Besluit van de Vlaamse Regering m.b.t. de uitvoering van leersteun

  • goedkeuringsdatum
    5 MEI 2023
  • publicatiedatum
    B.S.04/08/2023
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    27/11/2023

COORDINATIE

(1) B.Vl.R. van 22/09/2023 (B.S. 23/11/2023) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering betreffende de structuur, organisatie en financiering van het leerplichtonderwijs en betreffende onderwijsinfrastructuur en onderwijsinspectie
;

Rechtsgrond(en)

Dit besluit is gebaseerd op:

- de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, artikel 10;

- de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, artikel 20;

- het decreet betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, artikel 3, 12°, laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, en artikel 5;

- het decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding van 27 maart 1991, artikel 5, 13°, laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, en artikel 7;

- het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel 3, laatst gewijzigd bij het decreet van 5 mei 2023, artikel 130, § 2, laatst gewijzigd bij het decreet van 5 mei 2023, en artikel 163, § 4, laatst gewijzigd bij het decreet van 5 mei 2023;

- de Codex Secundair Onderwijs van 27 december 2010, artikel 3, laatst gewijzigd bij het decreet van 5 mei 2023, artikel 115, laatst gewijzigd bij het decreet van 8 juli 2022, artikel 122/1/0, ingevoegd bij het decreet van 5 mei 2023, en artikel 259, § 4, laatst gewijzigd bij het decreet van 5 mei 2023;

- de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, bekrachtigd bij het decreet van 23 december 2016, artikel V.2, gewijzigd bij het decreet van 5 april 2019, artikel V.3 en V.4, gewijzigd bij het decreet van 5 april 2019, artikel V.28, 1° en 2°, artikel V.47, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, artikel V.48 en artikel V.53, tweede lid, en artikel V.54;

- het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, artikel 6, 7, 20, 23, vijfde lid, artikel 44, § 2, artikel 50, § 2, artikel 58, § 3, artikel 120, 165, 3°, artikel 171, 178 en 194.

Vormvereiste(n)

De volgende vormvereiste(n) is/zijn vervuld:

- Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 6 december 2022;.

- De Minister van Begroting heeft zijn akkoord gegeven op 22 december 2022;

- De Raad van State heeft advies nr 73.102/1 gegeven op 15 maart 2023.

Motivering

Dit besluit is gebaseerd op het volgende motief:

- Met het decreet over leersteun wordt het leersteunmodel geïntroduceerd in het Vlaamse onderwijs. Dat model komt er voor het verlenen van leersteun aan scholen voor gewoon onderwijs waar leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften schoollopen. Met voorliggend besluit wordt er verder uitvoering gegeven aan de bepalingen van het decreet over leersteun.

Initiatiefnemer

Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand.

Na beraadslaging,

DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:

HOOFDSTUK 1. — Samenstelling en opdracht van de onafhankelijke commissie inclusief onderwijs

Artikel 1.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de leden en de voorzitter aan van de onafhankelijke commissie inclusief onderwijs, vermeld in artikel 58, § 3 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.

Art. 2.

De commissie bestaat uit:

1° de voorzitter van de commissie;

2° vier experten uit het hoger onderwijs met deskundigheid op het vlak van onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, vanuit het perspectief van een inclusieve onderwijscontext, vanuit de context van het buitengewoon onderwijs en vanuit een juridisch perspectief;

3° zes onderwijsprofessionals waarvan twee uit het gewoon onderwijs, één uit het leersteunmodel, twee uit het buitengewoon onderwijs en één uit de centra voor leerlingenbegeleiding;

4° één ouder van een leerling met specifieke onderwijsbehoeften, op voordracht van Noozo, de Vlaamse adviesraad handicap;

5° één persoon met een handicap, op voordracht van Noozo, de Vlaamse adviesraad handicap;

6° één leerling, op voordracht van de Vlaamse scholierenkoepel;

7° twee personeelsleden van het Departement Onderwijs en Vorming, die de werking van de commissie ondersteunen.

Als een aangewezen vertegenwoordiger van een geleding niet meer kan deelnemen, wordt een plaatsvervanger aangesteld.

Personeelsleden van het Departement Onderwijs en Vorming kunnen niet als voorzitter aangewezen worden. De functie van secretaris wordt vervuld door een van beide personeelsleden van het Departement Onderwijs en Vorming.

Art. 3.

De leden van de commissie behartigen de belangen van het onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Ze oefenen de opdrachten van de commissie op een onafhankelijke wijze uit.

De leden van de commissie verstrekken geen informatie over interne werkzaamheden aan derden, met behoud van de toepassing van de regels van openbaarheid van bestuur.

Art. 4.

Het mandaat van de leden van de commissie loopt tot en met 30 juni 2024.

Art. 5.

De commissie heeft als opdracht een advies te formuleren over de evolutie naar een nog meer inclusief onderwijs en de rol van gewoon en buitengewoon onderwijs. Dat houdt ten minste in dat de commissie:

1° nagaat op welke wijze een gefaseerde evolutie naar een nog meer inclusief onderwijssysteem verder gezet kan worden, conform het decreet van 8 mei 2009 houdende instemming met het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en het facultatief protocol bij het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, opgemaakt in New York op 13 december 2006;

2° een visie en strategie ontwikkelt over hoe dat beleidsmatig aangepakt kan worden;

3° een concreet plan van aanpak voorstelt dat maximaal rekening houdt met de haalbaarheid en uitvoerbaarheid voor de onderwijsinstellingen en hun personeelsleden, voor ouders en leerlingen;

4° de rol van het buitengewoon onderwijs expliciteert die ze ziet in de gefaseerde evolutie naar een nog meer inclusief onderwijssysteem.

De commissie kan een beroep doen op de diensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming om gegevens te verkrijgen die nuttig kunnen zijn voor de opmaak van het advies.

Personeelsleden van de onderwijsinstellingen, centra voor leerlingenbegeleiding, leersteuncentra, pedagogische begeleidingsdiensten, belangenorganisaties en andere organisaties van het middenveld die de commissie als relevant beschouwt, worden bij de opmaak van het advies betrokken. De commissie is vrij de werkwijze daarvoor te bepalen.

Art. 6.

Het advies wordt in consensus tussen de leden van de commissie opgesteld en uiterlijk tegen 30 juni 2024 bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, bezorgt het advies aan het Vlaams Parlement en legt het advies voor aan de Vlaamse onderwijsraad.

HOOFDSTUK 2. — Personeel

Afdeling 1. — Algemene bepalingen

Art. 7.

Dit hoofdstuk is van toepassing op:

1° de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel en het leerondersteunend personeel, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en artikel 4, § 1, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, die tewerkgesteld zijn in een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, § 1, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun;

2° de leden van het leerondersteunend personeel, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en artikel 4, § 1, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, die tewerkgesteld zijn in een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, § 2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.

Afdeling 2. — De ambten

Art. 8.

De ambten die de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, vermeld in artikel 7, 1°, kunnen uitoefenen in een leersteuncentrum, worden als volgt vastgelegd en ingedeeld:

1° wervingsambten: nihil;

2° selectieambten: nihil;

3° bevorderingsambten: directeur.

Art. 9.

De ambten die de leden van het ondersteunend personeel, vermeld in artikel 7, 1°, kunnen uitoefenen in een leersteuncentrum, worden als volgt vastgelegd en ingedeeld:

1° wervingsambten: administratief medewerker;

2° selectieambten: nihil;

3° bevorderingsambten: nihil.

Art. 10.

De ambten die de leden van het leerondersteunend personeel, vermeld in artikel 7, kunnen uitoefenen in een leersteuncentrum, worden als volgt vastgelegd en ingedeeld:

1° wervingsambten: leerondersteuner;

2° selectieambten: coördinator;

3° bevorderingsambten: nihil.

Afdeling 3. — De wijze waarop het salaris wordt toegekend

Art. 11.

Het personeelslid dat aangesteld is in een bevorderingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, in een wervingsambt van het ondersteunend personeel of in een wervings- of selectieambt van het leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum, heeft recht op een salaris dat wordt uitgedrukt in zesendertigsten.

Art. 12.

De bezoldiging van een personeelslid dat een ambt van het leerondersteunend personeel of het ambt van directeur uitoefent, wordt vastgesteld op grond van de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.

De bezoldiging van een personeelslid dat het ambt van administratief medewerker uitoefent, wordt vastgesteld op grond van de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs.

Afdeling 4. — De bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen

Art. 13.

Voor de toepassing van deze afdeling gelden artikel 4, § 1 en § 2, artikel 6 en artikel 7, § 1, 1., 7. en 25., van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs.

Art. 14.

§ 1. De vereiste bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen van de personeelsleden vermeld in artikel 7, worden als volgt bepaald:

1° de directeur:

vereist bekwaamheidsbewijssalarisschaal
ten minste bachelor;748
ten minste master.711

2° de administratief medewerker:

vereist bekwaamheidsbewijssalarisschaal
ten minste hso;202
ten minste bachelor;158
ten minste master.542

3° de coördinator:

vereist bekwaamheidsbewijssalarisschaal
ten minste bachelor;413
ten minste master.540

4° de leerondersteuner:

vereist bekwaamheidsbewijssalarisschaal
ten minste bachelor;148
ten minste master.501

De salarisschalen, vermeld in paragraaf 1, zijn vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het onderwijs.

Afdeling 5. — De prestatieregeling en de opdracht

Art. 15.

De wekelijkse opdracht voor de leerondersteuner bedraagt 36 klokuren en omvat:

1° de kerntaak, vermeld in artikel 73quinquies, § 4, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en artikel 47quinquies, § 4, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991;

2° de administratieve taken die verbonden zijn aan de eigen functie;

3° de dienstverplaatsingen, vermeld in artikel 12septies van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en artikel 17septies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.

De wekelijkse opdracht voor de leerondersteuner die deeltijds is aangesteld, bedraagt een evenredig deel van de klokuren vermeld in het eerste lid. Een deeltijdse opdracht kan worden uitgeoefend in hele klokuren vanaf minstens één klokuur.

Art. 16.

De wekelijkse opdracht voor de coördinator bedraagt 36 klokuren.

De wekelijkse opdracht voor de coördinator die in een deeltijdse betrekking is aangesteld, bedraagt een evenredig deel van de klokuren vermeld in het eerste lid. Een deeltijdse opdracht kan worden uitgeoefend in hele klokuren vanaf minstens één klokuur.

Art. 17.

De wekelijkse opdracht voor het ondersteunend personeel bedraagt 36 klokuren.

De wekelijkse opdracht voor het ondersteunend personeel dat in een deeltijdse betrekking is aangesteld, bedraagt een evenredig deel van de klokuren vermeld in het eerste lid. Een deeltijdse opdracht kan worden uitgeoefend in hele klokuren vanaf minstens één klokuur.

Art. 18.

Het personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet of een decreet, krijgt dienstvrijstelling om de vergaderingen van dat inspraakorgaan bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Afdeling 6. — De jaarlijkse vakantie

Art. 19.

§ 1. De personeelsleden van het ondersteunend personeel, vermeld in artikel 7, hebben een jaarlijkse vakantie die bestaat uit de periodes, vermeld in artikel 4 en 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds kunstonderwijs, dat erkend of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap, eventueel verminderd met een aantal te presteren dagen als vermeld in artikel 20 en 21.

§ 2. Een personeelslid heeft recht op een ononderbroken vakantie van vijf weken tijdens de zomervakantie, waarin de periode van 15 juli tot en met 15 augustus valt.

Art. 20.

§ 1. De inrichtende macht kan de personeelsleden van het ondersteunend personeel, vermeld in artikel 7, tijdens de jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 19, verplichten om maximaal twaalf dagen prestaties te leveren, waarvan maximaal tien prestatiedagen tijdens de zomervakantie.

Die prestatiedagen zijn volledige dagen. De inrichtende macht kan na akkoord met het betrokken personeelslid ook beslissen om de prestatiedagen in halve prestatiedagen op te delen.

§ 2. De inrichtende macht legt jaarlijks het totale aantal in paragraaf 1 vermelde prestatiedagen vast, alsook de verdeling van die prestatiedagen. Ze deelt uiterlijk vóór de kerstvakantie voor het daaropvolgende kalenderjaar aan de betrokken personeelsleden van het ondersteunend personeel hun prestatiedagen mee alsook de verdeling ervan. Als de inrichtende macht, behalve in geval van overmacht, vóór de kerstvakantie geen prestatiedagen meedeelt, betekent dat dat de inrichtende macht voor het daaropvolgende kalenderjaar niet gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in paragraaf 1. Als een personeelslid in dienst treedt na de kerstvakantie, deelt de inrichtende macht aan dat personeelslid op het ogenblik van de indiensttreding het aantal prestatiedagen mee, bepaald conform paragraaf 1, alsook de verdeling van die prestatiedagen over de resterende vakantieperiodes van het kalenderjaar.

§ 3. De inrichtende macht spreidt de prestatiedagen, vermeld in paragraaf 1 en 2, over de betrokken personeelsleden van het ondersteunend personeel volgens een regeling die zo veel mogelijk rekening houdt met de aard van het ambt, de omvang van de opdracht, de concrete mogelijkheden van de betrokkene en de werkzaamheden die in de instelling moeten worden verricht, en die bovendien rekening houdt met een billijke verdeling van de taken.

Die regeling maakt het voorwerp uit van onderhandelingen die worden gevoerd binnen het bevoegde onderhandelingscomité.

§ 4. Het personeelslid van het ondersteunend personeel dat naast de prestatiedagen, vermeld in paragraaf 1, om uitzonderlijke dienstredenen op verzoek van de inrichtende macht ermee instemt om een of meer extra prestatiedagen te werken tijdens de jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 19, krijgt voor die extra prestatiedagen in evenredige mate vervangende vakantiedagen, die hij buiten de jaarlijkse vakantie kan opnemen.

Art. 21.

§ 1. De prestatiedagen tijdens de jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 20, gelden altijd voor personeelsleden die belast zijn met een voltijdse opdracht.

Als een personeelslid belast is met een deeltijdse opdracht, wordt het aantal gevraagde prestatiedagen verhoudingsgewijs aangepast.

§ 2. Een begonnen dag wordt altijd aangerekend als een volledige prestatiedag.

Als de inrichtende macht na akkoord met een personeelslid beslist heeft om de prestatiedagen in te delen in halve prestatiedagen, in overeenstemming met artikel 20, § 1, tweede lid, wordt een begonnen dag als een halve prestatiedag aangerekend.

Afdeling 7. — Overgangsbepalingen

Art. 22.

§ 1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder een betrekking van ondersteuner: een betrekking die is opgericht op basis van de personeelsomkadering, vermeld in artikel 172quinquies en 172quinquies/1 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 314/8 en 314/9 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010.

§ 2. Voor een personeelslid dat uiterlijk op 30 juni 2023 aangesteld was in een betrekking van ondersteuner en dat vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld wordt in een ambt van het leerondersteunend personeel, geldt het volgende:

1° wie op basis van de reglementering die van kracht was voor 1 september 2023, organiek of via overgangsmaatregelen, in het bezit was van hetzij een vereist, hetzij een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs voor het ambt of vak waarin hij was aangesteld tijdens de uitoefening van de betrekking van ondersteuner en geen vereist bekwaamheidsbewijs heeft voor het ambt van het leerondersteunend personeel waarin hij wordt aangesteld, wordt geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs voor dat ambt;

2° voor het personeelslid blijft de salarisschaal gelden die hem op grond van de reglementering die gold voor 1 september 2023, werd verleend voor het ambt of vak waarin hij was aangesteld tijdens de uitoefening van de betrekking van ondersteuner, tenzij die salarisschaal gelijk is aan een van de salarisschalen, zoals vermeld in artikel 14, § 1, 3° en 4°, of tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover hij beschikt, recht geeft op een hogere salarisschaal;

3° het personeelslid behoudt voor de berekening van zijn salaris de tijd waarin het personeelslid diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige, en die als nuttige ervaring was erkend conform artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;

4° voor het personeelslid blijven de niet-verworven salarisschalen gelden, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 15 april 2005 betreffende de toekenning van een bepaalde niet-verworven salarisschaal aan sommige personeelsleden van het onderwijs en het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004 betreffende de toekenning van een niet-verworven salarisschaal voor de houders van het getuigschrift grondige kennis verplichte tweede taal Frans, die hem werden verleend voor het ambt of vak, waarin hij was aangesteld [1B.Vl.R. van 22/09/2023
B.S. 23/11/2023
tijdens de uitoefening van de betrekking van ondersteuner;1B.Vl.R. van 22/09/2023
B.S. 23/11/2023
] .

[1B.Vl.R. van 22/09/2023
B.S. 23/11/2023
5° het personeelslid behoudt voor de berekening van zijn salaris de in aanmerkingneming van de diensten verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, op voorwaarde dat ze werden erkend als geldelijke anciënniteit volgens artikel 16ter van het Koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.1B.Vl.R. van 22/09/2023
B.S. 23/11/2023
]

§ 3. De overgangsmaatregel, vermeld in paragraaf 2, 3°, is ook van toepassing op een personeelslid dat uiterlijk op 30 juni 2023 aangesteld was in een betrekking van ondersteuner en dat vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld wordt in een ambt van directeur in een leersteuncentrum, als vermeld in artikel 20, § 1, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.

§ 4. De overgangsmaatregelen, vermeld in paragraaf 2, worden toegekend vanaf 1 september 2023. De personeelsleden voor wie die overgangsmaatregelen gelden, behouden die overgangsmaatregelen na die datum, ook als ze na die datum uit dienst treden en nadien opnieuw in dienst treden.

HOOFDSTUK 3. — De aanwending van de omkaderingspunten

Art. 23.

De personeelsomkadering waar een leersteuncentrum recht op heeft conform artikel 35 tot en met artikel 43 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en artikel 50 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, wordt als volgt aangewend:

1° voor een voltijdse betrekking:

ambt salarisschaal puntenwaarde
directeur748110
711160
administratief medewerker20263
15882
542120
coördinator413100
540, 599140
leerondersteuner143, 148, 302, 346, 34785
501, 599126

2° bij een halftijdse betrekking in het ambt van directeur: de voormelde puntenwaarden worden gehalveerd;

3° bij een deeltijdse betrekking in het ambt van administratief medewerker: de punten voor de omkadering worden als volgt berekend:

puntenwaarde
uren6382120
1223
2457
35710
47913
591117
6111420
7121623
8141827
9162130
10182333
11192537
12212740
13233043
14253247
15263450
16283653
17303957
1831,54160
19334363
20354667
21374870
22395073
23405277
24425580
25445783
26465987
27476290
28496493
29516697
305368100
315471103
325673107
335875110
346077113
356180117
366382120

4° bij een deeltijdse betrekking in het ambt van coördinator: de punten voor de omkadering worden als volgt berekend:

urenpuntenwaarde
100140
134
268
3812
41116
51419
61723
71927
82231
92535
102839
113143
123347
133651
143954
154258
164462
174766
185070
195374
205678
215882
226186
236489
246793
256997
2672101
2775105
2878109
2981113
3083117
3186121
3289124
3392128
3494132
3597136
36100140

5° bij een deeltijdse betrekking in het ambt van leerondersteuner: de punten voor de omkadering worden als volgt berekend:

urenpuntenwaarde
85126
124
257
3711
4914
51218
61421
71725
81928
92132
102435
112639
122842
133146
143349
153553
163856
174060
184263
194567
204770
215074
225277
235481
245784
255988
266191
276495
286698
2968102
3071105
3173109
3276112
3378116
3480119
3583123
3685126

Art. 24.

In afwijking van artikel 23 kan de personeelsomkadering waar een leersteuncentrum recht op heeft conform artikel 35 tot en met artikel 43 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en artikel 50 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, niet aangewend worden om een betrekking op te richten van directeur in een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, § 2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.

HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepalingen

Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs

...

Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs

...

Afdeling 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende opdracht van het personeel in het basisonderwijs

...

Afdeling 4. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het buitengewoon basisonderwijs en betreffende coördinatieopdrachten door ondersteuningsnetwerken in het basis- en secundair onderwijs

...

Afdeling 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 1997

...

Afdeling 6. — Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 augustus 2000 houdende oprichting en samenstelling van de lokale comités voor de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.

...

Afdeling 7. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs

...

Afdeling 8. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3

...

Afdeling 9. — Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 april 2005 betreffende de toekenning van een bepaalde niet-verworven salarisschaal aan sommige personeelsleden van het onderwijs

...

Afdeling 10. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2005 betreffende de toekenning van een niet-verworven salarisschaal aan personeelsleden die houder zijn van een getuigschrift of diploma buitengewoon onderwijs

...

Afdeling 11. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot bepaling van de inhoud van het gemotiveerd verslag en van het attest bij het verslag voor toegang tot een individueel aangepast curriculum in een school voor gewoon onderwijs of tot het buitengewoon onderwijs

...

Afdeling 12. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015 tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering en tot verdere uitvoering van het decreet van 21 maart 2014 betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

...

Afdeling 13. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 2018 tot operationalisering van de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding

...

Afdeling 14. — Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2022 over de organisatie van het secundair onderwijs, wat leerlingen betreft

...

HOOFDSTUK 5. — Slotbepalingen

Art. 64.

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2023

Art. 65.

De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, is belast met de uitvoering van dit besluit.