Besluit van de Vlaamse regering
[betreffende het verlof om
een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een
Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de federale regering of van
een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene
beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale
regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor
leerlingenbegeleiding]
goedkeuringsdatum
28 JULI 1995
publicatiedatum
B.S.27/10/1995
datum laatste wijziging
01/01/2017
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 05/12/2003 (B.S. 21/01/2004)
(2)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
De Vlaamse regering,
Gelet op de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van
het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en het agrarisch
onderwijs van het lange type, inzonderheid op artikel 15, § 3;
Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende
het onderwijs-II, inzonderheid op artikel 201, § 2;
Gelet
op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 77,
eerste lid;
Gelet op het decreet van 27 maart
1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra,
inzonderheid op artikel 51, eerste lid;
Gelet op
het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische
begeleidingsdiensten, inzonderheid op de artikelen 68, eerste lid, 93, §
1, en 97;
Gelet op het decreet van 1 december
1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke
vakken, inzonderheid op artikel 21;
Gelet op het
advies van de Inspectie van Financïen, gegeven op 10 maart 1995;
Gelet op het protocol van 19 april 1995 houdende
de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke
vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse
Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het
advies van de Raad van State;
Op het voorstel van
de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
§ 1.
[Dit besluit is van toepassing op
:
1° de
personeelsleden, bedoeld in
artikel 2, § 1,
van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
2° de
personeelsleden, bedoeld in
artikel 4, § 1,
van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor leerlingenbegeleiding;
3°
[de leden van de onderwijsinspectie, bedoeld in het decreet betreffende kwaliteit van onderwijs; ]
4°
[de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, bedoeld in het decreet betreffende kwaliteit van onderwijs;]
5°
[...]
6°
[...]
7° de personeelsleden, bedoeld in
artikel
10
van het decreet van 1 december 1993 betreffende
de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke
vakken.
]
§ 2. Onverminderd de
bepalingen van artikel 4, geldt dit besluit voor de in § 1 vermelde
personeelsleden, ongeacht of ze hun ambt als hoofdambt dan wel als
bijbetrekking uitoefenen.
Art. 2.
[
§
1. De in artikel 1 genoemde personeelsleden die vast benoemd of tot de
proeftijd toegelaten zijn, krijgen, onder de in § 4 vermelde voorwaarden,
verlof als zij opgeroepen worden om een ambt uit te oefenen :
1° in een
kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering of van een lid van
de federale regering of van een gewestelijk
staatssecretaris;
2° bij een secretariaat, de cel algemene
beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid bij een lid van de federale
regering;
3° bij een cel of secretariaat van een
regeringscommissaris.
§
2. De in artikel 1 genoemde personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn en de
in artikel 1 genoemde personeelsleden die waarnemend of tijdelijk in een
selectie- of bevorderingsambt aangesteld zijn, kunnen onder dezelfde
voorwaarden verlof krijgen op voorwaarde dat zij aangesteld zijn :
1° in
één of meer betrekkingen die voor hun geheel niet vatbaar zijn
voor reaffectatie of wedertewerkstelling;
2° voor een volledig schooljaar in
één of meer vacante of niet-vacante
betrekkingen;
3° in een ambt dat beschouwd wordt als
hoofdambt;
4° in één of meer betrekkingen
die samen het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt
met volledige prestaties.
§
3. De in artikel 1 genoemde personeelsleden die bij mandaat zijn aangesteld in
het bevorderingsambt van directeur van een centrum voor leerlingenbegeleiding,
ter uitvoering van hoofdstuk Vter van het in artikel 1, § 1, 1°
bedoelde decreet of ter uitvoering van hoofdstuk IVter van het in artikel 1,
§ 1, 2°, bedoelde decreet, kunnen onder dezelfde voorwaarden verlof
krijgen.
§
4. Het lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering of een gewestelijk
staatssecretaris die een personeelslid wensen op te nemen in hun kabinet, het
lid van de federale regering dat een personeelslid wenst op te nemen bij zijn
secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of zijn cel algemeen
beleid of, in voorkomend geval, in zijn kabinet of een regeringscommissaris die
een personeelslid wenst op te nemen bij zijn cel of secretariaat dient daartoe
een verzoek in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, en stelt de
betrokken inrichtende macht van de personeelsleden, bedoeld in artikel 1,
§ 1, 1°, 2° en 6°, hiervan in kennis.
Het verzoek
kan slechts worden ingewilligd als de verbintenis wordt aangegaan om elk
kwartaal het integrale bedrag van de bezoldigingen, vergoedingen en toelagen
die aan de betrokken personeelsleden uitbetaald worden voor de niet meer
werkelijk uitgeoefende opdracht(en) in de onderwijsinstellingen, de centra voor
leerlingenbegeleiding, de inspectiediensten, de dienst voor
onderwijsontwikkeling of de pedagogische begeleidingsdiensten, verhoogd met de
werkgeversbijdragen, terug te storten en dit zowel voor de periode bedoeld in
artikel 2, §§ 1 tot en met 3, als voor de periode bedoeld in artikel
5.
]
Art. 3.
§ 1. Tijdens het in
artikel 2 bedoelde verlof gelden voor de betrokken personeelsleden, naar gelang
van het geval, de bepalingen die de samenstelling en de werking regelen van het
kabinet
[, het secretariaat of de cel]
waar
zij werken.
§ 2. Het voormeld
verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Dit verlof
wordt niet in aanmerking genomen om de duur van de proeftijd te
berekenen.
Art. 4.
§ 1. De
personeelsleden bedoeld in
[artikel 2, §§ 1 tot en
met 3]
, mogen noch de betrekking(en) waarmee zij als
hoofdambt belast waren voor hun oproeping om een ambt uit te oefenen bij een
voormeld kabinet,
[een secretariaat of een
cel]
noch de bevoegdheden ervan, verder blijven uitoefenen.
Zij krijgen alsdan een verlof voor hun volledig hoofdambt.
In afwijking van voorgaand lid mogen zij echter, als zij
opgeroepen worden om een ambt uit te oefenen bij een kabinet van een Vlaamse
minister, de betrekking(en) waarmee zij voorheen als hoofdambt belast waren en
de bevoegdheden ervan, gedeeltelijk verder blijven uitoefenen. Zij krijgen
alsdan een verlof voor een deel van hun hoofdambt.
§ 2. Als een
personeelslid voor zijn oproeping om een ambt uit te oefenen bij een
ministerieel kabinet, een bijbetrekking uitoefende, kan dit personeelslid ofwel
deze bijbetrekking blijven uitoefenen tijdens de periode gedurende welke hij
een ambt bekleedt bij het kabinet,
[een secretariaat of een
cel]
ofwel voor deze bijbetrekking eveneens het in
[artikel 2, §§ 1 tot en met 3]
,
bedoelde verlof krijgen.
Als het personeelslid de
bijbetrekking blijft uitoefenen, krijgt het voor deze prestaties een wedde of
weddetoelage die verder berekend wordt volgens de bezoldigingsregeling van een
bijbetrekking; als het personeelslid voor de bijbetrekking verlof krijgt, heeft
het hiervoor geen recht op wedde of weddetoelage.
Art. 5.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, kan, op verzoek van een lid van een Gemeenschaps- of
Gewestregering,
[van een lid van de federale Regering, van een
gewestelijk staatssecretaris of van een
regeringscommissaris]
, de personeelsleden aan wie het verlof
bedoeld in
[artikel 2, §§ 1 tot en met
3]
, is toegekend, toestaan de hervatting van hun
oorspronkelijke opdracht gedurende een bepaalde periode uit te stellen.
Deze periode bedraagt één werkdag
per maand activiteit in een kabinet,
[een secretariaat of een
cel]
met een minimum van drie dagen en een maximum van
vijftien dagen.
Tijdens deze periode krijgt het
personeelslid een verlof, bevindt het zich in de stand dienstactiviteit en kan
het worden vervangen.
De in het eerste lid
bedoelde toestemming wordt echter niet verleend aan de personeelsleden die naar
een ander kabinet
[, secretariaat of cel]
overgaan.
Art. 6.
Het besluit van de Vlaamse
regering van 13 november 1991 omtrent het verlof dat aan personeelsleden van
het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra kan worden toegestaan om een
ambt in een ministerieel kabinet uit te oefenen wordt opgeheven.
Art. 7.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1993, met uitzondering van artikel 4, dat uitwerking
heeft met ingang van 22 januari 1992.
Art. 8.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.