OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
nadere modaliteiten en de procedure voor de opheffing of gedeeltelijke
opheffing van de erkenning van een Centrum voor Basiseducatie of een Centrum
voor Volwassenenonderwijs
goedkeuringsdatum
19 SEPTEMBER 2008
publicatiedatum
B.S.30/10/2008
datum laatste wijziging
26/11/2010
COORDINATIE
opgeheven
door B.Vl.R. 1-10-2010 - B.S. 26-11-2010
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs, inzonderheid op artikel 57;
Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie,
Dienst voor Onderwijsontwikkeling en Pedagogische Begeleidingsdiensten,
inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij het decreet van 15 december
1993;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering
van 2 februari 1999 betreffende de wijze waarop sommige bevoegdheden van de
onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap worden uitgevoerd;
Gelet op het advies van de Inspectie van
Financiën, gegeven op 27 juni 2008;
Gelet op
het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 4 juli
2008;
Gelet op protocol nr. 676 van 8 augustus
2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de
gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van de
onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor
de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 441 van 8 augustus 2008 houdende de
conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het
overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd
onderwijs;
Gelet op protocol nr. 5 van 8 augustus
2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het
Vlaams Onderhandelingscomité voor de basiseducatie, vermeld in het
decreet van 21 december 2007 tot oprichting van het Vlaams
Onderhandelingscomité voor de basiseducatie;
Gelet op advies 45.106/1/V van de Raad van State, gegeven op 26
augustus 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van
de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en
Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Definities en
toepassingsgebied
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° centrum : een Centrum voor
Volwassenenonderwijs of een Centrum voor Basiseducatie;
2°
centrumbestuur : de inrichtende macht die ten aanzien van het centrum de
bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het
bijzonder decreet of de statuten toegewezen
bevoegdheden;
3° decreet Volwassenenonderwijs : het decreet
van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;
4°
onderwijsinspecteur : titularis van een ambt als vermeld in artikel 20, §
1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en Pedagogische Begeleidingsdiensten, uitgezonderd de
ambten, vermeld in punten 8, 10, 11 en 13;
5° inspectie :
de onderwijsinspectie, vermeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991
betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en Pedagogische
Begeleidingsdiensten;
6° minister : de Vlaamse minister,
bevoegd voor het Onderwijs;
7° opdracht : het onderzoek dat
door het college van inspecteurs wordt uitgevoerd met het oog op het formuleren
van een advies als vermeld in artikel 57 van het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs;
8° structuuronderdeel
: een module, een opleiding of het geheel van het onderwijsaanbod,
georganiseerd in een vestigingsplaats van een
centrum.
Art. 2.
Bij de berekening van het aantal
kalenderdagen vermeld in dit besluit, worden de perioden van de herfst-, de
kerst-, de krokus-, de paas- en de zomervakantie niet
meegeteld.
Art. 3.
Dit besluit is van toepassing op de Centra
voor Basiseducatie en de Centra voor
Volwassenenonderwijs.
HOOFDSTUK II. - De nadere modaliteiten en de
procedure voor de opheffing of gedeeltelijke opheffing van de erkenning van een
centrum of een structuuronderdeel ervan
Afdeling I. - Doorlichting
Onderafdeling I. - Samenstelling van een
college van inspecteurs
Art. 4.
Na een negatief advies van de
inspectie als vermeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van
2 februari 1999 betreffende de wijze waarop sommige bevoegdheden van de
onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap worden uitgevoerd, stelt de
minister een college van inspecteurs samen als vermeld in artikel 57 van het
decreet Volwassenenonderwijs.
Het college van inspecteurs,
vermeld in het eerste lid, bestaat ten minste uit vier onderwijsinspecteurs en
moet paritair samengesteld zijn, voor de helft uit inspectieleden die afkomstig
zijn uit het vrij onderwijs, voor de helft uit inspectieleden die afkomstig
zijn uit het officieel onderwijs. Die onderwijsinspecteurs mogen geen deel
hebben uitgemaakt van het doorlichtingsteam dat het negatieve advies heeft
uitgebracht. Het college van inspecteurs kiest onder zijn leden een voorzitter.
Voor de samenstelling van het college van inspecteurs wint de
minister het gezamenlijke advies in van de coördinerende
inspecteur-generaal en de inspecteurs-generaal.
Het college
van inspecteurs wordt samengesteld binnen een periode van vijftien
kalenderdagen na de kennisgeving van het negatieve advies aan het
centrumbestuur.
Onderafdeling II. -
Procedure
Art. 5.
§ 1. Het college van inspecteurs
voert de opdracht uit binnen dertig kalenderdagen na de samenstelling en kan
alle onderzoeksdaden verrichten. Het centrumbestuur en de directeur worden
uitgenodigd voor een gesprek binnen de vermelde periode van dertig
kalenderdagen.
§ 2. De opdracht van het college
van inspecteurs resulteert in een rapport, ofwel met het voorstel tot behoud
van de erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan, ofwel met het
voorstel tot opheffing of gedeeltelijke opheffing van de erkenning van het
centrum of een structuuronderdeel ervan.
Het voorstel tot
opheffing of gedeeltelijke opheffing van de erkenning van het centrum of een
structuuronderdeel ervan houdt een voorstel in inzake geleidelijkheid tenzij
het voorstel tot opheffing of gedeeltelijke opheffing betrekking heeft op
artikel 56, 3°, van het decreet Volwassenenonderwijs.
§ 3. Uitsluitend leden van het
college van inspecteurs kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het college
van inspecteurs beslist bij meerderheid over het voorstel tot opheffing of
gedeeltelijke opheffing van de erkenning van het centrum.
Bij
staking van stemmen wordt een voorstel tot behoud van de erkenning
geformuleerd.
§ 4. Het rapport, vermeld in
§ 2, wordt binnen vijf kalenderdagen aan de minister bezorgd en aan het
centrumbestuur betekend door het college van inspecteurs, onder de
verantwoordelijkheid van de coördinerend inspecteur-generaal. Het rapport
bevat tenminste :
1° een gemotiveerd
voorstel;
2° een duidelijke vastlegging van de tekorten in
geval van voorstel tot opheffing of gedeeltelijke
opheffing;
3° alle verslagen van controles van de voorbije
drie jaar;
4° het resultaat van de
stemming.
Onderafdeling III. -
Verweerschrift
Art. 6.
Het centrumbestuur heeft het
recht, binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van het rapport, bij de
minister een verweerschrift tegen het voorstel van opheffing of gedeeltelijke
opheffing van de erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan in
te dienen.
De Vlaamse Regering neemt een definitieve beslissing
over de erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan binnen 45
kalenderdagen na de betekening van het rapport. Als na het verstrijken van die
datum geen beslissing werd betekend aan het centrumbestuur, blijft de erkenning
behouden.
De beslissing over de opheffing of gedeeltelijke
opheffing van de erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan gaat
in op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.
Afdeling II. - Onderzoek
Art. 7.
§ 1. De minister kan, naar aanleiding
van een schriftelijke formele klacht over een centrum, aan een college van
inspecteurs als vermeld in artikel 57 van het decreet Volwassenenonderwijs, de
opdracht geven een nader onderzoek te voeren.
Het college van
inspecteurs, vermeld in het eerste lid, bestaat ten minste uit vier
onderwijsinspecteurs en moet paritair samengesteld zijn, voor de helft uit
inspectieleden die afkomstig zijn uit het vrij onderwijs, voor de helft uit
inspectieleden die afkomstig zijn uit het officieel onderwijs. Het college van
inspecteurs kiest onder zijn leden een voorzitter.
Voor de
samenstelling van het college van inspecteurs wint de minister het gezamenlijke
advies in van de coördinerende inspecteur-generaal en de
inspecteurs-generaal.
De onderzoeksdaden van het college van
inspecteurs resulteren in een onderzoeksrapport dat aan de minister wordt
bezorgd en aan het centrumbestuur wordt betekend. Een onderzoeksrapport kan een
voorstel tot opheffing of gedeeltelijke opheffing van de erkenning van het
centrum of een structuuronderdeel ervan bevatten, dat ook een voorstel inzake
geleidelijkheid inhoudt tenzij het voorstel tot opheffing of gedeeltelijke
opheffing betrekking heeft op artikel 56, 3°, van het decreet
Volwassenenonderwijs.
In dat geval heeft het centrumbestuur
het recht binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van het
onderzoeksrapport, bij de minister een verweerschrift tegen dat
onderzoeksrapport in te dienen.
§ 2. Indien het centrumbestuur een
verweerschrift tegen het onderzoeksrapport indient, dan stelt de minister een
nieuw college van inspecteurs samen volgens de modaliteiten vermeld in §
1, maar bestaande uit andere onderwijsinspecteurs.
Indien het
centrumbestuur geen verweerschrift tegen het onderzoeksrapport indient, dan
neemt de Vlaamse Regering een definitieve beslissing over de erkenning van het
centrum of een structuuronderdeel ervan binnen 45 kalenderdagen na de
betekening van het onderzoeksrapport. Als na het verstrijken van die datum geen
beslissing werd betekend aan het centrumbestuur, blijft de erkenning behouden.
De beslissing over de opheffing of gedeeltelijke opheffing van
de erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan gaat in op een
door de Vlaamse Regering te bepalen
datum.
Art. 8.
§ 1. Het college van inspecteurs,
bedoeld in artikel 7, § 2, voert de opdracht uit binnen dertig
kalenderdagen na de samenstelling en kan alle onderzoeksdaden verrichten. Het
centrumbestuur en de directeur worden uitgenodigd voor een gesprek binnen de
vermelde periode van dertig kalenderdagen.
§ 2. De opdracht van het college van
inspecteurs resulteert in een rapport, ofwel met het voorstel tot behoud van de
erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan, ofwel met het
voorstel tot opheffing of gedeeltelijke opheffing van de erkenning van het
centrum of een structuuronderdeel ervan.
Het voorstel tot
opheffing of gedeeltelijke opheffing van de erkenning van het centrum of een
structuuronderdeel ervan houdt een voorstel in inzake geleidelijkheid tenzij
het voorstel tot opheffing of gedeeltelijke opheffing betrekking heeft op
artikel 56, 3°, van het decreet Volwassenenonderwijs.
§ 3. Uitsluitend leden van het
college van inspecteurs kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het college
van inspecteurs beslist bij meerderheid over het voorstel tot opheffing of
gedeeltelijke opheffing van de erkenning van het centrum.
Bij
staking van stemmen wordt een voorstel tot behoud van de erkenning
geformuleerd.
§ 4. Het rapport, vermeld in §
2, wordt binnen vijf kalenderdagen aan de minister bezorgd en aan het
centrumbestuur betekend door het college van inspecteurs, onder de
verantwoordelijkheid van de coördinerend inspecteur-generaal. Het rapport
bevat tenminste :
1° een gemotiveerd
voorstel;
2° een duidelijke vastlegging van de tekorten in
geval van voorstel tot opheffing of gedeeltelijke
opheffing;
3° alle verslagen van controles van de voorbije
drie jaar;
4° het resultaat van de
stemming.
Art. 9.
Het centrumbestuur heeft het recht,
binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van het rapport, bij de minister
een schriftelijke reactie op het rapport in te dienen. Deze schriftelijke
reactie wordt bij het dossier voor de Vlaamse Regering
gevoegd.
De Vlaamse Regering neemt een definitieve beslissing
over de erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan binnen 45
kalenderdagen na de betekening van het rapport. Als na het verstrijken van die
datum geen beslissing werd betekend aan het centrumbestuur, blijft de erkenning
behouden.
De beslissing over de opheffing of gedeeltelijke
opheffing van de erkenning van het centrum of een structuuronderdeel ervan gaat
in op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.
HOOFDSTUK III. -
Wijzigingsbepalingen
Art. 10.
In artikel 1 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 2 februari 1999 betreffende de wijze waarop sommige
bevoegdheden van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap worden
uitgevoerd, worden een punt 3°bis en een punt 7°bis ingevoegd, die
luiden als volgt : ...
Art. 11.
In artikel 3 van hetzelfde besluit worden
de volgende wijzigingen aangebracht : ...
Art. 12.
Aan artikel 4, § 3, van hetzelfde
besluit wordt een derde punt toegevoegd, dat luidt als volgt :
...
Art. 13.
In artikel 5 van hetzelfde besluit wordt
§ 1 vervangen door wat volgt : ...
Art. 14.
In artikel 6, § 1 tot en met §
5, artikel 7, 8, 12, 14 en 16 van hetzelfde besluit worden de woorden "de
inrichtende macht" telkens vervangen door de woorden "de inrichtende macht of
het centrumbestuur".
Art. 15.
In artikel 7 van hetzelfde besluit worden
de volgende wijzigingen aangebracht : ...
Art. 16.
Aan artikel 13 van hetzelfde besluit wordt
een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : ...
Art. 17.
In artikel 14, § 3, van hetzelfde
besluit wordt het woord "schoolsecretariaat" vervangen door de woorden
"secretariaat van de school, de onderwijsinstelling of het
centrum".
Art. 18.
In artikel 16 van hetzelfde besluit worden
de volgende wijzigingen aangebracht : ...
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 19.
Dit besluit treedt in werking op 19
september 2008.
Art. 20.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.