Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ontwikkelingsdoelen voor opleidingsvorm 1 en opleidingsvorm 2 in het buitengewoon secundair onderwijs
goedkeuringsdatum
05 september 2014
publicatiedatum
B.S.20/03/2015
datum laatste wijziging
20/03/2015
De Vlaamse Regering,
Gelet op de Codex Secundair Onderwijs, artikel 262, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, en artikel 263, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 2014 betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften;
Gelet op het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 23 september 2008;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 mei 2014;
Gelet op de adviezen 56.450/1 en 56.451/1 van de Raad van State, gegeven op 3 juli 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De ontwikkelingsdoelen van opleidingsvorm 1 en opleidingsvorm 2 van het buitengewoon secundair onderwijs zijn opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 2.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE
De ontwikkelingsdoelen van opleidingsvorm 1 en opleidingsvorm 2 van het buitengewoon secundair onderwijs, vermeld in artikel 1
1. Wonen
1.1 Persoonlijk dagelijks leven
1.1.1 Lichamelijke aspecten
De jongere
1 geeft honger en dorst aan
2 neemt verschillende vormen van voeding op
3 neemt gezonde en evenwichtige voeding op
4 geeft nood aan verzorging aan
5 verzorgt zich hygiënisch
6 geeft behoefte aan rust aan
7 houdt zich aan het dag-nachtritme
8 beweegt gezond en evenwichtig
9 vult rustmomenten op een sociaal aanvaardbare manier in
1.1.2 Mentale aspecten
De jongere
10 gaat op een gepaste wijze om met genots- en geneesmiddelen
11 beoordeelt wat zijn aandeel is in successen en mislukkingen
12 houdt rekening met gedachten, gevoelens en wensen van anderen
13 ontwikkelt lichaamsbesef
14 ontwikkelt een seksuele identiteit
15 ontwikkelt een positief realistisch zelfbeeld
16 stelt zichzelf realistische doelen en stuurt ze indien nodig bij
17 staat open voor uitdagingen en heeft zin in initiatief
18 gaat om met emoties
19 gaat om met intimiteitsniveaus
20 gaat om met stress
21 bezorgt zichzelf een goed gevoel
22 bouwt veerkracht op
23 ervaart zichzelf en de wereld door middel van muzisch creatieve ervaringen
24 schat zijn mogelijkheden en zijn beperkingen in
25 geniet van een activiteit of situatie
26 gaat om met onvoorspelbaarheid
27 stelt zich weerbaar op
28 bouwt zijn eigen identiteit uit
1.1.3 Sociale aspecten
De jongere
29 bouwt persoonlijke relaties op
30 onderhoudt persoonlijke relaties
31 stelt zich weerbaar op in persoonlijke relaties
32 gaat om met kritiek
33 stelt bij eten of drinken sociaal aanvaardbaar gedrag
34 stelt bij verzorging sociaal aanvaardbaar gedrag
35 uit gedachten, gevoelens en wensen op een sociaal aanvaardbare manier
36 gaat om met conflicten
37 komt los van persoonlijke relaties
38 gebruikt sociaal aanvaardbare taal m.b.t. seksualiteit
39 beleeft zijn seksualiteit op een aangepaste en veilige wijze
40 stelt en aanvaardt regels en grenzen in relaties
41 stemt zijn voorkomen af op de situatie
42 aanvaardt verschillende stijlen van leiding geven
1.2 Huishoudelijke dagelijks leven
De jongere
43 bereidt een maaltijd
44 onderhoudt zijn omgeving
45 onderhoudt zijn kleding
46 doet boodschappen
47 beheert zijn budget
48 beheert zijn administratie en zijn correspondentie
49 voert huishoudelijke activiteiten uit rekening houdend met veiligheid, hygiëne en milieu
50 zorgt voor huisgenoten
51 richt zijn omgeving in
52 vindt een gepaste woonvorm
53 gebruikt ICT in functie van huishoudelijke activiteiten
1.3 Maatschappelijk dagelijks leven
De jongere
54 maakt gebruik van dienstverlenende instanties
55 maakt gebruik van hulpverlenende voorzieningen
56 maakt gebruik van commerciële instanties
57 participeert aan groepsactiviteiten
58 engageert zich in groepsactiviteiten
59 formuleert een mening over maatschappelijke vraagstukken met respect voor waarden en normen
60 past geldende rechten en plichten toe
61 maakt afspraken en houdt zich aan afspraken
2. Werken
2.2 Oriëntatie naar de job
De jongere
62 verkent de verschillende mogelijkheden van arbeidsgerichte activiteiten
63 kiest een haalbare arbeidsgerichte activiteit
64 schat mogelijkheden en beperkingen i.v.m. arbeidsgerichte activiteiten in
65 toont in een arbeidssituatie leer- en veranderingsbereidheid
66 maakt eigen wensen en verwachtingen in verband met werk kenbaar
67 plaatst de eigen arbeid in een zinvol maatschappelijk geheel
68 stemt zijn voorkomen af op de aard van de opdracht en op de werkomgeving
2.2 Proces en uitvoering
De jongere
69 beheerst en coördineert de nodige grove motoriek bij het uitvoeren van een opdracht
70 beheerst en coördineert de nodige fijne motoriek bij het uitvoeren van een opdracht
71 coördineert zijn bewegingen bij het uitvoeren van een opdracht
72 beheerst de nodige kracht voor het uitvoeren van een opdracht
73 doseert de nodige kracht voor het uitvoeren van een opdracht
74 voert volgens de opgelegde werkvolgorde de opeenvolgende handelingen uit
75 werkt gedurende een opgelegde tijd aan een opgelegde taak
76 past het eigen werkritme aan het opgelegd ritme aan
77 behaalt vooropgestelde kwaliteitseisen
78 werkt resultaatgericht
79 voert het werk met volle en volgehouden aandacht uit
80 handelt in een arbeidssituatie naar eigen mogelijkheden en beperkingen
81 houdt zich aan regels, afspraken en procedures van de arbeidssituatie
82 zet door bij moeilijkheden in de arbeidssituatie
83 past zich aan wijzigende omstandigheden in een arbeidssituatie aan
84 organiseert zijn eigen werkzaamheden in functie van de werkopdracht
85 reageert adequaat op problemen bij het productieproces of bij de dienstverlening
86 werkt samen als een schakel in een werkketen
87 toont initiatief passend bij de arbeidswerksituatie
88 verwerkt arbeidsgerelateerde formulieren
89 gebruikt arbeidsgerelateerde taal
2.3 Relaties op de werkvloer
De jongere
90 draagt bij tot het algemeen welzijn en een goede werksfeer
91 gebruikt zijn rechten en leeft plichten in een arbeidsengagement na
92 aanvaardt gezag van leidinggevenden
93 communiceert met collega's en leidinggevenden in functie van de werksituatie
94 maakt een onderscheid tussen privé en werk
2.4 Technische competenties
De jongere
95 past technieken toe die gebruikt worden in een assemblagewerkplaats
96 past technieken toe die gebruikt worden in een verpakkingswerkplaats
97 past technieken toe die gebruikt worden in een onderhoudsdienst
98 past technieken toe die gebruikt worden in een metaalwerkplaats
99 past technieken toe die gebruikt worden in een houtwerkplaats
100 past technieken toe die gebruikt worden een verzendingsdienst
101 past technieken toe die gebruikt worden in een groendienst
102 past technieken toe die gebruikt worden in een textielwerkplaats
103 past technieken toe die gebruikt worden in een keukenwerkplaats
104 past technieken toe die gebruikt worden in een cateringsdienst
105 past technieken toe die gebruikt worden in een drukkerij
106 past technieken toe die gebruikt worden in een logistieke dienst
107 past technieken toe die gebruikt worden in een ambachtelijke werkplaats
2.5 Veiligheid, hygiëne en welzijn op het werk
De jongere
108 houdt zich aan de geldende voorschriften inzake hygiëne
109 past veiligheidsvoorschriften toe
110 hanteert machines, gereedschappen, producten en grondstoffen op een correcte manier: veilig, ergonomische en efficiënt
111 gaat adequaat om met risico's
112 houdt de werkplek op orde
113 past duurzaamheidsprincipes toe
114 gaat om met werkdruk
115 reageert adequaat op omgevingsfactoren van de arbeidsplaats
116 neemt deel aan werkoverleg of een werkvergadering
3. Vrije tijd
3.1 Invulling van de vrije tijd
De jongere
117 verkent verschillende mogelijkheden om vrije tijd en vakantie in te vullen
118 maakt een evenwichtige en gevarieerde keuze voor vrije tijd en vakantie
119 experimenteert met verschillende materialen en technieken
120 experimenteert met klankbronnen en muziekinstrumenten
121 experimenteert met de bewegingsmogelijkheden van het eigen lichaam
122 experimenteert met dramatische expressie
123 bouwt een hobby uit
3.2 Participeren in vrije tijd
De jongere
124 vult lege tijd op een voor zichzelf zinvolle wijze in en houdt daarbij rekening met anderen
125 bouwt een persoonlijk netwerk op in kader van gekozen vrijetijdsbesteding
126 komt tot rust en ontspanning door vrijetijdsbesteding
127 gedraagt zich als volwaardig lid van een gekozen vereniging
128 respecteert spelregels en de regels van fairplay
129 schaft gepast materiaal en uitrusting aan
4. Overkoepelende ontwikkelingsdoelen
4.1 Ondersteuning
De jongere
130 kiest een adequaat hulpmiddel
131 gaat om met hulpmiddelen
132 stelt een hulpvraag
133 organiseert ondersteuning
134 communiceert persoonlijke voorkeuren
135 gaat om met hulpverleners
4.2 Zelfsturing
De jongere
136 maakt realistische keuzes
137 neemt initiatief
138 organiseert zijn activiteiten
139 staat open voor nieuwe ervaringen
140 tekent een realistisch toekomstperspectief uit.
141 neemt actief deel aan het besluitvormingsproces
142 is onderhandelingsvaardig
143 lost problemen op
4.3 Veiligheid en mobiliteit
De jongere
144 signaleert gevaar
145 gaat om met gevaar
146 houdt zich aan veiligheidsvoorschriften
147 reageert gepast in noodsituaties
148 voert opdrachten met een goede coördinatie van bewegingen uit
149 is mobiel
150 verplaatst zich veilig in het verkeer
151 maakt gebruik van openbaar of ander gemeenschappelijk vervoer
4.4 Numerieke ontwikkeling
De jongere
152 plant zijn dag-, week, maand- en jaarritme
153 voert taken uit waarvoor rekenkundige vaardigheden nodig zijn
154 voert taken uit waarvoor ruimtelijke richtingsbegrippen nodig zijn
155 gebruikt numerieke informatie
4.5 Talige ontwikkeling
De jongere
156 voert taken uit waarvoor talige vaardigheden nodig zijn
157 gebruikt het meest geschikte communicatiemiddel
158 gebruikt de meest geschikte communicatievorm
159 gebruikt talige informatie
4.6 Omgaan met ICT
De jongere
160 gebruikt ICT op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier
161 oefent zelfstandig in een door ICT- ondersteunde leeromgeving
162 leert zelfstandig in een door ICT-ondersteunde leeromgeving
163 gebruikt ICT om eigen ideeën creatief vorm te geven
164 zoekt, verwerkt en bewaart digitale informatie met behulp van ICT
165 gebruikt ICT bij het voorstellen van informatie aan anderen
166 gebruikt ICT om op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier te communiceren
167 kiest afhankelijk van het te bereiken doel adequaat uit verschillende ICT-toepassingen
168 stuurt het handelen bij na reflectie over het eigen ICT-gebruik en dat van anderen