Koninklijk besluit tot bepaling van de minimale rechten in
de zin van artikel 9bis, § 5, van de wet van 19 december 1974 tot regeling
van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar
personeel
goedkeuringsdatum
03 JULI 2005
publicatiedatum
B.S.08/07/2005
datum laatste wijziging
12/07/2005
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze
Groet.
Gelet op de wet van 19 december 1974 tot
regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar
personeel, inzonderheid op artikel 9bis, § 5, vervangen bij de wet van 5
juni 2004;
Gelet op de wet van 5 juni 2004 tot
wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen
tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, inzonderheid op artikel
6;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 mei 1998
houdende uitvoering van artikel 3, § 1, negende lid, van de wet van 19
december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel;
Gelet op het
koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de elementen en de
referentiepunten in de zin van artikel 9bis, § 6, van de wet van 19
december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20
juli 2000 en 11 december 2001;
Gelet op het advies
van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 november
2004;
Gelet op het protocol nr. 145/6 van 6
december 2004 van het gemeenschappelijk comité voor alle
overheidsdiensten;
Gelet op advies 38.150/1 van de
Raad van State, gegeven op 3 mei 2005;
Op de
voordracht van Onze Eerste Minister en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en
op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
De regel dat de gemiddelde maximumarbeidsduur
38 uur per week niet mag overschrijden wordt beschouwd als minimaal recht in
verband met de maximale arbeidsduur.
Art. 2.
De volgende regels worden beschouwd als
minimale rechten in verband met het minimale aantal dagen jaarlijks
vakantieverlof.
Het personeelslid heeft recht op een jaarlijks
bezoldigd vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt is
bepaald :
1° minder dan vijfenveertig jaar : zesentwintig
werkdagen;
2° vanaf vijfenveertig jaar : zevenentwintig
werkdagen;
3° vanaf vijftig jaar : achtentwintig
werkdagen;
4° vanaf zestig jaar : negenentwintig
werkdagen;
5° vanaf eenenzestig jaar : dertig
werkdagen;
6° vanaf tweeënzestig jaar : eenendertig
werkdagen;
7° vanaf drieënzestig jaar :
tweeëndertig werkdagen;
8° vanaf vierenzestig jaar :
drieëndertig werkdagen.
Art. 3.
De volgende regels worden beschouwd als
minimale rechten in verband met de statutaire en geldelijke rechten bij
bevallingsverlof.
De periodes van bevallingsverlof bedoeld in
artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 worden gelijkgesteld met
periodes van dienstactiviteit.
Gedurende die periodes heeft het
personeelslid recht op zijn bezoldiging.
Art. 4.
De volgende regels worden beschouwd als
minimale rechten in verband met het vakantiegeld.
Het
brutobedrag van het vakantiegeld ligt tussen 65 pct. en 92 pct. van
één twaalfde van de jaarwedde(n) die gekoppeld is (zijn) aan de
index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen welke verschuldigd is
(zijn) voor de referentiemaand van het vakantiejaar. Dat eindresultaat zal voor
alle niveaus bereikt worden uiterlijk in de loop van het begrotingsjaar
2009.
Art. 5.
De volgende regels worden beschouwd als
minimale rechten in verband met het gewaarborgd maandelijks minimuminkomen voor
volledige prestaties.
De maandelijkse bezoldiging van het
personeelslid dat eenentwintig jaar is mag nooit minder bedragen dan
één twaalfde van 13.234,20 euro.
De indexering
geschiedt door koppeling aan het spilindexcijfer
138,01.
Art. 6.
Artikel 2, 1°, a) en b), en artikel 3 van
de wet van 5 juni 2004 tot wijziging van de wet van 19 december 1974 tot
regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar
personeel treden in werking de dag waarop dit besluit in het Belgisch
Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 7.
Het koninklijk besluit van 5 mei 1998 houdende
uitvoering van artikel 3, § 1, negende lid, van de wet van 19 december
1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van
haar personeel wordt opgeheven.
Art. 8.
Het koninklijk besluit van 19 april 1999 tot
vaststelling van de elementen en de referentiepunten in de zin van artikel
9bis, § 6, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de
betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, gewijzigd
bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 11 december 2001, wordt
opgeheven.
Art. 9.
Onze Eerste Minister en Onze Minister van
Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit
besluit.