OPGEHEVEN : Decreet betreffende het onderwijs-II. (uittreksel - DKO/Organisatie)

  • goedkeuringsdatum
    31 JULI 1990
  • publicatiedatum
    B.S.18/08/1990
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

COORDINATIE

B.Vl.R. 1-9-1993 - B.S. 1-12-1993

Decr. 14-7-1998 - B.S. 29-8-1998

Decr. 13-7-2001 - B.S. 27-11-2001

Decr. 20-12-2002 - B.S. 31-12-2002

Decr. 14-2-2003 - B.S. 1-7-2003

Decr. 15-7-2005 - B.S. 16-9-2005

Decr. 7-7-2006 - B.S. 31-8-2006

Decr. 22-6-2007 - B.S. 21-8-2007

Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008

Decr. 10-7-2008 - B.S. 16-10-2008

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010

Decr. 23-12-2010 - B.S. 31-12-2010

Decr. 1-7-2011 - B.S. 30-8-2011

Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013

Decr. 25-4-2014 - B.S. 25-9-2014

Decr. 19-12-2014 - B.S. 30-12-2014

Decr. 19-6-2015 - B.S. 21-8-2015

Decr. 18-12-2015 - B.S. 29-12-2015

Decr. 17-6-2016 - B.S. 10-8-2016

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

...

TITEL V. - Deeltijds kunstonderwijs

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 89.

[...]

Decr. van 4-7-2008

Art. 90.

De Vlaamse Regering bepaalt :

1° per graad en per studierichting :

- het minimumaantal lestijden en de duur van een lestijd;

- de toelatings- en overgangsvoorwaarden op basis van de leeftijd, de getuigschriften en de toelatingsproeven;

- de regels voor de organisatie van evaluaties en examens;

2° het opgelegd inschrijvingsgeld evenals de inningsmodaliteiten.

[Art. 90bis.

De Vlaamse Regering informeert de afgevaardigden van de inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties over elke geplande fundamentele onderwijshervorming.

Vóór de Vlaamse Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op vraag van ten minste één van de afgevaardigden van de inrichtende machten een apart overleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de afgevaardigden van de inrichtende machten.

Vóór de Vlaamse Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op vraag van ten minste één van de representatieve vakorganisaties een apart overleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de representatieve vakorganisaties.]

Decr. van 8-5-2009

HOOFDSTUK II - Definities

Art. 91.

Deze titel verstaat onder :

1° "kunstonderwijs" : het onderwijs dat aan regelmatige leerlingen wordt verstrekt gedurende veertig weken per jaar, naar rata van minimum één wekelijkse lestijd en maximum twaalf wekelijkse lestijden;

2° "regelmatige leerling" : de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden, die ingeschreven is voor het geheel van de vakken van een bepaald leerjaar, die werkelijk en regelmatig deze vakken volgt, met het doel op het einde van het schooljaar eventueel de rechten te bekomen die verbonden zijn aan het welslagen in de proeven en die het eventueel vereiste inschrijvingsgeld heeft betaald. Bovendien wordt als "regelmatige leerling" aangezien de leerling die, in afwijking van wat voorafgaat, slechts een deel van de vakken daadwerkelijk en regelmatig volgt op grond van vrijstelling voor die vakken die reeds met vrucht werden gevolgd op een gelijkwaardig of hoger niveau van het voltijds secundair onderwijs, van het deeltijds kunstonderwijs, of van het kunstonderwijs met beperkt leerplan;

3° "jongere" : de leerling die op 31 december van het schooljaar waarvoor hij inschrijft, jonger is dan 15 jaar of die een schooljaar voordien als dusdanig werd ingeschreven en sedertdien zijn studie niet onderbrak;

4° "volwassene" : de leerling die niet voldoet aan de definitie van "jongere" zoals vermeld in 3°;

5° "optie" : een samenhangend geheel van vakken dat tot doel heeft een specifieke opleiding te verschaffen;

6° "filiaal" : een vestigingsplaats van een onderwijsinstelling, gevestigd op het grondgebied van een andere gemeente;

[7° fusie van instellingen : de samenvoeging tot één nieuwe instelling van twee of meer instellingen die gelijktijdig worden afgeschaft of de samenvoeging tot één instelling van twee of meer instellingen waarbij één van de instellingen in kwestie blijft bestaan en de andere opslorpt;

8° overheveling : de overbrenging van een filiaal van de ene naar de andere instelling;]¹

[9° samensmelting van filialen : de samenvoeging tot één instelling van twee of meer in dezelfde gemeente gelegen filialen;

10° hoofdinstelling : de vestigingsplaats van een instelling die als administratieve zetel door de inrichtende macht is aangeduid;

11° kunstacademie : instelling die de studierichtingen beeldende kunst en muziek en één of meer andere studierichtingen organiseert;]²

[12° leefeenheid: één of meer meerderjarigen, ongeacht hun geslacht, met eventueel een of meer minderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres, alsook één of meer minderjarige gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerlingen of studenten, ongeacht hun geslacht, met eventueel één of meer minder- en meerderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres.]³

[ ]¹ Decr. 7-7-2006; [ ]² Decr. 8-5-2009; [ ]³ Decr. van 25-4-2014

HOOFDSTUK III. - Structuur

Art. 92.

De structuur van het deeltijds kunstonderwijs bestaat uit vier graden :

1° een lagere graad;

2° een middelbare graad;

3° een hogere graad;

4° een specialisatiegraad.

HOOFDSTUK IV. - Organisatie van de studie

Art. 93.

§ 1. Het deeltijds kunstonderwijs omvat de studierichtingen :

1° "beeldende kunst";

2° "dans";

3° "muziek";

4° "woordkunst"

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de opties en de vakken die binnen de in § 1 bedoelde studierichtingen kunnen worden aangeboden.

[§ 3. De Vlaamse Regering kan modaliteiten bepalen voor fusies van instellingen en overhevelingen in het deeltijds kunstonderwijs zoals bedoeld in artikel 91, 7° en 8°.]

Decr. van 7-7-2006

[§ 4. Wegens uitzonderlijke redenen van tijdelijke aard kan de Vlaamse Regering toelating geven om leerlingen tijdelijk onder te brengen in gebouwen in gemeenten waar de instelling geen vestigingsplaatsen of filialen heeft. De programmatie- en rationalisatienormen zijn hier niet van toepassing voor de duur van de tijdelijke onderbrenging.]

Decr. van 10-7-2008

[§ 5. Instellingen, studierichtingen, filialen en graden die op de teldag, zoals bepaald in artikel 96, § 2, 1°, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren :

1° de instelling in haar geheel voldeed aan de voor haar geldende rationalisatienormen of programmatienormen;

2° elk filiaal, elke studierichting en elke graad voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen.]

Decr. van 9-7-2010

[Art. 93bis.

§ 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan vanaf het schooljaar 2009-2010 een instelling voor deeltijds kunstonderwijs opgericht worden in gemeenten die beantwoorden aan de volgende voorwaarden :

1° er zijn minstens 19.300 inwoners op 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de oprichting gebeurt;

2° de verhouding tussen het aantal leerlingen dat in de gemeente lager of secundair onderwijs volgt en het inwonersaantal bedraagt minstens 9 % of de verhouding tussen het aantal leerplichtige inwoners en het totale inwonersaantal bedraagt minstens 15,3 %; deze percentages worden berekend aan de hand van het aantal inwoners zoals bedoeld in 1° en het aantal leerlingen geteld op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de oprichting gebeurt;

3° er is nog geen hoofdinstelling of filiaal gevestigd.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de aanvraag en de kwalitatieve beoordeling van nieuwe instellingen.]

Decr. van 8-5-2009

[Art. 93ter.

§ 1. Vanaf het schooljaar 2009-2010 kan een kunstacademie ontstaan door :

1° fusie van instellingen waarvan de hoofdinstellingen gelegen zijn in dezelfde gemeente;

2° de overheveling van een of meer filialen naar een instelling waarvan de hoofdinstelling gelegen is in dezelfde gemeente;

3° samensmelting van filialen die gelegen zijn in dezelfde gemeente;

4° oprichting van een nieuwe instelling voor deeltijds kunstonderwijs.

§ 2. De instellingen die in het schooljaar 2008-2009 een tijdelijk project aanhechting studierichting beeldende kunst in een instelling voor muziek, woordkunst en/of dans organiseerden, worden beschouwd als kunstacademie.

§ 3. Vanaf het schooljaar 2010-2011 kan een kunstacademie eveneens ontstaan door de programmatie van een studierichting in een bestaande instelling.

§ 4. Een kunstacademie kan enkel ontstaan in gemeenten die beantwoorden aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 93bis, § 1, 1° en 2°. In gemeenten die daarenboven ook voldoen aan de voorwaarde zoals bepaald in artikel 93bis, § 1, 3°, kan een kunstacademie ontstaan door de oprichting van een nieuwe instelling voor deeltijds kunstonderwijs.

§ 5. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de aanvraag, de kwalitatieve beoordeling en de oprichting van kunstacademies.

§ 6. De Vlaamse Regering bepaalt programmatie- en rationalisatienormen voor instellingen, kunstacademies, filialen, studierichtingen en graden.

In afwachting van het in werking treden van de besluiten in uitvoering van dit decreet, blijft de ter zake geldende regelgeving, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet van kracht is, van toepassing.

§ 7. In kunstacademies worden uren-leraar voor beleidsondersteuning gefinancierd of gesubsidieerd. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de uren alsook het aantal en de wijze van berekening ervan op basis van het aantal financierbare leerlingen ingeschreven op de voor de financierbaarheid relevante teldag.

§ 8. Het personeelslid dat aangesteld wordt in een betrekking beleidsondersteuning met uren-leraar vermeld in § 7, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid.

De bepalingen van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs zijn van toepassing, met uitzondering van de volgende bepalingen :

1° de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. De inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het ter beschikking gestelde personeelslid [[...]];

2° de inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;

3° de betrekking kan niet worden vacant verklaard. De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.]¹

[§ 9. Het personeelslid dat vastbenoemd is in het ambt van directeur in een instelling voor deeltijds kunstonderwijs en dat als gevolg van het ontstaan van een kunstacademie door fusie van instellingen ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking, kan op persoonlijke titel tewerkgesteld worden in een niet-organieke betrekking van directeur die aan de kunstacademie wordt toegevoegd. De tewerkstelling in de niet-organieke betrekking wordt beschouwd als een reaffectatie en schort alle reaffectatie- en wedertewerkstellingsverplichtingen buiten de instelling op.

De niet-organieke betrekking, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend op basis van dezelfde berekening als voor het ambt van directeur, vermeld in artikel 99. De niet-organieke betrekking wordt slechts toegekend zolang het personeelslid, vermeld in het eerste lid, erin tewerkgesteld wordt.

Zolang aan de kunstacademie een niet-organieke betrekking toegekend wordt als vermeld in het tweede lid, worden in die kunstacademie in afwijking van paragraaf 7, geen uren-leraar voor beleidsondersteuning gefinancierd of gesubsidieerd.]²

[ ]¹ Decr. 8-5-2009; [ ]² Decr. 25-4-2014; [[ ]] Decr. van 25-4-2014

[Art. 93quater.

In afwijking van artikel 93bis en artikel 93ter, § 1 tot en met § 6, kunnen [[vanaf het schooljaar 2011-2012]] geen nieuwe instellingen voor deeltijds kunstonderwijs en kunstacademies worden opgericht.

In afwijking van deze bepaling kan de Vlaamse Regering in uitzonderlijke gevallen aan een inrichtende macht toelating geven tot programmatie van een instelling of een kunstacademie :

1° na schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van die inrichtende macht, ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten [[uiterlijk op 30 november]] van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité, en

2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie.]

Decr. 23-12-2010; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

Art. 94.

§ 1. De lagere graad is complementair aan het basisonderwijs en wordt afzonderlijk georganiseerd voor volwassenen en jongeren in de studierichtingen "dans" en "muziek". In de studierichtingen "beeldende kunst" en "woordkunst" wordt zij uitsluitend voor jongeren georganiseerd.

De lagere graad bestaat uit vier leerjaren in de studierichtingen "muziek" en "woordkunst" en in de studierichting "dans" georganiseerd voor jongeren. De Regering kan de lagere graad voor deze studierichtingen uitbreiden tot zes leerjaren. De lagere graad bestaat uit twee leerjaren in de studierichting "dans" georganiseerd voor volwassen. De lagere graad bestaat uit ten minste twee en ten hoogste zes leerjaren in de studierichting "beeldende kunst".

§ 2. De middelbare graad is complementair aan het secundair onderwijs en wordt afzonderlijk georganiseerd voor volwassenen en jongeren in de studierichtingen "dans" en "woordkunst".

De middelbare graad bestaat uit zes leerjaren in de studierichting "beeldende kunst" en drie leerjaren in de andere studierichtingen.

§ 3. De hogere graad is complementair aan het secundair onderwijs, uitgezonderd de studierichting "beeldende kunst" die [, wat de kunstvakken betreft,]¹ equivalent is aan de derde graad van het voltijds kunstsecundair onderwijs.

De hogere graad bestaat uit vier leerjaren met ten minste tien wekelijkse lestijden of uit vijf leerjaren met ten minste acht wekelijkse lestijden in de studierichting "beeldende kunst" en drie leerjaren in de andere studierichtingen. [Voor de opties kunstexploratie en digitale beeldende kunst bestaat de hogere graad beeldende kunst uit maximaal vier leerjaren met ten minste zes wekelijkse lestijden. Voor de optie theatervormgeving bestaat de hogere graad beeldende kunst uit vier leerjaren met ten minste twaalf wekelijkse lestijden of vijf leerjaren met tenminste tien wekelijkse lestijden.]²

§ 4. De specialisatiegraad is complementair aan het secundair onderwijs, uitgezonderd de studierichting "beeldende kunst" die [, wat de kunstvakken betreft,]¹ equivalent is aan het zevende specialisatiejaar op het einde van de derde graad van het voltijds kunstsecundair onderwijs.

De specialisatiegraad bestaat uit twee leerjaren.

[ ]¹ Decr. 14-7-1998; [ ]² Decr. van 9-7-2010

Art. 95.

§ 1. Het deeltijds kunstonderwijs kan enkel georganiseerd of gesubsidieerd worden in instellingen die uitsluitend kunstonderwijs organiseren.

§ 2. In een onderwijsinstelling worden tenminste twee opeenvolgende graden georganiseerd.

[§ 3. De Koninklijke Beiaardschool te Mechelen wordt als instelling van het deeltijds kunstonderwijs erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse regering kan specifieke normen en structuren voor deze instelling vastleggen, die bij decreet worden bekrachtigd.

[[Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 2005 houdende de organisatie en de financiering van de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn in Mechelen wordt bekrachtigd.]] ]

Decr. 13-7-2001; [[]] Decr. van 15-7-2005

[HOOFDSTUK IVbis. - Zorgvuldig bestuur

Art. 95bis.

Een inrichtende macht mag informatie verstrekken over het eigen opvoedingsproject en het onderwijsaanbod, maar mag geen oneerlijke concurrentie voeren.

Art. 95ter.

[[Er mag in een instelling geen politieke propaganda gevoerd worden en er mogen geen politieke activiteiten worden georganiseerd.

In afwijking van het vorige lid kunnen politieke activiteiten in een instelling worden toegelaten buiten de periodes waarin er instellingsactiviteiten zijn en buiten de periode van 90 dagen voorafgaand aan een verkiezing. Personeelsleden en leerlingen worden niet gevraagd of aangezet om aan deze activiteiten deel te nemen. Het instellingsbestuur kan niet betrokken worden bij de organisatie van de politieke activiteit en houdt rekening met het beginsel van gelijke behandeling bij de toepassing van deze bepaling.

Onder politieke activiteiten wordt hier verstaan alle activiteiten die worden georganiseerd door politieke partijen of politieke mandatarissen van politieke partijen, waarvan de standpunten en gedragingen niet in strijd zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.]]

Art. 95quater.

Een inrichtende macht kan handelsactiviteiten verrichten, voor zover deze geen daden van koophandel zijn en voor zover ze verenigbaar zijn met haar onderwijsopdracht.

Art. 95quinquies.

Een inrichtende macht die sponsoring of mededelingen die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel hebben de verkoop van producten of diensten te bevorderen, toelaat, waakt erover dat :

1° door de inrichtende macht verstrekte leermiddelen vrij blijven van bedoelde mededelingen;

2° activiteiten vrij blijven van bedoelde mededelingen, behoudens indien deze mededelingen louter attenderen op het feit dat de activiteit of een gedeelte van de activiteit ingericht werd door middel van een gift, een schenking of een prestatie om niet of verricht onder reële prijs door een bij name genoemde natuurlijke persoon, rechtspersoon of feitelijke vereniging;

3° sponsoring en bedoelde mededelingen kennelijk niet onverenigbaar zijn met de pedagogische en onderwijskundige taken en doelstellingen van de instelling;

4° sponsoring en bedoelde mededelingen de objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van de instelling niet in het gedrang brengen.

Art. 95sexies.

Vragen in verband met de toepassing van de beginselen van dit hoofdstuk en klachten in verband met inbreuken op deze beginselen kunnen door iedere belanghebbende ingediend worden bij de Commissie zorgvuldig bestuur, bedoeld in artikel V.21 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek.]

Decr. 13-7-2001; [[ ]] Decr. van 1-7-2011

HOOFDSTUK V. - Normen

Art. 96.

§ 1. Onder wekelijkse "uren-leraar" wordt verstaan, het aantal lestijden dat wekelijks besteed wordt aan het onderwijzen van leervakken en aan andere prestaties die in de opdracht van de leerkracht en de muzikale begeleider mogen opgenomen worden.

§ 2. De Vlaamse Regering :

1° bepaalt de berekeningswijze van het aantal uren-leraar, op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op 1 februari van het voorgaande schooljaar, dat in aanmerking wordt genomen. In afwijking hierop is voor de instellingen of studierichtingen die worden opgericht of in de toelageregeling opgenomen, de tellingsdatum voor het schooljaar van oprichting of opname in de toelageregeling, 1 oktober van dat schooljaar;

2° bepaalt welke regelmatige leerlingen, bedoeld in 1°, in aanmerking worden genomen;

3° kan per graad een bijkomend aantal uren-leraar toekennen dat nodig is om een optie of studierichting in afbouw gedurende de afbouwperiode, voor zover noodzakelijk, in stand te houden;

4° kan voor de opties architectuurtekenen, binnenhuiskunst en industriële kunst van de studierichting beeldende kunst een forfaitair aantal uren-leraar, bijkomend bij het aantal uren-leraar, zoals bedoeld in 1°, toekennen;

5° bepaalt de regels voor de aanwending van het aantal uren-leraar;

6° bepaalt het aanwendingspercentage van het aantal uren-leraar.

[Art. 96bis.

Een instelling kan tijdens een bepaald schooljaar niet-ingerichte uren-leraar overdragen naar het volgend schooljaar mits te voldoen aan de volgende voorwaarden :

1° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar;

2° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar;

3° de overgedragen uren-leraar kunnen enkel in het volgend schooljaar worden aangewend.

Art. 96ter.

§ 1. [[De overdracht van uren-leraar tijdens een bepaald schooljaar, vermeld in artikel 96bis, is slechts mogelijk indien de betrokken inrichtende macht van de onderwijsinstelling op eer verklaart dat zij tijdens dat schooljaar in de betrokken onderwijsinstelling overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken of als de leden van het onderwijzend personeel die nieuw of bijkomend ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen worden gereaffecteerd of weder tewerk gesteld in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in een instelling van de inrichtende macht en dit voor de hele verdere duur van het schooljaar.]]

§ 2. De niet-naleving van de bepalingen van § 1 heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.

§ 3. In de overgedragen uren-leraar zoals bedoeld in artikel 96bis kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.

§ 4. Met het oog op de controle van § 3 door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, dienen de inrichtende machten van de betrokken onderwijsinstellingen een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat in de bedoelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden.

§ 5. De niet-naleving van de bepalingen van § 3 en § 4 heeft tot gevolg dat de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid.]

Decr. 4-7-2008; [[ ]] Decr. van 19-6-2015

Art. 97.

[§ 1.]² [In de lagere en middelbare graad van de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs die gevestigd zijn in het arrondissement Brussel-Hoofdstad wordt het aantal uren-leraar, vastgesteld overeenkomstig artikel 96, verhoogd met 30 % indien de schoolbesturen deel uitmaken van een netoverschrijdend Samenwerkingsforum.

Het Samenwerkingsforum :

1° [[optimaliseert het aanbod van opleidingen die door de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs worden georganiseerd en stemt dit op elkaar af;]]¹

2° streeft naar een samenwerking met Nederlandstalige instellingen voor basisonderwijs of secundair onderwijs;

3° ontwikkelt socio-culturele initiatieven en streeft daarbij naar een samenwerking met socio-culturele organisaties en instellingen in de gemeenten van het Vlaamse Gewest, genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;

[[4° signaleert knelpunten, behoeften en oplossingen inzake deeltijds kunstopleidingen aan de overheid;

5° optimaliseert de dienstverlening voor de leerlingen in de instellingen;

6° stimuleert en ondersteunt alle mogelijke vormen van samenwerking tussen de instellingen.]]¹

Het Samenwerkingsforum stelt bij gewone meerderheid van de totaal uitgebrachte stemmen een huishoudelijk reglement op en legt dit ter bekrachtiging voor aan de Vlaamse regering.

[[...]]¹ ]¹

[§ 2. Het Samenwerkingsforum oefent tenminste de volgende opdrachten uit :

1° de realisatie van de doelstellingen, vermeld in § 1;

2° een met redenen omkleed advies verlenen over de aanvragen van de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs voor de programmatie van [[filialen, studierichtingen en graden]]², zoals vermeld in artikel 97bis van dit decreet;

3° alle opdrachten, die een inrichtende macht apart aan het Samenwerkingsforum toewijst of die de instellingen gezamenlijk aan het Samenwerkingsforum toewijzen, uitvoeren.

§ 3. Het Samenwerkingsforum kan nooit zelf over onderwijsbevoegdheid beschikken.

§ 4. [[Het Samenwerkingsforum legt jaarlijks uiterlijk op 1 april een werkingsverslag voor aan de Vlaamse Regering, die bijsturingen kan voorstellen. In het schooljaar 2009-2010 legt het Samenwerkingsforum dit werkingsverslag voor uiterlijk op 1 mei 2010. Bovendien bezorgt het Samenwerkingsforum jaarlijks uiterlijk op 1 april een zelfevaluatierapport aan de bevoegde administratie van het ministerie van Onderwijs en Vorming in functie van een eventuele structurele verankering van samenwerkingsverbanden in het deeltijds kunstonderwijs. In dit rapport komen minstens de volgende elementen aan bod :

- een beschrijving van de evolutie van het deeltijds kunstonderwijs in het arrondissement Brussel-Hoofdstad sinds het schooljaar van de opstart van het Samenwerkingsforum;

- een beschrijving en beoordeling van de sterke en de te verbeteren punten, de kansen en de moeilijkheden van de werking van het Samenwerkingsforum.

Uiterlijk op 1 april 2011 bezorgt het Samenwerkingsforum daarenboven een inschatting vanuit de opgedane ervaring onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen, rekening houdend met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap.]]² ]²

[ ]¹ Decr. 13-7-2001; [ ]² Decr. 8-5-2009; [[ ]]¹ Decr. 8-5-2009; [[ ]]² Decr. van 9-7-2010

[Art. 97bis.

§ 1. De inrichtende macht van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs die gevestigd is in het arrondissement Brussel-Hoofdstad legt een aanvraag voor programmatie van [[filialen, studierichtingen en graden]], zoals vermeld in hoofdstuk VII van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst en hoofdstuk VII van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, voor aan het netoverschrijdend Samenwerkingsforum.

De inrichtende macht verkrijgt de toestemming tot de gevraagde programmatie, als het netoverschrijdend Samenwerkingsforum bij consensus een positief advies verleent aan de aanvraag. Het Samenwerkingsforum is gehouden het positief advies verleend bij consensus binnen de dertig kalenderdagen aan de Vlaamse Regering bekend te maken.

Als het Samenwerkingsforum bij meerderheid een positief advies verleent aan de aanvraag, kan de inrichtende macht de programmatie aanvragen bij de Vlaamse Regering. Het advies uitgebracht door het Samenwerkingsforum geldt dan als advies aan de Vlaamse Regering.

§ 2. In afwijking van § 1, moet de inrichtende macht van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs voor de programmatie van een instelling, steeds een aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering kan de aangevraagde programmatie uitsluitend weigeren of verlenen na advies van het Samenwerkingsforum en bij een met redenen omklede beslissing.

§ 3. De inrichtende macht van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs dat van het Samenwerkingsforum een negatief advies heeft verkregen, kan bij de Vlaamse Regering de programmatie aanvragen. Het advies uitgebracht door het Samenwerkingsforum geldt dan als advies aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering zal, voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad inwinnen. De Vlaamse Regering kan de aangevraagde programmatie uitsluitend weigeren of verlenen bij een met redenen omklede beslissing.]

Decr. 8-5-2009; [[ ]] Decr. van 9-7-2010

Art. 98.

[§ 1. In instellingen voor deeltijds kunstonderwijs worden uren-opsteller gefinancierd of gesubsidieerd.

§ 2. De oprichting van betrekkingen in het ambt van opsteller is gebaseerd op het aantal financierbare leerlingen ingeschreven op de voor de financierbaarheid relevante teldag.

§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de uren alsook het aantal en de wijze van berekening ervan.]

Decr. van 22-6-2007

[Art. 98bis.

§ 1. In de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs die op 30 juni 2007 beschikken over een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het ambt van studiemeester-opvoeder, waar een vastbenoemd personeelslid of een tijdelijk personeelslid in een vacante betrekking titularis van is, of waar op 30 juni 2007 een vast benoemd studiemeester-opvoeder ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking, wordt dat ambt gefinancierd of gesubsidieerd, zolang datzelfde personeelslid er titularis is.

Het recht vermeld in het eerste lid is beperkt tot de omvang van de betrekking waarvan dat personeelslid titularis was op 30 juni 2007.

§ 2. De omkadering voor de betrekkingen vermeld in § 1, wordt in mindering gebracht van de omkadering voor uren-opsteller zoals bedoeld in artikel 98, § 1.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop deze vermindering gebeurt.]

Decr. van 22-6-2007

Art. 99.

De Vlaamse Regering bepaalt op basis van het aantal regelmatige leerlingen op welke wijze het ambt van directeur kan worden toegekend.

Art. 100.

[...]

Decr. van 20-12-2002

[HOOFDSTUK V/1. Personeel ten laste van de werkingsmiddelen of van de eigen middelen

Artikel 100/1.

De inrichtende macht kan ten laste van de werkingsmiddelen, vermeld in artikel 3quater, in artikel 20 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft of van de eigen middelen, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een inrichtende macht voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het deeltijds kunstonderwijs vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een inrichtende macht voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het deeltijds kunstonderwijs vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en de inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een inrichtende macht van een onderwijsinstelling in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het personeelslid dat door een inrichtende macht van een onderwijsinstelling in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van de inrichtende macht terug.]

Decr. van 21-12-2012

[HOOFDSTUK Vbis. - Inschrijvingsgeld

Artikel 100bis.

In het deeltijds kunstonderwijs betaalt een leerling voor elke studierichting waarvoor hij zich inschrijft inschrijvingsgeld. Dat inschrijvingsgeld wordt betaald vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar.

Art. 100ter.

[[Voor het schooljaar 2015-2016 bedraagt het inschrijvingsgeld :

1° 300 euro;

2° 125 euro als de leerling de leeftijd van 25 jaar [[[niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie]]]³ of recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater;

3° 62 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie;

4° 40 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het betrokken schooljaar en recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater.

De inschrijvingsgelden voor het deeltijds kunstonderwijs worden jaarlijks vanaf het schooljaar 2015-2016 vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A die als volgt berekend wordt :

A = (Cx-1/Cx-2), waarbij :

1° Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;

2° Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2.

Het bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid.]]³

IN VOEGE VANAF een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum (Decr. 25-4-2014 - B.S. 25-9-2014; Art. IX.6 en IX.10) : "Artikel 100ter wordt vervangen door wat volgt: "Art.100ter. Voor het schooljaar (Y-1)-(Y) bedraagt het inschrijvingsgeld: 1° 200 euro; 2° 115 euro als de leerling recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater; 3° 61 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie; 4° 40 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het betrokken schooljaar en recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater. De inschrijvingsgelden voor het deeltijds kunstonderwijs worden jaarlijks vanaf het schooljaar (Y)-(Y+1) vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A die als volgt berekend wordt: A = (Cx-1/Cx-2), waarbij: 1° Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1; 2° Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. Het bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid."

Art. 100quater.

[[Om voor het verminderde inschrijvingsgeld in aanmerking te komen, moet de leerling :

1° een attest overleggen, uitgereikt door de bevoegde overheid, waaruit blijkt dat hij :

a) uitkeringsgerechtigd volledig werkloos is, of dat hij ten laste is van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze;

b) verplicht ingeschreven is als werkzoekende op grond van de reglementering in verband met de arbeidsvoorziening en de werkloosheid, of dat hij ten laste is van een dergelijke persoon;

2°[[[een attest overleggen, uitgereikt door de bevoegde overheid, waaruit blijkt dat hij :

a) een leefloon van het OCMW ontvangt;

b) een inkomensgarantie voor ouderen of een rentebijslag ontvangt;

c) erkend is als gehandicapte en een tegemoetkoming van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid ontvangt;

d) voor ten minste 66 % arbeidsongeschikt is;

e) begunstigde is van een verhoogde kinderbijslag (erkend voor ten minste 66 %);

f) persoon ten laste is van een persoon, bedoeld in a) of in b) of in c) of in d);]]]²

3° het bewijs overleggen dat hij in een gezinsvervangend tehuis of in een medisch-pedagogische instelling verblijft;

4° het bewijs overleggen dat hij het statuut van erkend politiek vluchteling heeft of ten laste is van een dergelijke persoon;

5°[[[...]]]³

Een leerling die de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie, betaalt het verminderde inschrijvingsgeld :

1° indien een ander lid van de leefeenheid waartoe hij behoort het inschrijvingsgeld reeds heeft betaald in een instelling voor deeltijds kunstonderwijs;

2° voor iedere extra inschrijving in een andere studierichting in een instelling voor deeltijds kunstonderwijs.]]²

Art. 100quinquies.

[[§ 1 en 1bis. [[[...]]]¹

§ 1ter . De inschrijvingsgelden van het Deeltijds Kunstonderwijs, zoals bepaald in artikel 100ter worden vanaf het schooljaar 2003-2004 volledig toegewezen aan het fonds "Inschrijvingsgelden Deeltijds Kunstonderwijs", dat een begrotingsfonds is in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, verder genoemd "het Fonds".

§ 2. De middelen van het Fonds moeten worden aangewend voor uitgaven met betrekking tot de betaling van salarissen en salarissubsidies in het Deeltijds Kunstonderwijs.

§ 3. De boekhoudkundige verwerking van de verrichtingen gebeurt voor elk onderwijsnet afzonderlijk.

§ 4. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het Fonds.]]¹

Art. 100sexies.

De Vlaamse regering stelt de modaliteiten van de inning van het inschrijvingsgeld vast.]

IN VOEGE VANAF een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum (Decr. 25-4-2014 - B.S. 25-9-2014; Art. IX.8 en IX.10) : "Artikel 100sexies wordt vervangen door wat volgt: "Art. 100sexies. § 1. De inrichtende macht van een gesubsidieerde instelling met uitzondering van de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn betaalt jaarlijks aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 15 november van het schooljaar (x,x+1) voor elke instelling een bijdrage i aan het Fonds die als volgt is vastgesteld: i = (a*A) - b waarbij: 1° a gelijk is aan het totaal van de inschrijvingsgelden van de regelmatige leerlingen die ingeschreven waren op 1 oktober van het schooljaar (x-1,x); 2° b gelijk is aan de werkingsmiddelen zoals bepaald in artikel 3quater; 3° A gelijk is aan de aanpassingscoëfficiënt die als volgt berekend wordt: A = (Cx-1/Cx-2), waarbij: 1° Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1; 2° Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. § 2. De inrichtende macht van een instelling van het gemeenschapsonderwijs en de inrichtende macht van de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn betaalt jaarlijks aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 15 november een bijdrage i aan het Fonds die overeenkomt met het totaal van de inschrijvingsgelden van de regelmatige leerlingen die ingeschreven waren op 1 oktober van het schooljaar (x-1,x). Vanaf het begrotingsjaar Y wordt de bijdrage i jaarlijks vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A zoals bepaald in § 1, 3°. § 3. Voor de berekening van de bijdrage i wordt verondersteld dat een fusie van instellingen of de overheveling van één of meer filialen naar een andere instelling al op 1 september van het voorafgaande schooljaar plaatsvond."

Decr. 13-7-2001; [[ ]]¹ Decr. 20-12-2002; [[ ]]² Decr. 25-4-2014; [[ ]]³ Decr. 19-12-2014; [[[ ]]]¹ Decr. 4-7-2008; [[[ ]]]² Decr. 18-12-2015; [[[ ]]]³ Decr. van 17-6-2016

[HOOFDSTUK Vter. Beroepskwalificaties, basiscompetenties en specifieke eindtermen

Art. 100septies.

§ 1. Voor opleidingen deeltijds kunstonderwijs gelden dezelfde specifieke eindtermen als voor het specifieke gedeelte van de opleidingen in het kunstsecundair onderwijs of gelden beroepskwalificaties.

§ 2. Voor de opleidingen die hieraan voorafgaan, worden gehelen van basiscompetenties vastgelegd.

[[§ 3. De specifieke eindtermen en basiscompetenties worden ontwikkeld gebruikmakend van descriptorelementen vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.]]

Art. 100octies.

De specifieke eindtermen worden vastgelegd door het Vlaams Parlement bij wijze van bekrachtiging van een besluit van de Vlaamse Regering, genomen op advies van de Vlaamse Onderwijsraad.

De Vlaamse Regering legt het besluit ten laatste één maand na de goedkeuring ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement.

Erkende beroepskwalificaties zijn afgeronde en ingeschaalde gehelen van competenties om als beginnend beroepsbeoefenaar een beroep uit te oefenen. De competenties van de beginnend beroepsbeoefenaar zijn vervat in de beroepskwalificaties die erkend zijn volgens de procedure bepaald in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.

De basiscompetenties worden bepaald door de Vlaamse Regering.

Art. 100nonies.

§ 1. Als een instelling oordeelt dat de specifieke eindtermen of basiscompetenties onvoldoende ruimte laten voor haar eigen onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, dient ze bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot afwijking in. Die aanvraag is alleen ontvankelijk, als precies wordt aangegeven waarom die specifieke eindtermen of basiscompetenties voor haar eigen onderwijskundige opvattingen onvoldoende ruimte laten of waarom ze ermee onverzoenbaar zijn. De instelling stelt in dezelfde aanvraag vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties voor.

§ 2. De Vlaamse Regering beoordeelt of de aanvraag ontvankelijk is en beslist, in voorkomend geval, of de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties in hun geheel gelijkwaardig zijn met de bij decreet vastgelegde specifieke eindtermen of de bij besluit van de Vlaamse Regering vastgelegde basiscompetenties en de mogelijkheid bieden om gelijkwaardige studiebewijzen uit te reiken.

De gelijkwaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria :

1° het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden;

2° de vereiste inhoud : het onderwijsaanbod, zoals gevat in de specifieke eindtermen en basiscompetenties omvat minstens inhouden voor de overeenstemmende opleidingen. Die inhouden moeten enkel in hun geheel evenwaardig zijn met de inhouden waarvoor specifieke eindtermen bij decreet en basiscompetenties bij besluit van de Vlaamse Regering zijn vastgelegd;

3° de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties zijn geformuleerd in termen van wat van leerlingen verwacht kan worden;

4° de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties slaan op kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes;

5° de vervangende specifieke eindtermen slaan op vaardigheden, specifieke kennis, inzichten en attitudes die de leerlingen toelaten vervolgonderwijs aan te vatten;

6° de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties zijn zo geformuleerd dat nagegaan kan worden in welke mate de leerlingen ze verwerven of de instellingen ze nastreven.

De Vlaamse Regering wint voor de beoordeling van de ontvankelijkheid en van de gelijkwaardigheid het gemotiveerde advies in van de bevoegde administratie. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels van die procedure, met dien verstande dat de aanvrager gehoord wordt.

§ 3. De instelling dient uiterlijk op 1 september van het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de specifieke eindtermen en basiscompetenties zullen gelden, een afwijkingsaanvraag in. De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 december van het voorafgaande schooljaar over de aanvraag.

De Vlaamse Regering legt een besluit betreffende een afwijkingsaanvraag in verband met specifieke eindtermen binnen een termijn van zes maanden ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement. Als het Vlaams Parlement dat besluit niet bekrachtigt, houdt het op rechtskracht te hebben.

§ 4. In afwijking van § 3, kan de instelling een afwijkingsaanvraag indienen binnen een termijn van één maand na de publicatie van een bekrachtigingsdecreet, als dat bekrachtigingsdecreet gepubliceerd wordt na 1 september van het schooljaar dat voorafgaat aan de inwerkingtreding.

In de gevallen, vermeld in het vorige lid, is de instelling gebonden door de specifieke eindtermen vanaf 1 september na de publicatie van het decreet dat de gelijkwaardige specifieke eindtermen erkent of na de beslissing van de Vlaamse Regering die de afwijkingsaanvraag afwijst.

Art. 100decies.

De Vlaamse Regering bepaalt de inwerkingtreding van de artikelen 100septies, 100octies en 100nonies.]

Decr. 9-7-2010; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 101.

[...]

Decr. van 4-7-2008

Art. 102.

De wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs gewijzigd bij de wet van 19 juli 1971 en het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 wordt opgeheven voor wat het deeltijds kunstonderwijs betreft.

Art. 103.

De bepalingen van deze titel treden in werking op 1 september 1990.

...