[2Wet van 22/05/2003
B.S. 28/02/1970
OPGEHEVEN2Wet van 22/05/2003
B.S. 28/02/1970
] Wet betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën.

  • goedkeuringsdatum
    06 FEBRUARI 1970
  • publicatiedatum
    B.S.28/02/1970
  • datum laatste wijziging
    03/07/2003

COORDINATIE

Wet 24-12-1976 - B.S. 28-12-1976; err. B.S. 14-1-1977; err. B.S. 21-1-1977; err. B.S. 3-2-1977

(2) Wet van 22/05/2003 (B.S. 28/02/1970)

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

HOOFDSTUK I. - Verjaring der schuldvorderingen te laste van de Staat

Artikel 1.

Verjaard en bepaald vervallen ten voordele van de Staat zijn, onverminderd de vervallenverklaringen uitgesproken door andere wettelijke, reglementaire of ter zake overeengekomen bepalingen :

de schuldvorderingen, waarvan de op wettelijke of reglementaire wijze bepaalde overlegging niet geschiedde binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het begrotingsjaar in de loop waarvan zij ontstonden;
de schuldvorderingen, die, hoewel ze werden overgelegd binnen de onder letter a bedoelde termijn, door de Ministers niet werden geordonnanceerd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar gedurende hetwelk ze werden overgelegd;
alle andere schuldvorderingen, die niet werden geordonnanceerd binnen een termijn van tien jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar van hun ontstaan.

De schuldvorderingen die voortkomen uit vonnissen blijven evenwel onderworpen aan de dertigjarige verjaring; zij dienen te worden uitbetaald door de zorg van de Deposito- en Consignatiekas.

Art. 2.

De verjaring wordt gestuit door een gerechtsdeurwaardersexploot, alsook door een schulderkenning door de Staat.

Het instellen van een rechtsvordering schorst de verjaring totdat een definitieve beslissing is gewezen.

Art. 3.

Onverminderd de toepassing van andere verjaringen of vervallenverklaringen, vastgesteld door het bijzondere ervoor geldende recht, behoort aan de Staat het tegoed, dat hij voor rekening van derden onder zich houdt en waarvoor dertig jaar verliepen, nadat de laatste verrichting met derden zich voordeed of nadat een als gegrond erkende vraag, strekkende tot de teruggave of toewijzing ervan of tot de betaling van de vruchten, geldig werd ingediend.

De sommen die de Staat onder zich houdt, doordat hij ze niet heeft kunnen vereffenen in handen van de begunstigden, blijven onderworpen aan de verjaringstermijn die geldt voor de schuldvorderingen welke door middel van die sommen moeten worden aangezuiverd.

Art. 4.

De betaalstukken uitgegeven ter aanzuivering of terugbetaling van schuldvorderingen, sommen en tegoed genoemd in artikelen 1 en 3, worden waardeloos, ingeval de betaling ervan niet gevorderd wordt binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de uitgifte ervan.

Het bedrag ervan behoort voorgoed aan de Staat behoudens beslag onder derden of verzet; in dit geval wordt het, na het verstrijken van het vijfde jaar, te rekenen vanaf de datum van uitgifte van het betaalstuk, in de Deposito- en Consignatiekas gestort, tot vrijwaring van de rechten van degene aan wie het behoort.

Art. 5.

Alle beslag onder derden of verzet op sommen die door de Staat verschuldigd zijn of waarvan de betaling door hem dient uitgevoerd te worden, alle betekening van cessie of overdracht van genoemde sommen en alle andere kennisgevingen ertoe strekkende de betaling ervan stop te zetten of toe te wijzen ten gunste van een hiertoe behoorlijk gerechtigde derde, moeten, op straf van nietigheid, gedaan worden in handen van de Minister die de uitgave aanbelangt, of van de daartoe gedelegeerde ambtenaar, of in spoedeisende gevallen, in handen hetzij van de ambtenaar van het Departement van Financiën, gedelegeerd voor de uitvoering van de postrekeningverrichtingen, hetzij van de directeur van het Bestuur der postchecks.

Art. 6.

Alle behoorlijk betekend beslag onder derden of verzet, dat slaat op sommen, die door de Staat verschuldigd zijn of waarvan de betaling door hem dient te worden uitgevoerd, blijft slechts geldig gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de betekening ervan, ongeacht de overeenkomsten, akten van rechtspleging of vonnissen welke mochten zijn voorgekomen op bewust beslag onder derden of verzet.

Ingeval nochtans van deze overeenkomsten, akten van rechtspleging of vonnissen kennis wordt gegeven overeenkomstig artikel 5, blijven beslag onder derden en verzet geldig gedurende dertig jaar te rekenen van de kennisgeving ervan.

HOOFDSTUK II. - Verjaring der schuldvorderingen ten voordele van de Staat

Art. 7.

§ 1. Inzake wedden, [...] voorschotten daarop en vergoedingen of uitkeringen, die een toebehoren van de wedden [...] vormen of ermede gelijkstaan, zijn de door de Staat ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet gevraagd werd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling.

De in het eerste lid vastgestelde termijn wordt tot dertig jaar opgevoerd, wanneer de onverschuldigde sommen werden verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of welbewust onvolledige verklaringen.

W. van 24-12-1976

§ 2. Om geldig te zijn, moet deze vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar gebracht worden bij een ter post aangetekend schrijven met vermelding van :

1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;

2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen werden gedaan.

Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan de terugvordering van het niet verschuldigde gedurende dertig jaar worden vervolgd.

§ 3. Geen verhaal kan worden genomen op de ordonnateur of op de rekenplichtige, die verantwoordelijk zijn voor een ten onrechte uitgevoerde betaling, waarvan de terugvordering onmogelijk is geworden krachtens de voorafgaande bepalingen.

HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen

Art. 8.

De artikelen 1, 2, 4, 5, 6 en 7 van deze wet zijn toepasselijk op de schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de provinciën [...], en van de Rijkswerkliedenkas.

W. van 24-12-1976

Nochtans :

1° moeten het beslag onder derden of het verzet op sommen waarvan de betaling door de provincie moet uitgevoerd worden, alsmede de in artikel 5 vermelde betekeningen en kennisgevingen, op straf van nietigheid, gedaan worden in handen van de gouverneur van de provincie die de uitgave aanbelangt of van de daartoe gedelegeerde ambtenaar, of in spoedeisende gevallen, in handen hetzij van de bij artikel 113bis van de provinciale wet bedoelde rekenplichtige, hetzij van de directeur-beheerder van de naamloze vennootschap "Gemeentekrediet van Belgie", hetzij van de directeur van het Bestuur der postchecks;

2° [...]

W. van 24-12-1976

HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 9.

...

Art. 10.

...

Art. 11.

De bepalingen van :

1° de artikelen 34 en 36; artikel 37, gewijzigd bij de wet van 28 december 1867; artikel 38; artikel 39, gewijzigd bij de wet van 28 december 1867; artikel 40, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 34 van 13 november 1934; en artikel 53, 2° , van de wet van 15 mei 1846 op de comptabiliteit van de Staat;

2° artikel 41 van de voorvernoemde wet van 15 mei 1846, zoals ze er zijn ingevoegd bij toepassing van artikel 2 van de wet van 5 maart l952, worden door de artikelen 1 tot 8 van deze wet vervangen.

Art. 12.

Opgeheven worden : ...