OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering houdende
vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen
en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten
en psycho-medisch-sociale centra.
goedkeuringsdatum
27 FEBRUARI 1992
publicatiedatum
B.S.13/06/1992
datum laatste wijziging
03/01/2008
COORDINATIE
opgeheven
door B.Vl.R. 5-10-2007- B.S. 9-11-2007
De Vlaamse
Regering,
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op
artikel 13, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 459 van 10 september 1986,
en de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990;
Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van
Financiën en Begroting, gegeven op 2 december 1991;
Gelet
op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het noodzakelijk is onverwijld
over te gaan tot de uitvaardiging van de nieuwe bepalingen inzake fysische en
financiële normen teneinde de achterstand die in de afhandeling van de
bouwdossiers is ontstaan door de overlast in de Commissie van Deskundigen
bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 22 juni 1987 houdende
vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen
en van de fysische en financiële normen van de schoolgebouwen, internaten
en psycho-medisch-sociale centra, weg te werken;
Overwegende dat deze overlast een gevolg is van het niet langer
beantwoorden aan de realiteit van de normen die werden vastgelegd in het
hiervoor vermelde besluit alsmede het ontbreken van normen voor bepaalde
onderwijsniveaus. Dat inzonderheid de provinciale en gemeentelijke overheden
die bouwdossiers wensen in te leiden in het jaar 1992 tijdig moeten ingelicht
worden over de nieuwe normen die de subsidiëring zullen bepalen, dit met
het oog op het tijdig opmaken van de begroting 1992;
Op voorstel van de Gemeenschapsminister van Onderwijs en
Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
§ 1. Dit
besluit is van toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde of
gesubsidieerde :
- instellingen van gewoon en
buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs;
- instellingen voor hoger onderwijs, met uitzondering van het
universitair onderwijs;
- instellingen van
onderwijs voor sociale promotie;
-
psycho-medisch-sociale centra;
- internaten, met
uitzondering van de internaten die gehecht zijn aan een instelling voor
buitengewoon onderwijs en van de paramedische installaties van deze
instellingen.
§ 2. De normen
van dit besluit zijn van toepassing op de vestigingsplaatsen van instellingen,
centra of internaten waar de werken uitgevoerd worden.
§ 3. Voor de
toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
- de wet : de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd;
- de DIGO : de Dienst voor Infrastructuurwerken van het
Gesubsidieerd Onderwijs, zoals bedoeld in hoofdstuk II, afdeling II van de
wet;
- de ARGO : de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs in het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende
de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;
-
bouw : de werken tot oprichting van gebouwen of verwezenlijking van de
buiteninfrastructuren;
- modernisering : de werken
tot gehele geschiktmaking of volledige verbouwing van gebouwen of
buiteninfrastructuren;
- geschiktmaking : de
werken die strekken tot :
- aanpassing van
bestaande toestanden aan veranderde pedagogische behoeften zonder de in
aanmerking te nemen oppervlakten te vergroten;
-
verbetering van de functionaliteit en het rendement van de installaties en de
uitrustingen, alsmede van het comfort en de hygiëne van de
lokalen;
- het waarborgen van de veiligheid van
gebruikers en derden overeenkomstig de voorschriften inzake hygiëne,
veiligheid en brandpreventie.
Art. 2.
De fysische normen worden
uitgedrukt in maximale bruto-oppervlakten.
Onder
bruto-oppervlakte van een gebouw wordt verstaan het geheel van de
bruto-vloeroppervlakten van alle vloerniveaus.
De
vloerniveaus zijn inzonderheid de verdiepingen die geheel of gedeeltelijk onder
de grond zijn gebouwd, de bovengrondse verdiepingen en de verdiepingen voor
technische installaties.
De
bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt bepaald door de buitenomtrek
van de gebouwdelen die het gebouw begrenzen ter hoogte van de vloer. De
oppervlakte van de trappen, de liften en de installatiekokers moet op ieder
niveau tot de bruto-vloeroppervlakte worden gerekend.
Worden niet als bruto-vloeroppervlakte beschouwd :
1° de kruipruimten tussen de gelijkvloerse
verdieping en onderste niveau van het gebouw;
2° de dakverdiepingen, zolders en kelders die niet als
bruikbare lokalen kunnen worden ingericht;
3°
de technische holle ruimten tenzij deze volkomen afgewerkt zijn, deel uitmaken
van het gebouw en een vrije hoogte hebben van ten minste 2 meter;
4° de uitwendige noodtrappen;
5° de openingen en holle ruimten van meer dan
4m².
De fysische normen zijn alleen van
toepassing op de bouw- en moderniseringswerken.
Art. 3.
§ 1. Om de
maximale bruto-oppervlakten vast te stellen, waarop een instelling, een centrum
of een internaat recht heeft, wordt rekening gehouden met de school- of
internaatsbevolking op de tellingsdatum die gebruikt werd voor het vaststellen
van het aantal ambten voor de school of het internaat volgens de wettelijke,
decretale of reglementaire bepalingen, die de indiening van de aanvraag
voorafgaat.
Ieder ander relevant element moet
worden onderworpen aan het advies van de Commissie van Deskundigen.
§ 2. Indien meer
dan 2 jaren zijn verlopen tussen de indiening van de aanvraag tot werken en het
verlenen van de principiële beslissing wordt rekening gehouden met de
school- of internaatsbevolking op de tellingsdatum die aan de principiële
beslissing voorafgaat. Voor het Gemeenschapsonderwijs wordt onder
principiële beslissing verstaan : de beslissing of de akte waarbij het
bevoegd bestuursorgaan een programma van werken
goedkeurt.
Art. 4.
§ 1. Van de
pakketten van maximale bruto-oppervlakten van een instelling, centrum of
internaat, die volgen uit de toepassing van dit besluit, worden afgetrokken de
overeenstemmende bestaande bruto-oppervlakten voor de instelling, het centrum
of het internaat. Daartoe worden de bruto-oppervlakten van de gebouwen die zijn
opgericht voor 1 januari 1920 in aanmerking genomen naar verhouding van 70 %
van hun oppervlakte, die welke zijn gebouwd tussen 1 januari 1920 en 31
december 1969, naar verhouding van 90 %.
§ 2. De aftrek,
bedoeld in § 1, wordt niet doorgevoerd voor oppervlakten die aan hun
bestemming zijn onttrokken door de inrichtende macht. Het bewijs hiervan wordt
bijgevoegd bij het investeringsdossier.
Art. 5.
§ 1.
Onverminderd de stedebouwkundige voorschriften kan voor parkeer- en
manoeuvreerruimte een oppervlakte toegekend worden van maximum 24 m² per
personeelslid dat minstens een halve opdracht vervult.
§ 2. Voor de
bergplaatsen van fietsen en bromfietsen kan 1,20 m² per leerling die met
soortgelijk voertuig de school bezoekt, toegekend worden.
§ 3. De
toegelaten oppervlakte van de open speelplaats wordt vastgesteld op
:
- 6 m² per leerling van het gewoon
basisonderwijs en het buitengewoon basis- en buitengewoon secundair onderwijs,
met een minimum van 200 m²;
- 3 m² per
leerling van het secundair onderwijs;
- 0,80
m² per leerling voor de andere onderwijsniveaus.
§ 4. De
toegelaten oppervlakte voor de overdekte speelplaatsen wordt vastgesteld op
1,20 m² per leerling met een minimum van 50 m².
§ 5. Het
bevoegde bestuursorgaan van de ARGO of de DIGO beslist over lokalen met
technische vereisten zoals de voorzieningen voor de verwarming, de hoogspanning
en de reiniging.
De bruto-oppervlakten van deze
lokalen behoren niet tot de toegelaten maximale bruto-oppervlakten die in dit
besluit zijn voorgeschreven.
Art. 6.
Ingeval de inrichtende macht
de uitdrukkelijke verbintenis heeft aangegaan om de turnzaal ter beschikking te
stellen van verscheidene instellingen of vestigingsplaatsen mogen de lestijden
voor de turnzaal samengevoegd worden.
Art. 7.
§ 1. Er wordt
een Commissie van Deskundigen opgericht, hierna genoemd "de Commissie". Haar
leden worden benoemd door de Gemeenschapsminister van Onderwijs.
De Commissie bestaat uit :
1°
vier leden die de onderwijsnetten vertegenwoordigen : namelijk twee leden voor
het officieel onderwijs en twee leden voor het gesubsidieerd vrij onderwijs;
binnen het officieel onderwijs vertegenwoordigt één lid het
Gemeenschapsonderwijs en één lid het gesubsidieerd officieel
onderwijs;
2° drie leden, ambtenaren van de
diensten of instellingen van de Vlaamse Gemeenschap ervaren op het gebied van
scholengebouw;
3°één
pedagogisch adviseur;
4° een voorzitter die
wordt aangeduid onder de sub 2° bedoelde leden.
Voor elk werkend lid is er een plaatsvervanger die wordt aangeduid
door het werkend lid. Het secretariaat wordt waargenomen door een ambtenaar van
de diensten of instellingen van de Vlaamse Gemeenschap.
De vertegenwoordiger van het Gemeenschapsonderwijs wordt
voorgedragen door de centrale raad van de ARGO, de vertegenwoordigers van het
gesubsidieerd onderwijs worden voorgedragen door de representatieve
organisaties van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs.
De reglementering inzake reis- en verblijfskosten
zoals die geldt voor het personeel van de diensten en instellingen van de
Vlaamse Regering is van overeenkomstige toepassing op de leden van de commissie
die geen personeelslid zijn van deze diensten of instellingen.
De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op, dat aan de
Gemeenschapsminister van Onderwijs ter goedkeuring wordt voorgelegd.
§ 2. De
Commissie vergadert ten minste eenmaal om de twee maanden en verleent op vraag
van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en van de Dienst voor
Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs advies over alle
aangelegenheden en meer in het bijzonder :
1°
de afwijkingen op de bepalingen van dit besluit;
2° alle in dit besluit niet voorziene gevallen waarin werken
worden uitgevoerd, bedoeld in artikel 13, § 1, 1, b en 2 van de wet.
§ 3. De ARGO en
de DIGO kunnen over de in § 2, bedoelde aangelegenheden slechts beslissen
na eensluidend advies van de Commissie.
Van
artikel 38 kan niet worden afgeweken.
§ 4. De
Commissie brengt ieder jaar verslag uit bij de Gemeenschapsminister van
Onderwijs. De besturen van de hiervoor genoemde instellingen zijn verplicht
haar alle nodige hulp te verlenen voor de nauwgezette vervulling van haar
opdracht.
TITEL II. - Fysische normen
HOOFDSTUK I. - Kleuter-, lager en
basisonderwijs
Art. 8.
§ 1. Voor
een vestiging van kleuter- of lager onderwijs wordt de toegelaten maximale
bruto-oppervlakte vastgesteld als volgt :
1°
vestigingen met minder dan 72 leerlingen. Het totaal aantal vierkante meter
wordt toegekend volgens de formule :
- minder dan
26 leerlingen : 250 m²;
- van 26 tot 44
leerlingen : 360 m²;
- van 45 tot 56
leerlingen : 485 m²;
- van 57 tot 65
leerlingen : 590 m²;
- van 66 tot 71
leerlingen : 675 m²;
2° vestigingen met
72 leerlingen en meer. Het totaal aantal vierkante meter wordt toegekend
volgens de formule :
- van 72 tot 165 leerlingen
:
760 + 7,9 x (aantal regelmatige leerlingen min
72);
- van 166 tot 349 leerlingen :
1495 + 6,9 x (aantal regelmatige leerlingen min 165);
- 350 leerlingen en meer :
2765 + 6,3 x (aantal regelmatige leerlingen min 349).
§ 2. Indien
de werken in een vestiging van basisonderwijs worden verricht, worden de in
§ 1 voorgeschreven oppervlakten vermeerderd met 5 %.
§ 3. Voor de
levensbeschouwelijke lessen die niet in het lestijdenpakket zijn opgenomen
wordt de toegelaten bruto-oppervlakte vanaf 12 lestijden vermeerderd met 42
m². Verder heeft de school recht op 42 m² per bijkomende reeks van 24
georganiseerde wekelijkse lestijden.
§ 4.
Onverminderd de bepalingen van artikel 9 beslist de inrichtende macht vrijelijk
over de verdeling van de oppervlakten die ingevolge § 1 en § 2 worden
toegekend, mits hun pedagogische bestemming geëerbiedigd
wordt.
Art. 9.
§ 1. Voor
de vestigingen waarvan het georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsprogramma
in het kader van het lestijdenpakket meer dan 4 en minder dan 12 wekelijkse
lestijden voor lichamelijke opvoeding telt, wordt de krachtens artikel 8
toegelaten bruto-oppervlakte vermeerderd met 80 m², bestemd voor alle
voorzieningen ten behoeve van de lichamelijke opvoeding, en hun aanhorigheden.
§ 2. In het
geval van 12 wekelijkse lestijden en meer mag een specifiek lokaal worden
opgericht.
De maximale toegelaten
bruto-oppervlakte van de turnzaal, met inbegrip van de onontbeerlijke
bijgebouwen zoals kleedruimten, doucheruimten, bergruimten, toegangen, wordt
vastgesteld als volgt :
- van 12 tot en met 22
wekelijkse lestijden voor lichamelijke opvoeding : 320 m²;
- van meer dan 22 tot en met 49 wekelijkse lestijden voor
lichamelijke opvoeding : 485 m²;
- meer dan
49 wekelijkse lestijden voor lichamelijke opvoeding : 805 m².
§ 3. Van de
berekening van het wekelijks aantal lestijden lichamelijke opvoeding moeten de
lestijden zwemmen worden afgetrokken.
HOOFDSTUK II. - Secundair
onderwijs
Art. 10.
Drie pakketten van
maximale bruto-oppervlakten worden voorgeschreven.
Pakket nr. 1 betreft de lokalen die wegens de aard van de erin
gegeven lessen en hun uitrusting bijzondere afmetingen rechtvaardigen.
Pakket nr. 2 heeft betrekking op enerzijds de
lessen besteed aan de algemene vakken lichamelijke opvoeding en sportactiviteit
anderzijds de lessen besteed aan de specialiteit sprot, gerubriceerd hetzij als
technisch, hetzij als praktisch vak.
Pakket nr. 3
is een pedagogisch en dienstenpakket dat alle andere behoeften dekt.
De inrichtende macht beslist vrijelijk over de
verdeling van de oppervlakten binnen ieder pakket mits hun pedagogische
bestemming wordt geëerbiedigd.
Art. 11.
§ 1. Het
aantal wekelijkse uren-leraar dat in de instelling wordt georganiseerd dient
als grondslag bij de berekening van de pakketten nrs. 1 en 2.
§ 2. Het
aantal regelmatig ingeschreven leerlingen dient als grondslag bij de berekening
van de oppervlakten van pakket nr. 3.
Art. 12.
§ 1. De
maximale bruto-oppervlakte van pakket nr. 1 wordt vastgesteld op grond van de
hiernavolgende en de in artikel 13 vermelde bepalingen :
| coëfficiënt |
Algemene vakken : artistieke
opvoeding - muzikale opvoeding - plastische opvoeding | 150 |
Algemene vakken : aardrijkskunde -
geschiedenis - maatschappelijke vorming | 110 |
Algemeen vak :
informatica | 85 |
Algemeen vak : biologie en technisch
vak : toegepaste biologie | 150 |
Algemeen vak : chemie en technisch
vak : toegepaste chemie | 150 |
Algemeen vak : fysica en technisch
vak : toegepaste fysica | 150 |
Technisch vak : specialiteit
dactylografie - specialiteit steno-dactylografie | 85 |
Technisch vak : specialiteit
technologische opvoeding | 125 |
Technisch vak : specialiteit
elektriciteit | 85 |
Technisch vak : specialiteit
elektronica | 85 |
Technisch vak : specialiteit
elektromechani-ca | 125 |
Technisch vak : specialiteit
mechanica | 125 |
Technisch vak : specialiteit
autotechniek | 125 |
Leerprogramma : technisch
tekenen | 125 |
§ 2. De
totale bruto-oppervlakte van de lokalen met betrekking tot de in § 1
genoemde vakken, specialiteiten en leerprogramma's wordt verkregen door het
quotiënt van de deling van de in deze lokalen te organiseren wekelijkse
aantallen uren-leraar door het getal 29, te vermenigvuldigen met de in § 1
vermelde toepasselijke coëfficiënten.
§ 3. Pakket
nr. 1 omvat evenwel tenminste de coëfficiënt van de forfaitaire
bruto-oppervlakte die voorkomt tegenover de in § 1 genoemde vakken,
specialiteiten en leerprogramma's die werkelijk in de instelling worden
georganiseerd.
De uren-leraar van de algemene
vakken biologie, chemie en fysica en van toegepaste biologie, toegepaste
chemie, en toegepaste fysica, die voor de berekening van de oppervlakten in
aanmerking worden genomen zijn uitsluitend deze die een specifiek
laboratoriumgericht leerprogramma omvatten.
Art. 13.
§ 1. De
coëfficiënten van forfaitaire oppervlakten voor de in de § 3
hierna genoemde specialiteiten, gerubriceerd als praktisch vak, worden
afzonderlijk vastgesteld voor enerzijds de leerjaren van de eerste graad, en
anderzijds de overige leerjaren van het voltijds secundair onderwijs.
§ 2.
Onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake veiligheid,
hygiëne en bescherming van de arbeid, wordt de toegelaten oppervlakte van
de ruimten voor de praktische vakken verkregen door het quotiënt van de
deling van de daarin te verstrekken wekelijkse aantallen uren-leraar door het
getal 36, te vermenigvuldigen met de in § 3 voorkomende toepasselijke
coëfficiënten.
§ 3. In een
school waar ten minste 2 van de onderstaande vakken worden georganiseerd,
bedraagt de bruto-oppervlakte tenminste 240
m².
Praktijksectoren Praktische vakken | leerjaren van de eerste
graad | overige leerjaren |
| | |
- Praktijksector drukkerij
: Grafische technieken | 100 | 160 |
- Praktijksector economie :
Kantoortechnieken Verkoop Toerisme | - - - | 75 75 75 |
- Praktijksector elektriciteit -
electronica : Elektriciteit Elektronica | 100 - | 100 100 |
- Praktijksector kleding en textiel
: Kleding en/of textiel | 155 | 155 |
- Praktijksector hout en bouw
: Hout en/of houtsculptuur en/of meubelmakerij en/of schrijnwerkerij | 130 | 175 |
- Praktijksector kunst
: Plastische en decoratieve
technieken Publiciteitstekenen Schilderen en decoratie | 100 - - | - 155 260 |
- Praktijksector land- en tuinbouw :
Agrarische technieken Landbouw Tuinbouw | 100 - - | - 155 155 |
- Praktijksector mechanica
: Autotechniek Carrosserie Elektromechanica Koeltechniek Lassen-constructie Mechanica Sanitair Centrale verwarming | - - - - - 155 - - | 320 260 100 100 260 155 160 160 |
- Praktijksector personenverzorging
: Bio-esthetiek en/of grime Dameskappen en/of haartooi en/of herenkappen Huishoudkunde en/of
gezinstechnieken | - 130 155 | 130 130 155 |
- Praktijksector sociale
: Verpleegkunde Verzorgingstechnieken | - 155 | 155 - |
- Praktijksector voeding
: Bakkerij Hotel Slagerij Voeding | 155 155 155 155 | 155 155 155 155 |
- Praktijksector specifieke
opleidin-gen Uurwerken | - | 75 |
§ 4. 1°
In afwijking van § 2 en § 3 wordt de toegelaten oppervlakte voor de
leerprogramma's metselwerk en bouw-ruwbouw van de praktische vakken
gerangschikt binnen de praktijksector hout en bouw, verkregen :
- voor de leerjaren van de eerste graad : door het aantal
leerlingen die deze programma's volgen te vermenigvuldigen met 3,2
m²;
- voor de overige leerjaren : door het
aantal leerlingen die deze programma's volgen te vermenigvuldigen met 18
m².
Teneinde tegemoet te komen aan de
noodzakelijke opslagruimte voor materiaal en werktuigen wordt de op grond van
de voorgaande berekening bekomen maximale oppervlakte vermeerderd met :
- voor de instellingen die bedoelde programma's
uitsluitend in de eerste graad inrichten : 230 m²;
- voor de overige instellingen : 340 m².
2° In afwijking van § 2 en § 3 wordt de
maximale oppervlakte van de praktische vakken hout, hout-sculptuur,
meubelmakerij en schrijnwerkerij van de praktijksector hout en bouw, berekend
overeenkomstig § 2 en § 3, ten behoeve van de machinewerkplaats
vermeerderd met :
- voor de leerjaren van de
eerste graad : 120 m²;
- voor de overige
leerjaren : 190 m².
3° In afwijking van
§ 2 en § 3 bedraagt de minimale oppervlakte van de leerprogramma's
algemene mechanica werktuigmachines en smeden-lassen van de praktische vakken
van de praktijksector mechanica, respectievelijk : 190 m² en 320 m².
Art. 14.
De dossiers met betrekking
tot de praktische vakken die niet in de tabel onder artikel 13, § 3,
voorkomen, worden onderworpen aan het advies van de Commissie van Deskundigen.
Art. 15.
§ 1. De
totale bruto-oppervlakte van pakket nr. 2 zijn de lokalen waar de vakken
lichamelijke opvoeding en sportactiviteit en de specialiteit sport,
gerubriceerd als technisch vak of als praktisch vak, worden ingericht, wordt
berekend als volgt :
- tot 36 lestijden 485
m²
- tot 36 lestijden in een instelling voor
voltijds secundair onderwijs waarin een derde graad of een hogere cyclus wordt
georganiseerd 600 m²
- van meer dan 36 tot 72
lestijden 805 m²
- van meer dan 72 tot 108
lestijden 1200 m²
De lestijden
van het programma zwemmen worden niet in aanmerking genomen.
§ 2. Boven
de 1200 m² of 108 lestijden dient het voorafgaand advies van de Commissie
van Deskundigen te worden ingewonnen.
Art. 16.
Voor een instelling voor
voltijds secundair onderwijs wordt de maximale bruto-oppervlakte van het pakket
nr. 3 vastgesteld als volgt :
1° instellingen
met 101 regelmatige leerlingen en meer : het totaal aantal m² wordt
toegekend volgens de formule :
- van 101 tot 200
leerlingen : 1400 + 8,5 x (aantal regelmatige leerlingen min
100);
- van 201 tot 300 leerlingen : 2250 + 7,5 x
(aantal regelmatige leerlingen min 200);
- van 301
tot 400 leerlingen : 3000 + 6,5 x (aantal regelmatige leerlingen min
300);
- van 401 tot 500 leerlingen : 3650 + 6,0 x
(aantal regelmatige leerlingen min 400);
- van 501
tot 600 leerlingen : 4250 + 5,5 x (aantal regelmatige leerlingen min
500);
- vanaf 601 leerlingen : 4800 + 5 x (aantal
regelmatige leerlingen min 600).
2° Ieder
dossier betreffende een instelling met minder dan 101 regelmatige leerlingen
wordt onderworpen aan het voorafgaand eensluidend advies van de Commissie van
Deskundigen.
HOOFDSTUK III. - Buitengewoon
onderwijs
Art. 17.
De bepalingen van titel
II, Hoofdstuk I, zijn van toepassing op het buitengewoon kleuter-, lager en
basisonderwijs, met dien verstande dat de maximale bruto-oppervlakte berekend
overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, §§ 1, 2 en 3, naargelang
van de types van onderwijs bepaald in het koninklijk besluit van 28 juni 1978
houdende omschrijving van de types en de organisaties van het buitengewoon
onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse
niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt vermenigvuldigd :
- met 1,5 voor de types 1 en 8;
- met 1,8 voor de andere types.
Art. 18.
De bepalingen van
hoofdstuk II zijn van toepassing op het buitengewoon secundair onderwijs.
Nochtans wordt, bij de berekening van de maximale bruto-oppervlakte van pakket
nr. 3 het bekomen resultaat vermenigvuldigd met 1,5 voor de opleidingsvormen I
en II en met 2 voor de opleidingsvorm III.
In
afwijking van artikel 16, b, wordt de maximale bruto-oppervlakte voor
instellingen met minder dan 101 regelmatige leerlingen bepaald door het aantal
leerlingen te vermenigvuldigen met 25 m² voor de opleidingsvorm III en met
20 m² voor de opleidingsvormen I en II.
HOOFDSTUK IV. - Hoger onderwijs van het korte
type
Art. 19.
In de instellingen en
afdelingen van hoger onderwijs van het korte type die behoren tot de
economische, sociale en pedagogische groep, wordt de maximale bruto-oppervlakte
verkregen door het aantal studenten te vermenigvuldigen met 8 en in deze die
behoren tot de technische groep door te vermenigvuldigen met 16. Bovendien zijn
de bepalingen van "Hoofdstuk II - Secundair Onderwijs" toepasselijk op het
geval waarin lessen lichamelijke opvoeding en sport worden georganiseerd of
gesubsidieerd.
De dossiers van de instellingen
die van de andere groepen deel uitmaken, worden onderworpen aan het eensluidend
advies van de Commissie van Deskundigen.
HOOFDSTUK V. - Hoger onderwijs van het lange
type
Art. 20.
De maximale
bruto-oppervlakte waarover een instelling mag beschikken wordt bekomen door het
aantal studenten te vermenigvuldigen met één van de
coëfficiënten, uitgedrukt in m² hieronder opgenomen al
naargelang de afdeling waartoe zij behoort :
-
categorieën van de technische, landbouw-, artistieke en nautische
wetenschappen :
- kandidaturen : 20
m²;
- licenties : 30 m²;
- categorieën van economische, paramedische, sociale en
pedagogische wetenschappen :
- kandidaturen : 10
m²;
- licenties : 10 m².
HOOFDSTUK VI. - Internaten
Art. 21.
Een forfaitaire
bruto-oppervlakte van 18 m² per bed voor het basisonderwijs en de eerste
graad van het voltijds secundair onderwijs en van 32 m² per bed voor de
overige leerjaren van het voltijds secundair onderwijs, wordt toegekend op
grond van het aantal inwonende leerlingen ingeschreven op de datum die bij
artikel 3 is voorgeschreven. Wat de internaten van het buitengewoon onderwijs
betreft, wordt een forfaitaire bruto-oppervlakte toegekend van 18 m² per
bed voor de leerlingen van minder dan 15 jaar en 32 m² per bed voor de
leerlingen van 15 jaar en ouder.
Ieder
nieuwbouwprogramma, ook betreffende een uitbreiding, moet het voorwerp zijn van
een omstandig verslag en dient aan het eensluidend advies van de Commissie van
Deskundigen te worden onderworpen.
HOOFDSTUK VII. - Psycho-medisch-sociale
centra
Art. 22.
De maximale
bruto-oppervlakte voor een vestiging van een P.M.S.-centrum wordt verkregen
door met het getal 50 te vermenigvuldigen het totaal aantal leden van de
personeelsgroepen, conform de normen bepaald bij koninklijk besluit nr. 467 van
1 oktober 1986 betreffende de rationalisatie en programmatie en de normen
inzake personeelsomkadering van de psycho-medisch-sociale centra en tot
vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot de Fondsen voor
Schoolgebouwen, zoals gewijzigd bij decreet van 5 juli 1989.
HOOFDSTUK VIII. - Onderwijs voor sociale
promotie
Art. 23.
Het bevoegde
bestuursorgaan van de ARGO of de DIGO kan over de toegelaten bruto-oppervlakte
voor het onderwijs voor sociale promotie slechts een beslissing nemen na
eensluidend advies van de Commissie van Deskundigen.
TITEL III. - Financiële normen
Art. 24.
Voor de toepassing van deze
titel komt de eerste uitrusting zoals die is omschreven in artikel 18, §
2, van de wet niet in aanmerking.
Art. 25.
Indien de werken onderverdeeld
worden in verschillende toewijzingen wordt het totaal bedrag in aanmerking
genomen voor de toepassing van de bepalingen van deze titel.
Art. 26.
§ 1. Het bedrag
van de goedgekeurde inschrijving voor nieuwbouw of modernisering van een gebouw
wordt als normaal aanzien indien het begrepen is tussen 26.000 frank en 31.000
frank per vierkante meter bruto-oppervlakte zoals bepaald in artikel 2.
§ 2. 1° In
afwijking van § 1 wordt de prijsklasse voor de bouw van lokalen voor
lichamelijke opvoeding bepaald tussen 23.500 frank en 28.000 frank per
vierkante meter bruto-oppervlakte.
2° In
afwijking van § 1 wordt de prijsklasse met betrekking tot de nieuwbouw van
een volledig internaat van het gewoon of buitengewoon onderwijs bepaald tussen
465.000 frank en 555.000 frank per bed voor het basisonderwijs en de eerste
graad van het voltijds secundair onderwijs en 826.000 frank en 987.000 frank
per bed voor de overige leerjaren van het voltijds secundair onderwijs zoals
bepaald in hoofdstuk VI.
§ 3. Alle
bedragen met betrekking tot de financiële normen, vastgesteld op 1 januari
1991, dienen maandelijks te worden herzien volgens de formule toepasselijk op
de overheidsopdrachten, te weten :
p = P (0,40 s + 0,40 i +
0,20) S I |
Art. 27.
De bedragen bedoeld in artikel
26 zijn exclusief belasting op de toegevoegde waarde, algemene kosten en
contractuele prijsherziening.
Onder algemene
kosten verstaat men de erelonen der architecten, raadgevend ingenieurs en
experten van de studiebureaus.
Voor de toepassing
van artikel 26 wordt de kostprijs der werken verminderd met deze veroorzaakt
door uitzonderlijke omstandigheden, na eensluidend advies van de Commissie van
Deskundigen.
Art. 28.
De kostprijs per vierkante
meter van de geschiktmakingswerken betreffende gebouwen verwezenlijkt in een
vestiging gedurende een periode van 5 jaar die aanvangt op de dag waarop dit
artikel voor de eerste maal wordt toegepast, mag niet hoger liggen dan 60 % van
de waarde van het maximum van de overeenkomstig artikel 26 toepasselijke
prijsklasse.
Art. 29.
§ 1. De totale
kostprijs van de aanleg van de omgeving, de speel- en sportpleinen, de
openluchtparkeerplaatsen, de toegangswegen, de oprichting van
fietsenbergplaatsen en het aanbrengen van beplantingen mag niet hoger liggen
dan 10 % berekend op het produkt van de in m² uitgedrukte normatieve
bruto-oppervlakte van de vestiging met de van kracht zijnde financiële
norm, met dien verstande evenwel dat het overeenkomstig artikel 26
geïndexeerde bedrag van 6,5 miljoen niet wordt overschreden. Dit
percentage kan slechts worden overschreden na eensluidend advies van de
Commissie van Deskundigen.
§ 2. De
kostprijs voor de geschiktmakingswerken met betrekking tot deze
buiteninfrastructuren verwezenlijkt in een vestiging gedurende een periode van
5 jaar die aanvangt op de dag waarop deze bepaling voor de eerste maal wordt
toegepast mag niet hoger liggen dan 60 % van de in § 1 bedoelde norm.
Boven het plafond van 3,9 miljoen, geïndexeerd overeenkomstig artikel 26,
moet de Commissie van Deskundigen voorafgaand een eensluidend advies
verlenen.
§ 3. De
kostprijs voor de bouw of modernisering van een overdekte speelplaats mag niet
hoger liggen dan 16.000 frank per m², exclusief B.T.W., algemene kosten en
contractuele herzieningen.
TITEL IV. - Regels die de behoefte aan nieuwbouw of
uitbreiding bepalen
Art. 30.
Deze titel is toepasselijk op
alle gebouwen of gebouwencomplexen bestemd voor onderwijsdoeleinden, voor
psycho-medisch-sociale centra of internaten, die geheel of ten dele door
tussenkomst van de Belgische Staat of van de Vlaamse Gemeenschap zijn
opgericht.
Wordt geacht beschikbaar te zijn in de
zin van artikel 13, § 1, 1°, b, van de wet, elk gebouw of
gebouwencomplex :
1° dat volledig onbezet is,
of door de inrichtende macht binnen de termijn van een schooljaar kan worden
vrijgemaakt, en
2° waarvan de lokalen
beantwoorden aan de voorwaarden inzake bewoonbaarheid en hygiëne voldoen
of althans mits tussenkomst van het bevoegde bestuursorgaan van de ARGO of van
de DIGO in de vereiste staat kunnen worden gebracht.
Art. 31.
De geografische omschrijving
die dient in acht te worden genomen wordt bepaald door :
1°
de ruimte begrensd door een afstand van 1 km voor het basisonderwijs en 2 km
voor het secundair onderwijs;
2° de ruimte
begrensd door een afstand van 10 km voor het hoger onderwijs en de internaten
en van 20 km voor de psycho-medisch-sociale centra.
Onder afstand dient verstaan te worden de kortst mogelijke afstand
gemeten over de weg zoals beschreven in artikel 2.1. van het koninklijk besluit
van 1 december 1975 houdende het algemeen reglement op de politie van het
wegverkeer, zonder dat rekening wordt gehouden met omleidingen of
eenrichtingsverkeer.
Art. 32.
Bij ontvangst van een
aanvraag van een lokaal bestuursorgaan van de ARGO of van een inrichtende macht
van het gesubsidieerd onderwijs, onderzoekt respectievelijk de centrale raad
van de ARGO of de DIGO de beschikbaarheid van passende gebouwen binnen de
beschreven geografische zone.
De jaarverslagen
bedoeld in artikel 53, § 1, van het bijzonder decreet van 19 december 1988
betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en in artikel
20bis, § 7, 2°, van de wet bevatten een overzicht van de wijze waarop
respectievelijk de ARGO en de DIGO de bepalingen van onderhavig hoofdstuk
hebben toegepast.
Art. 33.
Indien de centrale raad van
de ARGO vaststelt dat zij beschikbare gebouwen bezit of indien in het
gesubsidieerd onderwijs de beschikbare gebouwen toebehoren aan de inrichtende
macht die de aanvraag tot bouwen of tot een tussenkomst heeft ingediend, is er
niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 33, § 1, 1°, b, van de wet.
Art. 34.
Indien de aanvraag uitgaat
van een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs en de beschikbaar
geachte gebouwen eveneens toebehoren aan een inrichtende macht van het
gesubsidieerd onderwijs, houder van een zakelijk recht dat haar de beschikking
over dat goed verleent en deze gebouwen daarenboven werden aangekocht, gebouwd,
uitgebreid of gemoderniseerd met tussenkomst van de DIGO of haar
rechtsvoorgangers binnen een periode van twintig jaar voorafgaand aan de
aanvraag, organiseert de DIGO een overleg met de betrokken inrichtende machten
en stelt de bezetting der beschikbare oppervlakten voor hetzij bij
huurovereenkomst, hetzij door erfpachtovereenkomst, hetzij door aankoop, op
basis van de verkoopwaarde bepaald door het bevoegd Comité van Aankoop,
ingesteld bij het koninklijk besluit van 3 november 1960 betreffende de
comités tot aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat,
van de staatsinstellingen en van de instellingen waarin de Staat een overwegend
belang heeft.
Indien het overleg niet slaagt
wegens weigering van de inrichtende macht die de aanvraag heeft ingediend,
wordt deze verworpen.
Indien het overleg niet
slaagt wegens weigering van de inrichtende macht waarvan het gebouw beschikbaar
geacht wordt, zal elke latere aanvraag voor werken uitgaande van deze
inrichtende macht, met betrekking tot de inrichtingen gelegen in hetzelfde
arrondissement, slechts kunnen onderzocht worden indien de DIGO vastgesteld
heeft dat het beschikbaar geacht gebouw bezet is of aan zijn bestemming is
onttrokken.
Art. 35.
Indien de aanvraag uitgaat
van een bestuursorgaan van de ARGO en de beschikbaar geachte gebouwen
toebehoren aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs, houder
van een zakelijk recht dat haar de beschikking over dat goed verleent en deze
gebouwen daarenboven werden aangekocht, gebouwd, uitgebreid of gemoderniseerd
met tussenkomst van de DIGO of haar rechtsvoorgangers binnen een periode van
twintig jaar voorafgaand aan de aanvraag, of indien de aanvraag uitgaat van een
inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs en het gebouw toebehoort aan
de ARGO, wordt op initiatief van de DIGO een overleg georganiseerd tussen de
vertegenwoordigers van de ARGO en de betrokken inrichtende macht van het
gesubsidieerd onderwijs met betrekking tot de bezetting van de beschikbare
oppervlakten, hetzij bij huurovereenkomst, hetzij door erfpachtovereenkomst,
hetzij door aankoop op basis van de verkoopwaarde bepaald door het bevoegd
Comité van Aankoop, ingesteld bij het hiervoor vermelde koninklijk
besluit.
Van dit overleg wordt er een
proces-verbaal opgemaakt.
Indien dit overleg niet
slaagt, kan er slechts een beroep worden gedaan op de in artikel 13, § 1,
van de wet bedoelde investeringsmiddelen na eensluidend advies van de Commissie
van Deskundigen.
Art. 36.
§ 1.
Onverminderd de toepassing van de artikelen 30, 31, 32, 33, 34 en 35 onderzoekt
de DIGO die een aanvraag ontvangt voor nieuwbouw van een infrastructuur voor
lichamelijke opvoeding bedoeld in artikel 15, § 2, of er binnen de afstand
van 2 km geen infrastructuur bestaat die geheel of gedeeltelijk eigendom is van
een lokale openbare overheid.
Indien dit het
geval is, en indien het bevoegde bestuursorgaan van de lokale overheid bereid
is en in staat is om deze infrastructuur ter beschikking te stellen mits
billijke vergoeding, wordt de bouwaanvraag geweigerd.
§ 2.
Onverminderd de toepassing van de artikelen 30, 31, 32, 33, 34 en 35 kan het
bevoegde bestuursorgaan van de ARGO slechts overgaan tot nieuwbouw van een
infrastructuur voor lichamelijke opvoeding bedoeld in artikel 15, § 2,
indien er binnen een straal van 2 km geen infrastructuur bestaat die geheel of
gedeeltelijk eigendom is van een lokale openbare overheid die bereid is om deze
infrastructuur ter beschikking te stellen mits billijke
vergoeding.
Het bewijs hiervan wordt geleverd door
een attest van het bevoegde bestuursorgaan van de lokale overheid. Dit attest
wordt gevoegd bij het dossier dat aan de Commissaris van de Vlaamse Regering
bij de ARGO wordt voorgelegd.
Art. 37.
Elke inrichtende macht die
zich benadeeld acht door een beslissing getroffen overeenkomstig de artikelen
31 of 32, kan tegen deze beslissing een beroep aantekenen bij de
Gemeenschapsminister van Onderwijs. Deze neemt slechts een beslissing na
eensluidend advies van de Commissie van Deskundigen.
TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 38.
De dossiers die voor
aanbesteding worden voorgelegd en waarvoor een principieel akkoord werd
verstrekt voor 1 juli 1987 mogen de fysische norm met 5 % overschrijden. De
financiële norm blijft echter van toepassing naar rata van de toegelaten
oppervlakten.
Wanneer deze dossiers de fysische
norm met meer dan 5 % overschrijden, worden de ARGO en de DIGO toegelaten de
meerkosten van honoraria op zich te nemen, die moeten toelaten de plannen en
documenten aan te passen aan de vorige stand van de studie waarbij deze
meerkost maximaal 5 % van de kost nodig voor het uitvoeren van het
werkprogramma mag bedragen.
Art. 39.
De Commissie van Deskundigen
zoals ze werd samengesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juni
1987 houdende de vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of
uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen van de
schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra, voleindigt haar
mandaat.
Art. 40.
Het koninklijk besluit van 22
juni 1987 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of
uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de
schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra, wordt opgeheven.
Art. 41.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 november 1991.
Art. 42.
De Gemeenschapsminister
bevoegd voor Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.