OPGEHEVEN : Decreet houdende regeling van de studietoelagen
voor het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.
goedkeuringsdatum
16 FEBRUARI 2001
publicatiedatum
B.S.04/04/2001
datum laatste wijziging
28/07/2004
COORDINATIE
opgeheven
door Decr. 30-4-2004 - B.S. 28-7-2004
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Ontwerp
van decreet houdende regeling van de studietoelagen voor het hoger onderwijs in
de Vlaamse Gemeenschap.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.
De Vlaamse regering verleent
studietoelagen aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs en bepaalt de
wijze waarop de studietoelagen worden verleend.
HOOFDSTUK II. - Algemene voorwaarden
Art. 3.
De Vlaamse regering bepaalt de criteria
inzake nationaliteit en woonplaats waaraan studenten moeten voldoen om in
aanmerking te komen voor een studietoelage.
De Vlaamse regering
bepaalt welke opleidingen een student kan volgen om in aanmerking te komen voor
een studietoelage.
Art. 4.
Behalve in gevallen door de Vlaamse
regering bepaald, mag een studietoelage niet worden toegekend aan een student
die onderwijs volgt van een niveau dat gelijk is aan of lager is dan het niveau
van onderwijs dat hij reeds, al dan niet met toekenning van een studietoelage,
gevolgd heeft.
Voor de toepassing van dit decreet
:
- behoort elk jaar van een cyclus van het hoger onderwijs tot
een lager niveau dan het daaropvolgend jaar van dezelfde
onderwijscyclus;
- behoort het eerste jaar van een
onderwijscyclus tot hetzelfde niveau als het eerste jaar van een gelijkwaardige
cyclus, en behoort elk jaar van een onderwijscyclus tot hetzelfde niveau als
het overeenstemmend jaar in een gelijkwaardige cyclus;
- wordt
het academisch onderwijs van hoger niveau beschouwd dan de andere
opleidingsvormen van het hoger onderwijs;
- wordt het onderwijs
van academisch niveau van twee cycli van een hoger niveau beschouwd dan het
hogeschoolonderwijs van één cyclus;
- wordt het
hoger onderwijs voor sociale promotie van lager niveau beschouwd dan de andere
vormen van hoger onderwijs.
Vrije studenten en studenten van
het onderwijs voor sociale promotie kunnen geen studietoelagen
genieten.
Art. 5.
§ 1. De minvermogende studenten van het
hoger onderwijs hebben recht op een studietoelage voor een bepaald studiejaar
indien ze met vrucht het vorig studiejaar beëindigd hebben of indien zij
geslaagd zijn ten overstaan van een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap
of indien zij voldoen aan de decretale of reglementair bepaalde
toelatingsvoorwaarden tot zekere studiecycli.
Elke
minvermogende student in het hoger onderwijs kan ook éénmaal een
studietoelage krijgen, zonder dat hij geslaagd hoeft te zijn in een vorig
studiejaar, op voorwaarde dat hij voldoet aan de decretale of reglementair
bepaalde toelatingsvoorwaarden. Deze studietoelage, hierna jokerbeurs te
noemen, kan door de student worden gebruikt in geval van zittenblijven, bij
heroriëntering, voor een opleiding van de derde cyclus of in elk geval
waarin hij niet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid
voldoet.
§ 2. De Vlaamse regering kan bepalen aan
welke bijkomende voorwaarden een minvermogende student van het hoger onderwijs
moet voldoen om een studietoelage te kunnen
genieten.
Art. 6.
De studietoelagen mogen slechts worden
gebruikt voor het dekken van de kosten voor het onderhoud van de student en het
door hem gevolgde onderwijs.
HOOFDSTUK III. - Vermogensvoorwaarden en
toelagebedragen
Afdeling 1. - Minvermogendheid
Art. 7.
De student van wie het eigen vermogen
en dat van de personen van wie hij ten laste is of die in zijn onderhoud
voorzien, het door de Vlaamse regering vastgestelde vermogen niet overschrijdt,
wordt voor de toepassing van dit decreet als minvermogend
beschouwd.
Afdeling 2. - Toegelaten categorieën van
studenten
Art. 8.
De Vlaamse regering bepaalt welke
categorieën van studenten worden toegelaten tot onderhavig stelsel van de
studietoelagen. Hierbij worden gehuwden en samenwonenden op gelijke wijze
behandeld.
Afdeling 3. - In aanmerking te nemen inkomen
Art. 9.
§ 1. Het inkomen waarvan verder
sprake is in dit decreet, is het inkomen dat blijkt uit de belastingtoestand
van het tweede kalenderjaar dat het jaar voorafgaat waarin het betrokken
academiejaar begint.
Onder belastingtoestand wordt die toestand
verstaan, die blijkt uit het aanslagbiljet met betrekking tot de aanslag van
dat jaar, afgeleverd door de administratie der directe
belastingen.
Wanneer naar aanleiding van een latere verificatie
die aanslag herzien wordt, moet met de herziene aanslag rekening worden
gehouden.
§ 2. De Vlaamse regering kan
uitzonderingen vastleggen voor bepaalde categorieën van studenten met
betrekking tot het in aanmerking te nemen jaar waarin een inkomen wordt
verworven en de werkwijze om dit inkomen te
bepalen.
Art. 10.
Wanneer het inkomen van het
kalenderjaar waarin het betrokken academiejaar begint vermoedelijk lager ligt
dan het in aanmerking te nemen inkomen bedoeld in artikel 9, wordt met het
vermoedelijk inkomen voorlopig rekening gehouden.
Het
vermoedelijke inkomen wordt vastgesteld aan de hand van attesten van
werkgevers, diensten of instellingen.
Art. 11.
Het definitieve bedrag van de
studietoelagen die bij toepassing van de mogelijkheden van artikel 9, § 2,
en van artikel 10 voorlopig berekend werden, wordt vastgesteld door middel van
het aanslagbiljet vermeld onder artikel 9, § 1, tweede
lid.
Art. 12.
Het inkomen dat in het buitenland of
bij een Europese instelling verworven wordt, wordt zowel voor de
toelaatbaarheid als voor de voorlopige en de definitieve berekening van de
studietoelage, vastgesteld op basis van attesten uitgereikt door de
buitenlandse belastingdienst of, wanneer die ontbreken, door de werkgevers,
diensten of instellingen.
Voor de omrekening naar het
referentiebedrag in de zin van artikel 13, worden de in het Wetboek van de
Inkomstenbelastingen 1992 geldende regels gevolgd.
Art. 13.
Bij het berekenen van de grondslag om
een studietoelage toe te kennen, wordt rekening gehouden met een
referentiebedrag, waarvan de samenstelling wordt bepaald door de Vlaamse
regering.
Afdeling 4. - Bedrag van de
toelage
Art. 14.
§ 1. Een kandidaat heeft recht op
een volledige studietoelage, indien het in artikel 13 bepaalde referentiebedrag
van hemzelf en van de personen van wie hij ten laste is, gelijk is aan of lager
is dan de door de Vlaamse regering bepaalde bedragen. Deze bedragen vormen de
minimumgrens.
§ 2. De kandidaat die voldoet aan de
in § 1 bepaalde voorwaarden, heeft recht op een volledige studietoelage,
waarvan het bedrag door de Vlaamse regering wordt bepaald.
De
Vlaamse regering streeft bij het bepalen van dit bedrag naar een
gelijkschakeling met de directe studiekosten, zoals die uit onderzoek blijken.
Zij kan in uitzonderlijke gevallen of bij bijzonder lage inkomens grotere of
afzonderlijke bedragen toekennen.
Art. 15.
Een kandidaat heeft geen recht op een
studietoelage indien het in artikel 13 bepaalde referentiebedrag van hemzelf en
van de persoon van wie hij ten laste is, gelijk is aan of hoger is dan de door
de Vlaamse regering bepaalde bedragen. Deze bedragen vormen de
maximumgrens.
Art. 16.
Een kandidaat heeft, indien het
geïndexeerd kadastraal inkomen van de persoon van wie hij ten laste is
hoger is dan 72 000 frank, geen recht op een studietoelage indien dat
kadastraal inkomen hoger is dan 20 % van het referentiebedrag dat volgt uit
artikel 13.
Het in het eerste lid bedoelde kadastraal inkomen,
na indexering ingevolge artikel 8, § 3, van de wet van 7 december 1988,
zoals gewijzigd door artikel 29 van de wet van 28 december 1990, is de som van
:
1° het kadastraal inkomen van de woning die de in het
eerste lid vermelde persoon betrekt, al dan niet als eigenaar, met uitzondering
van de onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen die hij voor
beroepsdoeleinden aanwendt. Dit kadastraal inkomen wordt evenwel, naargelang
het aantal personen ten laste, vastgesteld ingevolge artikel 19, drie of meer
bedraagt, vooraf gedeeld door de coëfficiënt 1,1 verhoogd met 0,1
voor elke persoon ten laste boven de derde, met een maximum van
1,8;
2° tweemaal het kadastraal inkomen van alle andere
onroerende goederen waarvan de in het eerste lid vermelde persoon eigenaar is,
met uitzondering van onroerende goederen of gedeelten van de onroerende
goederen die hij voor beroepsdoeleinden aanwendt.
Om vast te
stellen of de in het eerste lid vermelde verhouding tussen kadastraal inkomen
en referentiebedrag bedoeld in artikel 13, wordt overschreden, worden de
pensioenen, voorzover zij niet hoger zijn dan de minimumgrens bedoeld in
artikel 14, § 1, vervangingsinkomsten en alimentatiegelden vervat in het
referentiebedrag dat volgt uit artikel 13, verdubbeld.
De
kandidaat of de persoon van wie hij ten laste is die wordt afgewezen op grond
van deze paragraaf kan erom verzoeken voor de toepassing van deze paragraaf,
voor het referentiebedrag bedoeld in artikel 13, het referentiebedrag van een
aansluitend kalenderjaar in aanmerking te nemen.
De Vlaamse
regering bepaalt op welke categorieën van studenten deze paragraaf van
toepassing is.
Art. 17.
Wanneer het ingevolge artikel 13 in
aanmerking te nemen referentiebedrag van de kandidaat en van de personen van
wie hij ten laste is, hoger is dan de minimumgrens vermeld in artikel 14,
§ 1, doch lager dan de maximumgrens vermeld in artikel 15, wordt een
studietoelage verleend waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag vermeld in
artikel 14, § 2, vermenigvuldigd met de coëfficiënt van de
formule (maximumgrens min referentiebedrag bedoeld in artikel 13) /
(maximumgrens min minimumgrens).
Het berekende bedrag van de
studietoelage wordt afgerond op het lagere honderdtal. Indien het
referentiebedrag lager is dan de maximumgrens, bedraagt de studietoelage ten
minste 8 000 frank.
Art. 18.
De bedragen door de Vlaamse regering
bepaald in uitvoering van de artikelen 8, 14, 15 en 17 worden jaarlijks voor de
aanvang van het academiejaar geindexeerd.
De Vlaamse regering
bepaalt de wijze waarop deze indexering wordt
toegepast.
Art. 19.
§ 1. De Vlaamse regering houdt bij
de berekening van de bedragen bedoeld in artikel 14, § 1, en artikel 15
rekening met het aantal personen ten laste.
§ 2. Om het aantal personen ten laste
te bepalen, wordt rekening gehouden met de toestand op 31 december van het
betrokken academiejaar. Wanneer onder de personen ten laste, meerdere studenten
voorkomen die tijdens het betrokken academiejaar hoger onderwijs volgen, worden
zoveel personen bijgeteld als er buiten de kandidaat nog andere personen zijn
die hoger onderwijs volgen.
Voor het bepalen van het aantal
personen ten laste wordt ofwel de echtgenoot van de kandidaat of de persoon met
wie hij samenwoont, ofwel de echtgenoot van de persoon van wie hij ten laste is
of de persoon met wie deze samenwoont, meegeteld.
Voor het
bepalen van het aantal personen ten laste wordt de echtgenoot van de kandidaat
zelf of de echtgenoot van de personen van wie hij ten laste is,
meegeteld.
Bij eenoudergezinnen wordt de ontbrekende ouder als
persoon ten laste aangerekend. De persoon die op 31 december van het betrokken
academiejaar fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt, wordt tweemaal ten laste
aangerekend.
Het gezinshoofd dat op 31 december van het
betrokken academiejaar fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt, wordt eenmaal
als persoon ten laste geteld.
Een overleden kind wordt geacht
deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het
aanslagjaar dat volgt op het jaar van zijn overlijden, op voorwaarde dat het
reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was of tijdens het belastbaar
tijdperk geboren en overleden is.
HOOFDSTUK IV. - Procedure
Art. 20.
De studietoelagen worden voor
één studiejaar toegekend. Een student kan slechts eenmaal per
academiejaar de bij dit decreet bepaalde voordelen
genieten.
Art. 21.
De aanvraag voor een studietoelage wordt
door de student of door zijn wettelijke vertegenwoordiger bij de afdeling
studietoelagen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement
Onderwijs ingediend.
Na eensluidend advies van het
comité voor bijzondere jeugdzorg mag, ingeval de wettelijke
vertegenwoordiger niet optreedt, een aanvraag tot het verkrijgen van een
toelage ingediend worden door de persoon die in het onderhoud van de student
voorziet.
De aanvragen voor een studietoelage moeten ingediend
worden door middel van een formulier opgesteld door de bevoegde
minister.
De beslissingen over de aanvraag worden onverwijld
aan de betrokkene medegedeeld. Studietoelagen voor het hoger onderwijs volgend
uit administratief volledig en correct ingevulde aanvragen worden
vóór 1 januari van het academiejaar waarop zij betrekking hebben
uitbetaald.
Art. 22.
§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel
23, wordt de terugbetaling van de studietoelage of een gedeelte ervan
onmiddellijk opgeëist onder de door de Vlaamse regering vastgestelde
voorwaarden en nadere regelen in de volgende gevallen :
1°
wanneer een van de voorwaarden bij de toekenning van de toelage niet was
vervuld;
2° wanneer de student zonder gegronde reden niet
regelmatig al de lessen en al de praktische oefeningen volgt of wanneer hij
zonder gegronde reden niet aan eindexamens deelneemt.
§ 2. Een interest waarvan het bedrag door
de Vlaamse regering wordt bepaald, kan geëist worden indien de student
zijn studiën zonder gegronde reden opgeeft of indien hij de toelage heeft
verkregen op basis van onjuiste of onvolledige verklaringen.
De
aanvraag tot terugbetaling wordt aan de schuldenaar gericht bij een ter post
aangetekende brief waarin vermeld worden :
1° de
uitgekeerde betalingen en de data ervan;
2° de reden waarop
de terugbetaling is gesteund;
3° het totaal van de
teruggevraagde som.
Art. 23.
Sommen die onverschuldigd werden
uitbetaald door de afdeling voor studietoelagen, zijn voorgoed verkregen door
diegenen die ze hebben ontvangen, tenminste indien zij die niet door
bedrieglijke handelingen hebben verkregen of door valse of wetens en willens
onvolledige verklaringen, wanneer de terugbetaling daarvan niet gevraagd wordt
binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van 1 januari van het
begrotingsjaar waarop de uitgave is aangerekend.
Art. 24.
De afgewezen aanvragers of zij die het
bedrag van de toegekende toelage onjuist berekend achten, kunnen een
bezwaarschrift indienen bij de afdeling studietoelagen. Het bezwaarschrift moet
worden ingediend bij aangetekende brief binnen zestig dagen die volgen op de
mededeling van het definitieve bedrag of de definitieve weigering van de
studietoelage, en moet de juridische en feitelijke argumenten vermelden die de
aanvrager aanvoert tot staving van zijn aanspraak. De bezwaarschriften worden
beantwoord binnen dertig dagen na de ontvangst ervan door de afdeling
studietoelagen. De antwoorden zijn met redenen omkleed.
Tegen
die beslissing staat beroep open bij de in artikel 25 vermelde raad van beroep,
volgens de aldaar bepaalde modaliteiten.
Art. 25.
Aanvragers die de krachtens artikel 22
gevorderde terugbetaling niet verantwoord of het bedrag ervan te hoog achten,
of in beroep willen gaan tegen de beslissing vermeld in artikel 24, kunnen een
met redenen omkleed beroep instellen bij een raad van beroep bestaande uit drie
leden waaronder een voorzitter. De voorzitter is een magistraat of
advocaat.
Op straffe van verval moet het beroep ingesteld
worden binnen dertig dagen die volgen op de mededeling van de bestreden
beslissing.
De beslissingen van de raad van beroep zijn met
redenen omkleed.
De Vlaamse regering benoemt de leden van de
raad van beroep.
Het mandaat van de leden duurt vijf
jaar.
Wanneer een lid overlijdt of ontslag neemt, wordt een
nieuw lid benoemd volgens dezelfde regels als voor zijn voorganger. Het lid,
benoemd ter vervanging van een overleden of ontslagnemend lid, beëindigt
diens mandaat.
De raad van beroep brengt jaarlijks verslag uit
aan de Vlaamse regering betreffende zijn
werkzaamheden.
Art. 26.
§ 1. De Vlaamse regering onderzoekt
minstens om de tien jaar welke de directe, reële en actuele kosten zijn
die het volgen van hoger onderwijs met zich meebrengen.
§ 2. Jaarlijks voor het einde van de
maand april, geeft de Vlaamse regering een brochure uit met de nodige,
geactualiseerde informatie over de gehanteerde bedragen en de na te volgen
procedure voor het verkrijgen van een studietoelage voor het hoger onderwijs
voor het komende academiejaar.
§ 3. Jaarlijks, naar aanleiding van het
opmaken van de rekeningen, maakt de Vlaamse regering statistieken bekend
betreffende de evolutie van de relevante parameters inzake de studietoelagen in
het hoger onderwijs.
HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepaling en inwerkingtreding
Art. 27.
Wat de toekenning van studietoelagen in het
hoger onderwijs betreft, worden opgeheven :
1° de wet van
19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen en studieleningen,
gewijzigd bij decreten van 31 juli 1990 en 8 juli 1996, met uitzondering van
artikel 5, laatste zin, 10, tweede lid en 20;
2° het
koninklijk besluit van 16 november 1972 tot vaststelling van de verschillende
onderwijsniveaus;
3° het besluit van de Vlaamse regering
van 13 juli 1983 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs, gewijzigd
bij besluiten van de Vlaamse regering van 10 oktober 1984, 29 oktober 1986, 24
juli 1991, 31 juli 1992, 17 december 1992, 22 juli 1993, 4 mei 1994, 15 juni
1994, 10 oktober 1995, 24 juli 1996, 16 september 1997, 14 juli 1998 en 22
september 1998.
Art. 28.
Dit decreet treedt in werking op 1
september 2001.