Decreet over het onderwijs in de gemeenschapsinstellingen die ter uitvoering van het jeugddelinquentierecht zijn opgericht

  • goedkeuringsdatum
    17 MEI 2024
  • publicatiedatum
    B.S.15/07/2024
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    12/09/2024

Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt:

Decreet over het onderwijs in de gemeenschapsinstellingen die ter uitvoering van het jeugddelinquentierecht zijn opgericht

HOOFDSTUK 1. — Inleidende bepalingen

Artikel 1.

Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.

Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder:

1° betrokken personen: de personen die het ouderlijk gezag over de minderjarige leerling uitoefenen, de personen die in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben, of de meerderjarige leerling zelf;

2° CLB: een centrum voor leerlingenbegeleiding als vermeld in het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;

3° Codex Secundair Onderwijs: de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;

4° decreet Jeugddelinquentierecht: het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht; 5° decreet Volwassenenonderwijs: het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;

6° examencommissie: de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap van het secundair onderwijs, vermeld in artikel 256/1 van de Codex Secundair Onderwijs;

7° GC-verslag: een verslag gemeenschappelijk curriculum als vermeld in artikel 3, 14°/0/1, van de Codex Secundair Onderwijs;

8° gemeenschapsinstelling: een instelling als vermeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van het decreet Jeugddelinquentierecht;

9° gemeenschapsonderwijs: het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, vermeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;

10° GI-afdeling: een entiteit die verbonden is aan een school voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs als vermeld in artikel 3, 38°, van de Codex Secundair Onderwijs, die het onderwijs in een gemeenschapsinstelling organiseert en aan de hand van een uniek nummer wordt geïdentificeerd;

11° IAC-verslag: een verslag individueel aangepast curriculum als vermeld in artikel 3, 15°/2, van de Codex Secundair Onderwijs;

12° leerling: een jongere die geplaatst is in een gemeenschapsinstelling en een onderwijstraject volgt in een GI-afdeling;

13° leerlingenbegeleiding: geheel van preventieve en begeleidende maatregelen als vermeld in artikel 3, 17°/1/1, van de Codex Secundair Onderwijs;

14° onderwijsinspectie: de inspectie, vermeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;

15° ORE: omkaderingsrekeneenheid of omkaderingsrekeneenheden;

16° OV4-verslag: het verslag, vermeld in artikel 294, § 2, 2°, van de Codex Secundair Onderwijs;

17° school voor secundair onderwijs: een autonome entiteit die voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs organiseert als vermeld in artikel 3, 38°, van de Codex Secundair Onderwijs of een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs als vermeld in artikel 3, 10°, van de Codex Secundair Onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen als vermeld in artikel 3, 17°/3, van de Codex Secundair Onderwijs, wat duale en aanloopstructuuronderdelen betreft;

18° schoolbestuur: de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor een GI-afdeling;

19° structuuronderdeel: de onderverdeling in het gewoon secundair onderwijs en buitengewoon secundair onderwijs, vermeld in artikel 3, 42°, van de Codex Secundair Onderwijs, of in het secundair volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 2, 40°, van het decreet Volwassenenonderwijs;

20° systematisch contact: een periodiek contact als vermeld in artikel 2, 20°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;

21° uitbreiding van zorg: een fase in het zorgcontinuüm als vermeld in artikel 3, 44°/1, van de Codex Secundair Onderwijs;

22° verhoogde zorg: een fase in het zorgcontinuüm als vermeld in artikel 3, 45°/1, van de Codex Secundair Onderwijs;

23° zorgcontinuüm: de opeenvolging van fasen van zorg in de organisatie van de onderwijsomgeving, vermeld in artikel 3, 47°/2, van de Codex Secundair Onderwijs.

HOOFDSTUK 2. — Oprichting en opdracht van een GI-afdeling

Art. 3.

In elke gemeenschapsinstelling wordt één GI-afdeling opgericht. De scholengroepen die overeenkomstig artikel 23, § 1, 1°, h), en artikel 33, § 1, eerste lid, 14°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 door de Raad van het Gemeenschapsonderwijs bevoegd zijn om in te staan voor het onderwijs in de gemeenschapsinstellingen, wijzen de school voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs aan waaraan de GI-afdeling verbonden is.

Art. 4.

Een GI-afdeling heeft als opdracht om een onderwijstraject aan te bieden aan de jongeren die in een gemeenschapsinstelling verblijven. Dat onderwijstraject kan vorm krijgen in een aanbod op maat dat bedoeld is om de jongere aansluiting te laten vinden bij het onderwijs en in de vorm van het volgen van een structuuronderdeel.

HOOFDSTUK 3. — Erkennings- en financieringsvoorwaarden

Art. 5.

Een GI-afdeling wordt erkend en gefinancierd als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

1° georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een school voor secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs;

2° gevestigd zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden op het gebied van hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;

3° de controle door de onderwijsinspectie mogelijk maken;

4° beschikken over voldoende didactisch materiaal en over een aangepaste schooluitrusting;

5° de bepalingen naleven over de onderwijstaal en de taalkennis van het personeel;

6° voor elk structuuronderdeel dat wordt aangeboden, beantwoorden aan de toepasbare leerplannen, ontwikkelingsdoelen, opleidingsprofielen, standaardtrajecten of individueel aangepaste curricula;

7° de reglementering over de vakantieregeling die de Vlaamse Regering heeft bepaald, in acht nemen;

8° samenwerkingsafspraken maken met een CLB en een beleid voor leerlingenbegeleiding voeren;

9° in haar werking de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen op het gebied van de rechten van de mens, en van het kind in het bijzonder, eerbiedigen;

10° een open karakter hebben met respect voor de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de betrokken personen en de leerling;

11° een afdelingsreglement hebben en, als de GI-afdeling met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°, zelf een structuuronderdeel aanbiedt voor een leerling, schoolboeken gebruiken die in overeenstemming zijn met het open karakter, vermeld in punt 10°;

12° begeleid worden door de begeleidingsdienst van het gemeenschapsonderwijs, opgericht conform deel II, titel III, hoofdstuk II, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;

13° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen over de organisatie van het onderwijs die van toepassing zijn op de GI-afdeling.

Een GI-afdeling krijgt vanaf de oprichting, vermeld in artikel 3, een voorlopige erkenning voor twee schooljaren. In de loop van het laatste schooljaar van de voorlopige erkenning gaat de onderwijsinspectie na of een GI-afdeling voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, beslist de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 maart van het laatste schooljaar van voorlopige erkenning om de GI-afdeling vanaf het daaropvolgende schooljaar:

1° ofwel te erkennen en te financieren;

2° ofwel niet te erkennen en niet te financieren.

HOOFDSTUK 4. — Organisatie van het onderwijs in een GI-afdeling

Afdeling 1. — Het onderwijstraject in een GI-afdeling

Art. 6.

§ 1. Per leerling wordt op basis van de onderwijsbehoeften een onderwijstraject uitgewerkt. De klassenraad van een GI-afdeling neemt het initiatief bij het uittekenen van het onderwijstraject voor elke leerling. De klassenraad doet dat in samenspraak met de leerling en de betrokken personen en met het CLB van de school waarin de leerling is ingeschreven of waarin de leerling het laatst ingeschreven was en, in voorkomend geval, de school voor secundair onderwijs waarin de leerling is ingeschreven.

Het uittekenen van het onderwijstraject start met de beginsituatieanalyse van de leerling. Tijdens die analyse gaat de klassenraad van een GI-afdeling samen met de betrokkenen, vermeld in het eerste lid, en in overleg met de gemeenschapsinstelling op zoek naar het onderwijstraject dat het best aangewezen is voor iedere individuele leerling. Dat betekent dat de leerling:

1° ofwel een aanbod op maat volgt dat die leerling voorbereidt op het volgen van een structuuronderdeel;

2° ofwel een structuuronderdeel volgt.

§ 2. Het aanbod op maat, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, is qua duur, methodiek en invulling afgestemd op de behoeften van de leerling. Het aanbod wordt op regelmatige tijdstippen door de klassenraad met alle betrokkenen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. Tijdens het aanbod op maat kunnen er ook al inhouden worden aangereikt die relevant zijn in het kader van het structuuronderdeel dat de leerling wil volgen en die in voorkomend geval kunnen leiden tot vrijstellingen.

§ 3. Het volgen van een structuuronderdeel als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, kan op een van de volgende manieren:

1° de leerling volgt als regelmatige leerling een structuuronderdeel naar keuze in een school voor secundair onderwijs;

2° de leerling is door de betrokken personen ingeschreven bij de examencommissie;

3° als de pistes, vermeld in punt 1° en 2°, niet mogelijk zijn en op voorwaarde dat de betrokken personen daarmee akkoord gaan, volgt de leerling als regelmatige leerling een structuuronderdeel dat een GI-afdeling zelf organiseert. Met toepassing van artikel 8 gaat het om een structuuronderdeel van het gewoon secundair onderwijs of buitengewoon secundair onderwijs, of van het secundair volwassenenonderwijs. Als de leerling als regelmatige leerling een structuuronderdeel volgt in een GI-afdeling, maakt dat de daaraan voorafgaande inschrijving in een administratieve groep in een school voor secundair onderwijs ongedaan vanaf de start van de effectieve lesbijwoning in het structuuronderdeel in een GI-afdeling.

Voor leerlingen die een structuuronderdeel volgen, worden waar dat nodig is, redelijke aanpassingen gedaan, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen als vermeld in respectievelijk artikel 3, 10°/2, 12°/1, 12°/2 en 36°/1, van de Codex Secundair Onderwijs.

Voor leerlingen die met toepassing van het eerste lid, 3°, een structuuronderdeel volgen, kan de klassenraad van een GI-afdeling een leerling een individuele vrijstelling verlenen voor het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van het structuuronderdeel in elk van de volgende gevallen:

1° de leerling is al geslaagd voor diezelfde onderdelen in het secundair onderwijs of via de examencommissie;

2° de leerling kan bepaalde onderdelen van de vorming van het structuuronderdeel niet volgen. In die situatie worden de doelen zo mogelijk vervangen door gelijkwaardige doelen.

Voor leerlingen die met toepassing van het eerste lid, 3°, een structuuronderdeel volgen, kan tijdens het verblijf in een GI-afdeling de overgang naar een andere school voorbereid worden door middel van gedeeltelijke lesbijwoning in een school voor secundair onderwijs. In dat geval wordt een deel van de vorming van het leerjaar van een GI-afdeling voor de leerling verstrekt door leraars van een school voor secundair onderwijs op een vestigingsplaats van die school. Als van die mogelijkheid tot samenwerking gebruik wordt gemaakt, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

1° de regeling wordt in het afdelingsreglement van de GI-afdeling opgenomen;

2° het afdelingsreglement van de GI-afdeling blijft onverkort van toepassing;

3° er wordt vooraf over de regeling onderhandeld in de lokale comités van de betrokken GI-afdeling en de betrokken school;

4° de leraars van de andere school die aan de leerling vorming geven:

a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden als het om het scholen gaat die tot hetzelfde schoolbestuur behoren;

b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden als het om scholen gaat die niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren;

5° uitsluitend de GI-afdeling is bevoegd en verantwoordelijk voor de evaluatie en kwaliteitszorg, en uitsluitend het schoolbestuur is bevoegd en verantwoordelijk voor de studiebekrachtiging;

6° de samenwerking tussen de GI-afdeling en de school wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin in elk geval de volgende elementen worden opgenomen:

a) de samenwerkende GI-afdeling en school;

b) de invulling van de samenwerking;

c) de looptijd van de samenwerking;

d) de afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg.

Voor de toepassing van het vierde lid, 4°, wordt onder eenzelfde schoolbestuur verstaan, de rechtspersoon die zowel verantwoordelijk is voor een GI-afdeling als voor de school voor secundair onderwijs waarin de gedeeltelijke lesbijwoning plaatsvindt.

§ 4. Een GI-afdeling volgt de vakantieregeling die door de Vlaamse Regering is bepaald voor het secundair onderwijs. Een GI-afdeling kan in overleg met de gemeenschapsinstelling vrij de onderwijstijd organiseren, waarbij er rekening wordt gehouden met de behoeften van de leerling. Daarbij wordt de duur van het schooljaar gevolgd.

Een leerling in een GI-afdeling is aanwezig of wordt geacht gewettigd afwezig te zijn.

Afdeling 2. — Klassenraad

Art. 7.

§ 1. De klassenraad is belast met de uitwerking van het onderwijstraject van de leerlingen, en met de ondersteuning en opvolging van het onderwijstraject. De klassenraad bestaat uit alle personeelsleden die betrokken zijn bij het onderwijstraject van een individuele leerling en de directeur of zijn afgevaardigde. De directeur of zijn afgevaardigde is de voorzitter van de klassenraad.

§ 2. Als een leerling, met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 1°, een structuuronderdeel volgt in een school voor secundair onderwijs, dan behoudt de klassenraad van de school voor secundair onderwijs zijn volle bevoegdheid. De klassenraad van een GI-afdeling werkt samen met de klassenraad van de school voor secundair onderwijs.

De samenwerking, vermeld in het eerste lid, houdt minstens afspraken in over:

1° de rol van de klassenraad van een GI-afdeling in het ondersteunen en opvolgen van het onderwijstraject van de leerling;

2° de deelname van de klassenraad van een GI-afdeling aan de klassenraad van de school voor secundair onderwijs.

§ 3. Als een leerling, met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 2°, bij de examencommissie is ingeschreven, ondersteunt de klassenraad van een GI-afdeling de leerling bij de voorbereiding op de examens bij de examencommissie.

§ 4. Als een GI-afdeling met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°, zelf een structuuronderdeel voor een leerling aanbiedt, dan is de klassenraad, namens het schoolbestuur, het enige orgaan van een GI-afdeling dat bevoegd is voor de toelating, evaluatie en deliberatie van leerlingen, met uitzondering van de reglementaire toelatingsvoorwaarden. Leden van de klassenraad nemen niet deel aan beslissingen over een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Alle leden die op de datum van de klassenraadsvergadering in functie zijn, zijn stemgerechtigd. Stemgerechtigde leden zijn verplicht om op klassenraadsvergaderingen aanwezig te zijn, behalve als ze gewettigd of door bewezen overmacht afwezig zijn, of als ze niet langer personeelslid van de GI-afdeling zijn. De ongewettigde afwezigheid van een stemgerechtigd lid tast de rechtsgeldigheid van de genomen beslissing niet aan.

Elk lid van een klassenraad heeft één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de klassenraad doorslaggevend.

Afdeling 3. — Programmatie van structuuronderdelen en curricula

Art. 8.

Het schoolbestuur mag op basis van de behoeften van de leerlingen op ieder tijdstip van het schooljaar een structuuronderdeel oprichten in de GI-afdeling.

Art. 9.

Als een GI-afdeling met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 1°, werkt aan een structuuronderdeel dat aangeboden wordt in een school voor secundair onderwijs, gebruikt die GI-afdeling het leerplan, de ontwikkelingsdoelen of het opleidingsprofiel of het standaardtraject of het individueel aangepast curriculum van het structuuronderdeel van de school voor secundair onderwijs waar de leerling ingeschreven is.

Als in een GI-afdeling met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°, een structuuronderdeel wordt aangeboden:

1° gebruikt de GI-afdeling voor het voltijds gewoon secundair onderwijs en opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs de leerplannen die conform artikel 147/3 van de Codex Secundair Onderwijs door het gemeenschapsonderwijs zijn opgesteld en door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd;

2° zijn voor opleidingsvormen 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs de ontwikkelingsdoelen van toepassing conform artikel 262 van de Codex Secundair Onderwijs. Voor opleidingsvorm 3 zijn verder ook de opleidingsprofielen van toepassing conform artikel 335, tweede lid, van de Codex Secundair Onderwijs, en de standaardtrajecten conform artikel 357/62 van de Codex Secundair Onderwijs. Voor leerlingen met een IAC-verslag zijn de bepalingen van artikel 122/1/0 van de Codex Secundair Onderwijs van toepassing. Voor leerlingen met een OV4-verslag zijn de bepalingen van artikel 122/1/1 van de Codex Secundair Onderwijs van toepassing;

3° gebruikt de GI-afdeling voor het volwassenonderwijs de leerplannen die conform artikel 14 van het decreet Volwassenenonderwijs door het gemeenschapsonderwijs zijn opgesteld en zijn goedgekeurd door de Vlaamse Regering.

Art. 10.

Als de betrokken personen in samenspraak met de leerplichtige leerling ervoor kiezen, kan de leerplichtige leerling voor het onderwijs in een van de erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing volgen volgens de modaliteiten, vermeld in artikel 98, § 3 en § 4, en artikel 98/1 van de Codex Secundair Onderwijs.

Afdeling 4. — Toelating, evaluatie en studiebekrachtiging

Art. 11.

Voor de structuuronderdelen van het secundair onderwijs die met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°, in een GI-afdeling worden aangeboden, is artikel 115, § 1, van de Codex Secundair Onderwijs van toepassing voor:

1° de toelatings- en overgangsvoorwaarden;

2° de bekrachtiging van de studie;

3° de studiebewijzen, alsook de vorm en de vermeldingen erop.

Voor de structuuronderdelen van het secundair volwassenenonderwijs die met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°, in een GI-afdeling worden aangeboden, is:

1° artikel 32 van het decreet Volwassenenonderwijs van toepassing voor de toelating;

2° artikel 38 van het decreet Volwassenenonderwijs van toepassing voor de evaluatie;

3° artikel 40 en 41 van het decreet Volwassenenonderwijs van toepassing voor de studiebekrachtiging.

Art. 12.

§ 1. Voor leerlingen die met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 1°, ingeschreven zijn in een andere school, worden er tussen de GI-afdeling en de andere school afspraken gemaakt over de evaluatie.

§ 2. Het schoolbestuur is bevoegd voor de uitwerking van het evaluatiesysteem voor de leerlingen voor wie ze zelf een structuuronderdeel aanbiedt met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°.

In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering:

1° de organisatie van specifieke examens of andere evaluatieopdrachten opleggen;

2° bepalen onder welke voorwaarden een beslissing over het al dan niet geslaagd zijn kan worden uitgesteld;

3° het slagen voor een structuuronderdeel laten afhangen van het behalen van externe certificering. Onder externe certificering wordt verstaan, het toekennen aan leerlingen, voor zover ze geslaagd zijn voor bepaalde programmaonderdelen, van studiebewijzen die buiten de onderwijsregelgeving vallen en gerelateerd zijn aan beroepsuitoefeningsvoorwaarden.

Bij een evaluatiebeslissing van de klassenraad geldt steeds een vermoeden van deskundigheid.

De betrokken personen ontvangen het evaluatieresultaat op de wijze en op de datum die bepaald zijn in het afdelingsreglement. Het schoolbestuur wijkt af van die termijn voor individuele gevallen als de beslissing tot stand komt na uitstel of na beroep. Als de evaluatiebeslissing inhoudt dat aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend, dan:

1° geeft de GI-afdeling aan de betrokken personen een schriftelijke motivering;

2° verwijst de GI-afdeling de betrokken personen schriftelijk naar de beroepsprocedure en beroepstermijn, maar pas nadat ze vooraf overleg als vermeld in punt 3° heeft gepleegd;

3° overlegt de GI-afdeling met de betrokken personen op hun verzoek.

Het overleg, vermeld in het vierde lid, 3°, vindt plaats tussen de directeur of zijn afgevaardigde en de betrokken personen binnen een redelijke termijn na ontvangst van het evaluatieresultaat. Die termijn wordt in het afdelingsreglement bepaald. Het overleg kan ertoe leiden dat de directeur of zijn afgevaardigde beslist om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen. Nadat de klassenraad al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of opdrachten heeft opgelegd, beslist diezelfde klassenraad om het oorspronkelijke evaluatieresultaat te bevestigen of door een ander evaluatieresultaat te vervangen. De beslissing van de directeur om de klassenraad niet te laten samenkomen of de beslissing van de klassenraad wordt meegedeeld aan de betrokken personen.

Het schoolbestuur kent de van rechtswege geldende studiebewijzen toe ter uitvoering van de evaluatiebeslissingen van klassenraden of de beslissingen van beroepscommissie, vermeld in artikel 13.

De school waaraan de GI-afdeling verbonden is, reikt een attest uit ter vervanging van een verloren studiebewijs aan de houder van het studiebewijs. Het attest vermeldt de datum van de uitreiking van het studiebewijs.

Personen die met toepassing van de wetgeving over de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap of bij de school waaraan de GI-afdeling verbonden is, als ze bij die school een studiebewijs hebben behaald, een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam. Bij de aanvraag wordt het oorspronkelijk behaalde studiebewijs ingeleverd en worden stukken gevoegd die de naamswijziging aantonen.

Art. 13.

§ 1. Als het schoolbestuur met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°, zelf belast is met de uitreiking van de studiebekrachtiging, kunnen de betrokken personen in beroep gaan tegen eindbeslissingen over de leerlingenevaluatie die ze betwisten. De beroepsprocedure is vastgelegd in het afdelingsreglement, vermeld in artikel 19, met behoud van de toepassing van de bepalingen van dat artikel.

§ 2. De betrokken personen stellen het beroep in bij het schoolbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van beroep met een feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt. Bij die omschrijving kunnen overtuigingsstukken gevoegd worden.

§ 3. Het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie en leidt tot:

1° ofwel de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid als:

a) de termijn voor de indiening van het beroep, opgenomen in het afdelingsreglement, is overschreden;

b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten, opgenomen in het afdelingsreglement;

2° ofwel de bevestiging van het oorspronkelijke evaluatieresultaat of de vervanging door een ander evaluatieresultaat, nadat de beroepscommissie al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of opdrachten heeft opgelegd. Het schoolbestuur aanvaardt de verantwoordelijkheid voor de beslissing van de beroepscommissie.

Het resultaat van het beroep wordt schriftelijk aan de betrokken personen meegedeeld, uiterlijk op 15 september of uiterlijk op 15 maart als de opleiding op 31 januari eindigt.

§ 4. Het schoolbestuur stelt een beroepscommissie samen. De beroepscommissie bestaat uit leden van de klassenraad van de leerling en leden die niet tot de klassenraad van de leerling behoren. Minstens de helft van de leden van de beroepscommissie behoren niet tot de klassenraad van de leerling. De samenstelling mag per te behandelen dossier verschillen, maar mag binnen het te behandelen dossier niet wijzigen. De voorzitter wordt door het schoolbestuur aangewezen. De voorzitter van de beroepscommissie mag geen lid van de klassenraad zijn.

Het schoolbestuur bepaalt de werking van de beroepscommissie met inachtneming van volgende bepalingen:

1° elk lid van een beroepscommissie is stemgerechtigd. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;

2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;

3° de beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;

4° de beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een beslissing te komen;

5° de beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het afdelingsreglement.

HOOFDSTUK 5. — Leerlingenbegeleiding

Art. 14.

Kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding bevordert de totale ontwikkeling van alle leerlingen, verhoogt hun welbevinden, voorkomt vroegtijdig schoolverlaten en creëert meer gelijke onderwijskansen. Op die manier draagt leerlingenbegeleiding bij tot het functioneren van de leerling in de schoolse én maatschappelijke context.

Het begeleidingsdomein onderwijsloopbaan heeft tot doel de leerling te ondersteunen om voldoende zelfkennis te ontwikkelen, om inzicht te verwerven in de structuur van het onderwijs en de mogelijkheden die het biedt, in de opleiding en in de arbeidsmarkt, en om adequate keuzes te leren maken op school en daarbuiten.

Het begeleidingsdomein leren en studeren heeft tot doel het leren van de leerling te optimaliseren en het leerproces te bevorderen door leer- en studeervaardigheden te ondersteunen en te ontwikkelen.

Het begeleidingsdomein psychisch en sociaal functioneren heeft tot doel het welbevinden van de leerling te bewaken, te beschermen en te bevorderen, zodat de leerling op een spontane en vitale manier tot leren kan komen en zich kan ontwikkelen tot een veerkrachtige volwassene.

Het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg heeft tot doel de gezondheid, groei en ontwikkeling van de leerling te bevorderen en te beschermen, het groei- en ontwikkelingsproces te volgen, en tijdig risicofactoren, signalen, symptomen van gezondheids- en ontwikkelproblemen te detecteren.

Voor het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg omvat dat voor een GI-afdeling minimaal het actief meewerken aan:

1° de organisatie van de systematische contactmomenten door het CLB. De Vlaamse Regering bepaalt de frequentie en de inhoud van de systematische contacten;

2° de organisatie van de vaccinaties door het CLB om het ontstaan en de verspreiding van sommige besmettelijke ziekten tegen te gaan. De Vlaamse Regering legt het vaccinatieschema vast;

3° de uitvoering van de profylactische maatregelen die het CLB neemt in overleg met de gemeenschapsinstelling om de verspreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan. De Vlaamse Regering bepaalt daarvoor de nadere regels.

De onderwijsinspectie controleert de deelname aan systematische contacten en de medewerking aan profylactische maatregelen als vermeld in artikel 6, § 4, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.

Art. 15.

Elke GI-afdeling ontwikkelt een beleid voor leerlingenbegeleiding dat is afgestemd op het pedagogisch project, de behoeften van de leerlingenpopulatie en de context waarin een GI-afdeling zich bevindt. Het beleid voor leerlingenbegeleiding omvat de begeleiding van de leerlingen, het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel en de coördinatie van alle leerlingbegeleidingsinitiatieven op niveau van een GI-afdeling. Een GI-afdeling voert dat beleid uit, evalueert het en stuurt het zo nodig bij. Ter versterking van dat beleid voert een GI-afdeling een professionaliseringsbeleid. Een GI-afdeling wijst binnen haar personeelskader een of meer personeelsleden aan die geheel of gedeeltelijk met leerlingenbegeleiding worden belast.

Bij de opmaak en evaluatie van het beleid voor leerlingenbegeleiding betrekt een GI-afdeling relevante actoren. Voor bijkomende inhoudelijke expertise doet een GI-afdeling een beroep op het CLB. Voor schoolondersteuning zoekt de school externe ondersteuning bij de pedagogische begeleidingsdienst, vermeld in deel II, titel III, hoofdstuk II, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, of bij een andere externe dienst.

Een beleid voor leerlingenbegeleiding beantwoordt aan de volgende principes:

1° het belang van elke leerling staat centraal;

2° het komt participatief tot stand en is gedragen door het hele schoolteam;

3° het is doelgericht, systematisch, planmatig en transparant;

4° het wordt discreet uitgevoerd;

5° er wordt verduidelijkt wie welke taak opneemt in de leerlingenbegeleiding.

Art. 16.

In het kader van de leerlingenbegeleiding heeft een GI-afdeling een basisaanbod voor alle leerlingen en biedt het zorg aan leerlingen voor wie dat basisaanbod niet voldoende is.

In de fase van de verhoogde zorg kan een GI-afdeling consultatieve leerlingenbegeleiding vragen aan het CLB of wordt dat door het CLB aangeboden waar het dat nodig acht. Consultatieve leerlingenbegeleiding is de kernactiviteit van een CLB als vermeld in artikel 3, 10°/2/1, van de Codex Secundair Onderwijs.

In de fase uitbreiding van zorg wisselen een GI-afdeling en het CLB met elkaar de beschikbare relevante informatie uit om de afspraken over de bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise te realiseren.

De Vlaamse Regering kan voor de opdrachten, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, nadere regels vastleggen.

Art. 17.

Een GI-afdeling werkt samen met hetzelfde CLB als de school waaraan het verbonden is. De samenwerking en de afspraken over samenwerking tussen een GI-afdeling en CLB worden geregeld overeenkomstig artikel 123/24 van de Codex Secundair Onderwijs.

HOOFDSTUK 6. — Participatie

Art. 18.

Het schoolbestuur voert een beleid over de participatie van de leerlingen en betrokken personen. Dat beleid over participatie voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden:

1° er is een participatieorgaan, dat regelmatig samenkomt;

2° er is een procedure opgenomen in het afdelingsreglement die de organisatie van de participatie bepaalt;

3° de participatie focust op de werking van de GI-afdeling;

4° de participatie is collectief.

HOOFDSTUK 7. — Afdelingsreglement

Art. 19.

Het schoolbestuur maakt een afdelingsreglement op waarin de rechten en plichten van elke leerling worden vastgelegd.

Het schoolbestuur informeert de leerling en de betrokken personen over het afdelingsreglement bij de start van het onderwijstraject. Een wijziging van het afdelingsreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving.

In het afdelingsreglement worden minimaal de volgende onderdelen opgenomen:

1° de leefregels;

2° de procedure voor het opleggen van een preventieve schorsing, een ordemaatregel, en een tuchtmaatregel in de vorm van een tijdelijke uitsluiting als vermeld in artikel 20;

3° het beleid over participatie;

4° de basisprincipes van het schoolbeleid voor de situaties waarin de GI-afdeling zelf een structuuronderdeel voor een leerling aanbiedt met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 3°. Die basisprincipes hebben betrekking op:

a) vrijstellingen van onderdelen van het curriculum;

b) de organisatie van de leerlingenevaluatie, meer bepaald:

1) de vermelding dat de GI-afdeling op regelmatige basis of tijdig zal communiceren over de basisprincipes van de leerlingenevaluatie, de studievorderingen, het tijdstip en de vorm van evaluatieopdrachten en de examens;

2) de vermelding dat de GI-afdeling elke genomen beslissing van de klassenraad waarbij aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend, schriftelijk motiveert, en de vermelding dat, op verzoek van de betrokken personen, binnen een aangeduide termijn een overleg zal plaatsvinden;

3) de mogelijkheid voor de betrokken personen om in beroep te gaan tegen een beslissing van de klassenraad waarbij aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend. Met betrekking tot het beroep worden ook de volgende gegevens verstrekt: de procedure met de overeenkomstige redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de principes van de werking met inbegrip van de stemprocedure, en de samenstelling van een beroepscommissie;

5° voor leerlingen die met toepassing van artikel 6, § 3, eerste lid, 1°, een structuuronderdeel volgen in een school voor secundair onderwijs, de basisprincipes over de manier waarop de GI-afdeling afspraken wil maken met de school voor secundair onderwijs over de begeleiding en evaluatie;

6° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen, vormingsinstellingen of organisaties, voor zover dat van toepassing is;

7° de basisprincipes van het beleid van de GI-afdeling met betrekking tot reclame en sponsoring.

Bij de totstandkoming van het afdelingsreglement en bij wijzigingen ervan overlegt het schoolbestuur met de gemeenschapsinstelling.

HOOFDSTUK 8. — Schending van de leefregels

Art. 20.

§ 1. Het schoolbestuur en de gemeenschapsinstelling bepalen gezamenlijk de leefregels die van toepassing zijn en ontwikkelen een kader dat bepaalt op welke wijze in de GI-afdeling wordt omgegaan met schending van de leefregels, welke maatregelen kunnen worden genomen bij een schending van de leefregels en wie die maatregelen neemt.

De leefregels, vermeld in het eerste lid, houden verband met de werking van de GI-afdeling of het functioneren van de leerling in de GI-afdeling.

§ 2. Bij het opleggen van een ordemaatregel naar aanleiding van een schending van een leefregel zijn de volgende principes van toepassing: 1° een ordemaatregel is proportioneel en staat in verhouding tot het gestelde gedrag; 2° de betrokken personen en de gemeenschapsinstelling worden ingelicht over de ordemaatregel; 3° een ordemaatregel kan niet raken aan het recht op studiebekrachtiging.

§ 3. Als een leerling gedurende meer dan een aansluitende lesdag de lessen of de gelijkgestelde activiteiten niet kan volgen, wordt een tuchtmaatregel opgelegd in de vorm van een tijdelijke uitsluiting. Bij het opleggen van een tuchtmaatregel in de vorm van een tijdelijke uitsluiting wordt een procedure gevolgd die de rechten van verdediging waarborgt en waarbij de volgende principes van toepassing zijn:

1° de betrokken personen worden schriftelijk op de hoogte gebracht van de intentie om een tuchtmaatregel uit te spreken;

2° de betrokken personen en de leerling, eventueel bijgestaan door een vertrouwenspersoon, worden gehoord;

3° er wordt tijdens de procedure met de gemeenschapsinstelling overlegd om tot een gedeelde besluitvorming te komen;

4° voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt, worden de betrokken personen schriftelijk op de hoogte gebracht van elke beslissing;

5° de tuchtmaatregel is in verhouding tot de ernst van de feiten;

6° de betrokken personen hebben inzage in het tuchtdossier van de leerling.

Een leerling kan maximaal voor vijftien opeenvolgende lesdagen uitgesloten worden. Een nieuwe tijdelijke uitsluiting kan pas na een nieuw feit. De gegevens en documenten die betrekking hebben op de tuchtprocedure, worden opgenomen in het tuchtdossier.

§ 4. In afwachting van een eventuele tijdelijke uitsluiting kan een leerling preventief worden geschorst als bewarende maatregel om de leefregels te handhaven en om te kunnen nagaan of een tijdelijke uitsluiting als vermeld in paragraaf 3, nodig is. Bij preventieve schorsing wordt de leerling het recht ontnomen om gedurende een periode van maximaal tien opeenvolgende lesdagen de lesactiviteiten of de gelijkgestelde activiteiten te volgen.

Een preventieve schorsing kan eenmalig met maximaal tien lesdagen worden verlengd als de tuchtprocedure, vermeld in paragraaf 3, door externe factoren niet binnen die eerste periode kan worden afgerond. De schorsing kan onmiddellijk uitwerking hebben en wordt aan de betrokken personen en de gemeenschapsinstelling schriftelijk meegedeeld.

Voor een preventieve schorsing wordt opgelegd of verlengd, wordt er met de gemeenschapsinstelling overlegd om tot een gedeelde besluitvorming te komen.

§ 5. Als aan een leerling een ordemaatregel als vermeld in paragraaf 2, een tuchtmaatregel als vermeld in paragraaf 3 of een preventieve schorsing als vermeld in paragraaf 4 wordt opgelegd, waardoor die leerling de lesactiviteiten of de gelijkgestelde activiteiten niet kan volgen, maken de gemeenschapsinstelling en de GI-afdeling afspraken over wie belast wordt met de opvang van de leerling.

HOOFDSTUK 9. — Leerplicht

Art. 21.

Elke leerplichtige jongere die geplaatst wordt in een gemeenschapsinstelling, volgt een onderwijstraject in de GI-afdeling van die gemeenschapsinstelling, waarmee voldaan is aan de leerplicht. Elke meerderjarige die geplaatst is in een gemeenschapsinstelling, kan ervoor kiezen om een onderwijstraject te volgen in de GI-afdeling van die gemeenschapsinstelling.

Voor een minderjarige jongere die geplaatst wordt in de gemeenschapsinstelling en die een vrijstelling van de leerplicht als vermeld in artikel 123/5 van de Codex Secundair Onderwijs heeft of die niet meer aan de leerplicht onderworpen is op basis van artikel 1, § 3, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht kunnen de betrokken personen in samenspraak met de jongere ervoor kiezen dat die jongere een onderwijstraject in de GI-afdeling van die gemeenschapsinstelling volgt.

HOOFDSTUK 10. — Omkadering

Afdeling 1. — Berekening van de omkadering

Art. 22.

Per schooljaar heeft het schoolbestuur voor zijn GI-afdeling recht op omkadering die wordt berekend op basis van de volgende formule: de maximumcapaciteit van de gemeenschapsinstelling op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, die door de Vlaamse Regering wordt bepaald conform artikel 40, § 1, van het decreet Jeugddelinquentierecht, vermenigvuldigd met 2571 ORE.

Afdeling 2. — Aanwending van de omkadering

Art. 23.

De Vlaamse Regering bepaalt:

1° de personeelscategorieën voor de GI-afdelingen en deelt die in wervings-, selectie- en bevorderingsambten in;

2° het aantal ORE dat aan elk ambt wordt toegekend. Het aantal ORE van een ambt wordt vastgelegd op basis van een bekwaamheidsbewijs of een salarisschaal.

Art. 24.

Het schoolbestuur kan de ORE alleen aanwenden voor de werking van de GI-afdeling.

Het schoolbestuur beslist, na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité, over de aanwending van de toegekende ORE en houdt daarbij rekening met de regelgeving over de verdeling van de betrekkingen en reaffectatie en wedertewerkstelling.

Art. 25.

Het schoolbestuur krijgt voor zijn personeelsleden die aangesteld zijn binnen de toegekende ORE, een salaris als die personeelsleden voldoen aan de volgende voorwaarden:

1° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, behoudens een door de Regering te verlenen vrijstelling;

2° de burgerlijke en politieke rechten genieten, behoudens een door de Regering te verlenen vrijstelling die samengaat met de vrijstelling, vermeld in punt 1°;

3° houder zijn van de bekwaamheidsbewijzen, vermeld in artikel 3, eerste lid, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;

4° aangeworven zijn met inachtneming van de reglementering over de reaffectatie en wedertewerkstelling;

5° in dienst zijn op grond van de reglementering over de omkadering.

De salarissen worden door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks en maandelijks aan de betrokken personeelsleden uitbetaald.

HOOFDSTUK 11. — Werkingsbudget

Afdeling 1. — Berekening van het werkingsbudget

Art. 26.

Per schooljaar heeft het schoolbestuur voor zijn GI-afdeling recht op een werkingsbudget dat wordt berekend op basis van de volgende formule: de maximumcapaciteit van de gemeenschapsinstelling op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar die door de Vlaamse Regering wordt bepaald conform artikel 40, § 1, van het decreet Jeugddelinquentierecht, vermenigvuldigd met 500 euro. Dat bedrag is de geldwaarde.

Vanaf het schooljaar 2026-2027 wordt de geldwaarde, vermeld in het eerste lid, jaarlijks vermenigvuldigd met de coëfficiënt A1.

De coëfficiënt A1 wordt als volgt berekend: A1 = (Cx-1/Cx-2), waarbij:

1° Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;

2° Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2.

Het werkingsbudget dat verkregen is met toepassing van het eerste en het tweede lid, wordt voor het gemeenschapsonderwijs aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs.

Het werkingsbudget dat verkregen is met toepassing van het eerste en het tweede lid, wordt elk schooljaar in minstens twee schijven uitbetaald, waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 procent van de werkingsbudgetten van het schooljaar in kwestie vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli uitbetaald wordt.

Als het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar waarin het werkingsbudget voor het schooljaar in kwestie is opgenomen, aanleiding geeft tot een hoger budget voor de besturen, wordt het bijkomende budget uitbetaald binnen twee maanden na de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van het decreet in kwestie.

Afdeling 2. — Aanwending van het werkingsbudget

Art. 27.

Het schoolbestuur kan het werkingsbudget alleen aanwenden voor de werking van de GI-afdeling.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de besteding van het werkingsbudget gecontroleerd wordt. Die controle mag geen betrekking hebben op de opportuniteit.

Art. 28.

§ 1. Het schoolbestuur kan ten laste van de eigen middelen en ten laste van het werkingsbudget, vermeld in artikel 26, personeel aanwerven.

Die personeelsleden vallen onder de toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

§ 2. Het schoolbestuur kan personeel aanwerven:

1° ten laste van het werkingsbudget, vermeld in artikel 26;

2° ten laste van de Vlaamse ondersteuningspremie, uitgekeerd door VDAB, of ten laste van een premie of premies in het kader van maatwerk bij individuele inschakeling, uitgekeerd door het Departement Werk en Sociale Economie;

3° ten laste van subsidies die het beleidsdomein Onderwijs en Vorming, vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, toekent om de kwaliteit van onderwijs te versterken.

Het schoolbestuur kan de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, aanwenden voor de personeelscategorieën, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel.

De betrekking die met de middelen, vermeld in het eerste lid, wordt ingericht, kan niet vacant worden verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekking.

Het personeelslid dat door een schoolbestuur wordt aangeworven met toepassing van het tweede lid, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 is op dat personeelslid van toepassing.

De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap betaalt het salaris of de salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het schoolbestuur terug.

HOOFDSTUK 12. — Terbeschikkingstelling van gebouwen aan de GI-afdelingen

Art. 29.

De gemeenschapsinstelling stelt gebouwen of lokalen ter beschikking aan de GI-afdeling die in de gemeenschapsinstelling is gevestigd, voor de uitvoering van de toegewezen opdrachten van de GI-afdeling, geregeld bij dit decreet. De gemeenschapsinstelling garandeert dat die gebouwen of lokalen voldoen aan de voorwaarden op het gebied van hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, vermeld in artikel 5, eerste lid, 2°.

De gemeenschapsinstelling en het schoolbestuur bepalen gezamenlijk eventuele andere modaliteiten met betrekking tot de terbeschikkingstelling.

HOOFDSTUK 13. — Zorgvuldig bestuur

Art. 30.

In een GI-afdeling wordt geen politieke propaganda gevoerd en er worden geen politieke activiteiten georganiseerd.

Onder politieke activiteiten worden alle activiteiten verstaan die worden georganiseerd door politieke partijen of politieke mandatarissen van politieke partijen.

Art. 31.

Als het schoolbestuur sponsoring of mededelingen in de GI-afdeling toestaat die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel hebben de verkoop van producten of diensten te bevorderen, waakt het schoolbestuur erover dat: .

1° door het schoolbestuur verstrekte leermiddelen vrij blijven van die mededelingen;

2° activiteiten vrij blijven van die mededelingen, met uitzondering van mededelingen die er louter op attenderen dat de activiteit of een gedeelte van de activiteit georganiseerd werd door middel van een gift, een schenking of een prestatie om niet, of voor een reële prijs verricht werd door een bij name genoemde natuurlijke persoon, rechtspersoon of feitelijke vereniging;

3° die sponsoring en mededelingen kennelijk niet onverenigbaar zijn met de pedagogische en onderwijskundige taken en doelstellingen van de school;

4° die sponsoring en mededelingen de objectiviteit, geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van de school niet in het gedrang brengen.

Art. 32.

In een GI-afdeling kan geen direct of indirect inschrijvingsgeld worden gevraagd. Een GI-afdeling vraagt ook geen bijdragen aan de betrokken personen.

HOOFDSTUK 14. — Sancties en terugvorderingen

Art. 33.

§ 1. Als de onderwijsinspectie of de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap niet-naleving vaststellen, kan de Vlaamse Regering na aanmaning een sanctie opleggen voor:

1° de niet-naleving van de procedure voor het schorsen en uitsluiten van leerlingen;

2° elke onnauwkeurige verklaring, afgelegd met de bedoeling om de berekening van de omkadering of het werkingsbudget te beïnvloeden;

3° elke inbreuk op de aanwending van de omkadering of het werkingsbudget;

4° elke onnauwkeurige verklaring over de bezoldiging van het personeel;

5° elke inbreuk op de bepalingen over zorgvuldig bestuur.

§ 2. De sanctie, vermeld in paragraaf 1, kan bestaan uit:

1° een tijdelijke inhouding op het werkingsbudget;

2° een gedeeltelijke terugbetaling van het werkingsbudget.

De inhouding of terugvordering kan niet meer bedragen dan tien procent van het werkingsbudget van de GI-afdeling waarin de overtreding is vastgesteld.

De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Ze waarborgt daarmee de rechten van de verdediging en stelt een beroepsmogelijkheid vast.

Art. 34.

Alle bedragen die ten onrechte uitbetaald zijn, worden teruggevorderd van het schoolbestuur.

De bedragen die ten onrechte uitbetaald zijn voor rekening van het schoolbestuur, kunnen ook teruggevorderd worden door inhouding op het nog uit te betalen werkingsbudget.

Een salarisgedeelte dat ten onrechte uitbetaald is, wordt teruggevorderd van het betrokken personeelslid als het schoolbestuur niet verantwoordelijk is voor de onterechte uitbetaling.

HOOFDSTUK 15. — Kwaliteitstoezicht

Art. 35

Het kwaliteitstoezicht op een GI-afdeling verloopt conform de bepalingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.

HOOFDSTUK 16. — Wijzigingsbepalingen

Afdeling 1. — Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991

...

Afdeling 2. — Wijzigingen van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997

...

Afdeling 3. — Wijzigingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs

...

Afdeling 4. — Wijzigingen van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010

...

Afdeling 5. — Wijzigingen van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016

...

Afdeling 6. — Wijzigingen van het Groeipakketdecreet van 2018

...

Afdeling 7. — Wijzigingen van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding

...

HOOFDSTUK 17. — Overgangsbepaling

Art. 70.

In schooljaar 2027-2028 vindt er een evaluatie plaats van het werkingsbudget en de omkadering die aan de GI-afdelingen worden toegekend.

HOOFDSTUK 18. — Slotbepaling

Art. 71.

Dit decreet treedt in werking op 1 september 2025.