel, die een weddetoelage genieten in de door de Staat
gesubsidieerde onderwijsinstellingen.
De leden
van het onderwijzend personeel, zoals hierboven omschreven werden, worden in
dit besluit "personeelslid" genoemd.
Art. 2.
Opdat personeelsleden te hunner
beschikking kunnen gesteld worden, moeten de jeugdbewegingen, -diensten of
-groeperingen - hierna telkens : "jeugdorganisaties" genoemd:
1° op de voordracht van de Nationale Jeugdraad erkend zijn
door de Minister van de Franse of van de Nederlandse Cultuur;
2° het programma in verband met de kadervorming en/of de
pedagogische leiding van het jaar volgend op de aanvraag, voorleggen;
3° het bewijs leveren dat zij gedurende de
twee jaren die de aanvraag om terbeschikkingstelling voorafgaan,
kadervormingsactiviteiten hebben georganiseerd.
Art. 3.
Alle jeugdorganisaties die aan de
voorwaarden beantwoorden zoals bepaald in artikel 2, komen in aanmerking voor
de terbeschikkingstelling van een personeelslid.
Art. 4.
De jeugdorganisaties die wensen
dat een personeelslid te hunner beschikking gesteld wordt, dienen daartoe een
aanvraag in bij de Minister van de Franse of van de Nederlandse Cultuur.
De aanvraag, die wordt ondertekend door de
algemene voorzitter of leider en de algemene secretaris, dient te bevatten :
1° naam, voornamen, leeftijd en adres van het
voorgedragen personeelslid;
2° zijn huidige
of vorige functie in de jeugdorganisatie;
3°
de onderwijsinstelling waarin hij zijn hoofdambt uitoefent, met vermelding
eventueel van de onderwijsinstellingen waar een bijbetrekking wordt
uitgeoefend;
4° de juiste duur en data van de
gewenste terbeschikkingstelling;
5° alle
elementen, vermeld onder artikel 2, 2° en 3° ;
6° een verklaring van het betrokken personeelslid waarbij hij
bevestigt ermede akkoord te gaan ter beschikking gesteld te worden van de
jeugdorganisatie.
Art. 5.
Het personeelslid dat ter
beschikking gesteld wordt van een jeugdorganisatie moet volgende voorwaarden
vervullen :
1°[...]
2°
aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;
3°
benoemd zijn in vast verband.
B.Vl.R.
van 15-6-2001
Art. 6.
De Minister van de Franse en van
de Nederlandse Cultuur bepalen de wijze waarop de aanvragen moeten worden
ingediend.
Art. 7.
De maximumduur van de
terbeschikkingstelling wordt vastgesteld op zes jaar, die verdeeld kunnen
worden in 3 perioden van twee jaar.
Art. 8.
Aan de terbeschikkingstelling bij
een jeugdorganisatie kan vóór het verstrijken van de termijn,
bepaald bij artikel 6, een einde gemaakt worden :
1° op gemotiveerd en door de Minister van de Franse of van de
Nederlandse Cultuur aanvaard verzoek van het betrokken personeelslid, met
inachtneming van een opzeggingstermijn van negentig dagen. Met instemming van
de betrokken jeugdorganisatie kan deze termijn ingekort worden;
2° op gemotiveerd en door de Minister van de
Franse of van de Nederlandse Cultuur aanvaard verzoek van de betrokken
jeugdorganisatie, met inachtneming van een opzeggingstermijn van negentig
dagen. Met instemming van het betrokken personeelslid kan deze termijn ingekort
worden.
Art. 9.
De opdracht, het werkprogramma en
de arbeidsvoorwaarden van het ter beschikking gesteld personeel worden
vastgesteld in een overeenkomst die wordt gesloten tussen de betrokken
jeugdorganisatie en het personeelslid.
Deze
overeenkomst zal goedgekeurd worden door de Minister van de Franse of van de
Nederlandse Cultuur bij wie de aanvraag werd ingediend.
Art. 10.
De burgerlijke aansprakelijkheid
van het personeelslid, de werkongevallen en de ongevallen op de weg van of naar
het werk in België en in het buitenland moeten gedekt worden door
verzekeringen, die worden afgesloten door de jeugdorganisatie waarvoor hij
werkt.
Art. 11.
De eventuele betwistingen tussen
het personeelslid en de jeugdorganisatie betreffende de overeenkomst bedoeld in
artikel 9, alsmede de klachten van de inspectie, zullen met het oog op
verzoening onderzocht worden door het Franstalig of het Nederlandstalig bureau
van de Nationale Jeugdraad, die het geval, indien nodig, aan de Minister van de
Franse Cultuur of van de Nederlandse Cultuur voor beslissing overmaakt.
Art. 12.
De inspectie over de ter
beschikking gestelde personeelsleden wordt uitgeoefend door de
directeurs-generaal van de Jeugd en Vrijetijdsbesteding of hun afgevaardigden.
Te dien einde verstrekken de betrokken
jeugdorganisaties om de zes maand een verslag over de activiteit van het ter
beschikking gesteld personeelslid, alsmede een programma voor zijn activiteit
over de volgende zes maanden.
De inspectie moet
er zich van vergewissen of de aan het personeelslid verleende opdracht
inzonderheid bepaald in artikel 9, wordt vervuld.
Art. 13.
De personeelsleden, bedoeld in
artikel 1, 1° , worden ter beschikking gesteld van de jeugdorganisaties
door de Minister waarvan zij afhangen op de voordracht van de Minister van de
Franse of van de Nederlandse Cultuur.
Art. 14.
De personeelsleden bedoeld in
artikel 1, 2° , worden door het inrichtende bestuur waarvan ze afhangen,
ter beschikking gesteld van de jeugdorganisaties op de voordracht van de
Minister van de Franse of van de Nederlandse Cultuur.
Art. 15.
De personeelsleden bedoeld in
artikel 1, 1° , ter beschikking gesteld van de jeugdorganisaties, worden
met verlof gesteld wegens opdracht.
Gedurende dat
verlof bevinden de personeelsleden zich in de stand dienstactiviteit. Behoudens
uitdrukkelijk strijdige bepaling, blijven zij de voordelen genieten, die zij
zouden bekomen hebben indien zij in dienst waren gebleven in het onderwijs,
meer bepaald wat de wedde, de bevordering tot een hogere wedde en de toeslagen
betreft.
Nochtans wordt het jaarlijks
ontspanningsverlof vastgesteld op 30 kalenderdagen, waarvan er 21 zonder
onderbreking mogen genomen worden.
Art. 16.
De personeelsleden bedoeld in
artikel 1, 2° , genieten mutatis mutandis, van de voordelen voorzien bij
artikel 15 ten voordele van de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1° .
Art. 17.
[...]
B.Vl.R.
van 15-6-2001
Art. 18.
Onze Vice-Eerste Minister en
Minister van Begroting, Onze Minister van de Franse Cultuur, Onze Minister van
de Nederlandse Cultuur, Onze Minister van Nationale Opvoeding en Onze
Minister-Staatssecretaris voor Nationale Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft,
belast met de uitvoering van dit besluit.