Besluit van de Vlaamse regering betreffende de onderbreking
van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool.
goedkeuringsdatum
24 MEI 2002
publicatiedatum
B.S.07/09/2002
datum laatste wijziging
14/11/2022
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 01/10/2010 (B.S. 17/11/2010)
(2)
B.Vl.R. van 09/09/2011 (B.S. 20/10/2011)
(3)
B.Vl.R. van 12/10/2012 (B.S. 21/11/2012; err. B.S. 04/02/2013)
(4)
B.Vl.R. van 06/09/2013 (B.S. 04/10/2013)
(5)
B.Vl.R. van 15/04/2016 (B.S. 19/05/2016)
(6)
B.Vl.R. van 30/08/2016 (B.S. 12/09/2016)
(7)
B.Vl.R. van 21/04/2017 (B.S. 30/05/2017)
(8)
B.Vl.R. van 09/11/2018 (B.S. 14/12/2018)
(9)
B.Vl.R. van 17/07/2020 (B.S. 25/08/2020)
(10)
B.Vl.R. van 28/08/2020 (B.S. 03/09/2020)
(11)
B.Vl.R. van 26/02/2021 (B.S. 19/04/2021)
(12)
B.Vl.R. van 16/07/2021 (B.S. 14/09/2021)
(13)
B.Vl.R. van 21/01/2022 (B.S. 18/03/2022)
(14)
B.Vl.R. van 08/07/2022 (B.S. 14/11/2022)
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen
in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 68 en
70;
Gelet op het decreet van 9 juni 1998
betreffende de Hogere Zeevaartschool, inzonderheid op artikel
6;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering
van 19 december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de
personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra,
gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 16 december
1997;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse
minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 november
2000;
Gelet op het protocol nr. 390 van 13 juli
2001 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de
gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling
"Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale
en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op de
beraadslaging van de Vlaamse regering op 13 juli 2001, betreffende de aanvraag
om advies van de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies 32.071/1 van de Raad van State, gegeven op 18 oktober 2001,
met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde
wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de
Vlaams minister van Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
[en
definities]
Artikel 1.
Tenzij anders is bepaald, zijn de
bepalingen van dit besluit van toepassing op de tijdelijke en de benoemde
personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere
Zeevaartschool, die behoren tot de categorieën van het onderwijzend, het
bestuurs- en onderwijzend of van het administratief en technisch
personeel.
Dit besluit is eveneens van toepassing op de
personeelsleden :
- die hun ambt op persoonlijke titel hebben
behouden met toepassing van
[artikel V.276, V.286, V.287, § 1 en artikel V.288, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
,
- bedoeld in
[vermeld in artikel III.35, § 1, 1° tot en met 3°, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
, die benoemd waren aan een
hogeschool.
[ De bepalingen in hoofdstuk 2, afdeling 2, subafdeling 3 en 4, over het ouderschapsverlof en de loopbaanonderbreking voor de verzorging van een ziek gezinslid of ziek familielid zijn ook van toepassing op de contractuele personeelsleden van de
[publiekrechtelijke hogescholen]
en de rechtsopvolgers van deze hogescholen. ]
[ In afwijking van
[artikel 17 kan]
een deeltijdse loopbaanonderbreking vanaf 55 jaar uiterlijk op 1 september 2016 ingaan.
]
[
Art. 1/1.
Voor de toepassing van
dit besluit wordt onder gedeeltelijke loopbaanonderbreking verstaan : het
halftijds of voor een vijfde onderbreken van de
beroepsloopbaan.
[Voor de toepassing van het in hoofdstuk 2, afdeling 2, subafdeling 3 vermelde ouderschapsverlof wordt onder
gedeeltelijke loopbaanonderbreking ook het voor een tiende onderbreken van de beroepsloopbaan verstaan.]
Bij een
halftijdse onderbreking van de beroepsloopbaan blijft het personeelslid een
opdracht van 50 % vervullen aan de hogeschool, aan meerdere hogescholen of aan
andere onderwijsinstellingen. De nog te verrichten prestaties worden afgerond
naar de hogere eenheid.
Bij
een onderbreking van de beroepsloopbaan met een vijfde blijft het personeelslid
een opdracht van 80 % vervullen aan de hogeschool, aan meerdere hogescholen of
aan andere onderwijsinstellingen. De nog te verrichten prestaties worden
afgerond naar de hogere eenheid.
[Bij een onderbreking van de beroepsloopbaan met een tiende blijft het personeelslid een opdracht van 90%
vervullen aan de hogeschool, aan meerdere hogescholen of aan andere onderwijsinstellingen. De nog te verrichten
prestaties worden afgerond naar de hogere eenheid.]
]
HOOFDSTUK II. - Onderbreking van de
beroepsloopbaan
Afdeling 1. - Algemene bepalingen betreffende de
volledige en de gedeeltelijke loopbaanonderbreking
Art. 2.
[ De personeelsleden
die belast zijn met ten minste een halftijdse opdracht mogen hun
beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk
onderbreken.]
Art. 3.
[...]
Voor tijdelijke personeelsleden
die loopbaanonderbreking nemen, eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval
als hun aanstelling eindigt.
Art. 4.
[...]
Art. 5.
[...]
Art. 6.
[...]
Art. 7.
Tijdens de onderbreking van zijn
beroepsloopbaan is het personeelslid met verlof. Dit verlof wordt gelijkgesteld
met een periode van dienstactiviteit.
Voor de prestaties
waarvoor het personeelslid zijn beroepsloopbaan onderbreekt, krijgt het geen
salaris; het krijgt wel een onderbrekingsuitkering overeenkomstig de bepalingen
van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus
1991.
Art. 8.
§ 1. Het hogeschoolbestuur kan het
personeelslid, op verzoek van het personeelslid en mits inachtneming van een
opzeggingsperiode van één maand, om uitzonderlijke
[...]
redenen toestaan vervroegd een einde te maken aan de loopbaanonderbreking. Het
hogeschoolbestuur kan een kortere opzeggingstermijn
aanvaarden.
§ 2.
[...]
§ 3. Het hogeschoolbestuur brengt,
binnen vijftien dagen na de beslissing, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
op de hoogte van de datum waarop het personeelslid een einde maakt aan zijn
loopbaanonderbreking.
Art. 9.
§ 1. Bij beslissing van de directeur
van het werkloosheidsbureau kan aan een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan
heeft onderbroken, het recht op uitkeringen worden
ontzegd.
§ 2.
[...]
§ 3.
[Het verlof van een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, maar geen recht heeft op een loopbaanonderbreking op basis van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau of op basis van de bepalingen van dit besluit, wordt ambtshalve omgezet in een
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
.]
In dit geval mag de duur
overschreden worden van de
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken
krachtens de reglementaire bepalingen die ter zake op hem van toepassing zijn.
[Die afwezigheid]
eindigt alleszins bij het verstrijken van de
lopende periode waarvoor een verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan
was aangevraagd.
§ 4.
[...]
Art. 10.
Voor het bepalen van het
opdrachtvolume bedoeld in de artikelen 2
[...]
en 17 wordt eveneens rekening
gehouden met de prestaties verstrekt in een onderwijsinstelling van een ander
niveau, met uitzondering van de universiteiten.
De volledige
loopbaanonderbreking omvat al de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en
gesubsidieerde ambten die het personeelslid uitoefent, in hoofdambt, in het
onderwijs en in de centra voor leerlingenbegeleiding.
Afdeling 2. - Specifieke stelsels
Subafdeling 1. - Loopbaanonderbreking voor
het volgen van een beroepsopleiding
Art. 11.
[...]
Subafdeling 2. - Loopbaanonderbreking voor
palliatieve verzorging
Art. 12.
§ 1.
[De personeelsleden hebben]
het recht om hun beroepsloopbaan volledig of
gedeeltelijk te onderbreken voor een periode van één maand
[...]
voor het verstrekken van
palliatieve verzorging aan een persoon.
[Deze periode kan twee keer worden verlengd met één maand.]
Voor de toepassing van
het eerste lid wordt onder palliatieve verzorging verstaan elke vorm van
bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische
bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en
die zich in een terminale fase bevinden.
[...]
§ 2.
[...]
Subafdeling 3. -
Ouderschapsverlof
Art. 13.
[De personeelsleden hebben]
het recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te
onderbreken om voor hun kind te zorgen.
[
[De bepaling, vermeld in artikel 2, en de voorwaarde "in hoofdambt", vermeld in artikel 10, tweede lid]
, zijn niet van toepassing op de volledige loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof.]
[ De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan
[in periodes van een maand of een veelvoud daarvan,]
met een maximumduur van 4 maanden worden genomen.]
De
[halftijdse]
onderbreking
van de beroepsloopbaan
[kan worden genomen in periodes van twee maanden of een veelvoud daarvan, met een maximumduur van acht maanden]
.
[ De onderbreking van de beroepsloopbaan met een vijfde
[kan worden opgenomen in periodes van vijf maanden of een veelvoud daarvan]
, met een maximumduur van 20 maanden.]
[...]
[...]
[De onderbreking van de beroepsloopbaan met een tiende kan worden opgenomen in periodes van tien maanden
of een veelvoud daarvan, met een maximumduur van veertig maanden. In afwijking van het eerste lid is de
onderbreking met een tiende geen recht. Het hogeschoolbestuur kan deze opnamevorm weigeren. Het hogeschoolbestuur deelt die gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.]
[
Art. 13/1.
In afwijking van artikel 13, tweede lid, kan de periode van vier maanden, na akkoord van het
hogeschoolbestuur, volledig of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud daarvan. Het
hogeschoolbestuur kan die opnamevorm weigeren. Het hogeschoolbestuur deelt die gemotiveerde beslissing
schriftelijk mee aan het personeelslid. Als in geval van een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterende gedeelte
minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dat saldo in overleg met het hogeschoolbestuur
op te nemen. Het hogeschoolbestuur kan de opname van het saldo met maximaal 1 academiejaar en uiterlijk tot de in
artikel 14 vermelde leeftijd uitstellen omwille van de continuïteit van het onderwijs of de dienstverlening.
In afwijking van artikel 13, derde lid, kan de periode van acht maanden, na akkoord van het hogeschoolbestuur,
volledig of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud daarvan. Het hogeschoolbestuur kan die opnamevorm weigeren. Het hogeschoolbestuur deelt die gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan het
personeelslid. Als in geval van een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterende gedeelte een maand bedraagt,
heeft het personeelslid het recht om dat saldo in overleg met het hogeschoolbestuur op te nemen. Het
hogeschoolbestuur kan de opname van het saldo met maximaal 1 academiejaar en uiterlijk tot de in artikel 14 vermelde
leeftijd uitstellen omwille van de continuïteit van het onderwijs of de dienstverlening.
]
Art. 14.
[
Het personeelslid heeft recht op
het ouderschapsverlof :
1° naar aanleiding van de geboorte
van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
2° in het
kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de
inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het
bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het
personeelslid zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf
jaar wordt.
[ Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag,
[of dat ten minste
negen punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de
regelgeving over de kinderbijslag,]
wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
]
Aan de voorwaarde van de twaalfde
[of de eenentwintigste]
verjaardag moet
zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het
ouderschapsverlof.
]
[Subafdeling 3/1 - Loopbaanonderbreking voor corona-ouderschapsverlof
]
[
Art. 14/1.
Tijdens de periode die loopt van 1 mei 2020 tot en met 30
[september]
2020 kan een personeelslid
corona-ouderschapsverlof opnemen om voor zijn kind te zorgen. Het personeelslid kan :
1° ofwel zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken tot een halftijdse betrekking, op voorwaarde dat het personeelslid
belast is met een of meer betrekkingen die samen ten minste 75% van het aantal prestatie-eenheden omvatten die
vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties;
2° ofwel zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken door hun prestaties te verminderen met een vijfde, op voorwaarde
dat het personeelslid een ambt met volledige prestaties uitoefent.
In afwijking van het eerste lid kunnen nieuwe aanvragen voor corona-ouderschapsverlof ingaan vanaf 11 mei 2020.
[Tijdens de periode die loopt van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 kan een personeelslid voltijds corona-ouderschapsverlof opnemen om voor zijn kind te zorgen:
1° als het kind een gehandicapt kind is als bedoeld in artikel 14/2, tweede of derde lid, of,
2° als de ouder van het kind alleenwonend is. Onder alleenwonende ouder wordt verstaan, de persoon die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft.
]
Het corona-ouderschapsverlof kan enkel worden opgenomen met akkoord van het hogeschoolbestuur.
]
[
Art. 14/2.
Het corona-ouderschapsverlof kan worden genomen:
1° naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
2° naar aanleiding van de adoptie van zijn kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het
kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar
het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
3° door een pleegouder aangesteld als pleegouder door de rechtbank of door een door de gemeenschap erkende
dienst, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
De leeftijdsgrens wordt vastgesteld op 21 jaar als het kind een gehandicapt kind is.
In afwijking van het vorige lid, is er geen leeftijdsgrens als een kind of volwassene met een handicap opgevangen
wordt door zijn ouders indien hij geniet van een intramurale of extramurale dienstverlening of behandeling
georganiseerd of erkend door de Gemeenschappen.
]
[
Art. 14/3.
De opname van het corona ouderschapsverlof gebeurt met een periode van één week, een veelvoud
daarvan of een kalendermaand.
]
[
Art. 14/4.
§ 1. Een personeelslid dat conform subafdeling 2, 3 of 4 van dit besluit of conform hoofdstuk 3,
afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor
zorgkrediet zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt tot een halftijdse betrekking of zijn loopbaan gedeeltelijk
onderbreekt door zijn prestaties te verminderen met een vijfde, kan, met akkoord van zijn hogeschoolbestuur, die
loopbaanonderbreking of dat zorgkrediet omzetten in het corona-ouderschapsverlof.
Als de loopbaanonderbreking of dat zorgkrediet een voorziene duurtijd heeft die langer is dan die van het
corona-ouderschapsverlof, dan wordt de loopbaanonderbreking of het zorgkrediet onmiddellijk na afloop van het
corona-ouderschapsverlof hernomen tot de oorspronkelijk aangevraagde einddatum.
§ 2. Een personeelslid dat conform subafdeling 2, 3 of 4 van dit besluit of conform hoofdstuk 3, afdeling 3 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet zijn
loopbaan volledig onderbreekt of zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt tot een halftijdse betrekking of zijn loopbaan
gedeeltelijk onderbreekt door zijn prestaties te verminderen met een vijfde, kan, met akkoord van zijn hogeschoolbestuur, die loopbaanonderbreking of dat zorgkrediet schorsen met het oog op het opnemen van het coronaouderschapsverlof.
Als de loopbaanonderbreking of het zorgkrediet een voorziene duurtijd heeft die langer is dan die van het
corona-ouderschapsverlof, dan wordt de loopbaanonderbreking of het zorgkrediet onmiddellijk na afloop van het
corona-ouderschapsverlof hernomen tot de oorspronkelijk aangevraagde einddatum.
§ 3. De periode waarin de loopbaanonderbreking wordt omgezet in een corona-ouderschapsverlof volgens de
paragrafen 1 of 2, wordt niet aangerekend voor de maximale duur van de loopbaanonderbreking.
]
[
Art. 14/5.
§ 1. Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het corona-ouderschapsverlof, doet een aanvraag
bij zijn hogeschoolbestuur overeenkomstig de volgende bepalingen:
1° het personeelslid brengt ten minste drie werkdagen op voorhand zijn hogeschoolbestuur hiervan schriftelijk op
de hoogte;
2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze
paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door het hogeschoolbestuur,
hetzij op elektronische wijze mits ontvangstbevestiging van het bericht door het hogeschoolbestuur;
3° het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
§ 2. Het hogeschoolbestuur geeft het personeelslid schriftelijk zijn akkoord binnen een termijn van maximaal drie
werkdagen na aanvraag en in ieder geval ten laatste voor de aanvang van het corona-ouderschapsverlof. Het geeft
binnen dezelfde termijn zijn akkoord met, naar gelang het geval, de omzetting van de loopbaanonderbreking in
corona-ouderschapsverlof of met de schorsing van de loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 14/4.
§ 3. De onderbrekingsuitkering wordt aangevraagd met toepassing van de ter zake geldende federale regels.
De omzetting van de loopbaanonderbreking en de schorsing van de loopbaanonderbreking, zoals voorzien in
artikel 14/4, worden schriftelijk meegedeeld aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
]
Subafdeling 4. - Loopbaanonderbreking voor
de verzorging van een ziek gezinslid of ziek familielid
Art. 15.
§ 1.
[De personeelsleden hebben]
het recht hun beroepsloopbaan volledig of
gedeeltelijk te onderbreken voor het verlenen van bijstand of verzorging aan
een gezinslid of een familielid tot de tweede graad dat lijdt aan een zware
ziekte.
[...]
Voor de toepassing van deze subafdeling wordt
verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid en
als familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
Voor de
toepassing van deze subafdeling wordt onder zware ziekte verstaan, elke ziekte
of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd
en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele
bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
[
[De bepaling, vermeld in artikel 2, en de voorwaarde "in hoofdambt", vermeld in artikel 10, tweede lid]
, zijn niet van toepassing op de volledige loopbaanonderbreking voor de verzorging van een ziek gezinslid of ziek familielid.]
§ 2.
[...]
Art. 16.
[§ 1.]
De onderbrekingsperiodes kunnen
enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum
drie maanden, al dan niet aaneensluitend, tot een maximumperiode van 12 maanden
per patiënt [bij een volledige loopbaanonderbreking of 24
maanden per patiënt bij een gedeeltelijke
loopbaanonderbreking]¹.
[
§ 2. Voor het personeelslid dat alleenstaand is, wordt, in geval van zware ziekte van zijn kind dat ten hoogste 16 jaar is, de maximumperiode van 12 maanden per patiënt, vermeld in paragraaf 1, voor de volledige loopbaanonderbreking uitgebreid naar 24 maanden per patiënt, en wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt, vermeld in paragraaf 1, voor de gedeeltelijke loopbaanonderbreking uitgebreid naar 48 maanden per patiënt.
Onder alleenstaande wordt het personeelslid verstaan dat uitsluitend en effectief samenwoont met een of meer van zijn kinderen. Voor de toepassing van het eerste lid moet het personeelslid het bewijs leveren van de samenstelling van het gezin met een attest van de gemeentelijke overheid waaruit blijkt dat het personeelslid op het moment van de aanvraag van de loopbaanonderbreking uitsluitend en effectief samenwoont met een of meer van zijn kinderen. Voor iedere verlenging van een periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking moet het personeelslid het vereiste attest indienen.
]
[
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 kan bij de opname van een volledige loopbaanonderbreking de minimumduur
van de onderbrekingsperiodes, na akkoord van het hogeschoolbestuur, ingekort worden tot één van de volgende
periodes:
1° één week;
2° twee weken;
3° drie weken.
Als het resterend gedeelte van de maximumperiode van de onderbreking na de toepassing van het eerste lid
minder bedraagt dan één maand, heeft het personeelslid het recht om dat volledige saldo zonder akkoord van het
hogeschoolbestuur op te nemen.
]
[
Art. 16/1.
§ 1. In afwijking van de duur van minimum één maand, vermeld in artikel 16, kan het personeelslid voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
§ 2. De mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, zoals vermeld in paragraaf 1, staat open voor :
1° het personeelslid dat bloed- of aanverwant is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
2° het personeelslid dat samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Als de personeelsleden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, zoals vermeld in paragraaf 1, dan kunnen ook de volgende personeelsleden op die mogelijkheid een beroep doen :
1° het personeelslid dat bloed- of aanverwant is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
2° als het personeelslid vermeld onder 1° geen gebruik kan maken van de mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
§ 3. Als het personeelslid aansluitend op de mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, zoals vermeld in paragraaf 1, zijn recht uitoefent op loopbaanonderbreking voor medische bijstand zoals vermeld in artikel 15 voor datzelfde zwaar zieke kind, kan de minimale periode voor de opname van de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan korter zijn dan één maand.
]
[Subafdeling 4/1. – Loopbaanonderbreking voor mantelzorg]
[
Art. 16/2.
Personeelsleden die erkend mantelzorger zijn van een zorgbehoevende persoon, hebben het recht om
hun loopbaan
[...]
te onderbreken voor mantelzorg conform artikel 100ter en 102ter van de wet van
22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
[Ze hebben daarvoor een van de volgende opties:
1° hun loopbaan volledig onderbreken
[in periodes van een maand of een veelvoud daarvan]
;
2° hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken
[in
periodes van twee maanden of een veelvoud daarvan]
, op voorwaarde dat het personeelslid aangesteld is in een ambt met
volledige prestaties.
]
In het eerste lid wordt verstaan onder erkend mantelzorger: de persoon van wie de hoedanigheid van
mantelzorger erkend is conform hoofdstuk 3 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger.
]
[
Art. 16/3.
Een personeelslid heeft recht op
[drie maanden]
voltijdse loopbaanonderbreking per zorgbehoevende
persoon of
[zes]
maanden gedeeltelijke loopbaanonderbreking per zorgbehoevende persoon.
Het recht op volledige loopbaanonderbreking voor mantelzorg bedraagt maximaal zes maanden over de gehele
beroepsloopbaan. Het recht op gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor mantelzorg bedraagt maximaal twaalf
maanden over de gehele beroepsloopbaan.
Voor de toepassing van dit artikel moet rekening gehouden worden met het principe dat één maand volledige
loopbaanonderbreking overeenkomt met twee maanden gedeeltelijke loopbaanonderbreking.
]
Subafdeling 5. - Deeltijdse
loopbaanonderbreking vanaf
[55 jaar]
Art. 17.
§ 1. De benoemde personeelsleden
kunnen vanaf 1 september, 1 oktober of 1 november volgend op het bereiken van
de leeftijd van
[55 jaar]
[tot aan de vooravond van hun pensionering]
, een gedeeltelijke
loopbaanonderbreking krijgen.
Die personeelsleden moeten
benoemd zijn zowel voor het volume van de opdracht waarvoor zij gedeeltelijke
loopbaanonderbreking krijgen, als voor het volume van de opdracht die zij
blijven uitoefenen.
[...]
[
§ 1bis. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor de personeelsleden die hun loopbaan onderbreken met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de personeelsleden die op het ogenblik van de begindatum van de loopbaanonderbreking een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar, zoals bepaald in
artikel 3, § 4,
van het Koninklijk Besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, doorlopen hebben.
]
§ 2. De personeelsleden die van
een gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in § 1, genieten en die
tijdens vermelde periode hun opdracht opnieuw volledig opnemen, behouden de
onderbrekingsuitkeringen die hun werden uitbetaald op grond van
artikel 4, § 3,
van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van
onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de centra
voor leerlingenbegeleiding.
De personeelsleden genoemd in
voorgaand lid, kunnen niet opnieuw een gedeeltelijke loopbaanonderbreking
krijgen zoals bedoeld in § 1 van dit artikel en kunnen niet opnieuw het
voordeel krijgen van het artikel 4, § 3 van het voormelde koninklijk
besluit van 12 augustus 1991.
[
§ 3.
[...]
]
[
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 behouden de personeelsleden die voor 1 juli 2012 al van een gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf 50 jaar genieten, dit recht, ook al zijn zij op dat moment nog geen 55 jaar.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1 wordt de leeftijd op vijftig jaar gebracht voor de personeelsleden van wie de eerste aanvraag of verlengingsaanvraag voor 1 september 2012 werd ontvangen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, voor zover de inrichtende macht of de Vlaamse Regering vóór 16 maart 2012 de schriftelijke aanvraag van het personeelslid ontving.
]
[
§ 6. De gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 50 of 55 jaar wordt geschorst op het ogenblik dat het
personeelslid het recht doet gelden op een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of voor het hervatten van het
werk binnen de periode van
[16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 of
3 mei 2021 tot en met 31 augustus 2021]
ingevolge de coronacrisis.
[
De gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van vijftig of vijfenvijftig jaar kan vanaf 1 september 2022 ook geschorst worden om het werk te hervatten, op voorwaarde dat het hogeschoolbestuur akkoord gaat met
de werkhervatting. De minimumduur van de schorsing bedraagt twee weken.
Tijdens de voormelde periode van schorsing kan het personeelslid de arbeidsprestaties niet verminderen of voltijds
onderbreken, met uitzondering van ziekteverlof, de afwezigheid wegens arbeidsongeval, wegens ongeval op weg naar
en van het werk en wegens beroepsziekte.
]
]
HOOFDSTUK III. - Procedure en administratieve
verplichtingen
Art. 18.
§ 1. Het personeelslid dat zijn loopbaan
wenst te onderbreken, dient daartoe een aanvraag in bij het hogeschoolbestuur.
Deze aanvraag vermeldt de gewenste aanvangsdatum en de duur van de volledige of
de gedeeltelijke loopbaanonderbreking.
Het hogeschoolbestuur
deelt zijn beslissing aan het personeelslid mee binnen vijftien dagen te
rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
Het invullen en
overhandigen van het formulier bedoeld in
artikel 16, § 2,
van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991, geldt als
toestemming.
§ 2.
[...]
§ 3. Het personeelslid dat zijn loopbaan
wenst te onderbreken voor het verstrekken van palliatieve verzorging, deelt dit
mee aan zijn hogeschoolbestuur. Hij voegt bij deze mededeling een attest
afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve
verzorging nodig heeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid
heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verstrekken. Het attest vermeldt
in geen geval de identiteit van de patiënt.
De
onderbreking van de beroepsloopbaan voor het verstrekken van palliatieve
verzorging begint de eerste dag van de week die volgt op de week waarin de
voornoemde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip mits akkoord van
het hogeschoolbestuur.
In geval het personeelslid wenst gebruik
te maken van de verlenging van de periode met één maand, moet hij
opnieuw een doktersattest indienen. Een personeelslid kan maximum twee attesten
indienen voor de palliatieve verzorging van eenzelfde persoon.
Het hogeschoolbestuur vult het formulier bedoeld in artikel 16, § 2 van
het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991 in, en overhandigt het
aan het personeelslid.
§ 4. Het personeelslid dat zijn loopbaan
wenst te onderbreken om voor zijn kind te zorgen in het kader van het
ouderschapsverlof, deelt dit mee aan zijn hogeschoolbestuur.
Bij deze mededeling moeten de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof
worden vermeld.
Het personeelslid verstrekt uiterlijk op het
ogenblik dat het ouderschapsverlof ingaat, naar gelang van het geval, volgende
stavingdocumenten :
1°
[...]
2° een attest waaruit de adoptie
blijkt.
Bij de in het derde lid,
[...]
2°, vermelde
documenten moet steeds een uittreksel uit het bevolkings- of
vreemdelingenregister worden gevoegd, waaruit de samenstelling van het gezin
blijkt.
§ 5. Het personeelslid dat zijn
loopbaanonderbreking wenst te onderbreken voor de verzorging van een ziek
gezinslid of ziek familielid deelt dit mee aan zijn hogeschoolbestuur. Hij
voegt bij deze mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer
van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt
dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar
zieke persoon.
[In geval van hospitalisatie van het kind wordt het bewijs van hospitalisatie geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.]
[De loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid begint de eerste dag van de week die volgt op de week waarin de voornoemde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip, mits akkoord van het hogeschoolbestuur.]
[
§ 6. Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken om mantelzorg te verstrekken, deelt dat mee aan zijn
hogeschoolbestuur. Hij voegt bij die mededeling het bewijs van de erkenning van zijn hoedanigheid als mantelzorger.
De loopbaanonderbreking voor het verstrekken van mantelzorg begint de eerste dag van de week die volgt op de
week waarin de mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip, na akkoord van het hogeschoolbestuur.
Het hogeschoolbestuur vult het formulier, vermeld in artikel 16, § 2, van het koninklijk besluit van
12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs
en de psycho-medisch-sociale centra, in, en overhandigt het aan het personeelslid.
]
Art. 19.
[...]
Art. 20.
[...]
HOOFDSTUK IV. - Opheffingsbepalingen
Art. 21.
Het besluit van de Vlaamse regering van 19
december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de
personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding wordt
opgeheven wat betreft de instellingen en de personeelsleden waarop dit besluit
van toepassing is, met uitzondering van artikel 3 § 1b
.
HOOFDSTUK VI. -. Inwerkingtredings- en
uitvoeringsbepalingen
Art. 22.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 januari 1996 met uitzondering van :
1° de artikelen
3, 4 en 9 § 4, die uitwerking hebben met ingang van 1 september
1996;
2° de artikelen 6 en 17 die uitwerking hebben met
ingang van 1 januari 1997;
3° de artikelen 5, derde lid,
13, 14 en 18 § 4 die uitwerking hebben met ingang van 1 september
1998;
4° de artikelen 5, vierde lid, 15, 16 en 18 § 5,
die in werking treden op 1 juni 2002.
Art. 23.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.