Besluit van de Vlaamse Regering betreffende [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
]

  • goedkeuringsdatum
    03 JULI 2009
  • publicatiedatum
    B.S.13/10/2009
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    11/06/2024

COORDINATIE

(1) B.Vl.R. van 30/09/2011 (B.S. 27/10/2011)

(2) B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)

(3) B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)

(4) B.Vl.R. van 15/02/2019 (B.S. 25/04/2019)

(5) B.Vl.R. van 26/02/2021 (B.S. 31/03/2021)

(6) B.Vl.R. van 22/10/2021 (B.S. 01/12/2021) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot vervanging van artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool en van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, wat betreft de uitbreiding van het omstandigheidsverlof bij overlijden van een partner of een kind
;

(7) B.Vl.R. van 22/04/2022 (B.S. 22/09/2022) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van maatregelen uit cao V voor de basiseducatie, cao VI voor het hoger onderwijs en cao XII voor de andere onderwijsniveaus die uitwerking hebben op 1 september 2021 en 1 januari 2022
;

(8) B.Vl.R. van 19/04/2024 (B.S. 11/06/2024) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering, wat betreft personeel in het basisonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs, de onderwijsinternaten, de leersteuncentra, de centra voor leerlingenbegeleiding, de inspectie en het hoger onderwijs
;

De Vlaamse Regering,

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, artikel 77, eerste lid;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 51, eerste lid;

Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, artikel 68, eerste lid;

Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, artikel 21;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 1974, genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1978 betreffende het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van het gesubsidieerd personeel;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 februari 1979 betreffende het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de verlofregeling van het vastbenoemd technisch personeel van de centra voor leerlingenbegeleiding;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen, en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende het ziekte-, bevallings- en borstvoedingsverlof, toegekend aan tijdelijk aangestelde personeelsleden van de onderwijsinstellingen, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende het bevallings- en borstvoedingsverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 30 september 2008 en 20 april 2009;

Gelet op protocol nr. 683 van 20 maart 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op protocol nr. 449 van 20 maart 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op advies 46.562/1 van de Raad van State, gegeven op 4 juni 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.

§ 1. [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
Dit besluit is van toepassing op :

1° de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;

2° de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;

3° de leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;

4° de personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.

1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
]

[3B.Vl.R. van 17/11/2017
B.S. 20/12/2017
5° de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.3B.Vl.R. van 17/11/2017
B.S. 20/12/2017
]

§ 2. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden gelden de bepalingen van dit besluit enkel voor de afwezigheid die ligt binnen de periode van hun aanstelling.

HOOFDSTUK II. - Omstandigheidsverlof en verlof wegens overmacht

Art. 2.

[6B.Vl.R. van 22/10/2021
B.S. 01/12/2021

§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

1° langdurige pleegzorg: pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies § 6 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en waarbij het kind als deel uitmakend van dat gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het gezin of de pleegouder zijn verblijfplaats heeft of de pleegouders hun verblijfplaats hebben, is ingeschreven;

2° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg;

3° pleegkind: het kind waarvoor het personeelslid of zijn echtgenote of samenwonende partner in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;

4° pleegvader en - moeder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming.

[8B.Vl.R. van 19/04/2024
B.S. 11/06/2024
5° zwangerschapsverlies: alle vormen van zwangerschapsverlies zowel medisch als spontaan ingeleid, vanaf het ogenblik dat het verlies zich voordoet, vanaf het begin van de zwangerschap tot en met 180 kalenderdagen zwangerschap, zonder dat het personeelslid een attest hoeft voor te leggen.8B.Vl.R. van 19/04/2024
B.S. 11/06/2024
]

§ 2. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, krijgen omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:

1° huwelijk van het personeelslid en het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door het personeelslid: twee werkdagen;

2° huwelijk of afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning van een kind van het personeelslid, van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: twee werkdagen;

3° huwelijk van bloed- of aanverwant in de eerste graad, die geen kind is, of in de tweede graad, van het personeelslid, van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: de dag van het huwelijk;

4° overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner of overlijden van een pleegkind in het kader van een langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden: tien werkdagen waarbij drie dagen door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven dagen door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;

5° overlijden van de vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, schoonzoon, schoondochter van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;

6° overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;

7° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: twee werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;

8° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede graad van het personeelslid of van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, die niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: één werkdag, door het personeelslid op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van het personeelslid met een akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;

9° overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: één werkdag, door het personeelslid op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;

10° bijwonen van een bijeenkomst van een familieraad, bijeengeroepen door de vrederechter: één werkdag;

11° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege: de nodige tijd;

12° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een stemopnemingsbureau: de nodige tijd;

13° om deel uit te maken van de jury van het hof van assisen: de duur van de zitting.

[8B.Vl.R. van 19/04/2024
B.S. 11/06/2024
14° zwangerschapsverlies van het personeelslid dat zwanger was en dit gemeld had aan de leidinggevende conform artikel X-5.2 van de codex over het welzijn op het werk: twee werkdagen.8B.Vl.R. van 19/04/2024
B.S. 11/06/2024
]

§ 3. In afwijking van § 2, 1°, krijgen de leden van het administratief personeel, de administratief medewerker van het beleids- en ondersteunend personeel, de administratief medewerker van het ondersteunend personeel en de vastbenoemde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel voor hun huwelijk of voor het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning vier werkdagen.

§ 4. Het verlof moet met volledige dagen worden genomen.

6B.Vl.R. van 22/10/2021
B.S. 01/12/2021
]

Art. 3.

§ 1. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, met uitzondering van het vastbenoemd meester-, vak- en dienstpersoneel en van de vastbenoemde personeelsleden van de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalige hoofdstedelijke gebied Brussel, [2B.Vl.R. van 28/10/2016
B.S. 29/12/2016
artikel IV.19 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs2B.Vl.R. van 28/10/2016
B.S. 29/12/2016
] , krijgen eveneens verlof wegens overmacht die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval van één van de volgende personen [7B.Vl.R. van 22/04/2022
B.S. 22/09/2022
...7B.Vl.R. van 22/04/2022
B.S. 22/09/2022
] : de echtgenoot, de samenwonende partner, een bloed- of aanverwant van het personeelslid of van de samenwonende partner, een persoon, opgenomen met het oog op zijn adoptie of de uitoefening van een pleegvoogdij.

Uit een medisch attest moet blijken dat de aanwezigheid van het personeelslid bij één of meer van de voornoemde personen vereist is.

§ 2. De duur van het verlof mag per burgerlijk jaar niet meer dan vier werkdagen bedragen. Het verlof moet met [7B.Vl.R. van 22/04/2022
B.S. 22/09/2022
een halve of een volledige dag7B.Vl.R. van 22/04/2022
B.S. 22/09/2022
] worden genomen.

Art. 4.

De verloven, vermeld in artikel 2 en 3, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens die verloven heeft het personeelslid recht op salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of een hogere salaristoelage.

[5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021
Hoofdstuk II/1. Omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021
]

[5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021

Art. 4/1.

§1. Een personeelslid heeft recht op omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling bij de geboorte van een kind waarvan de afstamming aan de kant van het personeelslid vaststaat.

Bij afwezigheid van een persoon die omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling opneemt op grond van de afstamming van het kind, heeft het personeelslid dat gehuwd is of samenwoont met de moeder van het kind recht op het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling.

Het recht op bevallingsverlof, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2012 betreffende het bevallingsverlof voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs, sluit voor dezelfde ouder het recht op omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling uit.

Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling wordt in mindering gebracht van het recht op opvangverlof vermeld in het besluit van de Vlaamse regering van 9 november 1994 betreffende het opvangverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding met het oog op adoptie en pleegvoogdij.

§2. Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling bedraagt tien werkdagen voor geboortes die plaatsvonden voor 1 januari 2021. Voor geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2021 bedraagt het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling vijftien werkdagen. Voor geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023 bedraagt het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling twintig werkdagen.

Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling moet genomen worden binnen een periode van vier maanden vanaf de bevalling, waarbij minimaal vijf dagen aaneensluitend moeten worden genomen. Als de inrichtende macht akkoord gaat, mogen de voormelde vijf dagen ook niet aaneensluitend genomen worden.

5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021
] [5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021

Art. 4/2.

Als een personeelslid in verschillende instellingen of centra werkt gedurende de dagen waarop het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling neemt, dan geldt dat verlof voor alle instellingen of centra, waarbij het in zijn totaliteit beperkt is tot het aantal werkdagen, vermeld in artikel 4/1.

Personeelsleden die zowel in de privé-sector als in het onderwijs werken, hebben maar één keer recht op het aantal dagen omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling, vermeld in artikel 4/1.

5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021
] [5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021

Art. 4/3.

Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit. Tijdens de eerste tien werkdagen van het verlof heeft het personeelslid recht op salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of een hogere salaristoelage. Vanaf de elfde werkdag ontvangt het personeelslid 82% van het brutosalaris. Voor de bepaling van dit salaris wordt het brutosalaris op jaarbasis begrensd op 26.230S (100%).

5B.Vl.R. van 26/02/2021
B.S. 31/03/2021
]

HOOFDSTUK III. - Onbezoldigd ouderschapsverlof

Art. 5.

Het personeelslid, vermeld in artikel 1, dat in dienstactiviteit is, heeft bij de geboorte of adoptie van een kind recht op voltijds onbezoldigd ouderschapsverlof. Het personeelslid dat voor een gedeelte van zijn opdracht verlof wegens moederschapsbescherming tijdens de lactatie geniet, kan voor het resterend gedeelte van de opdracht onbezoldigd ouderschapsverlof nemen.

Het verlof bedraagt maximaal drie maanden. Het moet ononderbroken worden genomen en aanvangen binnen het jaar na de geboorte van het kind.

In geval van adoptie moet het onbezoldigde ouderschapsverlof aanvangen binnen het jaar na de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister in de gemeente waar zij hun verblijfplaats hebben.

Art. 6.

Het onbezoldigde ouderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

HOOFDSTUK IV. - [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
Geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
]

Art. 7.

Als de moeder van het kind opgenomen wordt in het ziekenhuis, krijgt de vader van het kind [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
of de partner van de biologische moeder1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] op zijn [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
of haar1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] verzoek [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
geboorteverlof1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] om in de opvang van het kind te voorzien, op voorwaarde dat :

1° het kind het ziekenhuis heeft verlaten;

2° de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven opeenvolgende kalenderdagen bedraagt.

Het [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
geboorteverlof1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] kan op zijn vroegst aanvangen vanaf de achtste dag, te rekenen vanaf de geboorte van het kind. Het verlof eindigt op het ogenblik dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.

Art. 8.

Als de moeder van het kind overlijdt, krijgt de vader van het kind [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
of de partner van de biologische moeder1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] op zijn [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
of haar1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] verzoek [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
geboorteverlof1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] om in de opvang van het kind te voorzien. In dat geval is de duur van het [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
geboorteverlof1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] ten hoogst gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder bij haar overlijden nog niet had opgenomen.

Art. 9.

§ 1. Het [1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
geboorteverlof1B.Vl.R. van 30/09/2011
B.S. 27/10/2011
] wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

§ 2. Tijdens het verlof heeft het personeelslid dat vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten is, recht op salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of hogere salaristoelage.

De tijdelijke personeelsleden hebben tijdens het verlof geen recht op salaris of salaristoelage.

HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepaling

Art. 10.

In artikel 6, § 1, 2°, en in artikel 13, § 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 1991, wordt het woord "borstvoedingsverlof" vervangen door de woorden "loopbaanonderbreking voor medische bijstand".

HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen

Art. 11.

§ 1. De volgende regelingen worden opgeheven : ...

§ 2. De volgende regelingen worden opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop dit besluit van toepassing is :

1° artikel 4bis van het koninklijk besluit van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1976 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1981;

2° artikel 5bis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974, genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977;

3° het koninklijk besluit van 28 november 1978 betreffende het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van het gesubsidieerd personeel;

4° het koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof, toegekend aan sommige tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 januari en 31 maart 2006;

5° artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende het bevallings- en borstvoedingsverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;

6° artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende het ziekte-, bevallings- en borstvoedingsverlof, toegekend aan tijdelijk aangestelde personeelsleden van de onderwijsinstellingen, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.

HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen

Art. 12.

Het borstvoedingsverlof dat aanvangt vóór 1 april 2009 en na deze datum eindigt, wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen die golden vóór die datum.

Art. 13.

Personeelsleden die vóór 1 april 2009 borstvoedingsverlof hebben opgenomen voor hun kind, kunnen geen aanspraak maken op onbezoldigd ouderschapsverlof voor datzelfde kind.

[3B.Vl.R. van 17/11/2017
B.S. 20/12/2017

Art. 13/1.

De perioden van verlof die door de personeelsleden van de centra voor basiseducatie opgenomen zijn vóór 1 januari 2018 voor dezelfde gebeurtenis, worden in rekening gebracht bij de berekening van het contingent dat vastgelegd is voor dat verlof..

3B.Vl.R. van 17/11/2017
B.S. 20/12/2017
]

HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 14.

Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2009, met uitzondering van hoofdstuk II, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1999, behalve artikel 2, § 1, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2005.

Art. 15.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.