OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering betreffende de
basiscompetenties van de leraren.
goedkeuringsdatum
29 SEPTEMBER 1998
publicatiedatum
B.S.16/02/1999
datum laatste wijziging
17/01/2008
COORDINATIE
opgeheven
door B.Vl.R. 5-10-2007 - B.S. 17-1-2008
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet van 16 april 1996 betreffende de
lerarenopleiding en de nascholing, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op het besluit van 29 september 1998 betreffende de
beroepsprofielen van de leraren;
Gelet op het
advies van de inspectie van financiën, gegeven op 10 maart 1998;
Gelet op de adviezen van de Vlaamse
Onderwijsraad, gegeven op 7 juli 1997 en 27 november 1997;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door volgende
omstandigheden : dat de lerarenopleiders sinds 1 september 1997 het
opleidingsprogramma van hun lerarenopleiding moeten bepalen op basis van de
basiscompetenties, zodat de leraren die vanaf het jaar 2000 afstuderen deze
basiscompetenties zullen verworven hebben; dat de lerarenopleiders tijdens het
academiejaar 1997-1998 wel beschikten over de ontwerpteksten van de in dit
besluit opgenomen basiscompetenties, maar dat het zowel voor de betrokken
studenten als voor de hogescholen van belang is dat zij zo snel mogelijk
zekerheid krijgen over de juridische bekrachtiging van deze inhouden;
Gelet op het advies van de Raad van State,
gegeven op 28 september 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid,
2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs
en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De basiscompetenties van de
leraren worden vastgesteld, zoals bepaald in de bijlagen bij dit besluit.
Art. 2.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1997.
Art. 3.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE - Basiscompetenties
Gemeenschappelijke basiscompetenties
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
Vaardigheid 1.1
De beginsituatie van de lerenden en de leergroep
achterhalen
De leraar kan leerlingkenmerken van
de lerenden en de leergroep in overleg achterhalen.
De benodigde kennis omvat de kenmerken van de leerlingen en de
leergroep en de werkwijzen om die te achterhalen.
Vaardigheid 1.2
Doelstellingen kiezen en formuleren
De leraar kan doelstellingen kiezen op basis van de leerplannen,
waarin de ontwikkelingsdoelen en eindtermen vervat zijn, op basis van het
pedagogisch project en het schoolwerkplan. De leraar kan tevens doelstellingen
kiezen en formuleren, rekening houdend met de kenmerken van de lerenden en van
de leergroep. De leraar kan doelstellingen ook situeren in bestaande
leerlijnen. Waar er onderscheid is tussen basisdoelstellingen en uitbreiding
kan hij dit motiveren, op basis van de leerplannen en het schoolwerkplan. De
leraar kan doelstellingen concreet en operationeel formuleren.
De benodigde kennis omvat de leerplannen en de
eindtermen/ontwikkelingsdoelen, evenals de techniek van formulering en van
eenvoudig klasseren van doelstellingen.
Vaardigheid 1.3
De
leerinhouden/leerervaringen selecteren
De leraar
kan keuzes maken uit een gegeven aanbod, rekening houdend met criteria van
beginsituatie en maatschappelijke relevantie.
De
benodigde kennis omvat de leerplannen en geschikte informatiebronnen over de
leerinhouden.
Vaardigheid 1.4
De
leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten
De leraar kan, naargelang het geval, de
leerinhouden/leerervaringen opdelen in leerstappen, thema's en projecten. Hij
kan ook het verband leggen met andere vak- en leergebieden, zowel horizontaal
als verticaal. De leraar kan leerinhouden/leerervaringen vertalen in zinvolle
opdrachten die aansluiten bij de leefwereld en motivatie van de lerenden.
De benodigde kennis omvat vormen van ordening
zoals cursorische, exemplarische, concentrische. Ze omvat eveneens
verwantschappen tussen het eigen leer-/vormingsgebied en andere leer- en
vormingsgebieden.
Vaardigheid 1.5
Een aangepaste
methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen
De leraar kan werkvormen kiezen en ze afstemmen op de
doelstellingen. Hij kan tevens gepaste groeperingsvormen kiezen, een goede
timing bepalen en een aangepaste ruimte creëren. De leraar kan
multimediale werkvormen gebruiken. De leraar kan zijn aanpak
differentiëren waar dit nodig is.
De
benodigde kennis omvat diverse werkvormen en combinaties daarvan, waarbij
rekening wordt gehouden met een gedifferentieerde aanpak en met een kritisch
gebruik van multimediale mogelijkheden.
Vaardigheid 1.6
In
teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen
De
leraar kan in teamverband informatie over leermiddelen terugvinden en
raadplegen (o.m. met behulp van informatietechnologie), rekening houdend met de
specifieke noden van de doelgroep. Desgevallend moet de leraar ze ook kunnen
aanpassen.
De benodigde kennis omvat relevante
bronnen om leermiddelen te vinden, evenals criteria om ze te beoordelen.
Vaardigheid 1.7
Realiseren van een adequate leeromgeving
De leraar moet motiverende leeromgevingen kunnen
ontwerpen, rekening houdend met de beginsituatie, met een mogelijke
succesbeleving van de lerenden en met authentieke en reële situaties. De
leraar speelt adequaat in op wat zich voordoet in de feitelijke leeromgeving en
kan werken met de inbreng van lerenden. Hij bevordert het actief ontdekken en
verwerken van leerinhouden. De leraar leert de lerenden nadenken over hun
leerproces.
De benodigde kennis omvat de
kenmerken van een adequate en motiverende leeromgeving.
Vaardigheid 1.8
Observatie/evaluatie voorbereiden
De
leraar kan in overleg doelstellingvalide vragen, taken en opdrachten in diverse
vormen kiezen en eventueel opstellen. Wat het observeren betreft, kan de leraar
in overleg met collega's observatie-instrumenten kiezen en desgevallend
opstellen. Hij kan ook de functie van een specifiek evaluatiemoment bepalen.
Met ondersteuning kan de leraar beoordelingscriteria bepalen.
De benodigde kennis omvat evaluatietechnieken en -instrumenten,
(leerling)volgsystemen en een visie op evaluatie met het oog op bijsturing en
remediëring.
Vaardigheid 1.9
Observeren/proces en
product evalueren
De leraar kan op systematische
wijze gegevens verzamelen via toetsen, observaties, zelfevaluatiegegevens van
de lerende en gesprekken. Verder kan de leraar de vorderingen en prestaties
correct interpreteren en beoordelen. De leraar kan, met ondersteuning van het
team, adviezen geven over de voortgang van de lerenden in hun schoolloopbaan.
De leraar kan activiteiten voor remediëring voorstellen. Hij kan ook
studieresultaten rapporteren en bespreken. De leraar kan het eigen didactisch
handelen toetsen aan evaluatiegegevens.
De
benodigde kennis omvat evaluatietechnieken en -instrumenten,
(leerling)volgsystemen, een visie op evaluatie in functie van bijsturing en
remediering, de techniek van foutenanalyse en van zelfevaluatie.
Functioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder
Vaardigheid 2.1
In overleg een positief leefklimaat creëren
voor de lerenden in klasverband en op school
De
leraar werkt als teamlid mee aan het opbouwen van een positieve interactie met
de klas als groep, waarbij hij ook de relatie tussen de lerenden stimuleert. De
leraar oefent zich in het gepast omgaan met gevoelens van lerenden. De leraar
kan zijn omgang met de lerende kritisch bevragen.
De benodigde kennis omvat groepsdynamische en interactieprocessen
en, voor zover ze niet in de leerplannen zijn opgenomen, de eindtermen en
ontwikkelingsdoelen voor sociale vaardigheden.
Vaardigheid 2.2
De
emancipatie van de lerenden bevorderen
De leraar
kan de eigenheid van de individuele lerende en van de sociale groepen
herkennen, bespreekbaar maken met de jongeren en hanteren met het oog op
zelfontplooiing en sociale integratie van de jongere.
De benodigde kennis omvat diverse leef- en jongerenculturen en
cultuurverschillen tussen verschillende sociale groepen.
Tevens
heeft de leraar kennis van het ontstaan van beeldvorming en vooroordelen en van
het omgaan daarmee. Ook het begrip "risicoleerling" moet worden
geëxpliciteerd.
Vaardigheid 2.3
Door attitudevorming
lerenden op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie
voorbereiden
Bij attitudevorming richt de leraar
zich op de van toepassing zijnde eindtermen resp.ontwikkelingsdoelen, het
pedagogisch project en een aantal conventies voor sociale omgang. Hij kan in de
klascontext waarden bespreekbaar maken en door voorbeeldgedrag stimulerend
optreden. De leraar kan het verborgen leerplan herkennen.
De benodigde kennis omvat het pedagogisch project, het
schoolwerkplan, de van toepassing zijnde eindtermen/ontwikkelingsdoelen en de
verschijningsvormen van het verborgen leerplan.
Vaardigheid 2.4
Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een
pedagogische context
De leraar kan
maatschappelijke gebeurtenissen aan de vormingsinhouden koppelen. Daarnaast kan
de leraar lerenden kritisch leren omgaan met massamedia.
De
benodigde kennis omvat informatiebronnen in verband met de maatschappelijke
dimensie.
Vaardigheid 2.5
Adequaat omgaan met
lerenden in sociaal-emotionele probleemsituaties en met lerenden met
gedragsmoeilijkheden Met ondersteuning kan de leraar probleemgedrag herkennen
dat kan wijzen op sociaal-emotionele problemen bij lerenden.
Onder begeleiding leert de leraar met het geconstateerde
probleemgedrag om te gaan.
De benodigde kennis
omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties en het ontstaan
van gedragsmoeilijkheden.
Vaardigheid 2.6
Het fysiek welzijn van de lerenden bevorderen
De leraar speelt een rol bij het bevorderen van de gezondheid. Hij
is in staat te zorgen voor het algemeen lichamelijk welzijn van de lerenden en
hij kan dringende verzorgingstaken uitvoeren.
De
ondersteunende kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van lerenden en de
basisprincipes van eerste hulpverlening.
Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk
expert
Vaardigheid 3.1
Basiskennis beheersen en recente evoluties in
verband met inhouden en vaardigheden uit de leergebieden/vakgebieden volgen
De leraar beheerst de basiskennis van het eigen
inhoudelijk domein en leert de eigen deskundigheid bevorderen door zelfstudie,
nascholing, interne en externe begeleiding en stages.
De benodigde kennis omvat de inhoudelijke opbouw en samenhang van
het vak- of leergebied en kennis van de mogelijkheden tot permanente vorming.
Vaardigheid 3.2
De verworven kennis en vaardigheid met betrekking
tot leergebieden en vakgebieden aanwenden
De
leraar kan flexibel gebruik maken van de resultaten uit 3.1 in de
pedagogisch-didactische aanpak.
Vaardigheid 3.3
Het eigen
vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod
De leraar kan in het onderwijsaanbod horizontale
en verticale verbanden onderkennen.
De benodigde
kennis omvat leerlijnen, verwantschappen tussen eigen en andere
leer/vakgebieden en kennis van onderwijsstructuren en studieloopbanen.
Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator
Vaardigheid 4.1
Een gestructureerd werkklimaat bevorderen
De leraar kan technieken, vaardigheden en
aanpakwijzen aanwenden die te maken hebben met orde houden en klasmanagement.
De benodigde kennis omvat kennis van
klasmanagement en leerbelemmerende en -bevorderende factoren.
Vaardigheid 4.2
Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren,
passend in een tijdsplanning
a) vanuit het
oogpunt van de leraar
b) vanuit het oogpunt van
de lerende
De leraar kan voor de leerlingen,
gelijktijdige en/of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen.
De leraar kan de eigen taken op korte en langere termijn plannen.
De benodigde kennis omvat de diverse vormen van
tijdsmanagement zoals agenda's, jaarplan.
Vaardigheid 4.3
Op
correcte wijze administratieve taken uitvoeren
De
leraar kan op correcte wijze omgaan met een aantal administratieve
verplichtingen die behoren tot het takenpakket van de leraar zoals het
bijhouden van leerlinggegevens, agenda, evaluatiegegevens,
lessenroos-ter/activiteitenrooster.
De benodigde
kennis omvat de administratieve verplichtingen van de leraar, inclusief het
doel ervan.
Vaardigheid 4.4
Een stimulerende en
werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de
lerenden
De benodigde kennis omvat de kenmerken
van stimulerende en veilige speel- of leer- of werkvoorzieningen in een lokaal.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator -
de leraar als onderzoeker
Vaardigheid 5.1
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
De leraar kan vernieuwende inzichten uit de
opleiding in de klas aanwenden. Vanuit begeleide reflectie over nieuwe
maatschappelijke ontwikkelingen en de schoolcultuur brengt hij vernieuwende
inzichten in de klaspraktijk in.
De benodigde
kennis omvat kenmerken van schoolcultuur, wijzen van reflecteren op eigen
functioneren in de klas- en schoolcontext en actuele visies en trends inzake
onderwijs en de eigen didactische praktijk.
Vaardigheid 5.2
Kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek
De leraar kan gemakkelijk toegankelijke
literatuur in verband met voorbeelden uit de eigen praktijk, selecteren en
raadplegen.
De benodigde kennis omvat relevante
en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.
Vaardigheid 5.3
Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen.
De leraar kan de klaspraktijk vanuit reflectie op
eigen ervaringen bijsturen, onder meer door het onder begeleiding uitvoeren van
een eenvoudig actie-onderzoek.
De benodigde
kennis omvat vormen van reflectie op het eigen onderwijsgedrag en de kenmerken
van een eenvoudig actie-onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van
de ouders/verzorgers (1)
Vaardigheid 6.1
Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan
met gegevens over de lerende
De leraar kan de
ouders/verzorgers uitleggen wat de functie is van de gegevens die men over de
leerling verzamelt en hoe men er discreet mee omgaat.
De benodigde kennis omvat elementen van deontologie in verband met
gegevens over de lerende.
Vaardigheid 6.2
Aan ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun
kind in de school
De leraar kan informatie
verstrekken over leervorderingen, studiekeuze, gedrag- en houdingsaspecten. De
leraar kan in overleg adviezen voor ondersteuning thuis geven. Ook moet hij op
de hoogte zijn van mogelijkheden tot externe hulpverlening.
De benodigde kennis omvat veel voorkomende
samenwerkingsmogelijkheden tussen school en ouders betreffende leerlinggedrag,
communicatietechnieken en beschikbare hulpverleningsinstanties of -personen.
Vaardigheid 6.3
In overleg met het team de ouders/verzorgers
informeren over het klas- en schoolgebeuren
De
leraar kan de ouders/verzorgers informeren over onderwijsactiviteiten van de
eigen school en over het eigen pedagogisch handelen.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken.
Vaardigheid 6.4
Met ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en
onderwijs
De leraar kan in overleg komen tot
suggesties voor een gelijkgerichte aanpak van de lerende.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken.
___________________
(1) Het begrip
"verzorgers" duidt op de personen die ter vervanging van de ouders de
verantwoordelijkheid dragen voor de lerende.
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
Vaardigheid 7.1
Participeren aan samenwerkingsstructuren
De leraar realiseert zijn opdracht in
samenwerking met de leden van het schoolteam. Dit impliceert dat hij
participeert aan samenwerkingsstructuren. De leraar kan tevens gegeven
voorbeelden van aanwending van het lestijdenpakket illustreren.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken,
toegespitst op vergaderen, diverse overlegorganen en het begrip
lestijdenpakket.
Vaardigheid 7.2
Binnen het team over
een taakverdeling overleggen en die naleven
De
leraar kan over regels en afspraken met collega's overleggen en naleven wat
afgesproken is.
De benodigde kennis omvat
communicatietechnieken.
Vaardigheid 7.3
De eigen
pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar
maken
De leraar kan aan collega's en aan de
schoolleiding advies vragen over het eigen pedagogisch en didactisch handelen.
Hij kan positieve en negatieve feedback in het eigen handelen integreren.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken
en mogelijkheden tot hospiteren en intervisie.
Vaardigheid 7.4
Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid en die van de
lerende
De leraar kan relevante en actuele
documentatie over juridische en administratieve aspecten van het leraarschap
verzamelen.
De leraar moet op de hoogte zijn van
de rechten van de lerende en kan daaruit de conclusies trekken voor evaluatie
en advisering.
De benodigde kennis omvat
geselecteerde en goed toegankelijke juridische kennis rond de bedoelde
rechtszekerheid.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
Vaardigheid 8.1
In overleg contacten leggen, communiceren en
samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven
aanbieden
De leraar kan in overleg contacten
leggen, communiceren en samenwerken met de belangrijkste onderwijsbetrokken
initiatieven zoals jongerenadviescentra, onderwijsinitiatie-ven van
organisaties, gemeentelijke jeugdinitiatieven e.d.
De benodigde kennis omvat een overzicht van bekende en/of in de
betrokken regio actieve instanties en initiatieven.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
Vaardigheid 9.1
Deelnemen aan het maatschappelijk debat over
onderwijskundige thema's
De leraar kan in
discussie treden met collega's over onderwijskundige thema's.
De benodigde kennis omvat onderwijsbeleidsorganen en -processen en
de historische en internationale dimensie van onderwijskundige thema's.
Vaardigheid 9.2
Reflecteren over het beroep van de leraar en de
plaats ervan in de samenleving
De leraar kan met
collega's in discussie treden over de rol van het onderwijs in de samenleving
en over de plaats van de leraar daarin.
De
benodigde kennis omvat onderwijsbeleidsorganen en -processen, historische en
internationale elementen en het eigen beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
Vaardigheid 10.1
Actuele thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch
benaderen rond de volgende domeinen
10.1.1 Het
sociaal-politieke domein
10.1.2 Het
sociaal-economische domein
10.1.3 Het
levensbeschouwelijke domein
10.1.4 Het
cultureel-esthetische domein
10.1.5 Het
cultureel-wetenschappelijke domein
De leraar kan
relevante informatie rond deze thema's identificeren. Hij kan werken aan een
interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie rond deze domeinen.
De benodigde kennis omvat relevante en
geselecteerde literatuur en documentatie.
Attitudes
Volgende attitudes gelden
voor alle functionele gehelen.
A1
beslissingsvermogen
durven een standpunt in te
nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook verantwoordelijkheid voor
opnemen
A2 relationele gerichtheid
in zijn contact met anderen kenmerken van
echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen
A3 kritische ingesteldheid
bereid
zijn zichzelf en zijn omgeving in vraag te stellen, de waarde van een bewering
of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te
verifiëren, alvorens een stelling in te nemen
A4 leergierigheid
actief zoeken naar
situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen
A5 organisatievermogen
erop gericht
zijn de taken zodanig te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het
beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden
A6 zin voor samenwerking
bereid zijn
om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken
A7 verantwoordelijkheidszin
zich
verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en zich engageren om een
positieve ontwikkeling van de lerende te bevorderen
A8 creatieve gerichtheid
erop
gericht zijn om uit diverse situaties en informatiebronnen ideeën te
genereren en deze op een originele manier gestalte te geven in een
ontwikkelingsaanbod voor de lerende
A9
flexibiliteit
bereid zijn zich aan te passen aan
wijzigende omstandigheden, o.m. middelen, doelen, mensen en procedures
A10 gerichtheid op adequaat en correct
taalgebruik en communicatie
in de mondelinge en
schriftelijke communicatie met lerenden, ouders, leden van het schoolteam en
externen, erop gericht zijn een adequaat en correct taalgebruik te hanteren en
aandacht te hebben voor het belang van non-verbale communicatie
Basiscompetenties voor de leraar kleuteronderwijs
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
Vaardigheid 1.1
De beginsituatie van de kinderen en de groep
achterhalen
De leraar kan, in overleg met
teamleden of externen, zowel individuele kindkenmerken als kenmerken van de
groep achterhalen. Hij houdt daarbij steeds de kleuter in zijn totale
persoonlijkheidsontwikkeling op het oog.
De
benodigde kennis omvat de kindkenmerken en de kenmerken van de groep en de
werkwijzen om die te achterhalen.
Vaardigheid 1.2
Doelstellingen kiezen en formuleren
Bij het kiezen en formuleren van doelen neemt de leraar de
mogelijkheden van de kinderen als referentiepunt. Daarom is hij in staat
gedifferentieerde doelen te formuleren. Hij kan daarbij gebruik maken van onder
meer leerplannen, waarin verwezen wordt naar ontwikkelingsdoelen en eindtermen,
ontwikkelings- en leerlijnen en het schoolwerkplan. De leraar is niet alleen in
staat doelstellingen te formuleren, maar ook doelbewust te handelen. Voor
kleuters met specifieke opvoedingsbehoeften kan de leraar het hem aangereikte
handelingsplan hanteren.
De benodigde kennis
omvat de leerplannen en de eindtermen/ontwikkelingsdoelen, ontwikkelings- en
leerlijnen, evenals de techniek van formulering en van eenvoudig klasseren van
doelstellingen. De leraar heeft ook kennis van het concept en proces van
handelingsplanning.
Vaardigheid 1.3
De
leerinhouden/leerervaringen selecteren
De leraar
kan, rekening houdend met criteria van beginsituatie en maatschappelijke
relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod waardoor elk kind
maximale kansen op ontwikkeling krijgt. Hij is daarnaast ook in staat om
spontaan in te spelen op reacties van kinderen. Hij kan een situatie die zich
voordoet, omzetten in een leervaring, in de ruime betekenis van het woord. De
kleuteronderwijzer is in staat om leer- en ontwikkelingskansen te benutten
vanuit de interactie met de kleuter.
De benodigde
kennis omvat de leerplannen en de voor het ontwikkelingsaanbod geschikte
informatiebronnen en materialen.
Vaardigheid 1.4
Leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in
onderwijsaanbod
De leraar kan de horizontale en
verticale samenhang vorm geven en bewaken. Hij kan met andere woorden een
ontwikkelingsaanbod samenstellen waarin de verschillende ontwikkelingsgebieden
geïntegreerd vervat zitten en hij kan binnen de verschillende
ontwikkelingsgebieden zorgen voor de nodige verdiepende ervaringen. De leraar
kan een aanbod creëren dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van
de kleuters.
De benodigde kennis omvat de
inhoudelijke opbouw van en samenhang binnen en tussen diverse
ontwikkelingsgebieden.
Vaardigheid 1.5
Een aangepaste
methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen
De leraar kan aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de
doelstellingen. Hij kan tevens gepaste groeperingsvormen kiezen, een goede
timing bepalen en een aangepaste ruimte creëren. De leraar kan
multimediale werkvormen gebruiken en zijn aanpak differentiëren waar dit
nodig is.
De benodigde kennis omvat diverse werk-
en groeperingsvormen en combinaties daarvan, rekening houdend met een
gedifferentieerde aanpak en met een kritisch gebruik van nieuwe multimediale
mogelijkheden.
Vaardigheid 1.6
In teamverband
(ontwikkelings)materialen kiezen en aanpassen of ontwikkelen
De leraar kan informatie over ontwikkelingsmaterialen terugvinden
en raadplegen (o.m. met behulp van informatietechnologie), rekening houdend met
de specifieke noden van de doelgroep. Materialen kiezen doet men in regel in
samenspraak met collega's. Desgevallend moet de leraar ze ook kunnen aanpassen
of aanvullende materialen maken.
De benodigde
kennis omvat relevante bronnen om (ontwikkelings)materialen te vinden, evenals
criteria om ze te beoordelen.
Vaardigheid 1.7
Realiseren van een
ontwikkelingsbevorderende omgeving
De leraar kan
voor kleuters motiverende omgevingen creëren die rekening houden met de
belangstelling en de capaciteiten van de kinderen en die de mogelijkheid bieden
tot dialoog en interactie. De leraar maakt de kans op betrokkenheid en
succesbeleving bij de kleuters zo hoog mogelijk door te werken met authentieke
en reële situaties die voor de kleuters betekenisvol zijn.
De leraar speelt adequaat in op wat zich voordoet
in de feitelijke leeromgeving en kan werken met de inbreng van de kinderen.
De leraar kan enerzijds stimulerend optreden en
anderzijds is hij ook in staat om aan het kind de autonomie te verlenen om
initiatief te nemen en om op een eigen wijze de dingen aan te pakken. De leraar
bevordert het actief ontdekken en verwerken van leerervaringen en leert de
kinderen nadenken over hun leerproces.
De
benodigde kennis omvat de kenmerken van een ontwikkelings-bevorderende en
motiverende omgeving, inclusief de rol van een aangepast taalgebruik daarin.
Vaardigheid 1.8
Observatie voorbereiden
De leraar kan, met ondersteuning van anderen, bepalen waar hij bij
de observatie van de kleuters zal op letten en welke beoordelingscriteria hij
hanteert om uit te maken of kinderen een "gezond" ontwikkelingsverloop kennen
of integendeel in hun ontwikkeling stagneren of problemen ondervinden. In
overleg met collega's kan hij instrumenten kiezen ter ondersteuning van de
observaties. De leraar is ook in staat om de functie van een specifiek
observatiemoment te bepalen (screening, remediëring, doorverwijzing...).
De benodigde kennis omvat observatietechnieken en
-instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen en visies op
observatie in functie van bijsturing en remediëring.
Vaardigheid 1.9
Observeren met het oog op bijsturing of remediëring
De leraar kan op permanente en systematische
wijze observatiegegevens verzamelen en aanwenden voor eventuele bijsturing van
het eigen handelen of remediëring bij de kleuters. Hij kan de
signaalwaarde van gedragingen achterhalen en leren interpreteren in een ruimer
ontwikkelingsverloop. Op basis hiervan kan hij passende interventies en
activiteiten voor remediëring voorstellen. In overleg met collega's kan
hij adviezen geven over de voortgang van de kinderen in hun schoolloopbaan. De
leraar is tevens in staat om het eigen didactisch handelen te toetsen aan
observatiegegevens.
De benodigde kennis omvat
observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van
gedragingen en visies op observatie in functie van bijsturing en
remediëring en kennis van wijzen van reflecteren op eigen onderwijsgedrag.
De kennis omvat tevens de structuur van het lager onderwijs en van het
buitengewoon onderwijs, met het oog op (her)oriëntering en eventuele
samenwerking.
Functioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder
Vaardigheid 2.1
In overleg een positief leefklimaat creëren
voor de kinderen in de groep en op school
De
leraar werkt als teamlid aan het opbouwen van een positieve interactie met de
groep, waarbij hij ook de relatie tussen de kinderen stimuleert. Hij zorgt
ervoor dat de inbreng en keuzen van kinderen worden gerespecteerd en
gewaardeerd. De leraar oefent zich ook in het gepast reageren op gevoelens van
kinderen. Hij kan zijn omgang met hen kritisch bevragen met het oog op een
groeibevorderende relatie met elk kind.
De
benodigde kennis omvat groepsdynamische en interactieprocessen en kennis van
sociale ontwikkeling bij jonge kinderen.
Vaardigheid 2.2
De
emancipatie van het kind bevorderen
De leraar kan
de authenticiteit van elk kind ondersteunen en kinderen kansen geven tot
verantwoordelijkheid. Hij kan de eigenheid van een individueel kind en van
sociale groepen herkennen, bespreekbaar maken en hanteren met het oog op
zelfontplooiing en sociale integratie van elk kind.
De benodigde kennis omvat kennis van diverse leef- en
kinderculturen en cultuurverschillen tussen verschillende sociale groepen.
Tevens heeft de leraar kennis van het ontstaan van beeldvorming en vooroordelen
en van het omgaan daarmee. Ook het begrip "risicoleerling" moet worden
geëxpliciteerd.
Vaardigheid 2.3
Door attitudevorming
kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie
voorbereiden
De leraar kan een aantal conventies
inzake sociale omgang voorleven en leren toepassen. Maar ook door het voorleven
en bespreekbaar maken van positieve waardeoriëntaties kan de leraar jonge
kinderen gevoelig maken voor hogere doelen. De leraar is bovendien in staat om
het verborgen leerplan te herkennen.
De benodigde
kennis omvat het pedagogisch project, het schoolwerkplan, de
verschijningsvormen van het verborgen leerplan en de van toepassing zijnde
eindtermen/ontwikkelingsdoelen, evenals kennis van morele ontwikkeling bij
jonge kinderen.
Vaardigheid 2.4
Actuele
maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context
De leraar kan ontwikkelingsaanbod koppelen aan
maatschappelijke gebeurtenissen en verschijnselen. Daarnaast kan de leraar
kinderen kritisch leren omgaan met de massamedia.
De benodigde kennis omvat informatiebronnen in verband met de
maatschappelijke dimensie in het ontwikkelingsaanbod.
Vaardigheid 2.5
Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele
probleemsituaties en met kinderen met gedragsmoeilijkheden
Met ondersteuning van collega's of externen kan de leraar
probleemgedrag herkennen dat kan wijzen op sociaal-emtionele problemen bij
kinderen. Onder begeleiding leert hij met geconstateerde probleemgedragingen om
te gaan.
De benodigde kennis omvat diverse vormen
van sociaal-emotionele probleemsituaties, signaalgedrag bij jonge kinderen en
kennis van het ontstaan van gedragsmoeilijkheden.
Vaardigheid 2.6
Het fysieke welzijn van de kinderen bevorderen
De leraar speelt een rol bij het bevorderen van de gezondheid. Hij
is in staat te zorgen voor het algemeen lichamelijk welzijn
van de kleuter en hij kan dringende verzorgingstaken uitvoeren.
De benodigde kennis omvat de kenmerken van fysiek
welzijn van jonge kinderen en de basisprincipes van eerste hulpverlening.
Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk
expert
Vaardigheid 3.1
Basiskennis beheersen en recente evoluties i.v.m.
inhouden en vaardigheden uit de ontwikkelingsgebieden in het kleuteronderwijs
volgen
De leraar beheerst de basiskennis op het
eigen inhoudelijk terrein en leert de eigen deskundigheid te bevorderen via
zelfstudie, nascholing, interne en externe begeleiding, stages en
uitwisselingsprojecten.
De benodigde kennis omvat
de inhoudelijke opbouw en samenhang tussen de diverse ontwikkelingsgebieden en
kennis van de mogelijkheden van permanente vorming.
Vaardigheid 3.2
De verworven kennis en vaardigheid aanwenden
De leraar kan flexibel gebruik maken van de resultaten uit de
vaardigheid 3.1 in de pedagogisch-didactische aanpak.
Vaardigheid 3.3
Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van
het onderwijsaanbod.
De leraar kan de horizontale
en verticale verbanden onderkennen in het onderwijsaanbod.
De benodigde kennis omvat ontwikkelings- en leerlijnen en
verwantschappen tussen verschillende ontwikkelingsgebieden, zowel voor het
kleuteronderwijs als voor de eerste jaren van het lager onderwijs.
De leraar heeft ook kennis van op zijn minst de
structuur van het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en van de
integratiemogelijkheden tussen beide, met het oog op oriëntering of
eventuele samenwerking.
Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator
Vaardigheid 4.1
Een gestructureerd speel-, leerklimaat bevorderen
De leraar kan technieken, vaardigheden en
aanpakwijzen aanwenden die te maken hebben met orde houden en klasmanagement.
De benodigde kennis omvat de aspecten van
(kindaangepast) klasmanagement en van leerbelemmerende en leerbevorderende
factoren.
Vaardigheid 4.2
Een kindaangepast
activiteiten- en/of dagverloop creëren, kaderend in een tijdsplanning
De leraar kan gelijktijdige en/of opeenvolgende
activiteiten met de kinderen vlot en soepel laten verlopen en een kindaangepast
dagverloop opbouwen. hij kan een timing respecteren maar ook aanpassen indien
nodig.
De leraar kan de eigen taken op korte en
langere termijn plannen.
De benodigde kennis
omvat de diverse aspecten van (kindaangepast) tijdsmanagement en voor de leraar
relevante planningsmethoden op korte en langere termijn.
Vaardigheid 4.3
Op
correcte wijze administratieve taken uitvoeren
De
leraar kan op correcte wijze omgaan met een aantal administratieve
verplichtingen die behoren tot het takenpakket van de leraar zoals het
bijhouden van leerlinggegevens, agenda, evaluatiegegevens,
activiteiten-rooster.
De benodigde kennis omvat
de administratieve verplichtingen van de leraar, inclusief het doel ervan.
Vaardigheid 4.4
Een stimulerende en werkbare leefruimte
creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen
De leraar kan een ruimte aanpassen aan de
mogelijkheden en behoeften van de kinderen en die ruimte aangenaam, functioneel
en veilig inrichten.
De benodigde kennis omvat de
kenmerken van een veilig en rijk milieu voor jonge kinderen.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator -
de leraar als onderzoeker
Vaardigheid 5.1
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
De leraar kan vernieuwende inzichten uit de
opleiding in de klas aanwenden. Vanuit begeleide reflectie over nieuwe
maatschappelijke ontwikkelingen en de eigen schoolcultuur brengt hij
vernieuwende inzichten in de klaspraktijk in.
De
benodigde kennis omvat kenmerken van schoolcultuur, wijzen van reflecteren op
eigen functioneren in de klas- en schoolcontext en actuele visies en trends
inzake onderwijs en didactische praktijk.
Vaardigheid 5.2
Kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek
De leraar kan gemakkelijk toegankelijke
literatuur inzake onderwijsonderzoek, aansluitend bij de eigen praktijk,
selecteren en raadplegen.
De benodigde kennis
omvat relevante en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.
Vaardigheid 5.3
Het eigen functioneren kunen bevragen en
bijsturen
De leraar kan de klaspraktijk vanuit
reflectie op eigen ervaringen bijsturen, onder meer door het onder begeleiding
uitvoeren van een eenvoudig actie-onderzoek.
De
benodigde kennis omvat vormen van reflectie op het eigen onderwijsgedrag en de
kenmerken van een eenvoudig actie-onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van
de ouders/verzorgers (1)
Vaardigheid 6.1
Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan
met gegevens over het kind
De leraar kan de
ouders/verzorgers uitleggen wat de functie is van de gegevens die men over het
kind verzamelt en hoe men er discreet mee omgaat.
De benodigde kennis omvat elementen van deontologie in verband met
gegevens over kinderen.
Vaardigheid 6.2
Aan
ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun kind in de school
De leraar kan informatie uitwisselen over het
ontwikkelingsverloop van het kind op school. De leraar is, onder begeleiding,
in staat adviezen voor ondersteuning thuis te geven. Ook kan hij, in overleg
met het multidisciplinair team, ouders/verzorgers in contact brengen met
hulpverleners.
De kennis omvat
communicatietechnieken en beschikbare hulpverleningsinstanties of -personen.
Vaardigheid 6.3
In overleg met het team de ouders/verzorgers
informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren
De leraar kan de ouders/verzorgers informeren over
onderwijsactiviteiten en het eigen pedagogisch handelen. In regel gebeurt dat
in afspraak met het schoolteam. De leraar is ook in staat om ouders/verzorgers
functioneel te betrekken bij klas- en schoolactiviteiten.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken.
Vaardigheid 6.4
Met ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en
onderwijs
De leraar kan in overleg met
ouders/verzorgers komen tot suggesties voor een gelijkgerichte aanpak van een
kind. Hij is tevens bereid en in staat om de eigen aanpak toe te lichten.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken
___________________
(1) Het begrip "verzorgers" duidt op de personen die ter
vervanging van de ouders de verantwoordelijkheid dragen voor het kind.
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
Vaardigheid 7.1
Participeren aan samenwerkingsstructuren
De leraar realiseert zijn opdracht in
samenwerking met de leden van het schoolteam. Dit impliceert dat hij kan
participeren aan samenwerkingsstructuren. De leraar kan tevens verschillende
mogelijkheden van aanwending van het lestijdenpakket illustreren.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken,
toegespitst op vergaderen, diverse overlegorganen en kennis van het begrip
lestijdenpakket.
Vaardigheid 7.2
Binnen het team over
een taakverdeling overleggen en die naleven
De
leraar kan regels en afspraken met collega's overleggen en naleven wat
afgesproken is.
De benodigde kennis omvat opnieuw
communicatietechnieken.
Vaardigheid 7.3
De eigen
pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar
maken
De leraar kan aan collega's en aan de
schoolleiding advies vragen over het eigen pedagogisch en didactisch handelen.
Hij is ook in staat om positieve en negatieve feedback te integreren in het
eigen handelen.
De benodigde kennis is
communicatietechnieken en mogelijkheden van hospiteren en intervisie.
Vaardigheid 7.4
Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid
en die van het kind
De leraar kan relevante en
actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het
leraarschap verzamelen.
Daarnaast is hij ook op
de hoogte van de rechten van kinderen en de consequenties voor evaluatie en
advisering.
De benodigde kennis omvat
geselecteerde en goed toegankelijke juridische kennis rond de bedoelde
rechtszekerheid.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
Vaardigheid 8.1
In overleg contacten leggen, communiceren en
samenwerken met externe instanties, die onderwijsbetrokken initiatieven
aanbieden
De leraar kan in overleg contacten
leggen, communiceren en samenwerken met de belangrijkste onderwijsbetrokken
initiatieven zoals jongerenadviescentra, onderwijsinitiatie-ven van
organisaties, gemeentelijke jeugdinitiatieven e.d.
De benodigde kennis omvat een overzicht van bekende en/of in de
betrokken regio actieve instanties en initiatieven.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
Vaardigheid 9.1
Deelnemen aan het maatschappelijk debat over
onderwijskundige thema's
De leraar kan met
collega's in discussie treden over onderwijskundige thema's.
De benodigde kennis omvat onderwijsbeleidsorganen en -processen en
de historische en internationale dimensie van onderwijskundige thema's.
Vaardigheid 9.2
Reflecteren over het beroep van de leraar en de
plaats ervan in de samenleving
De leraar kan met
collega's in discussie treden over de rol van het onderwijs in de samenleving
en over de plaats van de leraar daarin.
De
benodigde kennis omvat onderwijsbeleidsorganen en -processen, de historische en
internationale dimensie van onderwijsthema's en kennis van het eigen
beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
Vaardigheid 10.1
Actuele thema's en ontwikkelingen onderscheiden
en kritisch benaderen rond de volgende domeinen
10.1.1 Het sociaal-politieke domein
10.1.2 Het sociaal-economische domein
10.1.3 Het levensbeschouwelijke domein
10.1.4 Het cultureel-esthetische domein
10.1.5 Het cultureel-wetenschappelijke domein
De leraar is in staat om relevante informatie rond deze thema's te
identificeren. Hij kan werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan
met informatie rond deze domeinen.
De benodigde
kennis is hier relevante en geselecteerde literatuur en documentatie.
Attitudes
Volgende attitudes gelden
voor alle functionele gehelen.
A1
Beslissingsvermogen :
durven een standpunt in te
nemen of tot een handeling over te gaan, er er ook de verantwoordelijkheid voor
opnemen
A2 Relationele gerichtheid :
in contacten met anderen kenmerken van echtheid,
aanvaarding, empathie en respect tonen
A3
Kritische ingesteldheid :
bereid zijn zichzelf en
zijn omgeving in vraag te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de
wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren,
alvorens een stelling in te nemen.
A4
Leergierigheid
actief zoeken naar situaties om
zijn competentie te verbreden en te verdiepen.
A5
Organisatievermogen
erop gericht zijn de taken
zodanig te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel
op een efficiënte manier bereikt kan worden.
A6 Zin voor samenwerking
bereid zijn
om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
A7 Verantwoordelijkheidszin
zich
verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en zich engageren om een
positieve ontwikkeling van het kind te
bevorderen.
A8 Creatieve gerichtheid
erop gericht zijn om uit diverse situaties en
informatiebronnen ideeën te genereren en deze op een originele manier
gestalte te geven in een ontwikkelingsaanbod voor de kinderen.
A9 Flexibiliteit
bereid zijn zich
aan te passen aan wijzigende omstandigheden, o.m. middelen, doelen, mensen en
procedures.
A10 Gerichtheid op correct
taalgebruik en communicatie
in de mondelinge en
schriftelijke communicatie met kinderen, ouders, leden van het schoolteam en
externen, erop gericht zijn een adequaat en correct taalgebruik te hanteren en
aandacht te hebben voor het belang van non-verbale communicatie.
Basiscompetenties voor de leraar lager onderwijs
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
Vaardigheid 1.1
De beginsituatie van de kinderen en de
leerlingengroep achterhalen
De leraar kan bij de
kinderen en de leerlingengroep kenmerken achterhalen die van invloed kunnen
zijn op leren en onderwijzen. De leraar kan hiervoor een beroep doen op ervaren
collega's en ondersteunende diensten.
De
benodigde kennis omvat de kenmerken van de kinderen en de leerlingengroep en de
werkwijzen om die te achterhalen.
Vaardigheid 1.2
Doelstellingen kiezen en formuleren
De leraar kan doelstellingen kiezen op basis van de leerplannen,
waarin de ontwikkelingsdoelen en eindtermen vervat zijn, op basis van het
pedagogisch project en het schoolwerkplan. Voor kinderen met specifieke
opvoedingsbehoeften kan de leraar met het hem aangereikt handelingsplan omgaan.
De leraar kan doelstellingen kiezen en formuleren, rekening houdend met de
beginsituatie van de kinderen, met de kenmerken van de groep en van de
individuele leerling. Met het oog op het formuleren en kiezen van
doelstellingen kan hij leerlijnen in handboeken en leerplannen herkennen. Waar
er onderscheid is tussen basisdoelstellingen en uitbreiding kan hij dit
motiveren, op basis van de leerplannen en het schoolwerkplan. Hij kan tevens
impliciete doelen die in leer- en opvoedingssituaties besloten liggen,
expliciteren. De leraar kan doelstellingen concreet en operationeel
omschrijven.
De benodigde kennis omvat de
leerplannen en de eindtermen/ontwikkelingsdoelen, het proces van
handelingsplanning, evenals de techniek van formulering en van eenvoudig
klasseren van doelstellingen.
Vaardigheid 1.3
De
leerinhouden/leerervaringen selecteren
De leraar
kan keuzes maken uit een gegeven aanbod (doelen en inhouden), rekening houdend
met criteria van beginsituatie, van maatschappelijke relevantie, van
beschikbare tijd en hulpmiddelen en rekening houdend met de kenmerken van het
aanbod thuis.
De benodigde kennis omvat de
leerplannen en geschikte informatiebronnen over de leerinhouden.
Vaardigheid 1.4
De leerinhouden/leerervaringen structureren en
vertalen in opdrachten
De leraar kan, naargelang
het geval, het ontwikkelingsaanbod opdelen in leerstappen, thema's en
projecten. Hij kan ook het verband leggen tussen leerstofonderdelen en tussen
leergebieden, zowel horizontaal als verticaal. De leraar kan
leerinhouden/leerervaringen vertalen in zinvolle opdrachten die aansluiten bij
de leefwereld en motivatie van de kinderen.
De
benodigde kennis omvat vormen van ordening zoals cursorische, exemplarische,
concentrische. Ze omvat eveneens de inhoudelijke opbouw van en verwantschappen
tussen de verschillende leergebieden.
Vaardigheid 1.5
Een
aangepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen
De leraar kan werkvormen kiezen en ze afstemmen op de
doelstellingen. Hij kan tevens gepaste groeperingsvormen kiezen, een goede
timing bepalen en een aangepaste ruimte creëren. De leraar kan
multimediale werkvormen gebruiken. De leraar kan zijn aanpak
differentiëren waar dit nodig is.
De
benodigde kennis omvat diverse werkvormen en combinaties daarvan, waarbij
rekening wordt gehouden met een gedifferentieerde aanpak en met een kritisch
gebruik van multimediale mogelijkheden.
Vaardigheid 1.6
In
teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen
De
leraar kan in teamverband informatie over leermiddelen terugvinden en
raadplegen (o.m. met behulp van informatietechnologie). Op basis van deze
informatie, en in overleg met collega's, kiest de leraar leermiddelen rekening
houdend met de specifieke noden en kenmerken van de doelgroep. Desgevallend
moet de leraar de leermiddelen kunnen aanpassen.
De benodigde kennis omvat relevante bronnen om voor het leer- en
ontwikkelingsaanbod geschikte leermiddelen te vinden, evenals criteria om ze te
beoordelen.
Vaardigheid 1.7
Realiseren van een
adequate leeromgeving
De leraar kan motiverende
leeromgevingen ontwerpen, rekening houdend met de beginsituatie, de
belangstelling, het verwerkingsniveau van de kinderen en met een reële
kans op betrokkenheid en succesbeleving. Deze leeromgevingen bieden
mogelijkheid tot interactie. De leraar kan de leerinhouden inbedden in
authentieke situaties, die voor de betrokken leerlingen betekenisvol zijn
én representatief voor nieuwe contexten waarin kennis en vaardigheden
kunnen worden toegepast. De leraar speelt adequaat in op wat zich voordoet in
de feitelijke leeromgeving en kan werken met de inbreng van de kinderen. De
leraar bevordert het actief ontdekken en verwerken van leerinhouden, o.m. door
een beroep te doen op het probleemoplossend vermogen. De leraar leert de
kinderen nadenken over hun leerproces.
De
benodigde kennis omvat de kenmerken van een adequate en motiverende
leeromgeving.
Vaardigheid 1.8
Observatie/evaluatie
voorbereiden
De leraar kan in overleg
doelstellingvalide vragen, taken en opdrachten onder diverse vormen kiezen en
eventueel opstellen. Wat het observeren betreft, kan de leraar in overleg met
collega's observatie-instrumenten kiezen en desgevallend opstellen. Hij kan ook
de functie van een specifiek evaluatiemoment bepalen waarbij de evaluatie geen
doel op zich is maar een aanzet tot remediëring van vastgestelde tekorten.
Met ondersteuning kan de leraar beoordelingscriteria bepalen om de vorderingen
van het kind te beoordelen.
De benodigde kennis
omvat evaluatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen en een visie op
evaluatie met het oog op bijsturing en remediëring.
Vaardigheid 1.9
Observeren/proces en product evalueren met het oog op bijsturing
en remediëring
De leraar kan op
systematische wijze gegevens verzamelen i.v.m. het leer- en ontwikkelingsproces
van het kind, via toetsen, observaties, zelfevaluatiegegevens van de lerende en
gesprekken. In het kader van een systematische gegevensverzameling kan de
leraar ook een kindvolgsysteem gebruiken. Verder kan de leraar de vorderingen
en prestaties correct en objectief interpreteren en beoordelen. De leraar kan
studieresultaten rapporteren en bespreken en, met ondersteuning van het team,
adviezen geven over de voortgang van de kinderen in hun schoolloopbaan. De
leraar kan adviezen en activiteiten voor remediëring voorstellen. De
leraar kan het eigen didactisch handelen toetsen aan evaluatiegegevens.
De benodigde kennis omvat evaluatietechnieken en
-instrumenten, kindvolgsystemen, een visie op evaluatie met het oog op
bijsturing en remediëring en de techniek van foutenanalyse en van
zelfevaluatie. De benodigde kennis omvat tevens de structuur van het
voorafgaand en volgend onderwijsniveau en van het buitengewoon onderwijs met
het oog op (her)oriëntering en eventuele samenwerking.
Functioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder
Vaardigheid 2.1
In overleg een positief leefklimaat creëren
voor de kinderen in de leerlingengroep en op school
De leraar werkt als teamlid mee aan het opbouwen van een positieve
interactie met de leerlingengroep, waarbij hij ook de relatie tussen de
kinderen stimuleert en problemen in de leerlingengroep bespreekbaar maakt. De
leraar zorgt ervoor dat kinderen zich veilig en gewaardeerd voelen. De leraar
oefent zich in het gepast omgaan met gevoelens van de kinderen. Hij kan zijn
omgang met hen kritisch bevragen met het oog op een groeibevorderende relatie
met elk kind.
De benodigde kennis omvat
groepsdynamische en interactieprocessen en, voor zover ze niet in de
leerplannen zijn opgenomen, de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor sociale
vaardigheden.
Vaardigheid 2.2
De emancipatie van
de kinderen bevorderen
De leraar kan de eigenheid
van het individuele kind en van de sociale groepen herkennen, bespreekbaar
maken en hanteren met het oog op zelfontplooiing en sociale integratie van de
kinderen. Bovendien biedt de leraar het kind kansen tot mondigheid,
zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid.
De benodigde kennis omvat diverse leef- en kinderculturen en
cultuurverschillen tussen verschillende sociale groepen. Tevens heeft de leraar
kennis van het ontstaan van beeldvorming en vooroordelen en van het omgaan
daarmee. Ook het begrip "risicoleerling" moet worden geëxpliciteerd.
Vaardigheid 2.3
Door attitudevorming kinderen op individuele
ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden
Bij attitudevorming richt de leraar zich op de van toepassing
zijnde eindtermen resp.ontwikkelingsdoelen, het pedagogisch project en een
aantal conventies voor sociale omgang. Hij kan in de klascontext waarden
bespreekbaar maken en door voorbeeldgedrag stimulerend optreden. Hierbij houdt
de leraar rekening met de ontwikkeling van de kinderen. De leraar kan het
verborgen leerplan herkennen.
De benodigde kennis
omvat het pedagogisch project, het schoolwerkplan, de van toepassing zijnde
eindtermen/ontwikkelingsdoelen, de verschijningsvormen van het verborgen
leerplan en relevante kennis over de morele ontwikkeling van kinderen.
Vaardigheid 2.4
Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren
in een pedagogische context
De leraar kan
maatschappelijke gebeurtenissen aan de vormingsinhouden koppelen. Daarnaast kan
de leraar kinderen kritisch leren omgaan met massamedia.
De
benodigde kennis omvat informatiebronnen in verband met de maatschappelijke
dimensie.
Vaardigheid 2.5
Adequaat omgaan met
kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen met
gedragsmoeilijkheden
Met ondersteuning kan de
leraar probleemgedrag herkennen dat kan wijzen op sociaal-emotionele problemen
bij kinderen. Onder begeleiding leert de leraar met het geconstateerde
probleemgedrag om te gaan.
De benodigde kennis
omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties, signalen van
sociale en emotionele problemen bij kinderen en het ontstaan van
gedragsmoeilijkheden.
Vaardigheid 2.6
Het fysiek welzijn
van de kinderen bevorderen
De leraar speelt een
rol bij het bevorderen van de gezondheid. Hij is in staat te zorgen voor het
algemeen lichamelijk welzijn van de kinderen en hij kan dringende
verzorgingstaken uitvoeren.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van jonge kinderen en de
basisprincipes van eerste hulpverlening.
Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk
expert
Vaardigheid 3.1
Basiskennis beheersen en recente evoluties in
verband met inhouden en vaardigheden uit de leergebieden volgen
De leraar beheerst de basiskennis in verband met
de leergebieden en leert de eigen deskundigheid bevorderen door zelfstudie,
nascholing, interne en externe begeleiding, stages of uitwisselingsprojecten.
De benodigde kennis omvat de inhoudelijke opbouw
en samenhang binnen en tussen de diverse leergebieden en kennis van de
mogelijkheden tot permanente vorming.
Vaardigheid 3.2
De
verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden aanwenden
De leraar kan flexibel gebruik maken van de
resultaten uit 3.1 in de pedagogisch-didactische aanpak.
Vaardigheid 3.3
Het
eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het
onderwijsaanbod
De leraar kan in het
onderwijsaanbod horizontale en verticale verbanden onderkennen.
De benodigde kennis omvat leerlijnen in
leerplannen en handboeken, verwantschappen tussen leer- en vormingsgebieden en
kennis van de structuur van het kleuteronderwijs en van het buitengewoon
onderwijs met het oog op (her)oriëntering en eventuele samenwerking. Ook
de structuur van het secundair onderwijs en de inhouden en werkwijzen van de
eerste graad secundair onderwijs behoren tot de vereiste kennis.
Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator
Vaardigheid 4.1
Een gestructureerd werkklimaat bevorderen
De leraar kan technieken, vaardigheden en
aanpakwijzen aanwenden die te maken hebben met orde houden en klasmanagement.
De benodigde kennis omvat kennis van
klasmanagement en leerbelemmerende en -bevorderende factoren.
Vaardigheid 4.2
Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren,
passend in een tijdsplanning
a) vanuit het
oogpunt van de leraar
b) vanuit het oogpunt van
de lerende
De leraar kan voor de kinderen,
gelijktijdige en/of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen.
Hierbij kan de leraar een timing respecteren en deze indien nodig aanpassen. De
leraar bouwt een kindaangepast dagverloop op. De leraar kan de eigen taken op
korte en langere termijn plannen.
De benodigde
kennis omvat de diverse vormen van tijdsmanagement zoals agenda's, jaarplan en
criteria voor een kindgerichte tijdsplanning.
Vaardigheid 4.3
Op
correcte wijze administratieve taken uitvoeren
De
leraar kan op correcte wijze omgaan met een aantal administratieve
verplichtingen die behoren tot het takenpakket van de leraar zoals het
bijhouden van leerlinggegevens, agenda, evaluatiegegevens, activiteitenrooster.
De benodigde kennis omvat de administratieve
verplichtingen van de leraar, inclusief het doel ervan.
Vaardigheid 4.4
Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening
houdend met de veiligheid van de kinderen
De
leraar kan uitdagende en veilige speel-, leer- en werkvoorzieningen inrichten
in een lokaal. Hij kan een klas aangepast, aangenaam en functioneel inrichten.
De benodigde kennis omvat de kenmerken van
stimulerende en veilige speel- of leer- of werkvoorzieningen in een lokaal.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator -
de leraar als onderzoeker
Vaardigheid 5.1
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
De leraar kan vernieuwende inzichten uit de
opleiding in de klas aanwenden. Vanuit begeleide reflectie over nieuwe
maatschappelijke ontwikkelingen en de schoolcultuur brengt hij vernieuwende
inzichten in de klaspraktijk in.
De benodigde
kennis omvat kenmerken van schoolcultuur, wijzen van reflecteren op eigen
functioneren in de klas- en schoolcontext en actuele visies en trends inzake
onderwijs en de eigen didactische praktijk.
Vaardigheid 5.2
Kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek
De leraar kan gemakkelijk toegankelijke
literatuur in verband met voorbeelden uit de eigen praktijk, selecteren en
raadplegen.
De benodigde kennis omvat relevante
en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.
Vaardigheid 5.3
Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
De leraar kan de eigen praktijk vanuit reflectie
op eigen ervaringen bijsturen, onder meer door het onder begeleiding uitvoeren
van een eenvoudig actie-onderzoek.
De benodigde
kennis omvat vormen van reflectie op het eigen onderwijsgedrag en de kenmerken
van een eenvoudig actie-onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van
de ouders/verzorgers (1)
Vaardigheid 6.1
Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan
met gegevens over het kind
De leraar kan de
ouders/verzorgers uitleggen wat de functie is van de gegevens die men over hun
kind verzamelt en hoe men er discreet mee omgaat. Tevens kan de leraar
afspraken maken met schoolteamleden en met ouders/verzorgers over het discreet
verzamelen en gebruiken van gegevens over het kind.
De benodigde kennis omvat de functie van gegevens over het kind en
elementen van deontologie in verband met deze gegevens.
Vaardigheid 6.2
Aan ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun
kind in de school
De leraar kan informatie
verstrekken over leervorderingen, studiekeuze, gedrag- en houdingsaspecten. De
leraar kan in overleg adviezen voor ondersteuning thuis geven. Ook kan hij, in
overleg met het multidisciplinair team, ouders/verzorgers in contact brengen
met hulpverleners.
De benodigde kennis omvat veel
voorkomende samenwerkingsmogelijkheden tussen school en ouders betreffende
leerlinggedrag, communicatietechnieken en beschikbare hulpverleningsinstanties
of -personen.
Vaardigheid 6.3
In overleg met het
team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en
schoolgebeuren
De leraar kan de ouders/verzorgers
informeren over onderwijsactiviteiten van de eigen school en over het eigen
pedagogisch handelen. De leraar kan bovendien ouders/verzorgers betrekken bij
klas- en schoolactiviteiten.
De benodigde kennis
omvat communicatietechnieken.
Vaardigheid 6.4
Met
ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en onderwijs
De leraar kan in overleg komen tot suggesties
voor een gelijkgerichte aanpak van het kind.
De
benodigde kennis omvat communicatietechnieken.
___________________
(1) Het begrip
"verzorgers" duidt op de personen die ter vervanging van de ouders de
verantwoordelijkheid dragen voor de lerende
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
Vaardigheid 7.1
Participeren aan samenwerkingsstructuren
De leraar realiseert zijn opdracht in
samenwerking met leden van het schoolteam. Dit impliceert dat hij participeert
aan samenwerkingsstructuren. De leraar kan tevens gegeven voorbeelden van
aanwending van het lestijdenpakket illustreren.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken, toegespitst op
vergaderen, diverse overlegorganen en het begrip lestijdenpakket.
Vaardigheid 7.2
Binnen het team over een taakverdeling overleggen
en die naleven
De leraar kan over regels en
afspraken met collega's overleggen en naleven wat afgesproken is.
De benodigde kennis omvat communicatietechnieken.
Vaardigheid 7.3
De eigen pedagogische en didactische opdracht en
aanpak in teamverband bespreekbaar maken
De
leraar kan aan collega's en aan de schoolleiding advies vragen over het eigen
pedagogisch en didactisch handelen. Hij kan positieve en negatieve feedback in
het eigen handelen integreren.
De benodigde
kennis omvat communicatietechnieken en mogelijkheden tot hospiteren en
intervisie.
Vaardigheid 7.4
Zich documenteren
over de eigen rechtszekerheid en die van de lerende
De leraar kan relevante en actuele documentatie over juridische en
administratieve aspecten van het leraarschap verzamelen.
De
leraar moet op de hoogte zijn van de rechten van de lerende en kan daaruit
conclusies trekken voor evaluatie en advisering.
De benodigde kennis omvat geselecteerde en goed toegankelijke
juridische kennis rond de bedoelde rechtszekerheid.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
Vaardigheid 8.1
In overleg contacten leggen, communiceren en
samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven
aanbieden
De leraar kan in overleg contacten
leggen, communiceren en samenwerken met de belangrijkste onderwijsbetrokken
initiatieven zoals jongerenadviescentra, onderwijsinitiatie-ven van
organisaties, gemeentelijke jeugdinitiatieven e.d.
De benodigde kennis omvat een overzicht van bekende en/of in de
betrokken regio actieve instanties en initiatieven.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
Vaardigheid 9.1
Deelnemen aan het maatschappelijk debat over
onderwijskundige thema's
De leraar kan met
collega's in discussie treden over onderwijskundige thema's.
De benodigde kennis omvat onderwijsbeleidsorganen en -processen en
de historische en internationale dimensie van onderwijskundige thema's.
Vaardigheid 9.2
Reflecteren over het beroep van de leraar en de
plaats ervan in de samenleving
De leraar kan met
collega's in discussie treden over de rol van het onderwijs in de samenleving
en over de plaats van de leraar daarin.
De
benodigde kennis omvat onderwijsbeleidsorganen en -processen, historische en
internationale elementen en het eigen beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
Vaardigheid 10.1
Actuele thema's en ontwikkelingen onderscheiden
en kritisch benaderen rond de volgende domeinen
10.1.1 Het sociaal-politieke domein
10.1.2 Het sociaal-economische domein
10.1.3 Het levensbeschouwelijke domein
10.1.4 Het cultureel-esthetische domein
10.1.5 Het cultureel-wetenschappelijke domein
De leraar kan relevante informatie rond deze thema's
identificeren. Hij kan werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan
met informatie rond deze domeinen.
De benodigde
kennis omvat relevante en geselecteerde literatuur en documentatie.
Attitudes
Volgende attitudes gelden
voor alle functionele gehelen.
A1
beslissingsvermogen
durven een standpunt in te
nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor
opnemen
A2 relationele gerichtheid
in contacten met anderen kenmerken van echtheid,
aanvaarding, empathie en respect tonen
A3
kritische ingesteldheid
bereid zijn zichzelf en
zijn omgeving in vraag te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de
wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren,
alvorens een stelling in te nemen
A4
leergierigheid
actief zoeken naar situaties om
zijn competentie te verbreden en te verdiepen
A5
organisatievermogen
erop gericht zijn de taken
zodanig te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel
op een efficiënte manier bereikt kan worden
A6 zin voor samenwerking
bereid zijn
om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken
A7 verantwoordelijkheidszin
zich
verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en zich engageren om een
positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen
A8 creatieve gerichtheid
erop
gericht zijn om uit diverse situaties en informatiebronnen ideeën te
genereren en deze op een originele manier gestalte te geven in een
ontwikkelingsaanbod voor de kinderen
A9
flexibiliteit
bereid zijn zich aan te passen aan
wijzigende omstandigheden, o.m. middelen, doelen, mensen en procedures
A10 gerichtheid op correct taalgebruik en
communicatie
in de mondelinge en schriftelijke
communicatie met kinderen, ouders, leden van het schoolteam en externen, erop
gericht zijn een adequaat en correct taalgebruik te hanteren en aandacht te
hebben voor het belang van non-verbale communicatie
Basiscompetenties voor de leraar secundair
onderwijs groep 1
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
Vaardigheid 1.1
De beginsituatie van de leerlingen en de
leergroep achterhalen
De leraar kan
leerlingkenmerken van de leerlingen en de leergroep in overleg achterhalen. Hij
kan tevens de heterogeniteit
van de B-groep, in
overleg, in kaart brengen met behulp van PMS-centra.
De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van de leerlingen en
de leergroep en de werkwijzen om die te achterhalen.
Vaardigheid 1.2
Doelstellingen kiezen en formuleren
De leraar kan doelstellingen kiezen op basis van het leerplan
waarin de eindtermen en ontwikkelingsdoelen vervat zijn, het pedagogisch
project en/of het schoolwerkplan. Voor leerlingen met speciale
opvoedingsbehoeften kan de leraar met het hem aangereikte handelingsplan
omgaan. Hij kan tevens doelstellingen kiezen en formuleren, rekening houdend
met de kenmerken van de leerlingen en de groep. Hij kan doelstellingen ook
situeren in bestaande leerlijnen. Waar er onderscheid is tussen
basisdoelstellingen en uitbreiding kan de leraar dit aanduiden op basis van de
hoger vermelde documenten. De leraar kan doelstellingen concreet en
operationeel formuleren. Rekening houdend met de plaatsing van leerlingen in de
heterogene B-groep, kan de leraar diverse programmalijnen na overleg aanbieden
voor overgang naar de A-groep en naar vormen van voorbereiding op een
beroepskwalificatie.
De ondersteunende kennis
omvat de leerplannen en de eindtermen/ontwikkelingsdoelen, het proces van
handelingsplanning evenals de techniek van formulering en van eenvoudig
klasseren van doelstellingen.
Vaardigheid 1.3
De leerinhouden
selecteren
De leraar kan keuzes maken uit een
gegeven aanbod, rekening houdend met de criteria van de beginsituatie, met de
maatschappelijke relevantie, met de beschikbare tijd en hulpmiddelen.
De ondersteunende kennis omvat de leerplannen en
geschikte informatiebronnen over de leerinhouden.
Vaardigheid 1.4
De leerinhouden structureren en vertalen in opdrachten
De leraar kan de leerinhouden vertalen in
opdrachten die aansluiten bij de leefwereld, motivatie en capaciteiten van de
leerlingen. Hij kan, naargelang het geval, de leerinhouden opdelen in
deelleerstappen, gedifferentieerde opdrachten -zinvol voor alle leerlingen-,
thema's en projecten, al dan niet vakoverschrijdend. Hij kan tevens
remediërende opdrachten in het leerproces inbouwen. De leraar kan het
verband leggen tussen verschillende vakgebieden, zowel horizontaal als
verticaal.
De ondersteunende kennis omvat vormen
van ordening zoals cursorische, exemplarische. Ze omvat eveneens
verwantschappen tussen het eigen vakgebied en andere vakgebieden.
Vaardigheid 1.5
Een aangepaste methodische aanpak en
groeperingsvormen bepalen
De leraar kan
(multimediale) werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen, rekening
houdend met individuele verschillen. Hij kan gepaste groeperingsvormen kiezen,
een aangepaste ruimte creëren en een goede timing bepalen.
De ondersteunende kennis omvat diverse werkvormen
en combinaties daarvan, rekening houdend met een gedifferentieerde aanpak en
met een kritisch gebruik van nieuwe multimediale mogelijkheden.
Vaardigheid 1.6
In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen
De leraar kan in teamverband informatie over
leermiddelen terugvinden en raadplegen -onder meer met behulp van
informatietechnologie-, rekening houdend met de specifieke noden van de
doelgroep en van individuele leerlingen. Desgevallend kan hij ze ook aanpassen.
De ondersteunende kennis omvat relevante bronnen
om leermiddelen te vinden evenals criteria om ze te beoordelen.
Vaardigheid 1.7
Realiseren van een adequate leeromgeving
De leraar kan motiverende leeromgevingen
ontwerpen, rekening houdend met de beginsituatie, met een mogelijke
succesbeleving van de leerlingen en met de contexten waarin ze later hun kennis
en vaardigheden zullen moeten toepassen. De leraar geeft de leerlingen de
gelegenheid leerinhouden actief te ontdekken en te verwerken en leert ze
nadenken over hun leerproces.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van een adequate en motiverende leeromgeving,
inclusief de rol van een aangepast taalgebruik daarin.
Vaardigheid 1.8
Observatie/evaluatie
voorbereiden
De leraar kan in overleg
doelstellingvalide, gedifferentieerde en aangepaste vragen, taken en opdrachten
onder diverse varianten kiezen en eventueel opstellen. Wat het observeren
betreft, kan de leraar in overleg met collega's observatie-instrumenten kiezen
en desgevallend opstellen. Hij kan de functie van een specifiek evaluatiemoment
bepalen. Mits ondersteuning kan hij beoordelingscriteria bepalen.
De ondersteunende kennis omvat
evaluatietechnieken en -instrumenten, (leerling)volgsystemen en een visie op
evaluatie in functie van bijsturing en remediëring.
Vaardigheid 1.9
Observeren/proces en product evalueren
De leraar kan op systematische wijze gegevens verzamelen via
toetsen, observaties, zelfevaluatiegegevens van de leerling en gesprekken.
Verder kan de leraar de vorderingen en prestaties correct interpreteren en
beoordelen. De leraar kan, weliswaar met ondersteuning van het team, adviezen
geven over de voortgang van de leerlingen in hun schoolloopbaan en/of naar de
arbeidsmarkt. De leraar kan adviezen voor remediëring voorstellen. Hij kan
studieresultaten rapporteren en bespreken. Hij kan tevens reflecteren op het
eigen onderwijsgedrag en het eigen handelen bijsturen.
De ondersteunende kennis omvat evaluatietechnieken en
-instrumenten, (leerling)volgsystemen en een visie op evaluatie in functie van
bijsturing en remediëring, de techniek van foutenanalyse en van
zelfevaluatie. Ondersteunende kennis is tevens de structuur van het voorafgaand
en het volgend onderwijsniveau en van het buitengewoon onderwijs met het oog op
(her)oriëntering en eventuele samenwerking.
Vaardigheid 1.10
De
heterogeniteit van de B-groep in kaart brengen met behulp van PMS-centra
De leraar, met zijn team, overlegt met het
PMS-centrum om de beginsituatie van de leerlingen te bepalen. De leerlingen
worden opgedeeld in doelgroepen op basis van hun didactisch niveau en
leergeschiktheid. De leraar kan aldus inspelen op de behoeften en mogelijkheden
van de leerlingen.
Ondersteunende kennis omvat de
parameters voor het bepalen van het didactisch niveau, leergeschiktheid en
soorten doelgroepen in de B-groep.
Vaardigheid 1.11
Rekening houdend met de plaatsing van leerlingen in de heterogene
B-groep, diverse programmalijnen kunnen aanbieden voor overgang naar de A-groep
en voor vormen van voorbereiding op beroepskwalificatie
De plaatsing van de leerlingen in groepen gebeurt door het PMS. De
leraar kan zijn activiteiten afstemmen op de doelgroep(en) waarmee hij
geconfronteerd wordt. Hij kan afhankelijk van de doelgroep(en) verschillende
leerprogramma's aanbieden.
Ondersteunende kennis
omvat soorten doelgroepen in de B-stroom en methoden/werkvormen voor leerlingen
met leermoeilijkheden.
Vaardigheid 1.12
Opzetten van leer-
en ontwikkelingsprocessen vanuit een vakoverschrijdende invalshoek
De leraar kan, in samenwerking met het
schoolteam, projecten opzetten, uitbouwen en realiseren waarin leerinhouden uit
verschillende vakken geïntegreerd zijn. Hij kan overleggen met het
schoolteam over een gezamenlijke aanpak van aspecten van leren leren en van
evaluatie. Hij is de op de hoogte van de voortgang van de leerlingen in andere
vakken. Hij kan eigen vakinhouden met elementen uit andere disciplines
verbinden.
De ondersteunende kennis omvat de
voorwaarden voor uitvoering van interdisciplinaire projecten en kennis van
inhouden, structuur en heuristieken van verwante disciplines.
Vaardigheid 1.13
Evalueren met het oog op integratie in het arbeidsproces
Op basis van evaluatiegegevens en kenmerken van
de lerende geeft de leraar, in overleg met schoolteam en PMS/MST, advies over
aangepaste instapmogelijheden in het arbeidsveld. Hij kan informeren over
beroepsvereisten en tewerkstellingsmogelijkheden in domeinen die aansluiten bij
de studierichting van de leerlingen. Hij legt hiertoe contacten met het
socio-economisch veld.
Ondersteunende kennis
omvat kennis van aansluitende beroepsprofielen en van
tewerkstellingsmogelijkheden.
Vaardigheid 1.14
Leerlingen
begeleiden bij het realiseren van de geïntegreerde proef
De leraar kan, in samenspraak met het schoolteam en externe
deskundigen, bijdragen tot het uitbouwen van een geïntegreerde proef
waarin beroespvaardigheden, manuele vaardigheden, algemene kennis en
communicatievaardigheden evenwichtig en aangepast aan de studierichting aan bod
komen. Hij begeleidt de lerenden om gestructureerd mondeling te rapporteren en
vragen te beantwoorden. Hij laat hen geleidelijk complexere taken uitvoeren
waarbij verschillende deelvaardigheden aan bod komen. Typisch voor de
geïntegreerde proef is dat het een aanleiding is om gedurende het hele
jaar beroepsvaardigheden realistisch geïntegreerd aan te leren.
De ondersteunende kennis omvat de
beroepsvereisten van beroepen aansluitend bij de studierichting, middelen voor
objectieve evaluatie van manuele vaardigheden en van mondelinge
communicatievaardigheden en elementaire kennis van takenanalyse.
Vaardigheid 1.15
Leerling-stagiairs begeleiden
De leraar in het technisch en beroepssecundair onderwijs kan
leerling-stagiairs op een zinvolle en discrete manier begeleiden tijdens
bedrijfsstages en bij de terugkoppeling van stage-ervaringen naar de
lesactiviteit, de stage-ervaringen van de leerlingen duiden en plaatsen in een
ruimer opleidings- en vormingsprofiel.
De
ondersteunende kennis omvat het betreffende werkveld.
Vaardigheid 1.16
Adequaat omgaan met de heterogeniteit van de leerlingenpopulatie
in het BSO
De leraar in het BSO kan adequaat
omgaan met de heterogenteit van de leerlingenpopulatie. Hij legt de nadruk op
volgende elementen : sturing vanuit doe-situaties met aandacht voor praktische
bruikbaarheid, het nastreven van elementaire maatschappelijk-culturele doelen,
het nastreven van polyvalente vorming met aandacht voor assertiviteit, gevoel
voor eigenwaarde en zelfvertrouwen.
De
ondersteunende kennis omvat de wijze waarop attituden tot stand komen en kunnen
wijzigen.
Functioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder
Vaardigheid 2.1
In overleg een positief leefklimaat creëren
voor de leerlingen in klasverband en op school
De
leraar werkt als teamlid mee aan het opbouwen van een positief leefklimaat in
de klas en op school. Hij beoogt een positieve interactie met de klas als groep
en stimuleert een positieve relatie tussen de leerlingen. De leraar kan gepast
omgaan met gevoelens van leerlingen. Hij kan zijn eigen omgang met de leerling
kritisch bevragen.
De ondersteunende kennis omvat
groepsdynamische en interactieprocessen en, voor zover ze niet in de
leerplannen zijn opgenomen, de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor sociale
vaardigheden.
Vaardigheid 2.2
De emancipatie van
de leerlingen bevorderen
De leraar kan de
eigenheid van de individuele leerling en van sociale groepen herkennen,
bespreekbaar maken en hanteren met het oog op zelfontplooiing en sociale
integratie van de jongeren. Voor risicoleerlingen hanteert de leraar een
gedifferentieerde onderwijsaanpak.
De
ondersteunende kennis omvat het begrip "risicoleerling", diverse leef- en
jongerenculturen en kennis van het omgaan daarmee. Onder leefcultuur wordt
verstaan cultuurverschillen tussen verschillende sociale groepen.
Vaardigheid 2.3
Door attitudevorming leerlingen op individuele
ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden
Bij attitudevorming richt de leraar zich op de van toepassing
zijnde eindtermen respectievelijk ontwikkelingsdoelen, de leerplannen, het
pedagogisch project, eventueel het schoolwerkplan en een aantal conventies voor
sociale omgang. De leraar kan in de klascontext waarden bespreekbaar maken,
waarden ontwikkelen en ook via voorbeeldgedrag stimulerend optreden. Hij kan
tevens het verborgen leerplan, onder diverse vormen, herkennen.
De ondersteunende kennis omvat het pedagogisch
project, het schoolwerkplan en de van toepassing zijnde
eindtermen/ontwikkelingsdoelen en de verschijningsvormen van het verborgen
leerplan.
Vaardigheid 2.4
Actuele
maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context
De leraar kan maatschappelijke gebeurtenissen aan
de vormingsinhouden koppelen. Daarnaast kan de leraar leerlingen kritisch leren
omgaan met massamedia.
De ondersteunende kennis
omvat informatiebronnen in verband met de maatschappelijke dimensie van het
vakgebied.
Vaardigheid 2.5
Adequaat omgaan met
leerlingen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met leerlingen met
gedragsmoeilijkheden
De leraar kan, met
ondersteuning, probleemgedrag herkennen dat kan wijzen op sociaal/emotionele
problemen bij leerlingen. Onder begeleiding leert hij met het geconstateerde
probleemgedrag om te gaan.
De ondersteunende
kennis omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties en hun
achtergrond en het ontstaan van gedragsmoeilijkheden.
Vaardigheid 2.6
Het fysiek welzijn
van de leerlingen bevorderen
De leraar speelt een
rol bij het bevorderen van de gezondheid. Hij is in staat te zorgen voor het
algemeen lichamelijk welzijn van de leerlingen en hij kan dringende
verzorgingstaken uitvoeren.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van leerlingen en de
basisprincipes van eerste hulpverlening.
Vaardigheid 2.7
Adequaat omgaan met meerderjarige leerlingen
De leraar is er zich van bewust dat de levenservaring en de
leefwereld van de meerderjarige leerlingen anders en vaak ook breder is dan die
van de minderjarige en gaat hiermee gepast om.
De
ondersteunende kennis omvat rechten van de meerderjarige in de schoolcontext en
leefwerelden van meerderjarige leerlingen.
Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk
expert
Vaardigheid 3.1
Basiskennis beheersen en recente evoluties i.v.m.
domeinspecifieke kennis en vaardigheden opvolgen
De leraar beheerst de basiskennis in het eigen inhoudelijk domein
en bevordert de eigen deskundigheid door zelfstudie, bijscholing, interne en
externe begeleiding en stages.
De ondersteunende
kennis omvat de inhoudelijke opbouw en samenhang van het vakgebied en kennis
van de mogelijkheden van permanente vorming.
Vaardigheid 3.2
De
verworven domeinspecifieke kennis en vaardigheid aanwenden
De leraar kan flexibel gebruik maken van de resultaten uit
vaardigheid 3.1 in de pedagogisch-didactische aanpak.
De ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden en
structuren van het vakgebied.
Vaardigheid 3.3
Het eigen
vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod en
de structuur van het onderwijs
De leraar kan de
horizontale en verticale verbanden herkennen tussen het eigen onderwijsaanbod
en het geheel van het aanbod in de school en in de structuur van het onderwijs.
De ondersteunende kennis omvat leerlijnen,
verwantschappen tussen eigen en andere vakgebieden en kennis van
onderwijsstructuren en studieloopbanen.
Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator
Vaardigheid 4.1
Een gestructureerd werkklimaat bevorderen
De leraar kan vaardigheden en aanpakwijzen
hanteren die te maken hebben met klasmanagement.
De ondersteunende kennis omvat klasmanagement, leerbevorderende en
-belemmerende factoren.
Vaardigheid 4.2
Een soepel en
efficiënt les- en dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning
a) vanuit het oogpunt van de leraar
b) vanuit het oogpunt van de lerende
De leraar kan voor de leerlingen gelijktijdige
en/of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen. De leraar kan
de eigen taken op korte en langere termijn plannen.
De ondersteunende kennis omvat de diverse vormen van
tijdsmanagement zoals agenda's en jaarplan.
Vaardigheid 4.3
Op
correcte wijze administratieve taken uitvoeren
De
leraar kan op correcte wijze omgaan met een aantal administratieve
verplichtingen die behoren tot het takenpakket van de leraar, zoals het
bijhouden van leerlinggegevens, agenda, evaluatiegegevens, lessenrooster.
De ondersteunende kennis omvat de administratieve
verplichtingen van de leraar, inclusief het doel ervan.
Vaardigheid 4.4
Een stimulerende, veilige en werkbare klasruimte creëren,
rekening houdend met de veiligheid van de leerlingen
De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van stimulerende en
veilige leer- of werkvoorzieningen in een lokaal.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator -
de leraar als onderzoeker
Vaardigheid 5.1
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
De leraar kan vernieuwende inzichten uit de
opleiding in de klas aanwenden. Vanuit begeleide reflectie over nieuwe
maatschappelijke ontwikkelingen en de schoolcultuur brengt hij vernieuwende
inzichten in de klaspraktijk in.
De
ondersteunende kennis omvat ontwikkelingen en actuele visies inzake onderwijs
in het eigen vakgebied, wijzen van reflecteren op het eigen functioneren en
kenmerken van schoolcultuur.
Vaardigheid 5.2
Kennisnemen van
toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek rond de eigen praktijk
De leraar kan gemakkelijk toegankelijke
literatuur in verband met voorbeelden uit het eigen vakgebied selecteren en
raadplegen.
De ondersteunende kennis omvat
relevante en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.
Vaardigheid 5.3
Het eigen functioneren bevragen en bijsturen
De leraar kan de klaspraktijk vanuit reflectie op
de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door het onder begeleiding uitvoeren
van eenvoudig actie-onderzoek.
De ondersteunende
kennis omvat vormen van reflectie op het eigen onderwijsgedrag en de kenmerken
van een eenvoudig actie-onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van
de ouders/verzorgers (1)
Vaardigheid 6.1
Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan
met gegevens over de leerling
De leraar kan de
ouders/verzorgers uitleggen wat de functie is van de gegevens die men over de
leerling verzamelt en hoe men er discreet mee omgaat. Binnen het team maakt de
leraar afspraken over de discrete behandeling van de gegevens.
De ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie in
verband met gegevens over de leerling.
Vaardigheid 6.2
Aan
ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun kind in de school
De leraar kan informatie verstrekken over
leervorderingen, studiekeuze en/of beroepskeuze, gedrag- en houdingsaspecten.
De leraar kan in overleg adviezen voor
ondersteuning thuis geven. Ook kan hij de ouders/verzorgers in contact kunnen
brengen met de verantwoordelijke voor leerlingbegeleiding in de school.
De ondersteunende kennis omvat
hulpverleningsinstanties of -personen en communicatietechnieken.
Vaardigheid 6.3
In overleg met het team de ouders/verzorgers
informeren over het klas- en schoolgebeuren
De
leraar kan, in overleg met het schoolteam, de ouders/verzorgers informeren over
de onderwijsactiviteiten van de eigen school en over het eigen pedagogisch
handelen.
De ondersteunende kennis omvat
communicatietechnieken.
Vaardigheid 6.4
Met
ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en onderwijs
De leraar kan in overleg komen tot suggesties
voor een gelijkgerichte aanpak van de leerling. De leraar kan tevens de eigen
pedagogische en didactische aanpak toelichten.
De
ondersteunende kennis omvat communicatietechnieken.
___________________
(1) Het begrip
"verzorgers" duidt op de personen die ter vervanging van de ouders zorg dragen
voor de leerling
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
Vaardigheid 7.1
Participeren aan samenwerkingsstructuren
De leraar realiseert zijn opdracht in
samenwerking met de leden van het schoolteam. Dit impliceert dat hij
participeert aan samenwerkingsstructuren, onder meer wat het lestijdenpakket
betreft.
De ondersteunende kennis omvat
communicatietechnieken toegespitst op vergaderen, diverse overlegorganen en het
begrip lestijdenpakket.
Vaardigheid 7.2
Binnen het team over
een taakverdeling overleggen en deze naleven
De
leraar kan over regels en afspraken met teamleden overleggen en naleven wat
afgesproken is.
De ondersteunende kennis omvat
communicatietechnieken.
Vaardigheid 7.3
De eigen
pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar
maken
De leraar kan advies aan collega's en aan
de schoolleiding vragen over het eigen pedagogisch en didactisch handelen. De
leraar kan op een constructieve wijze omgaan met kritiek en kan deze integreren
in het eigen handelen.
De ondersteunende kennis
omvat communicatietechnieken, mogelijkheden tot hospiteren en intervisie.
Vaardigheid 7.4
Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid
en die van de leerlingen
De leraar kan relevante
en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het
leraarschap verzamelen. Hij is op de hoogte van de rechten van de leerling en
kan daaruit de conclusies trekken voor evaluatie en advisering.
De ondersteunende kennis omvat geselecteerde en
goed toegankelijke juridische kennis rond de bedoelde rechtszekerheid.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
Vaardigheid 8.1
In overleg contacten leggen, communiceren en
samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven
aanbieden
De leraar kan in overleg contacten
leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven zoals
jongerenadviescentra, onderwijsinitiatieven van organisaties, gemeentelijke
jeugdinitiatieven en dergelijke. De leraar kan, daar waar nodig en na overleg,
relaties met de bedrijfswereld initiëren, uitbouwen en onderhouden.
De ondersteunende kennis omvat een overzicht van
bekende en/of in de betrokken regio actieve instanties en initiatieven.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
Vaardigheid 9.1
Deelnemen aan het maatschappelijk debat over
onderwijskundige thema's
De leraar kan met
collega's in discussie treden over onderwijskundige thema's.
De ondersteunende kennis omvat onderwijsbeleidsorganen en
-processen en de historische en internationale dimensie van onderwijskundige
thema's.
Vaardigheid 9.2
Reflecteren over het
beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
De leraar kan met collega's in discussie treden over de rol van
het onderwijs in de samenleving en over de plaats van de leraar daarin.
De ondersteunende kennis omvat
onderwijsbeleidsorganen en -processen, historische en internationale elementen
en het eigen beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
Vaardigheid 10.1
Actuele thema's en ontwikkelingen onderscheiden
en kritisch benaderen rond de volgende domeinen
10.1.1 Het sociaal-politieke domein
10.1.2 Het sociaal-economische domein
10.1.3 Het levensbeschouwelijke domein
10.1.4 Het cultureel-esthetische domein
10.1.5 Het cultureel-wetenschappelijke domein
De leraar kan relevante en vlot leesbare publicaties rond deze
thema's identificeren. Hij kan werken aan een interpretatiekader om kritisch om
te gaan met informatie rond deze domeinen.
De
ondersteunende kennis omvat relevante en geselecteerde literatuur en
documentatie.
Attitudes
Volgende attitudes gelden
voor alle functionele gehelen. Rekening houdend met het betrokken niveau
secundair onderwijs, de onderwijsvorm, de studierichting kunnen ze situationeel
ingekleurd worden.
A1 beslissingsvermogen
durven een standpunt in te nemen of tot een
handeling over te gaan en er ook verantwoordelijkheid voor opnemen
A2 relationele gerichtheid
in zijn
contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect
tonen
A3 kritische ingesteldheid
bereid zijn zichzelf en zijn omgeving in vraag te stellen, de
waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een
vooropgesteld doel te verifiëren alvorens een stelling in te nemen
A4 leergierigheid
actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en
te verdiepen
A5 organisatievermogen
erop gericht zijn de taken zodanig te plannen, te
coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte
manier bereikt kan worden
A6 zin voor
samenwerking
bereid zijn om gemeenschappelijk aan
eenzelfde taak te werken
A7
verantwoordelijkheidszin
zich verantwoordelijk
voelen voor de school als geheel en zich engageren om een positieve
ontwikkeling van de leerlingen te bevorderen
A8
creatieve gerichtheid
erop gericht zijn om uit
diverse situaties en informatiebronnen ideeën te genereren en deze op een
originele manier gestalte te geven in het ontwikkelingsaanbod
A9 flexibiliteit
bereid zijn zich
aan te passen aan wijzigende omstandigheden, onder meer middelen, doelen,
personen en procedures
A10 gerichtheid op
adequaat en correct taalgebruik en communicatie
in de mondelinge en schriftelijke communicatie met leerlingen,
ouders, leden van het schoolteam en externen erop gericht zijn een adequaat en
correct taalgebruik te hanteren en aandacht te hebben voor het belang van
non-verbale communicatie
Basiscompetenties voor de leraar secundair
onderwijs groep 2
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
Vaardigheid 1.1
De beginsituatie van de leerlingen en de
leerlingengroep achterhalen
De leraar kan bij de
leerlingen en bij de leerlingengroep kenmerken die een invloed hebben op de
kwaliteit van leren en ontwikkeling, herkennen en benoemen. Hij kan hiervoor
een beroep doen op ervaren collega's.
De
ondersteunende kennis betreft de kenmerken van de leerlingen en van de
leerlingengroep en van werkwijzen om die te achterhalen.
Vaardigheid 1.2
Doelstellingen kiezen en formuleren
De leraar kan doelstellingen op basis van drie criteria kiezen :
hij houdt rekening met het schoolwerkplan, de leerplannen, de eindtermen, resp.
ontwikkelingsdoelen. Hij stemt zijn keuze af op de kenmerken van de leerlingen
en van de leerlingengroep.
Hij laat de
doelstellingen in hun volgorde aansluiten bij de ontwikkeling van de
leerlingen. Als functie van kenmerken van de leerlingengroep, van de leerlingen
en van het vakgebied, kan hij een adequaat onderscheid maken tussen basis- en
uitbreidingsdoelstellingen. Hij kan deze doelstellingen concreet en
operationeel formuleren.
De ondersteunende kennis
betreft leerplannen en eindtermen of ontwikkelingsdoelen, evenals technieken
van formuleren en een eenvoudige klassificatie van doelstellingen.
Vaardigheid 1.3
De leerinhouden/leerervaringen selecteren
De leraar kan keuzes maken uit een gegeven
aanbod, rekening houdend met de beginsituatie, de maatschappelijke relevantie
en het belang in de opbouw van het vakgebied.
De
ondersteunende kennis betreft leerplannen, geschikte informatiebronnen over
leerinhouden en de opbouw of inhoudelijke structuur van het vakgebied.
Vaardigheid 1.4
De leerinhouden/leerervaringen structureren en
vertalen in opdrachten
De leraar kan de leerstof
opdelen in samenhangende onderdelen met een min of meer afgerond karakter. In
overleg met collega's kan hij de leerinhouden, of onderdelen ervan, inschakelen
in thema's en projecten. In samenspraak met collega's moet hij verbanden kunnen
aangeven tussen leerinhouden uit het eigen vakgebied en verwante vakgebieden
(horizontale samenhang). Hij moet de leerinhouden kunnen situeren in het geheel
van het aanbod voor het betreffende vak (verticale samenhang). Hij kan
leerinhouden vertalen in opdrachten die aansluiten bij de ervaringswereld en
belangstelling van de leerlingen.
De
ondersteunende kennis betreft vormen van ordening van leerinhouden zoals
exemplarisch, thematisch en concentrisch evenals verwantschappen tussen het
eigen vakgebied en verwante vakgebieden.
Vaardigheid 1.5
Een
aangepaste methodische aanpak en aangepaste groeperingsvormen bepalen
De leraar kan werkvormen en groeperingsvormen
kiezen die afgestemd zijn op de specificiteit van leerinhouden, op de kenmerken
van de leerlingen en op de beschikbaarheid van een aangepaste ruimte. Hij houdt
rekening met de implicaties van deze keuze voor de tijdsbesteding. Hij kan
multimediale werkvormen gebruiken. Hij kan zijn aanpak differentiëren.
De ondersteunende kennis betreft diverse
werkvormen en combinaties daarvan, rekening houdende met een gedifferentieerde
aanpak en met de mogelijkheden van multimedia voor individualiserend onderwijs.
Vaardigheid 1.6
In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen
De leraar kan informatie over leermiddelen
terugvinden en raadplegen, o.a. met behulp van informatietechnologie. In
overleg met collega's kiest hij leermiddelen waarbij hij rekening houdt met de
doelstellingen van het vakgebied en met de noden van de doelgroep. Als functie
hiervan kan hij bestaande leermiddelen voor specifieke leeropdrachten
aanpassen.
De benodigde kennis betreft relevante
bronnen om leermiddelen te vinden en criteria om ze te beoordelen.
Vaardigheid 1.7
Realiseren van een adequate leeromgeving
De leraar kan motiverende leeromgevingen
ontwerpen die aangepast zijn aan de belangstelling en het verwerkingsniveau van
de leerlingen, en die representatief zijn voor een grote verscheidenheid aan
contexten. De leraar bevordert het actief ontdekken en verwerken van de
leerinhouden. Hij speelt adequaat in op wat zich voordoet in de feitelijke
leeromgeving en kan werken met de inbreng van de leerlingen. Hij leert de
leerlingen nadenken over hun leerproces.
De
benodigde kennis betreft de kenmerken van een adequate en motiverende
leeromgeving.
Vaardigheid 1.8
Observatie/evaluatie
voorbereiden
De leraar kan in overleg,
doelstellingsvalide vragen, taken en opdrachten onder diverse vormen kiezen en
opstellen. Wat het observeren betreft, kan hij in overleg met collega's
observatie-instrumenten kiezen en desgevallend opstellen. Hij kan de functie en
het tijdstip van een specifiek evaluatiemoment bepalen. Mits ondersteuning kan
hij beoordelingscriteria bepalen die aansluiten bij de visie van het
schoolteam.
De ondersteunende kennis betreft
evaluatiemethoden en -instrumenten, (leerling)volgsystemen en de functie van
evaluatie met het oog op bijsturing en remediëring.
Vaardigheid 1.9
Proces en product evalueren
De
leraar kan via toetsen, observaties, zelfevaluatiegegevens van de leerlingen en
gesprekken op systematische wijze gegevens over de leer- en
ontwikkelingsvorderingen van de leerlingen verzamelen. Hij interpreteert en
beoordeelt vorderingen en prestaties correct en objectief. Ondersteund door het
schoolteam formuleert hij adviezen over de voortgang van de leerlingen in hun
schoolloopbaan. Hij kan activiteiten voor remediëring voorstellen. Hij kan
studieresultaten rapporteren en bespreken. Hij kan evaluatiegegevens aanwenden
om het eigen didactisch handelen te bevragen en bij te stellen.
De ondersteunende kennis omvat, bijkomend aan wat
in vaardigheid 1.8 werd aangegeven, de techniek van foutenanalyse en van
zelfevaluatie.
Vaardigheid 1.10
Opzetten van leer-
en ontwikkelingsprocessen vanuit een vakoverschrijdende invalshoek
De leraar kan meewerken aan het opzetten,
uitbouwen en realiseren van projecten waarin leerinhouden uit verschillende
vakken geïntegreerd zijn. Hij overlegt met het schoolteam over een
gezamenlijke aanpak van aspecten van leren leren en evaluatie. Hij is de op de
hoogte van de voortgang van de leerlingen in andere vakken. Hij verbindt eigen
vakinhouden met elementen uit andere disciplines.
De ondersteunende kennis daartoe betreft kennis van de voorwaarden
voor adequate concipiëring en uitvoering van interdisciplinaire projecten
en algemene kennis van leerinhouden, structuur en heuristieken van verwante
disciplines.
Vaardigheid 1.11
Evalueren met het
oog op integratie in het arbeidsproces en de overgang naar het hoger onderwijs
Op basis van evaluatiegegevens en kenmerken van
de leerlingen geeft de leraar, in overleg met schoolteam en PMS/MST, advies
over aangepaste instapmogelijheden in het arbeidsveld en het hoger onderwijs.
Hij kan informeren over beroepsvereisten en studiemogelijkheden met betrekking
tot zijn vakgebied.
Ondersteunende kennis daartoe
omvat kennis van hoofdkenmerken van aansluitende beroepen en
vervolgopleidingen.
Vaardigheid 1.12
Leerlingen
begeleiden bij het realiseren van de geïntegreerde proef
De leraar kan, in samenspraak met het schoolteam en externe
deskundigen, bijdragen tot het uitbouwen van een geïntegreerde proef
waarin beroepsvaardigheden, manuele vaardigheden, algemene kennis en
communicatievaardigheden evenwichtig en aangepast aan de studierichting aan bod
komen. Hij begeleidt de leerlingen om gestructureerd mondeling te rapporteren
en vragen te beantwoorden. Hij laat hen geleidelijk complexere taken uitvoeren
waarbij verschillende deelvaardigheden aan bod komen. Typisch voor de
geïntegreerde proef is dat zij een aanleiding is om gedurende het hele
jaar beroepsvaardigheden realistisch geïntegreerd aan te leren.
De ondersteunende kennis van middelen voor
objectieve evaluatie van manuele vaardigheden en van mondelinge
communicatievaardigheden en elementaire kennis van takenanalyse.
Functioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder
Vaardigheid 2.1
Samen met het schoolteam een positief leefklimaat
creëren voor de leerlingen in klasverband en op school
De leraar kan bijdragen aan het opbouwen van een positieve
interactie met de klas als groep, waarbij ook de relatie tussen de leerlingen
wordt gestimuleerd. In het licht hiervan analyseert de leraar zijn omgang met
de leerlingen. Hij bevordert en brengt waardering op voor de bijdrage van alle
leerlingen. Hij oefent zich in het gepast en discreet omgaan met gevoelens van
leerlingen.
De ondersteunende kennis betreft
groepsdynamische en interactieprocessen en relevante doelen voor sociale
vaardigheden, zoals die in leerplannen en eindtermen of ontwikkelingsdoelen
voorkomen.
Vaardigheid 2.2
Emancipatie van de
leerling bevorderen
De leraar kan de eigenheid
van de individuele leerling en van sociale groepen herkennen, bespreekbaar
maken voor de jongeren en hanteren met het oog op zelfontplooiïng en
sociale integratie.
De ondersteunende kennis
omvat kennis van leef- en jongerenculturen en van cultuurverschillen tussen
sociale groepen. Zij betreft eveneens het ontstaan van beeldvorming en van
vooroordelen en het omgaan daarmee. Ook het begrip "risicoleerling" moet
geëxpliciteerd worden.
Vaardigheid 2.3
Door attitudevorming
leerlingen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie
voorbereiden
De leraar draagt bij tot
attitudevorming door het leren toepassen van omgangsconventies en het
stimuleren van de ontwikkeling van de door de leerling persoonlijk gedragen
waarden. De leraar kan waarden in klascontext bespreekbaar maken. Hij herkent
aspecten van het verborgen curriculum. Hij beschikt over een referentiekader om
over (het eigen) waardepatroon te reflecteren. Hij leeft, in schoolcontext,
waarden voor. De leidraad voor attitudevorming wordt gevormd door het
pedagogisch project van de school en door wat terzake in eindtermen of
ontwikkelingsdoelen werd bepaald.
De
ondersteunende kennis betreft de functie en de betekenis van pedagogisch
project, schoolwerkplan en schoolreglement, de van toepassing zijnde eindtermen
of ontwikkelingsdoelen en het begrip verborgen leerplan.
Vaardigheid 2.4
Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een
pedagogische context
De beginnende leraar kan
leer- en vormingsinhouden verbinden met maatschappelijke gebeurtenissen. Hij
stimuleert de leerlingen hierbij tot een kritische houding t.o.v. de wijze
waarop de massamedia tot opinievorming rond deze gebeurtenissen bijdragen.
De ondersteunende kennis betreft
informatiebronnen in verband met de maatschappelijke dimensie van leerinhouden.
Vaardigheid 2.5
Adequaat omgaan met leerlingen in
sociaal-emotionele probleemsituaties en met leerlingen met
gedragsmoeilijkheden.
De leraar herkent spontane
signalen die kunnen wijzen op socio-emotionele problemen bij leerlingen. In
overleg leert hij adequaat en discreet met geconstateerde probleemgedragingen
omgaan.
De ondersteunende kennis betreft vormen
en signalen van sociaal-emotionele probleemsituaties en het ontstaan van
gedragsmoeilijkheden.
Vaardigheid 2.6
Het fysiek welzijn
van de leerlingen bevorderen
De leraar speelt een
rol bij het bevorderen van de gezondheid. Hij is in staat te zorgen voor het
algemeen lichamelijk welzijn van de lerenden en hij kan dringende
verzorgingstaken uitvoeren.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van lerenden en de basisprincipes
van eerste hulpverlening.
Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk
expert
Vaardigheid 3.1
Domeinspecifieke kennis en vaardigheden
beheersen, verbreden en verdiepen
De leraar kan
door geëigende kanalen de in de vooropleiding verworven vakdeskundigheid
uitbreiden en verdiepen.
De ondersteunende kennis
betreft de inhouden en opbouw van het eigen vakgebied evenals kennis van de
mogelijkheden tot vakinhoudelijke professionalisering.
Vaardigheid 3.2
De verworven domeinspecifieke kennis en vaardigheid aanwenden
Het gaat om het flexibel aanwenden van
domeinspecifieke professionaliteit in de pedagogisch-didactische aanpak, in
vakwerkgroepen, e.d.m.
Vaardigheid 3.3
Het eigen onderwijsaanbod situeren en integreren
in het geheel van het onderwijsaanbod
De
beginnende leraar kan horizontale en verticale verbanden leggen tussen inhouden
binnen het eigen vakgebied en tussen die van het eigen vakgebied en van
verwante vakgebieden. Hij kan aangeven hoe het onderwijs in het eigen vakgebied
bijdraagt tot de totale vorming van de leerlingen.
De ondersteunende kennis betreft de (didactische) opbouw van het
vakgebied en de verwantschappen tussen het eigen vakgebied en verwante
vakgebieden.
Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator
Vaardigheid 4.1
Een gestructureerd werkklimaat bevorderen
De leraar kan technieken, vaardigheden en
aanpakwijzen aanwenden die te maken hebben met "orde houden" of
"klasmanagement".
De ondersteunende kennis omvat
kennis van klasmanagement en van leerbelemmerende en -bevorderende factoren.
Vaardigheid 4.2
Een soepel en efficiënt les- en/of
dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning
a) vanuit het oogpunt van de leraar
b) vanuit het oogpunt van de leerling
De leraar kan voor de leerlingen gelijktijdige en/of opeenvolgende
activiteiten vlot en soepel laten verlopen. De leraar kan de eigen taken op
korte en langere termijn plannen.
De
ondersteunende kennis betreft de diverse vormen van tijdsmanagement zoals
agenda's, jaarplan.
Vaardigheid 4.3
Op correcte wijze
administratieve taken uitvoeren
De leraar kan op
een correcte wijze omgaan met een aantal administratieve taken die tot zijn
takenpakket behoren zoals het bijhouden van agenda, evaluatiegegegevens,
jaarplanning.
De ondersteunende kennis omvat de
administratieve verplichtingen van de leraar, inclusief het doel ervan.
Vaardigheid 4.4
Een stimulerende en werkbare klasruimte
creëren, rekening houdende met de veiligheid van de leerlingen.
De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van
stimulerende en veilige leer- of werkvoorzieningen in een lokaal.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator -
de leraar als onderzoeker
Vaardigheid 5.1
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
De leraar kan vernieuwende inzichten uit de
opleiding in de klas aanwenden. Vanuit reflectie over nieuwe maatschappelijke
ontwikkelingen, kan hij in samenspraak met het schoolteam en begeleid,
vernieuwende inzichten in de klaspraktijk inbrengen.
De ondersteunende kennis betreft kenmerken van schoolcultuur en
trends en ontwikkelingen in het eigen vakgebied en de vakdidactiek.
Vaardigheid 5.2
Kennisnemen van de resultaten van
onderwijsonderzoek rond de eigen praktijk
De
leraar kan gemakkelijk toegankelijke literatuur inzake onderzoek dat relevant
is voor de eigen onderwijspraktijk, selecteren en raadplegen.
De ondersteunende kennis betreft relevante en toegankelijke
informatiebronnen inzake onderwijsonderzoek.
Vaardigheid 5.3
Het
eigen functioneren bevragen en bijsturen.
De
leraar kan de klaspraktijk vanuit reflectie op eigen ervaringen bijsturen,
onder meer door het onder begeleiding uitvoeren van een eenvoudig
actieonderzoek.
De ondersteunende kennis betreft
vormen van reflectie op het eigen onderwijsgedrag en de kenmerken en de
methodologie van eenvoudig actie-onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van
de ouders/verzorgers (1)
Vaardigheid 6.1
Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan
met gegevens over de leerling
De leraar kan de
ouders/verzorgers uitleggen wat de functie is van de gegevens die de school
over de leerling verzamelt en dat hij er discreet mee omgaat.
De ondersteunende kennis betreft elementen van deontologie in
verband met gegevens over de leerling.
Vaardigheid 6.2
Aan
ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun kind in de school
De leraar kan informatie geven over
leervorderingen, studiekeuze, gedrags- en houdingsaspecten. Hij is, na overleg,
in staat adviezen voor ondersteuning thuis te geven. Hij kan doorverwijzen naar
externe hulpverleningsinstanties.
De
ondersteunende kennis omvat kennis van samenwerkingsmogelijkheden tussen school
en ouders m.b.t. leergedrag, communicatietechnieken en
hulpverleningsinstan-ties of personen.
Vaardigheid 6.3
In
overleg met het schoolteam ouders/verzorgers informeren over het klas- en
schoolgebeuren
De leraar geeft informatie over
onderwijsactiviteiten in de school en, mede op basis van reflectie over het
eigen onderwijsgedrag, over het eigen pedagogisch handelen.
De ondersteunende kennis betreft communicatietechnieken.
Vaardigheid 6.4
Met ouders/verzorgers in dialoog treden over
opvoeding en onderwijs
De leraar kan, na overleg
met het schoolteam, naar ouders/verzorgers toe suggesties doen inzake een
gelijkgerichte aanpak van de leerling.
De
ondersteunende kennis betreft communicatietechnieken.
___________________
(1) Het begrip
"verzorgers" duidt op de personen die ter vervanging van de ouders de
verantwaoordelijkheid dragen voor de lerende.
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
Vaardigheid 7.1
Participeren aan samenwerkingsstructuren
De leraar realiseert zijn opdracht in
samenwerking met het schoolteam. Hij participeert aan samenwerkingstructuren.
Hij kan voorbeelden van aanwending van het lestijdenpakket geven.
De ondersteunende kennis betreft
communicatietechnieken, toegespitst op vergaderen; kennis van diverse
overlegorganen en van het begrip lestijdenpakket.
Vaardigheid 7.2
Binnen het team over een taakverdeling overleggen en die naleven.
De leraar kan over regels en afspraken met
teamleden overleggen en naleven wat afgesproken is.
De ondersteunende kennis betreft communicatietechnieken.
Vaardigheid 7.3
De eigen pedagogische en didactische opdracht en
aanpak in teamverband bespreekbaar maken
De
leraar kan aan collega's en aan de schoolleiding advies vragen over het eigen
pedagogisch en didactisch handelen. Hij kan positieve en negatieve feedback
integreren in het eigen handelen.
De
ondersteunende kennis betreft communicatietechnieken en de mogelijkheden van
hospiteren en intervisie.
Vaardigheid 7.4
Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid en die van de
leerling
De leraar kan relevante en actuele
documentatie over juridische en administratieve aspecten van het leraarschap
verzamelen. De leraar is op de hoogte van de rechten van de leerling en kan
daaruit conclusies trekken voor evaluatie en advisering.
De
ondersteunende kennis betreft geselecteerde en gemakkelijk toegankelijke
juridische kennis inzake rechtszekerheid.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
Vaardigheid 8.1
In overleg contacten leggen, communiceren en
samenwerken met externe instanties, die onderwijsbetrokken initiatieven
aanbieden
De leraar kan in overleg contacten
leggen, communiceren en samenwerken met de belangrijkste organisaties die
onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden zoals jongerenadviescentra,
gemeentelijke jeugdraden, e.a.
De ondersteunende
kennis betreft een overzicht van algemeen bekende instanties en initiatieven.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
Vaardigheid 9.1
Deelnemen aan het maatschappelijk debat over
onderwijskundige thema's
De leraar kan in
discussie treden met collega's over onderwijskundige thema's.
De ondersteunende kennis betreft onderwijsbeleidsorganen en
-processen en de historische en internationale dimensie van onderwijskundige
thema's.
Vaardigheid 9.2
Reflecteren over het
beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
Op basis van reflectie en van ontwikkelingen in de samenleving kan
de leraar met collega's in discussie treden over de rol van het onderwijs in de
samenleving en over de plaats van de leraar daarin.
De ondersteunende kennis betreft onderwijsbeleidsorganen en
processen, historische en internationale elementen en het eigen beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
Vaardigheid 10.1
Actuele thema's en ontwikkelingen onderscheiden
en kritisch benaderen rond de volgende domeinen
10.1.1 Het sociaal-politieke domein
10.1.2 Het sociaal-economische domein
10.1.3 Het levensbeschouwelijke domein
10.1.4 Het cultureel-esthetische domein
10.1.5 Het cultureel-wetenschappelijke domein
De leraar kan relevante informatie rond deze thema's
identificeren. Hij beschikt over voldoende basiskennis om een
interpretatiekader op te bouwen dat toelaat kritisch om te gaan met informatie
rond deze domeinen.
De ondersteunende kennis
betreft kennis van documentatiebronnen, globaliserende overzichten en een
selectie uit de relevante niet specialistische literatuur.
Attitudes
Volgende attitudes gelden
voor alle functionele gehelen. Rekening houdend met het betrokken niveau
secundair onderwijs, de onderwijsvorm, de studierichting kunnen ze situationeel
ingekleurd worden.
A1 beslissingsvermogen
durven een standpunt in te nemen of tot een
handeling over te gaan, en er ook verantwoordelijkheid voor opnemen
A2 relationele gerichtheid
in zijn
contact met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect
tonen
A3 kritische ingesteldheid
bereid zijn zichzelf en zijn omgeving in vraag te stellen, de
waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en de haalbaarheid van
een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen
A4 leergierigheid
actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en
te verdiepen
A5 organisatievermogen
erop gericht zijn de taken zodanig te plannen, te
coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte
manier bereikt kan worden
A6 zin voor
samenwerking
bereid zijn om gemeenschappelijk aan
eenzelfde taak te werken
A7
verantwoordelijkheidszin
zich verantwoordelijk
voelen voor de school als geheel en zich engageren om een positieve
ontwikkeling van de leerling te bevorderen
A8
creatieve gerichtheid
erop gericht zijn om uit
diverse situaties en informatiebronnen ideeën te genereren en deze op een
originele manier gestalte te geven in een ontwikkelingsaanbod voor de leerling
A9 flexibiliteit
bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, o.m.
middelen, doelen, mensen en procedures
A10
gerichtheid op adequaat en correct taalgebruik en communicatie
in de mondelinge en schriftelijke communicatie met leerlingen,
ouders, leden van het schoolteam en externen, erop gericht zijn een adequaat en
correct taalgebruik te hanteren en aandacht te hebben voor het belang van
non-verbale communicatie.