OPGEHEVEN : Koninklijk besluit genomen voor de toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat.

  • goedkeuringsdatum
    08 JULI 1976
  • publicatiedatum
    B.S.16/06/1977
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

COORDINATIE

K.B. 14-11-1978 - B.S. 20-12-1978

K.B. nr.226, 7-12-1983 - B.S. 15-12-1983

B.Vl.R. 15-2-2008 - B.S. 10-4-2008

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving betreffende het onderwijs, inzonderheid op artikel 9;

Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut van de personeelsleden van het Rijksonderwijs;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, inzonderheid op artikel 45;

Gelet op het advies van de Syndicale Raden van Advies;

Gelet op het advies van de paritaire commissie voor het statuut van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel van de rijksonderwijsinrichtingen en van het personeel van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, eerste lid;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale Opvoeding, van Onze Minister van Nederlandse Cultuur en van Onze Minister van Franse Cultuur,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst

Artikel 1.

De vastbenoemde en stagedoende personeelsleden op wie het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat toepasselijk is, kunnen ter beschikking worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.

Art. 2.

De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet voorafgegaan worden door een voorstel van het hoofd van het bestuur waaronder de inrichting ressorteert.

Dat voorstel wordt ter kennis gebracht van het personeelslid dat, binnen een termijn van tien dagen, ertegen in beroep kangaan bij de bevoegde Raad van beroep zoals bepaald is in artikel 33 van voornoemd koninklijk besluit van 25 oktober 1971.

De Raad van beroep geeft, binnen een termijn van drie maanden, zijn gemotiveerd advies aan de Minister. Het personeelslid wordt van zijn ambt ontheven tijdens de procedure. Indien de belanghebbende binnen de vastgestelde termijn geen beroep heeft ingesteld dan wordt het voorstel rechtstreeks doorgestuurd naar de Minister.

Art. 3.

Het personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst geniet een wachtgeld dat de eerste twee jaren gelijks is aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het derde jaar wordt dat wachtgeld verminderd tot het bedrag van het pensioen dat de belanghebbende zou krijgen indien hij voortijdig op pensioen werd gesteld. Het kan afgeschaft worden wanneer de belanghebbende aan de voorwaarden voldoet om op pensioen te worden gesteld op eigen aanvraag.

Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is, is het wachtgeld gedurende de eerste twee jaren gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Dit wachtgeld wordt van het derde jaar af, ieder jaar met 20 pct. verminderd zonder dat het minder mag bedragen dan zoveel 1/60, 1/55 of 1/50 van de laatste activiteitswedde als de belanghebbende dienstjaren telt op de dag waarop hij ter beschikking is gesteld, volgens dat de breuk die gebruikt wordt voor de wijze van berekening van zijn pensioen 1/60, 1/55 of 1/50 is.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder dienstjaren worden verstaan die welke in aanmerking komen voor de vaststelling van het rustpensioen. De militaire diensten volbracht voor de indiensttreding komen echter niet in aanmerking en de in aanmerking komende militaire diensten worden slechts in aanmerking en de in aanmerking komende militaire diensten worden slechts aangerekend voor hun enkele duur, onverminderd de toepassing van artikel 13 van de gecoördineerde prioriteitswetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1949.

HOOFDSTUK II. - Terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht

Art. 4.

De in artikel 1 bedoelde personeelsleden kunnen wegens bijzondere opdracht ter beschikking gesteld worden om opdrachten te vervullen die hun door de Belgische regering, een buitenlandse regering, een internationale instelling of een Belgisch of buitenlands openbaar bestuur, een onderwijsinrichting, een wetenschappelijke inrichting of een kunstinrichting, een instelling voor wetenschappelijke onderzoek worden toevertrouwd. Particuliere instellingen die een opdracht toevertrouwen, moeten door de Minister erkend worden. Terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht wordt alleen toegestaan wanneer de duur, de belangrijkheid of de aard van de opdracht onverenigbaar zijn met de normale uitoefening van het in het Rijksonderwijs uitgeoefende hoofdambt.

Art. 5.

De beslissing waarbij een personeelslid wegens bijzondere opdracht ter beschikking gesteld wordt, bepaalt de duur van de terbeschikkingstelling en verleent het personeelslid, zo nodig, een wachtgeld, voor de vaststelling waarvan rekening gehouden wordt met de vergoeding die hem toegekend wordt voor het vervullen van de opdracht die aanleiding gegeven heeft tot de terbeschikkingstelling alsmede met de voordelen in natura die aan de opdracht verbonden zijn.

Het toegekend wachtgeld mag niet hoger zijn dan de wedde die het personeelslid zou genoten hebben, zo het in dienst gebleven was. Voor de in het buitenland uitgevoerde opdrachten wordt, voor de berekening van het wachtgeld rekening gehouden met :

1° de kosten voor levensonderhoud in het land, waar het personeelslid zijn opdracht uitvoert;

2° de sociale rang die overeenstemt met de opdracht;

3° de verhoogde gezinslasten die voortvloeien uit de verwijdering uit zijn gezin. Het wachtgeld van de personeelsleden ter beschikking gesteld wegens bijzondere opdracht in de Belgische afdeling van de internationale school van de S.H.A.P.E. is op ieder ogenblik gelijk aan de wedde die het personeelslid zou genoten hebben indien het in dienst was gebleven in het onderwijs van de Staat.

In dit besluit waarbij een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens bijzondere opdracht wordt melding gemaakt van de bezoldiging, de voordelen in natura en de andere elementen waarmee rekening is gehouden voor de vaststelling van het wachtgeld.

HOOFDSTUK III. - Terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid

(voetnoot 1)

Art. 6.

Het in artikel 1 bedoelde vastbenoemde of stagedoende personeelslid is van rechtswege ter beschikking gesteld wanneer hij wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is nadat hij het maximum aantal verlofdagen heeft genoten dat hem om die reden kan toegekend worden.

Art. 7.

Het personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking gesteld is, ontvangt een wachtgeld waarvan het bedrag bepaald wordt, per jaar werkelijk gepresteerde diensten, op basis van de activiteitswedde, naar rata van :

- 5 pct. voor de eerste vijf jaren;

- 4 pct. voor de vijf volgende jaren;

- 2 pct. voor de andere jaren.

Het bedrag van bedoelde wachtgelden mag niet langer zijn dan de helft vande activiteitswedde, nog hoger dan drie vierde van genoemde wedde.

Art. 8

In afwijking van de bepalingen van artikel 7 heeft het personeelslid, dat wegens ziekte of gebrekkighied ter beschikking gesteld is, recht op een wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn activiteitswedde, wanneer de aandoening waaraan hij lijdt als ernstige en langdurige ziekte of gebekkigheid erkend wordt. De administratieve gezondheidsdienst beslist of de aandoening waaraan het personeelslid lijdt, een dergelijke ziekte of gebrekkigheid is. De beslissing mag in geen geval genomen worden alvorens het personeelslid, voor een periode van ten minste zes maanden, voor de aandoening waaraan hij lijdt met verlof of ter beschikking gesteld is geweest. Deze beslissing brengt een herziening mee van de toestand van het personeelslid, met geldelijke terugwerking tot de begindatum van zijn terbeschikkingstelling.

Art. 9.

Het personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkighied ter beschikking is gesteld, behoudt zijn aanspraak op een benoeming tot het ambt van inspecteur godsdienst en op bevordering tot een hogere wedde.

HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden

Art. 10.

Het personeelslid dat wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking is gesteld, ontvangt geen wachtgeld. Hij kan geen zieke of gebrekkigheid inroepen die hij gedurende de periode van terbeschikkingstelling heeft opgedaan.

Art. 11.

De duur van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden, in tweemaal of in verscheidene malen genomen, mag geen [vijf jaren] overschrijden.

Ieder personeelslid, wiens afwezigheid genoemde termijn overschrijdt, wordt als ontslagnemend beschouwd.

K.B. nr. 226, van 7-12-1983

HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 12.

[De duur van de terbeschikkingstelling met genot van een wachtgeld mag in dat geval van terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of wegens bijzondere opdracht, in één of in verscheidene malen de duur niet overschrijden van de diensten, die voor de berekening van het rustpensioen van het betrokken personeelslid in aanmerking kunnen genomen worden.

Deze bepaling is niet toepasselijk op de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens bijzondere opdracht in de kleuterafdeling van de gemeenschappelijke diensten van de S.H.A.P.E. of in de Belgische afdeling van de internationale school van de S.H.A.P.E., in een Europese school of in een buitenlandse universiteit.

De militaire dienst die het personeelslid voor zijn indiensttreding in de rijksbesturen heeft gedaan evenals de periode van terbeschikkingstelling worden niet in aanmerking genomen.]

K.B. van 14-11-1978

Art. 13.

Het ter beschikking gesteld personeelslid dat een wachtgeld geniet, is ertoe gehouden zich ieder jaar, in de loop van de maand die overeenstemt met die van zijn terbeschikkingstelling, bij de administratieve gezondheidsdienst aan te melden.

Meldt het personeelslid zich op het aldus bepaalde tijdstip bij de administratieve gezondheidsdienst niet aan, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld van dat tijdstip af tot aan zijn aanmelding opgeschort.

Art. 14.

Het ter beschikking gesteld personeelslid is ertoe gehouden aan zijn inrichtingshoofd een woonplaats in het Rijk mee te delen waar de beslissingen die hem aangaan, kunnen worden meegdeeld.

Art. 15.

[Buiten het geval dat het personeelslid wegens ontstentenis van betrekking of wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking gesteld is, wordt de betrekking, waarvan het ter beschikking gesteld personeelslid titularis was, vacant verklaard wanneer de terbeschikkingstelling van het personeelslid twee opeenvolgende jaren geduurd heeft. Die duur wordt op zes jaar gebracht indien het personeelslid ter beschikking wordt gesteld van de jeugdorganisaties.]

K.B. van 14-11-1978

Art. 16.

[Het ter beschikking gesteld personeelslid dat in zijn betrekking niet vervangen werd bij toepassing van artikel 5 bekleedt die betrekking wanneer hij zijn activiteit hervat.]

K.B. van 14-11-1978

Art. 17.

De toestand van de personeelsleden die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit ter beschikking gesteld zijn, wordt herzien om met deze bepalingen in overeenstemming te worden gebracht. Deze herziening heeft geen terugwerkende kracht.

Art. 18.

Alle vroegere bepalingen die strijdig zijn met dit besluit worden opgeheven.

Art. 19.

Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 1974.

- (1): Art. 6 t.e.m. 9 worden opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008 van toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 38)