Besluit van de Vlaamse Regering waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde Gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding [1B.Vl.R. van 04/12/1991
B.S. 21/02/1992
en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand1B.Vl.R. van 04/12/1991
B.S. 21/02/1992
] , aan de leerplicht kan worden voldaan.

  • goedkeuringsdatum
    27 JUNI 1990
  • publicatiedatum
    B.S.03/08/1990
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    10/10/2000

COORDINATIE

(1) B.Vl.R. van 04/12/1991 (B.S. 21/02/1992)

De Vlaamse Regering,

Gelet op de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, inzonderheid artikel 1, § 6;

Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, gegeven op 22 mei 1990;

Gelet op het advies van de raad van State;

Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van Onderwijs;

Na beraadslaging,

Besluit :

Artikel 1.

Dit besluit is van toepassing op de aan de leerplicht onderworpen jongeren, die door de jeugdrechtbank overeenkomstig artikel 37, 4°, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming werden toevertrouwd aan één van de volgende Gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht :

- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand De Hutten te Mol;

- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand De Markt te Mol;

- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand Ruiselede;

- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand Beernem;

[1B.Vl.R. van 04/12/1991
B.S. 21/02/1992
of aan de onthaal- en oriëntatiecentra, en de observatiecentra, wiens residentiële voorzieningen door de Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin werden erkend als voorzieningen van categorie 4 en 5, zoals nader omschreven in het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 1989 tot regeling van de algemene erkenningsvoorwaarden en de vaststelling van de subsidienormen zoals bedoeld in artikelen 23 en 28 van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand.1B.Vl.R. van 04/12/1991
B.S. 21/02/1992
]

Art. 2.

§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder huisonderwijs verstaan, het onderwijs dat, al naar het geval, voltijds of deeltijds aan een jongere wordt verstrekt tijdens de periode dat deze door de jeugdrechtbank in één van de in artikel 1 vermelde instellingen is geplaatst.

§ 2. Onder het in § 1 bedoelde voltijds onderwijs, wordt het onderwijs verstaan dat wordt verstrekt naar rata van minimum 28 en maximum 36 wekelijkse lestijden van 50 minuten.

§ 3. Onder het in § 1 bedoelde deeltijds onderwijs, wordt het onderwijs verstaan dat wordt verstrekt naar rata van 15 wekelijkse lestijden van 50 minuten.

Art. 3.

De in artikel 1 vermelde instellingen die aan de leerplichtigen huisonderwijs verstrekken, dienen voor deze leerlingen de volgende documenten, slaande op de periode dat ze in de instelling verblijven, aan de bevoegde inspectieleden te zenden :

1° Een verklaring dat de leerplichtige huisonderwijs geniet overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, § 6, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;

2° Een verklaring houdende de verbintenis van de instelling dat het toezicht op het peil van het onderwijs door het bevoegde inspectielid op de plaats waar het huisonderwijs wordt verstrekt, wordt aanvaard;

3° Een opgave van het leerprogramma dat wordt onderwezen;

4° Een lijst van de personen die het huisonderwijs verstrekken, met vermelding van eventuele bekwaamheidsbewijzen.

Art. 4.

Het bevoegde inspectielid controleert tenminste éénmaal per schooljaar het peil van het huisonderwijs en dit op een vooraf aan de betrokken instelling medegedeeld tijdstip.

Een verslag van deze controle wordt overgemaakt aan, naargelang van het geval, het Bestuur van het Basisonderwijs of het Bestuur van het Secundair Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs.

Art. 5.

De Gemeenschapsminister van Onderwijs duidt de inspectieleden aan die bevoegd zijn voor het toezicht en de controle op het huisonderwijs.

Art. 6.

§ 1. Door de inspectie, daartoe gemachtigd door de Gemeenschapsminister van Onderwijs, wordt aan de jongere een attest toegekend als een bewijs dat gedurende een bepaalde periode huisonderwijs werd genoten.

§ 2. Het model van het in § 1 vermeld attest en de modaliteiten voor de invulling ervan, worden door de Gemeenschapsminister van Onderwijs vastgesteld.

Art. 7.

Dit besluit treedt in werking op 1 september 1990.

Art. 8.

De Gemeenschapsminister van Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.