Koninklijk besluit houdende toekenning van een
eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist
bezoldigd ambt.
goedkeuringsdatum
23 OKTOBER 1979
publicatiedatum
B.S.22/11/1979
datum laatste wijziging
19/08/2024
(voetnoot 1)
(voetnoot 2)
(voetnoot 3)
(voetnoot 4)
COORDINATIE
(1)
K.B. van 11/03/1981 (B.S. 27/03/1981)
(2)
K.B. van 09/05/1984 (B.S. 15/05/1984; err. B.S. 23/05/1984)
(3)
K.B. van 19/09/1985 (B.S. 08/10/1985)
(4)
K.B. van 13/10/1986 (B.S. 17/10/1986)
(5)
K.B. van 07/11/1987 (B.S. 18/11/1987)
(6)
B.Vl.R. van 05/12/1990 (B.S. 12/02/1991)
(7)
B.Vl.R. van 24/11/1993 (B.S. 20/12/1993)
(8)
K.B. van 03/12/1987 (B.S. 05/12/1987)
(9)
K.B. van 04/03/1993 (B.S. 23/03/1993)
(10)
Wet van 22/07/1993 (B.S. 14/08/1993)
(11)
B.Vl.R. van 28/01/1997 (B.S. 15/10/1997)
(12)
K.B. van 15/12/1999 (B.S. 23/12/1999)
(13)
K.B. van 20/07/2000 (B.S. 30/08/2000)
(14)
K.B. van 04/08/2004 (B.S. 16/08/2004)
(15)
K.B. van 19/11/2008 (B.S. 26/11/2008)
(16)
K.B. van 10/09/2010 (B.S. 24/09/2010)
(17)
B.VL.R van 28/03/2014 (B.S. 02/07/2014)
(18)
B.Vl.R. van 19/07/2019 (B.S. 09/09/2019)
(19)
B.Vl.R. van 19/07/2024 (B.S. 06/08/2024)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 29 en 66, tweede lid, van
de Grondwet;
Gelet op de wet van 22 juni 1964
betreffende het statuut der personeelsleden van het rijksonderwijs,
inzonderheid gewijzigd bij de wetten van 27 juli 1971, 11 juli 1973, 19
december 1974, inzonderheid op artikel 1;
Gelet
op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van
de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der
ministeries, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 februari 1967;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973
houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige
personeelsleden van de ministeries, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4
januari 1974, houdende toekenning, in het raam van de sociale programmatie
1974-1975, van voordelen aan sommige titularissen van een ten laste van de
Schatkist bezoldigd ambt;
Gelet op het advies van
de algemene syndicale raad van advies;
Gelet op
het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 2 oktober 1979;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Openbaar
Ambt en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit
besluit wordt verstaan onder :
1° "beloning",
[ieder salaris]
, loon of in de plaats daarvan gestelde vergoeding, zonder rekening
te houden met de vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de
schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;
[1° bis bestuur: het bestuur van een instelling;]
2°
"bezoldiging", de beloning zoals deze bedoeld is in 1° , eventueel
vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;
3° "brutobezoldiging", de bezoldiging zoals deze bedoeld is in
2° , rekening gehouden met de vermeerderingen of de verminderingen ten
gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;
[
3° bis instelling: een instelling als vermeld in:
a) artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
b) artikel 4, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991;
c) artikel II.2 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 voor wat betreft de personeelsleden in het integratiekader als vermeld in artikel I.3, 35° van de Codex Hoger Onderwijs;
d) artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;
e) artikel 3 van het decreet Rechtspositie Basiseducatie van 7 juli 2017;
]
4° "volledige prestaties", de prestaties
waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;
5° "verwijzingsperiode", de periode die zich
uitstrekt van 1 januari tot 30 september van het in aanmerking genomen jaar;
[Voor de vast aangestelde, stagedoende of tijdelijke personeelsleden van het onderwijs die tijdens het in aanmerking genomen schooljaar diensten hebben verricht als tijdelijk personeelslid, stemt de verwijzingsperiode overeen met het betrokken schooljaar.]
Art. 2.
In de mate vastgesteld door de
bepalingen van dit besluit zijn aan die bepalingen onderworpen de
personeelsleden die, ongeacht hun activiteit, hun klasse of hun graad, behoren
of tijdens de gehele verwijzingsperiode of een gedeelte ervan behoord hebben
tot :
1° de rijksbesturen en andere
rijksdiensten met inbegrip van de onderwijsinrichtingen van de Staat;
2° de gesubsidieerde vrije
onderwijsinrichtingen, voor zover de personeelsleden van die inrichtingen
rechtstreeks met een
[salaris]
worden bezoldigd.
Art. 3.
De in artikel 2 bedoelde personen
genieten, voor de jaren 1978, 1979, 1980, 1981, 1982, 1983, 1984
[, 1985
[, 1986
[,1987 en volgende jaren,]
]
]
een eindejaarstoelage onder de voorwaarden en volgens
de regelen die in dit besluit worden bepaald.
Art. 4.
§ 1. De
belanghebbende bekomt het volledig genot van het bedrag der in artikel 5
bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige
prestaties het volledig voordeel van zijn beloning heeft genoten tijdens de
hele duur van de verwijzingsperiode.
§ 2. Wanneer de
betrokkene niet het volledig voordeel der in § 1 bedoelde beloning heeft
genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties,
wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de beloning die hij
werkelijk heeft ontvangen.
[
§ 3. Wanneer de
belanghebbende, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige
prestaties, tijdens de verwijzingsperiode :
1°
met ouderschapsverlof was;
2° niet in dienst
is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de
verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30
april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden,
gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van
de wederoproeping om tuchtredenen,
worden deze
periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van
zijn beloning heeft genoten.
]
[
Art. 4bis.
[
Als de personeelsleden twee of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties in het onderwijs cumuleren, mag de eindejaarstoelage die op basis daarvan wordt toegekend, niet meer bedragen dan de hoogste toelage die ze krijgen als de toelagen van alle ambten berekend worden op basis van volledige prestaties.
]
]
Art. 5.
§ 1. Het bedrag van
de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk
gedeelte.
§ 2. Het bedrag van
de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend :
1° voor het forfaitair gedeelte :
- Voor het
jaar 1999 : 272,44 EUR;
- Voor het jaar 2000 en volgende
jaren, wordt het forfaitair gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar telkens
vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het
gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar en de teller
het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het bedoelde jaar; het
bekomen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen.
2° voor het veranderlijk gedeelte :
het veranderlijk gedeelte bedraagt 2,5 pct. van de jaarlijkse
brutobezoldiging die tot grondslag diende voor de berekening van de bezoldiging
aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking
genomen jaar.
[
§ 2/bis. In afwijking van paragraaf 2, 1°, wordt het forfaitaire bedrag vanaf 1 januari 2014 als volgt vastgelegd :
1° voor het jaar 2014 wordt het forfaitaire bedrag van de eindejaarstoelage van 2013, na toepassing van het indexmechanisme, vermeld in paragraaf 2, 1°, verhoogd met 232,86 euro;
2° vanaf het jaar 2015 wordt het forfaitaire bedrag dat toegekend is tijdens het vorige jaar, vermeerderd na toepassing van het indexmechanisme, vermeld in paragraaf 2, 1°.
[
3° voor het jaar 2019 wordt het forfaitaire bedrag verhoogd met een niet-geïndexeerd bedrag van 6,58 euro;
4° vanaf 2020 wordt het forfaitair bedrag verhoogd met een niet-geïndexeerd bedrag van 8,55 euro.
]
]
§ 3. Wanneer de
betrokkene het voordeel van zijn bezoldiging niet heeft genoten voor de maand
oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het
veranderlijk deel van de toelage die jaarlijkse brutobezoldiging in aanmerking
welke voor de berekening van zijn bezoldiging voor deze maand tot grondslag zou
hebben gediend, indien deze laatste bezoldiging verschuldigd was
geweest.
[
Art. 5bis.
[...]
]
Art. 6.
Voor het personeelslid dat geniet
van een gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig de bepalingen van het
koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde
bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, zal het bedrag van
de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de
berekening van het veranderlijk deel van de eindejaarstoelage.
Art. 7.
[
...]
Art. 8.
De eindejaarstoelage wordt in
eenmaal uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen
jaar.
[...]
[
Art. 8bis.
In afwijking van artikel 8 kan het personeelslid van een instelling, vermeld in artikel 1, 3° bis er voor de aanvang van de verwijzingsperiode uitdrukkelijk voor kiezen om de eindejaarstoelage die het voor de tewerkstelling aan die instelling krijgt volledig of gedeeltelijk om te zetten in een theoretisch budget waarmee het personeelslid vervolgens kan kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing.
Een personeelslid kan alleen maar kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing als vermeld in het eerste lid, als al de hierna volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° het bestuur beschikt over een regeling voor de leasing van bedrijfsfietsen, die is vastgelegd na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité;
2° het personeelslid valt onder het toepassingsgebied van de regeling voor de leasing van bedrijfsfietsen, vermeld in punt 1° ;
3° het personeelslid ressorteert onder het wettelijke stelsel van de Belgische sociale zekerheid.
Het personeelslid dat conform het eerste en het tweede lid ervoor kiest om de eindejaarstoelage volledig of gedeeltelijk om te zetten in een theoretisch budget waarmee het personeelslid vervolgens kan kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing, doet voor de periode waarop de fietsleasing betrekking heeft definitief afstand van het recht op de volledige of gedeeltelijke eindejaarstoelage.
In geval van een gedeeltelijke omzetting van de eindejaarstoelage met toepassing van het eerste lid of als de leaseprijs lager is dan de eindejaarstoelage die met toepassing van het eerste lid wordt omgezet, wordt het saldo jaarlijks uitbetaald als toelage.
Als de leaseprijs hoger is dan de eindejaarstoelage die met toepassing van het eerste lid wordt omgezet, factureert het bestuur jaarlijks het nog benodigde budget door aan het personeelslid.
]
Art. 9.
Voor de vereffening en de betaling
van de eindejaarstoelage moet het ministerie of de dienst instaan, die belast
was of belast geweest zou zijn met het vereffenen en het betalen van de
beloning aan de gerechtigde, hetzij voor de laatste maand van de
verwijzingsperiode, hetzij voor het eerste deel van die maand indien deze twee
of meer voor de begrotingsaanrekening van die beloning onderscheiden periodes
omvat.
[
Art. 9bis.
Als een personeelslid kiest voor de voordelen in het kader van fietsleasing, vermeld in artikel 8bis, eerste lid, betaalt het bestuur de facturen voor het leasecontract.
]
Art. 10.
De Minister tot wiens bevoegdheid
de Ambtenarenzaken behoren, regelt op voorstel van de bevoegde Minister de
gevallen, waarbij de interpretatie van
[de artikelen 4, § 2, 4bis en 5]
moeilijkheden oplevert.
Art. 11.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 december 1978.
Art. 12.
Onze Ministers en Onze
Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van
dit besluit.
- (1):
Artikel 10, § 7, van het
koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 bepaalt dat de personeelsleden die
op grond van dit artikel voor een bijbetrekking in het onderwijs bezoldigd
worden in die hoedanigheid geen aanspraak kunnen maken op een eindejaarstoelage
- (2):
Wordt, wat de in B.Vl.R. 5-12-1990, artikel 1 bedoelde personeelsleden betreft, geschorst gedurende de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 1992 (B.Vl.R. 5-12-1990; Art. 2)
- (3):
Opgeheven wat betreft de rechtspositie van het personeel van het ministerie, met ingang van 1 januari 1994 (B.Vl.R. 24-11-1993; Art. XIII.156)
- (4):
Wordt opgeheven voor wat de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en hun personeel betreft, met ingang van 1 januari 1996 (B.Vl.R. 28-1-1997; Art. XV.1, 13°)