OPGEHEVEN : Wet houdende diverse maatregelen voor de universitaire
expansie. (uittreksel)
goedkeuringsdatum
09 APRIL 1965
publicatiedatum
B.S.27/04/1965
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
Wet 28-5-1971 - B.S. 17- 7-1971
Wet
27-7-1971 - B.S. 17- 9-1971
Wet 6-7-1972 - B.S. 9-
9-1972
Wet 26-1-1981 - B.S. 30-
4-1981
K.B. nr. 81, 31-7-1982 - B.S. 7-
8-1982
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen
hetgeen volgt :
...
HOOFDSTUK VII. - Organisatie door de Staat van het
onderwijs in de veeartsenijkunde en van het hoger
landbouwonderwijs
Art. 56.
De hiernavermelde hogescholen
en school kunnen, op eensluidend advies van hun onderscheiden academieraad en
van de academieraad van de betrokken universiteit, bij koninklijk besluit
worden opgenomen :
a) in de Rijksuniversiteit te
Gent : de Rijksfaculteit der landbouwwetenschappen te Gent;
b) in de Rijksuniversiteit te Luik : de Rijksfaculteit voor
veeartsenijkunde te Brussel (Kuregem) en de Rijksfaculteit der
landbouwwetenschappen te Gembloux.
Het eigen
vermogen en de speciale stichtingen van de voornoemde faculteiten, alsmede de
proefboerderijen van de Rijksfaculteiten der landbouwwetenschappen worden
overgedragen naar het vermogen van de universiteit, waarin deze inrichtingen
opgenomen worden.
Art. 57.
De Koning bepaalt de
toepassingsmodaliteiten van artikel 56, de raden van beheer van de
Rijksuniversiteiten en [de academieraad van de inrichting gehoord].
Wet
van 28-5-1971
Hij kan daartoe al de wijzigingen aanbrengen die Hij nodig acht,
in de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs
in de Rijksuniversiteiten, daarna gewijzigd, en in de wet van 3 augustus 1960
houdende toekenning van sociale voordelen aan de universiteiten en
gelijkgestelde inrichtingen, en overgangsmaatregelen bepalen. Hij waakt er in
het bijzonder voor dat de personeelsleden van de opgenomen inrichtingen, hun
titels, hun rechten, alsmede de geldelijke voordelen behouden die ze op het
ogenblik van de opneming genoten.
Art. 58.
Onderminderd de toepassing
van artikel 56, dragen de hogescholen en de school bedoeld in genoemd artikel
de titel van faculteit en genieten het voordeel van de bepalingen vervat in de
artikelen 31, § 2, 50, 2° lid, 55, 57, 62 en 63 van de wet van 28
april 1953 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs in de
Rijksuniversiteiten.
Bovendien kan de Koning,
volgens de modaliteiten die Hij vaststelt, de bepalingen van het statuut van de
geaggregeerden, de repetitors, het wetenschappelijk personeel, het
administratief personeel, het gespecialiseerd personeel, het meesters-, vak- en
dienstpersoneel van de Rijksuniversiteiten op hen toepasselijk maken.
HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de bestaande
inrichtingen, die opgenomen worden in de Rijksuniversitaire
centra
Art. 59.
De Rijkshandelshogeschool te
Antwerpen wordt opgenomen in het Rijksuniversitair centrum dat aldaar gevestigd
is.
Art. 60.
§1. De openbare
instelling "Universitair instituut voor de overzeese gebieden" is ontbonden.
§ 2. Worden door
de Staat overgenomen :
1° De "Economische
faculteit van Henegouwen" te Bergen bestaande uit :
a) de "Handelshogeschool van de provincie
Henegouwen";
b) de "School voor internationale
tolken";
c) het "Instituut voor economische
navorsingen van Henegouwen";
2° Het "Hoger
instituut voor opvoedkunde van Henegouwen" te Morlanwelz.
§ 3. De Staat
neemt de roerende en onroerende goederen, samen met de schulden en
verbintenissen van voornoemde instellingen, over.
De bestemming van de roerende en onroerende goederen wordt door de
Koning geregeld.
De portefeuille bestaande uit
effecten van openbare instellingen en de vervallen intresten die het
Universitair instituut voor de overzeese gebieden in eigendom bezit op de datum
van de bekendmaking van deze wet, wordt overgedragen naar het eigen vermogen
van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen.
...
HOOFDSTUK X. - Algemene bepalingen
Art. 70.
Voor de toepassing van al de
wetten die betrekking hebben op de inrichtingen vermeld in artikel 37 van de
gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het
programma van de universitaire examens, met uitzondering nochtans van
laatstgenoemde wetten, worden gelijkgesteld met deze inrichtingen :
- de Rijksuniversitaire centra te Antwerpen en te
Bergen en de Katholieke universitaire faculteit te Bergen voor het uitreiken
van de diploma's van kandidaat, van licentiaat en van doctor in de toegepaste
economische wetenschappen, van kandidaat, van licentiaat en van doctor in de
handelswetenschappen, van handelsingenieur, van geaggregeerde voor het hoger
secundair onderwijs in de toegepaste economische wetenschappen en van
geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de
handelswetenschappen;
- de Universitaire
faculteiten Sint-Ignatius, te Antwerpen, voor het uitreiken van dezelfde
diploma's, en bovendien van de diploma's van kandidaat in de politieke en
sociale wetenschappen;
- de faculteiten
Notre-Damme de la Paix, te Namen, voor het uitreiken van de diploma's van
kandidaat in de politieke en sociale wetenschappen, van kandidaat, licentiaat
en doctor in de economische en sociale wetenschappen en van geaggregeerde voor
het hoger secundair onderwijs in de economische en sociale
wetenschappen;
- het Rijksuniversitair Centrum te
Bergen voor het uitreiken van het diploma van kandidaat in de opvoedkundige
wetenschappen.
Art. 71.
[...]
Wet
van 27-7-1971
Art. 72.
De Nationale Raad voor het
Wetenschapsbeleid richt in het kader van de raad zelf een speciale commissie
op, die tot taak heeft :
1° de toepassing van
de in deze wet vervatte maatregelen na te gaan en aan de bevoegde Ministers
advies uit te brengen, telkens als zij erom verzoeken;
2° de problemen voortvloeiend uit de universitaire expansie te
bestuderen.
Deze commissie zal samengesteld zijn
uit de rectoren der universiteiten alsmede uit de rectoren van de met de
universiteiten gelijkgestelde inrichtingen voor de kwesties die betrekking
hebben op hun inrichting en uit vooraanstaande persoonlijkheden uit
wetenschappelijke, economische en sociale kringen, wegens hun bevoegdheid
gekozen in of buiten de organen van de raad. Om de zes maanden zal zij een
verslag over haar werkzaamheden doen geworden aan de Ministers, tot wier
bevoegdheid het hoger onderwijs en de coördinatie van het
wetenschapsbeleid behoren. Ze zal haar met redenen omklede conclusies
betreffende 2° indienen uiterlijk 1 oktober 1967.
...
HOOFDSTUK XI. - Overgangsbepalingen
Afdeling I. - Titels en
programma's
Art. 75.
§ 1. Het
onderwijs in de handelswetenschappen dat georganiseerd wordt door de
Rijkshandelshogeschool te Antwerpen en door de Handelshogeschool van de
provincie Henegouwen te Bergen, met het oog op de uitreiking van de titels van
kandidaat en van licentiaat in de handelswetenschappen met of zonder
aanvullende kwalificatie, van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs
voor de handelswetenschappen en van handelsingenieur, wordt trapsgewijze, van
jaar tot jaar, afgeschaft vanaf het schooljaar 1965-1966.
§ 2. De
toelagen die aan de Handelshogeschool Sint-Ignatius te Antwerpen en aan het
Hoger instituut voor handels- en consulaire wetenschappen te Bergen, worden
verleend voor het onderwijs bedoeld in §1, worden trapsgewijze, van jaar
tot jaar, ingetrokken vanaf het schooljaar
1965-1966.
Art. 76.
Gedurende een periode
verstrijkend na afloop van het vierde academiejaar volgend op de datum van
inwerkingtreding van deze wet, dienen de programma's van de cursussen,
praktische oefeningen en werken ingericht door de Rijksuniversitaire centra te
Antwerpen en te Bergen, door de universitaire faculteiten Sint-Ignatius te
Antwerpen en door de katholieke universitaire faculteit te Bergen, met het oog
op de uitreiking van de diploma's in verband met de graden opgesomd in artikel
1, III, a, 4° (nieuw) van de wet van 11 september 1933 op de bescherming
van de titels van hoger onderwijs, te worden vastgesteld door de Koning op
advies van de Commissie ingesteld bij artikel 1ter van de gecoördineerde
wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de
universitaire examens.
Afdeling II. - Rijksuniversitaire centra te
Antwerpen en te Bergen
Art. 77.
De Koning benoemt de
leden van de raad van beheer van de Rijksuniversitaire centra te Antwerpen en
te Bergen, voor een periode die verstrijkt na afloop van het vierde
academiejaar volgend op de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Deze leden zijn :
-
voor de raad van beheer van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen
:
1° zes leden : de rector, die als
voorzitter fungeert, de hoofden van de instellingen die in het centrum worden
opgenomen, en leden van het onderwijzend personeel van het centrum;
2° zes leden, gekozen onder de leden van het
onderwijzend personeel van de Rijksuniversiteit te Gent;
3°
zes leden, gekozen onder de vooraanstaande persoonlijkheden uit de economische,
sociale, politieke en administratieve kringen van het Antwerpse;
4° de voorzitter van het hoger instituut voor
vertalers en tolken, voor de vraagstukken die het instituut aanbelangen;
- voor de raad van beheer van het
Rijksuniversitair Centrum te Bergen :
1° zes
leden : de rector, die als voorzitter fungeert, de hoofden van de instellingen
die in het centrum worden opgenomen en leden van het onderwijzend personeel van
de Rijksuniversiteit te Luik en van het centrum;
2° zes leden, aangewezen op een tweevoudige lijst,
voorgedragen door de Bestendige Deputatie van de provincie Henegouwen;
3° zes leden, gekozen onder de vooraanstaande
persoonlijkheden uit de economische, sociale, politieke en administratieve
kringen;
4° de voorzitter van de school voor
internationale tolken, voor de vraagstukken die de school aanbelangen.
De onder 2° en 3° hierboven vermelde
leden, alsmede de leden benoemd onder het onderwijzend personeel van de
universiteit te Luik, ontvangen presentiegelden, alsmede vergoedingen voor
reis- en verblijfkosten. De Koning bepaalt het bedrag van deze presentiegelden
en vergoedingen.
Art. 78.
De rector en de
ondervoorzitter van de raad van beheer worden voor de eerste maal rechtstreeks
door de Koning benoemd. Indien ze geen gewoon hoogleraar zijn, benoemt Hij ze
tot die functie in een van de faculteiten of instituten van de centra.
Art. 79.
Voor de duur van het
mandaat van de rector, benoemd bij toepassing van artikel 78, wordt het ambt
van prorector waargenomen door het oudste lid in jaren van de raad van beheer,
bedoeld in 1° van artikel 77.
Art. 80.
De secretaris van de raad
van beheer wordt op voordracht van deze raad door de Koning benoemd onder de
leden vermeld in 1° van artikel 77.
Art. 81.
In afwachting van de
benoeming van de faculteitsdekens en van de voorzitters van de instituten,
wordt hun ambt waargenomen :
- in het
Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen :
1°
in de faculteit der wetenschappen, door een gewoon hoogleraar van die faculteit
aangesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs van de
Staat behoort;
2° in de faculteit der
toegepaste economische wetenschappen, door de rector van de
Rijkshandelshogeschool te Antwerpen;
3° in de
instituten die het college voor de ontwikkelingslanden vormen, door de
voorzitter van de bestuurscommissie van het college;
- in het Rijksuniversitair Centrum te Bergen :
1° in de faculteit der wetenschappen, door een gewoon
hoogleraar van die faculteit aangesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid
het hoger onderwijs van de Staat behoort;
2°
in de faculteit der toegepaste economische wetenschappen door de rector van de
economische faculteit van Henegouwen;
3° in
het Hoger instituut voor opvoedkunde, door de voorzitter van de academische
raad van het Hoger instituut voor opvoedkunde van Henegouwen.
Art. 82.
§ 1. Voor
de verkiezing van de dekens van de faculteiten en van de voorzitters van de
instituten, roept de rector binnen de eerste maanden van het academiejaar
volgend op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, de stemgerechtigde
leden van deze faculteiten en instituten bijeen.
§ 2. Het
mandaat van de dekens en voorzitters die voor de eerste maal benoemd zijn,
loopt ten einde bij het verstrijken van het derde academiejaar volgend op de
datum van de inwerkingtreding van deze
wet.
Art. 83.
In afwachting van de
benoeming van hun secretaris, stellen de academische raad en de raad van
beheer, één van hun leden aan, om de functie ervan uit te
oefenen.
Art. 84.
§ 1.
Gedurende een periode die eindigt met het verstrijken van het vierde
academiejaar volgend op de datum van de inwerkingtreding van deze wet :
1° voor de benoemingen en de wijzigingen van
bevoegdheid van de leden van het onderwijzend personeel van de universitaire
centra, is de raadpleging, voorgeschreven bij artikel 23, leden 3 en 4 van de
wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs in de
rijksuniversiteiten, steeds verplicht;
2°
voor de benoemingen en de wijzigingen van bevoegdheid van de leden van het
onderwijzend personeel van de faculteit der wetenschappen van het
Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen vervangt het advies van de faculteit der
wetenschappen van de Rijksuniversiteit te Gent dat van de faculteit der
wetenschappen van het universitair centrum. De raad van beheer van het
universitair centrum dient evenwel zijn voorstel zonder dit advies in wanneer
hij het niet ontvangen heeft binnen de termijn die hij vaststelt en die niet
korter mag zijn dan één maand;
3° voor de benoemingen en de wijzigingen van bevoegdheid van
de leden van het onderwijzend personeel van de faculteit der toegepaste
economische wetenschappen van de universitaire centra, van het college voor de
ontwikkelingslanden van het Rijksuniveritair Centrum te Antwerpen en van het
Hoger instituut voor opvoedkunde van het Rijksuniversitair Centrum te Bergen,
onderzoekt de raad van beheer bij voorrang de titels van de hoogleraars en
docenten van de Rijkshandelshogeschool en van het Universitair instituut voor
de overzeese gebieden te Antwerpen, wanneer het om het Rijksuniversitair
Centrum te Antwerpen gaat, van de Economische faculteit van Henegouwen en van
het Hoger instituut voor opvoedkunde van Henegouwen, wanneer het om het
Rijksuniversitair Centrum te Bergen gaat.
Indien
sommigen onder hen in het bezit zijn van de bekwaamheidsbewijzen, die vereist
zijn krachtens artikel 22 van de wet van 28 april 1953 op de inrichting van het
hoger onderwijs in de rijksuniversiteiten, gewijzigd door de wet van 6 juli
1964, wint de raad van beheer het advies in van de personen vermeld in artikel
23, leden 3 en 4 van dezelfde wet. Dit advies wordt verleend over de vraag of
het wenselijk is een beroep op de kandidaten te doen. Zo ten minste drie van de
vier geraadpleegde personen oordelen dat dit niet wenselijk is, wordt het
advies alleen verleend met betrekking tot de titels van de door de raad van
beheer in aanmerking genomen kandidaten.
§ 2.
Gedurende een periode die verstrijkt na afloop van het eerste academiejaar
volgend op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, is het advies van de
faculteit of van het instituut niet vereist. Deze bepaling is echter niet van
toepassing voor de faculteit der wetenschappen van het Rijksuniversitair
Centrum te Antwerpen.
§ 3.
Gedurende een periode die verstrijkt bij de aanvang van het eerste academiejaar
volgend op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, kan de Koning, met
instemming van de betrokkenen, leden van het onderwijzend personeel der
rijksuniversiteiten, der Rijksveeartsenijschool te Brussel (Kuregem) en der
rijkslandbouwhogescholen, met behoud van hun graad en bevoegdheid, overplaatsen
naar de universitaire centra.
Art. 85.
De rector van de
Rijkhandelshogeschool te Antwerpen, de rector van de economische faculteit van
Henegouwen te Bergen en de directeur van het Universitair instituut voor de
overzeese gebieden te Antwerpen behouden hun titel. Bovendien worden zij als
gewoon hoogleraar overgeplaatst, de eerste naar de faculteit der toegapste
economische wetenschappen van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen, de
tweede naar de faculteit der toegepaste economische wetenschappen van het
Rijksuniversitair Centrum te Bergen en de derde naar het college voor de
ontwikkelingslanden van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen.
Zij verkrijgen in de weddeschaal van deze functie
de wedde die onmiddellijk hoger is dan de gezamenlijke bezoldigingen die ze in
hun inrichting genieten bij de bekendmaking van deze wet.
De directeur van het Universitair instituut voor de overzeese
gebieden te Antwerpen kan door de Koning worden belast met een opdracht in het
bestuur van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen.
[Met het oog op de toepassing van artikel 48 van deze wet op de
bovenbedoelde personen tellen de diensten, volbracht aan de Handelshogeschool
van de provincie Henegouwen te Bergen en aan het Universitair instituut voor de
overzeese gebieden te Antwerpen, als academische diensten. Bovendien zijn de
bepalingen van artikel 114 van de wet van 14 februari 1961 voor economische
expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel niet toepasselijk op de
personen die tot deze ambten benoemd werden voor 1 januari 1961]
Wet
van 6-7-1972
Art. 86.
§ 1. De
personen die, op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, benoemd zijn in
de hoedanigheid van hoogleraar of docent aan de Rijkshandelshogeschool te
Antwerpen of aan de Economische faculteit van Henegouwen te Bergen, voor een
onderwijs voorbereidend tot de examens voor het uitreiken van de diploma's van
kandidaat en van licentiaat in de handelswetenschappen, van geaggregeerde voor
het hoger secundair onderwijs voor de handelswetenschappen of van
handelsingenieur, alsmede de personen die, uiterlijk op 1 januari 1961, benoemd
waren in de hoedanigheid van hoogleraar of docent aan het Universitair
instituut voor de overzeese gebieden te Antwerpen, voor een onderwijs
voorbereidend tot de examens voor het uitreiken van diploma's van kandidaat en
van licentiaat in de koloniale en administratieve wetenschappen, en die op de
datum van de inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 70 jaar niet bereikt
hebben, worden ambtshalve benoemd, de eersten, tot hoogleraar of docent aan de
faculteit der toegepaste economische wetenschappen van de Rijksuniversitaire
centra te Antwerpen of te Bergen, de laatsten, in het college voor de
ontwikkelingslanden van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen, indien zij
in het bezit zijn van een diploma van doctor, apotheker, ingenieur of
geaggregeerde voor het hoger onderwijs.
Zij die
niet in het bezit zijn van één van deze diploma's, maar kunnen
aanvoeren dat ze uitzonderlijke wetenschappelijke verdiensten hebben die
verband houden met hun onderwijs, genieten eveneens het voordeel van deze
bepaling, indien zij op gemotiveerd voorstel voorgedragen werden door de raad
van beheer van het betrokken universitair centrum.
[Met het oog op de toepassing van artikel 48 van deze wet op de
personen die het voordeel van de bepalingen van deze paragraaf genoten hebben,
tellen de diensten, volbracht in onderwijsambten, bedoeld in het eerste lid,
aan de Handelshogeschool van de provincie Henegouwen te Bergen en aan het
Universitair instituut voor de overzeese gebieden te Antwerpen, als academische
diensten. Bovendien zijn de bepalingen van artikel 114 van de wet van 14
februari 1961 voor de economische expansie, sociale vooruitgang en financieel
herstel niet toepasselijk op de personen die tot deze ambten benoemd werden
voor 1 januari 1961.]
Wet
van 6-7-1972
§ 2. Op
voordacht van de raad van beheer van het betrokken universitair centrum stelt
de Koning de personen, die het voordeel genoten hebben van de bepalingen van
§ 1, aan in ambten van hoogleraar, geassocieerd hoogleraar, docent,
geassocieerd docent of in betrekkingen van het kader van de geaggregeerden, de
repetitors en van het wetenschappelijk personeel van die
centra.
§ 3. De
leden van het onderwijzend personeel van de inrichtingen, opgenomen in de
rijksuniversitaire centra te Antwerpen en te Bergen, die het voordeel van de
bepalingen van § 1 niet hebben kunnen genieten, behouden hun titels, zelfs
indien ze, bij toepassing van deze wet, al of een gedeelte van hun bevoegdheden
verliezen.
Ze genieten ten laste van de Staat het
voordeel van de bezoldigingsregeling en van het pensioenstelsel die op hen van
toepassing waren op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, alsmede het
voordeel van de wijzigingen die deze regeling en dit stelsel kunnen ondergaan.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van
het voorgaande lid. Te dien einde kan Hij afwijken van de wet-geving op de
cumulatie.
Hij kan de hierboven genoemde personen
aanstellen in gelijkwaardige ambten als die waarvan zij titularis zijn, of, met
hun instemming, in andere onderwijsambten in een inrichting van de Staat of in
betrekkingen van het kader van de geaggregeerde, de repetitors en het
wetenschappelijk personeel van de universitaire centra.
[Art. 86bis.
De leden van het
onderwijzend personeel, overgenomen en benoemd overeenkomstig artikel 86, die
geen leeropdracht hebben, worden niet meer bezoldigd.
De personen met een leeropdracht kleiner dan hun overname worden
slechts bezoldigd naar rato van hun werkelijke opdracht.
De
andere voordelen voorzien in artikel 86 worden behouden.]
K.B. nr.
81,
van 31-7-1982
Art. 87.
De Minister tot wiens
bevoegdheid het hoger onderwijs van de Staat behoort, benoemt in de
betrekkingen van het kader van de geaggregeerden, van de repetitors, van het
wetenschappelijk personeel, van het administratief personeel, van het
gespecialiseerd personeel, van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
universitaire centra, het andere personeel dan het onderwijzend personeel van
de Rijkshandelshogeschool te Antwerpen, van de Economische faculteit van
Henegouwen te Bergen, van het Universitair instituut voor de overzeese gebieden
te Antwerpen en van het Hoger instituut voor opvoedkunde van Henegouwen te
Morlanwelz.
Deze benoemingen waarborgen aan de
belanghebbenden een geldelijke toestand die minstens gelijkwaardig is met hun
vroegere toestand [evenals het behoud tijdens de gehele administratieve
loopbaan van de diensten die in aanmerking genomen werden voor hun
wedde-anciënniteit bij de benoeming.]
Wet
van 26-1-1981
Bij de benoemingen die ter uitvoering van deze bepalingen gedaan
worden, hoeft geen rekening gehouden te worden met de prioriteitsrechten vervat
in de gecoördineerde wetten van 3 augustus 1919 - 27 mei 1947 tot
verzekering van de wederopneming der gemobiliseerde Belgen in hun bediening en
tot toekenning van prioriteitsrechten bij het begeven van openbare
betrekkingen, aan de oorlogsinvaliden, oudstrijders, leden van de weerstand,
politieke gevangenen, oorlogsweduwen en -wezen, gedeporteerden,
arbeidsweigeraars en andere slachtoffers van de oorlogen 1914-1918 en
1940-1945, noch met die welke vervat zijn in de wetten betreffende het
personeel van Afrika, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 21 mei
1964. De diensten in bovenbedoelde inrichtingen bewezen, mogen voor de
toekenning van de weddeverhogingen in aanmerking worden genomen; ze komen
eveneens in aanmerking voor de oppensioenstelling en de berekening van de rust-
en overlevingspensioenen.
[Het bedrag van de
rust- en overlevingspersioenen van het andere personeel dan het onderwijzend
personeel van het Universitair instituut voor de overzeese gebieden te
Antwerpen en de Economische faculteit van Henegouwen te Bergen mag niet lager
zijn dan het bedrag dat het zou genoten hebben krachtens het pensioenreglement
dat er toepasselijk op was voor de inwerkingtreding van deze wet.]
Wet
van 6-7-1972
[Voor het niet-onderwijzend personeel van de Economische faculteit
van Henegouwen te Bergen kunnen de in het vorige lid bedoelde pensioenen worden
verleend aan de personeelsleden die daartoe een aanvraag indienen
overeenkomstig de voorwaarden die zijn gesteld in het reglement van het
Provinciaal Pensioenfonds van Henegouwen, dat voor de inwerkingtreding van deze
wet op hen toepasselijk was.]
Wet
van 26-1-1981
Art. 88.
In afwachting van de
verkiezing van de hoogleraren die deel zullen uitmaken van de Commissie tot
beheer van het eigen vermogen der universitaire centra, oefenen de rector, de
prorector en de ondervoorzitter de bevoegdheden van deze Commissie uit.
...
HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen
Art. 90.
De Koning kan de wettelijke
bepalingen betreffende de bescherming van de titels van hoger onderwijs
coördineren, hierbij rekening houdend met de uitdrukkelijke of impliciete
wijzigingen welke deze bepalingen mochten ondergaan hebben op het ogenblik dat
de coördinaties zullen worden verricht.
Daartoe kan Hij :
1° de
volgorde, de nummering en, in 't algemeen, de inkleding van de te
coördineren bepalingen wijzigen;
2° de
verwijzingen die voorkomen in de te coördineren wetten met de nieuwe
nummering doen overeenstemmen;
3° zonder
afbreuk te doen aan de principes welke in de te coördineren bepalingen
zijn vervat, de redactie van deze bepalingen wijzigen, teneinde ze te doen
overeenstemmen en de daarbij gebruikte terminologie eenvormig te maken.
De coördinatie zal het volgend opschrift
dragen :
"Wetten op de bescherming van de titels
van hoger onderwijs, gecoördineerd op...".
...
Art. 92.
Deze wet treedt in werking op
de datum waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met
uitzondering :
1° van de artikelen 33, 65, 66
en 67 die uitwerking hebben op 1 januari 1965;
2° van de artikelen 61, 62, 63, 69, 70 en 71 die uitwerking
hebben op 1 januari 1966;
3° van artikel 91,
1° , 2° , 6° en 7° dat uitwerking heeft op een door de Koning
vast te stellen datum.