Besluit van de Vlaamse Regering betreffende
[het
omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd
ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of
hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en
de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de
Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde
prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor
verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de
personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding]
goedkeuringsdatum
03 JULI 2009
publicatiedatum
B.S.13/10/2009
datum laatste wijziging
11/06/2024
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 30/09/2011 (B.S. 27/10/2011)
(2)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
(3)
B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)
(4)
B.Vl.R. van 15/02/2019 (B.S. 25/04/2019)
(5)
B.Vl.R. van 26/02/2021 (B.S. 31/03/2021)
(6)
B.Vl.R. van 22/10/2021 (B.S. 01/12/2021)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot vervanging van artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool en van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, wat betreft de uitbreiding van het omstandigheidsverlof bij overlijden van een partner of een kind ;
(7)
B.Vl.R. van 22/04/2022 (B.S. 22/09/2022)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van maatregelen uit cao V voor de basiseducatie, cao VI voor het hoger onderwijs en cao XII voor de andere onderwijsniveaus die uitwerking hebben op 1 september 2021 en 1 januari 2022 ;
(8)
B.Vl.R. van 19/04/2024 (B.S. 11/06/2024)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering,
wat betreft personeel in het basisonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het secundair onderwijs, het
volwassenenonderwijs, de onderwijsinternaten, de leersteuncentra, de centra voor leerlingenbegeleiding, de
inspectie en het hoger onderwijs ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs,
artikel 77, eerste lid;
Gelet op het decreet van
27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding,
artikel 51, eerste lid;
Gelet op het decreet van
17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en
pedagogische begeleidingsdiensten, artikel 68, eerste lid;
Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie
en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, artikel
21;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 december
1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28
februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden
van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel
van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 1974, genomen ter
toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot
vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend
personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der
inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst-
en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met
het toezicht op deze inrichtingen;
Gelet op het
koninklijk besluit van 28 november 1978 betreffende het uitzonderlijk verlof in
gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van het gesubsidieerd
personeel;
Gelet op het koninklijk besluit van 14
januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige
tijdelijk aangestelde personeelsleden van
rijksonderwijsinrichtingen;
Gelet op het
koninklijk besluit van 27 februari 1979 betreffende het uitzonderlijk verlof in
gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van de gesubsidieerde
psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en
beroepsoriëntering;
Gelet op het koninklijk
besluit van 19 mei 1981 betreffende de verlofregeling van het vastbenoemd
technisch personeel van de centra voor leerlingenbegeleiding;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990
betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of
familiale redenen, en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens
persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs
en de centra voor leerlingenbegeleiding;
Gelet op
het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende het ziekte-,
bevallings- en borstvoedingsverlof, toegekend aan tijdelijk aangestelde
personeelsleden van de onderwijsinstellingen, georganiseerd of gesubsidieerd
door de Vlaamse Gemeenschap;
Gelet op het besluit
van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende het bevallings- en
borstvoedingsverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding;
Gelet op het advies van de
Inspectie van Financiën, gegeven op 30 september 2008 en 20 april
2009;
Gelet op protocol nr. 683 van 20 maart 2009
houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de
gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling
Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol
nr. 449 van 20 maart 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen,
gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het
decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in
het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op advies
46.562/1 van de Raad van State, gegeven op 4 juni 2009, met toepassing van
artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel
van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.
§ 1.
[Dit besluit is
van toepassing op :
1°
de personeelsleden, vermeld in
artikel 2, § 1,
van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
2°
de personeelsleden, vermeld in
artikel 4, § 1,
van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor
leerlingenbegeleiding;
3°
de leden van de inspectie, vermeld in
artikel 61
van
het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van
onderwijs;
4° de
personeelsleden, vermeld in
artikel 10
van het decreet van 1
december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken.
]
[5° de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]
§ 2. Voor de tijdelijk aangestelde
personeelsleden gelden de bepalingen van dit besluit enkel voor de afwezigheid
die ligt binnen de periode van hun
aanstelling.
HOOFDSTUK II. - Omstandigheidsverlof en verlof wegens
overmacht
Art. 2.
[
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° langdurige pleegzorg: pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies § 6 van de wet van 3 juli 1978 betreffende
de arbeidsovereenkomsten en waarbij het kind als deel uitmakend van dat gezin in het bevolkingsregister of in het
vreemdelingenregister van de gemeente waar het gezin of de pleegouder zijn verblijfplaats heeft of de pleegouders hun
verblijfplaats hebben, is ingeschreven;
2° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige
pleegzorg;
3° pleegkind: het kind waarvoor het personeelslid of zijn echtgenote of samenwonende partner in het kader van
pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg,
of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;
4° pleegvader en - moeder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door
een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake
jeugdbescherming.
[5° zwangerschapsverlies: alle vormen van zwangerschapsverlies zowel medisch als spontaan ingeleid, vanaf het
ogenblik dat het verlies zich voordoet, vanaf het begin van de zwangerschap tot en met 180 kalenderdagen
zwangerschap, zonder dat het personeelslid een attest hoeft voor te leggen.]
§ 2. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, krijgen omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende
gebeurtenissen:
1° huwelijk van het personeelslid en het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door het
personeelslid: twee werkdagen;
2° huwelijk of afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning van een kind van het personeelslid, van
de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: twee werkdagen;
3° huwelijk van bloed- of aanverwant in de eerste graad, die geen kind is, of in de tweede graad, van het
personeelslid, van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: de dag van het huwelijk;
4° overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van het personeelslid of van
zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner of overlijden van een pleegkind in het kader van een
langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden: tien werkdagen waarbij drie dagen door het
personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis
en zeven dagen door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide
perioden waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met
akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
5° overlijden van de vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, schoonzoon, schoondochter van het personeelslid of
van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens
de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin
deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de
inrichtende macht of het centrumbestuur;
6° overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op
het moment van het overlijden: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de
dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen
moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het
centrumbestuur;
7° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van de echtgenoot
of echtgenote of samenwonende partner, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: twee werkdagen, door
het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de
begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van
het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
8° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede graad van het personeelslid of van de echtgenoot of
echtgenote of samenwonende partner, die niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: één werkdag, door het
personeelslid op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op
vraag van het personeelslid met een akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
9° overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende
partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: één werkdag, door het personeelslid
op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van het
personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
10° bijwonen van een bijeenkomst van een familieraad, bijeengeroepen door de vrederechter: één werkdag;
11° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege:
de nodige tijd;
12° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een
stemopnemingsbureau: de nodige tijd;
13° om deel uit te maken van de jury van het hof van assisen: de duur van de zitting.
[14° zwangerschapsverlies van het personeelslid dat zwanger was en dit gemeld had aan de leidinggevende
conform artikel X-5.2 van de codex over het welzijn op het werk: twee werkdagen.]
§ 3. In afwijking van § 2, 1°, krijgen de leden van het administratief personeel, de administratief medewerker van
het beleids- en ondersteunend personeel, de administratief medewerker van het ondersteunend personeel en de
vastbenoemde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel voor hun huwelijk of voor het afleggen van een
verklaring van wettelijke samenwoning vier werkdagen.
§ 4. Het verlof moet met volledige dagen worden genomen.
]
Art. 3.
§ 1. De personeelsleden, vermeld in
artikel 1, met uitzondering van het vastbenoemd meester-, vak- en
dienstpersoneel en van de vastbenoemde personeelsleden van de
kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalige
hoofdstedelijke gebied Brussel,
[artikel IV.19 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]
, krijgen eveneens verlof wegens
overmacht die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval van
één van de volgende personen
[...]
: de echtgenoot, de samenwonende partner, een bloed- of
aanverwant van het personeelslid of van de samenwonende partner, een persoon,
opgenomen met het oog op zijn adoptie of de uitoefening van een
pleegvoogdij.
Uit een medisch attest moet blijken dat de
aanwezigheid van het personeelslid bij één of meer van de
voornoemde personen vereist is.
§ 2. De duur van het verlof mag per
burgerlijk jaar niet meer dan vier werkdagen bedragen. Het verlof moet met
[een halve of een volledige
dag]
worden genomen.
Art. 4.
De verloven, vermeld in artikel 2 en 3,
worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens die verloven
heeft het personeelslid recht op salaris of salaristoelage en op verhoging tot
een hoger salaris of een hogere salaristoelage.
[Hoofdstuk II/1. Omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling]
[
Art. 4/1.
§1. Een personeelslid heeft recht op omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling bij de
geboorte van een kind waarvan de afstamming aan de kant van het personeelslid vaststaat.
Bij afwezigheid van een persoon die omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling opneemt op grond
van de afstamming van het kind, heeft het personeelslid dat gehuwd is of samenwoont met de moeder van het kind
recht op het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling.
Het recht op bevallingsverlof, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2012 betreffende het
bevallingsverlof voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs, sluit voor dezelfde ouder het recht op
omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling uit.
Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling wordt in mindering gebracht van het recht op
opvangverlof vermeld in het besluit van de Vlaamse regering van 9 november 1994 betreffende het opvangverlof voor
de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding met het oog op adoptie en pleegvoogdij.
§2. Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling bedraagt tien werkdagen voor geboortes die
plaatsvonden voor 1 januari 2021. Voor geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2021 bedraagt het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling vijftien werkdagen. Voor geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023
bedraagt het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling twintig werkdagen.
Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling moet genomen worden binnen een periode van vier
maanden vanaf de bevalling, waarbij minimaal vijf dagen aaneensluitend moeten worden genomen. Als de inrichtende
macht akkoord gaat, mogen de voormelde vijf dagen ook niet aaneensluitend genomen worden.
]
[
Art. 4/2.
Als een personeelslid in verschillende instellingen of centra werkt gedurende de dagen waarop het
omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling neemt, dan geldt dat verlof voor alle instellingen of centra,
waarbij het in zijn totaliteit beperkt is tot het aantal werkdagen, vermeld in artikel 4/1.
Personeelsleden die zowel in de privé-sector als in het onderwijs werken, hebben maar één keer recht op het aantal
dagen omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling, vermeld in artikel 4/1.
]
[
Art. 4/3.
Het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Tijdens de eerste tien werkdagen van het verlof heeft het personeelslid recht op salaris of salaristoelage en op verhoging
tot een hoger salaris of een hogere salaristoelage. Vanaf de elfde werkdag ontvangt het personeelslid 82% van het
brutosalaris. Voor de bepaling van dit salaris wordt het brutosalaris op jaarbasis begrensd op 26.230S (100%).
]
HOOFDSTUK III. - Onbezoldigd
ouderschapsverlof
Art. 5.
Het personeelslid, vermeld in artikel 1,
dat in dienstactiviteit is, heeft bij de geboorte of adoptie van een kind recht
op voltijds onbezoldigd ouderschapsverlof. Het personeelslid dat voor een
gedeelte van zijn opdracht verlof wegens moederschapsbescherming tijdens de
lactatie geniet, kan voor het resterend gedeelte van de opdracht onbezoldigd
ouderschapsverlof nemen.
Het verlof bedraagt maximaal drie
maanden. Het moet ononderbroken worden genomen en aanvangen binnen het jaar na
de geboorte van het kind.
In geval van adoptie moet het
onbezoldigde ouderschapsverlof aanvangen binnen het jaar na de inschrijving van
het kind als deel uitmakend van het gezin in het bevolkingsregister of in het
vreemdelingenregister in de gemeente waar zij hun verblijfplaats
hebben.
Art. 6.
Het onbezoldigde ouderschapsverlof wordt
gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
HOOFDSTUK IV. -
[Geboorteverlof in geval van
overlijden of hospitalisatie van de moeder]
Art. 7.
Als de moeder van het kind opgenomen wordt
in het ziekenhuis, krijgt de vader van het kind
[of de partner
van de biologische moeder]
op zijn
[of
haar]
verzoek
[geboorteverlof]
om in de opvang van het
kind te voorzien, op voorwaarde dat :
1° het kind het
ziekenhuis heeft verlaten;
2° de opname van de moeder in
het ziekenhuis meer dan zeven opeenvolgende kalenderdagen
bedraagt.
Het
[geboorteverlof]
kan op zijn vroegst
aanvangen vanaf de achtste dag, te rekenen vanaf de geboorte van het kind. Het
verlof eindigt op het ogenblik dat de opname van de moeder in het ziekenhuis
een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die
overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het
ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was
opgenomen.
Art. 8.
Als de moeder van het kind overlijdt,
krijgt de vader van het kind
[of de partner van de biologische
moeder]
op zijn
[of haar]
verzoek
[geboorteverlof]
om in de opvang van
het kind te voorzien. In dat geval is de duur van het
[geboorteverlof]
ten hoogst gelijk aan de
duur van het bevallingsverlof dat de moeder bij haar overlijden nog niet had
opgenomen.
Art. 9.
§ 1. Het
[geboorteverlof]
wordt gelijkgesteld met een
periode van dienstactiviteit.
§ 2. Tijdens het verlof heeft het
personeelslid dat vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten is, recht op
salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of hogere
salaristoelage.
De tijdelijke personeelsleden hebben tijdens
het verlof geen recht op salaris of
salaristoelage.
HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepaling
Art. 10.
In artikel 6, § 1, 2°, en in
artikel 13, § 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26
april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door
sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties
wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het
onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij het besluit
van de Vlaamse Regering van 13 november 1991, wordt het woord
"borstvoedingsverlof" vervangen door de woorden "loopbaanonderbreking voor
medische bijstand".
HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen
Art. 11.
§ 1. De volgende regelingen worden
opgeheven : ...
§ 2. De volgende regelingen worden
opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop dit besluit van
toepassing is :
1° artikel 4bis van het koninklijk besluit
van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk
besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand
van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, ingevoegd bij
het koninklijk besluit van 20 december 1976 en gewijzigd bij het koninklijk
besluit van 16 december 1981;
2° artikel 5bis van het
koninklijk besluit van 15 januari 1974, genomen ter toepassing van artikel 160
van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut
van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de
Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de
leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977;
3° het koninklijk besluit van 28 november 1978 betreffende
het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van
het gesubsidieerd personeel;
4° het koninklijk besluit van
14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof, toegekend aan sommige
tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen, gewijzigd
bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 januari en 31 maart
2006;
5° artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering
van 22 juli 1993 betreffende het bevallings- en borstvoedingsverlof voor de
personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding;
6° artikel 7 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende het ziekte-, bevallings- en
borstvoedingsverlof, toegekend aan tijdelijk aangestelde personeelsleden van de
onderwijsinstellingen, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap.
HOOFDSTUK VII. -
Overgangsbepalingen
Art. 12.
Het borstvoedingsverlof dat aanvangt
vóór 1 april 2009 en na deze datum eindigt, wordt behandeld
overeenkomstig de bepalingen die golden vóór die
datum.
Art. 13.
Personeelsleden die vóór 1
april 2009 borstvoedingsverlof hebben opgenomen voor hun kind, kunnen geen
aanspraak maken op onbezoldigd ouderschapsverlof voor datzelfde
kind.
[
Art. 13/1.
De perioden van verlof die door de personeelsleden van de centra voor basiseducatie opgenomen zijn vóór 1 januari 2018 voor dezelfde gebeurtenis, worden in rekening gebracht bij de berekening van het contingent dat vastgelegd is voor dat verlof..
]
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 14.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 april 2009, met uitzondering van hoofdstuk II, dat uitwerking heeft met
ingang van 1 september 1999, behalve artikel 2, § 1, 2°, dat
uitwerking heeft met ingang van 1 september 2005.
Art. 15.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.