Decreet over de onderwijsinternaten
goedkeuringsdatum
16 JUNI 2023
publicatiedatum
B.S.14/08/2023
datum laatste wijziging
02/07/2024
COORDINATIE
(1)
Decr. van 19/04/2024 (B.S. 28/06/2024)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIV ;
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen
en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt:
Decreet over de onderwijsinternaten
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Artikel 1.
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art.2.
De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de onderwijsinternaten.
Art. 3.
§1. In dit decreet wordt verstaan onder:
[1°/1 afzonderingskamer: een specifieke, veilig ingerichte, hoog beveiligde ruimte, die de persoon niet zelfstandig
kan verlaten;]
1°
[/2]
bestuur: de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is
voor één of meer onderwijsinternaten;
2° betrokken personen: de ouders of de meerderjarige interne zelf;
3° CLB: een centrum voor leerlingenbegeleiding als vermeld in artikel 2, 3°, van
het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
[3°/1 fixatie: elke handeling of elk gebruik van materiaal die de bewegingsvrijheid van een persoon beperkt,
verhindert of belemmert, waarbij de persoon niet zelfstandig zijn bewegingsvrijheid kan herwinnen;]
4° oprichten: starten met een nieuw onderwijsinternaat of een nieuwe vestigingsplaats op de eerste schooldag van september;
5° ORE: omkaderingsrekeneenheid of omkaderingsrekeneenheden;
6° ouders: de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite
de minderjarige interne onder hun bewaring hebben;
7° Regering: de Vlaamse Regering;
8° reglement: het reglement van het onderwijsinternaat, vermeld in artikel 22.
§2. Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten geldt, tenzij het
uitdrukkelijk anders is bepaald, dat:
1° als volgt wordt afgerond bij berekeningen: als het eerste cijfer na de komma
groter dan vier is, wordt er afgerond naar het hogere geheel getal, als het
eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond
naar het lagere geheel getal;
2° als de onderwijsinspectie een handeling kan of moet stellen, dat gebeurt overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de
kwaliteit van onderwijs en zijn uitvoeringsbesluiten;
3° als het bestuur of de directeur de betrokken persoon of interne op de hoogte
brengt van een beslissing van individuele strekking met rechtsgevolgen voor
de interne, die beslissing altijd moet vermelden:
a) welk beroep ingesteld kan worden;
b) bij welke instantie dat kan, met vermelding van de adres- en contactgegevens van die instantie;
c) binnen welke termijn het beroep ingesteld moet worden;
4° de Regering de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap zal aanduiden.
Hoofdstuk 2. Opdracht van de onderwijsinternaten
Afdeling 1. Opdracht
Art. 4.
Een onderwijsinternaat zorgt voor kwaliteitsvol verblijf voor en begeleiding
van internen, gericht op hun ontwikkeling en het realiseren van hun schoolloopbaan.
Art. 5.
§1. De gewone verblijfsdagen voor een onderwijsinternaat zijn:
1° de avond, nacht en ochtend tussen twee dagen waarop lesgegeven wordt
overeenkomstig artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17
april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het
deeltijds onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap of artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31
augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair
onderwijs;
2° de woensdagnamiddag voor de internen uit het basisonderwijs en de lesvrije
halve dagen ingevolge artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van
31 augustus 2001 houdende de organisatie van het secundair onderwijs.
§2. Een onderwijsinternaat kan, na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité,
open zijn:
1° de avond en nacht van en de ochtend na een niet-schooldag;
2° de dagen dat de lessen geschorst zijn overeenkomstig artikel 3 en 7 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het
schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs georganiseerd,
erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of artikel 6 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs, voor zover ze niet aansluitend aan een weekend of een vakantieperiode vallen;
3° de vakantiedagen, vermeld in artikel 5 en 6 van het besluit van de Vlaamse
Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd
door de Vlaamse Gemeenschap, voor zover ze niet in of aansluitend aan een
weekend of een vakantieperiode vallen;
4° de vakantiedagen, vermeld in artikel 7, 6° en 7°, van het besluit van de
Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het
schooljaar in het secundair onderwijs, voor zover ze niet in of aansluitend aan
een weekend of een vakantieperiode vallen.
Deze dagen zijn eveneens gewone verblijfsdagen.
Afdeling 2. Erkenning
Art. 6.
Een onderwijsinternaat kan erkend worden als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° het eerbiedigt in het geheel van de werking de internationaalrechtelijke en
grondwettelijke beginselen inzake de Rechten van de Mens en van het Kind
in het bijzonder en staat open voor alle internen, ongeacht de ideologische,
filosofische of godsdienstige opvattingen;
2° het is georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van een bestuur;
3° het is gevestigd in gebouwen en lokalen die voldoen aan de voorwaarden voor
bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne en die op een aangepaste wijze ingericht worden;
4° het maakt controle door de onderwijsinspectie mogelijk;
5° het komt tegemoet aan de kwaliteitsverwachtingen die opgenomen zijn in het
referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit, vastgelegd door de Regering;
6° het leeft de bepalingen over de taalregeling in het onderwijs en de taalkennis
van het personeel na;
7° het leeft de bepalingen na van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten;
8° het voert een doeltreffend beleid rond middelenmisbruik, met bijzondere aandacht voor het rookverbod, vermeld in artikel 4 tot en met 7 van het decreet
van 6 juni 2008 houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding.
Art. 7.
§1. Een bestuur dat voor een onderwijsinternaat de erkenning wil verkrijgen, dient een aanvraag in bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap uiterlijk op 1 april die aan de oprichting voorafgaat. Die termijn geldt als
vervaltermijn.
De Regering legt de wijze van aanvraag vast.
De onderwijsinspectie gaat na of het onderwijsinternaat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6, 1°, 2°, 3° en 4°.
Op basis van het advies van de onderwijsinspectie beslist de Regering een
voorlopige erkenning voor één schooljaar te verlenen, ofwel geen voorlopige erkenning te verlenen.
A
ls op 15 juni geen beslissing is meegedeeld, wordt de voorlopige erkenning
geacht te zijn geweigerd.
In een voorlopig erkend onderwijsinternaat is affectatie, mutatie of vaste
benoeming van personeelsleden niet mogelijk.
§2. In de loop van het schooljaar van de voorlopige erkenning onderzoekt de
onderwijsinspectie via een doorlichting ter plaatse of het onderwijsinternaat voldoet aan de voorwaarden voor een erkenning als vermeld in artikel 6.
Op basis van het advies van de onderwijsinspectie beslist de Regering dat het
onderwijsinternaat voldoet aan de voorwaarden voor een erkenning als vermeld in
artikel 6, ofwel dat het onderwijsinternaat niet erkend wordt vanaf het volgende
schooljaar.
Als er op 15 april geen beslissing is meegedeeld, wordt de erkenning geacht
te zijn geweigerd.
§3. Als het onderwijsinternaat niet erkend wordt, brengt het onderwijsinternaat de
betrokken personen hiervan onmiddellijk op de hoogte.
Art. 8.
§1. Een onderwijsinternaat kan uit verschillende vestigingsplaatsen bestaan.
In dat geval bepaalt het bestuur vrij op welke vestigingsplaats de administratieve zetel van het onderwijsinternaat wordt gevestigd. Die vestigingsplaats wordt
de hoofdvestigingsplaats genoemd.
§2. Een bestuur dat een bijkomende vestigingsplaats wil oprichten of een vestigingsplaats wil verhuizen, dient uiterlijk op 1 april van het voorafgaande schooljaar
een verzoek om toestemming in bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap. Die termijn geldt als vervaltermijn.
De Regering legt de wijze waarop het bestuur de toestemming kan vragen
vast.
De onderwijsinspectie gaat na of de bijkomende vestigingsplaats voldoet aan
de erkenningsvoorwaarde, vermeld in artikel 6, 3°.
Op basis van het advies van de onderwijsinspectie beslist de Regering de toestemming te geven om de vestigingsplaats te betrekken, ofwel geen toestemming
te geven.
Als er op 15 juni geen beslissing is meegedeeld, wordt de voorlopige toestemming geacht te zijn geweigerd.
§3. De Regering bepaalt de wijze waarop een onderwijsinternaat in noodsituaties
internen tijdelijk kan onderbrengen buiten de bekende vestigingsplaatsen.
Art. 9.
De Regering kan, na advies van de onderwijsinspectie, de erkenning van
het onderwijsinternaat of de toestemming om een vestigingsplaats te betrekken,
opheffen.
Art. 10.
Alleen een erkend onderwijsinternaat kan de benaming ‘onderwijsinternaat’ dragen.
Afdeling 3. Toezicht
Art. 11.
De onderwijsinspectie is bevoegd voor de controle op de kwaliteit.
Hoofdstuk 3. Participatie
Art. 12.
Het bestuur voert een beleid rond participatie.
Hoofdstuk 4. Inschrijvingen
Art. 13.
§1. Voorafgaand aan een inschrijving biedt het bestuur schriftelijk of elektronisch het reglement, vermeld in artikel 22, aan de betrokken personen aan en
geeft daarbij toelichting, als ze dat willen.
De betrokken personen kunnen altijd een papieren versie van het reglement
vragen.
§2. De inschrijving van de interne wordt genomen na ondertekening voor akkoord
met het reglement door de betrokken personen.
§3. Bij elke wijziging van het reglement informeert het bestuur de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en geeft daarbij
toelichting, als de betrokken personen dat willen.
De betrokken personen geven dan hun akkoord.
De betrokken personen die erom verzoeken, ontvangen altijd een papieren
versie van het reglement.
Als de betrokken personen zich met de wijziging niet akkoord verklaren, wordt
aan de inschrijving van de interne een einde gesteld op het einde van het lopende
schooljaar.
Een wijziging van het reglement kan op zijn vroegst uitwerking hebben in het
daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van
nieuwe regelgeving.
§4. In afwijking van paragraaf 3 is geen akkoord van de betrokken personen vereist bij de mededeling van de omzetting van een voorlopige erkenning in een
definitieve.
§5. Een bestuur schrijft een interne uit op eenvoudig verzoek van de betrokken
personen.
Een bestuur kan, op eigen initiatief, een interne alleen uitschrijven op grond
van paragraaf 3, vierde lid, artikel 14, §2, tweede lid, en §3, derde lid, en artikel
17, §3, tweede lid.
Een bestuur dat een interne uitschrijft, deelt dat schriftelijk of elektronisch
mee binnen een termijn van tien kalenderdagen aan de betrokken persoon.
Art. 14.
§1. Bij de inschrijving van een interne van wie het verblijf in het onderwijsinternaat kadert in jeugdhulpverlening zoals bepaald in het decreet van 12
juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, kan het reglement pas ondertekend
worden door de betrokken personen na kwaliteitsvolle aanmelding en na de ondertekening door alle partijen van een afsprakenkader en ondersteuningsplan.
§2. Als het onderwijsinternaat na een gerealiseerde inschrijving kennisneemt van
jeugdhulpverlening die al bestaat op het moment van de inschrijving, wordt alsnog
binnen een periode van twintig kalenderdagen een afsprakenkader en ondersteuningsplan opgemaakt en ondertekend.
Als er geen afsprakenkader en ondersteuningsplan vastgelegd kan worden,
wordt de interne automatisch uitgeschreven.
§3. Een afsprakenkader en ondersteuningsplan wordt ook opgemaakt als de noodzaak tot jeugdhulpverlening ontstaat na de inschrijving.
Het afsprakenkader en ondersteuningsplan wordt geëvalueerd en aangepast
als door een wijziging van de hulpvraag van de interne er substantieel meer of
minder bijkomende ondersteuning nodig is.
Als er geen afsprakenkader en ondersteuningsplan vastgelegd kan worden,
wordt de inschrijving van de interne beëindigd op 30 juni van het lopende schooljaar.
§4. De Regering bepaalt voor het afsprakenkader en ondersteuningsplan:
1° de minimale inhoud, waaronder de afspraken over opvolging van de jongere,
het verloop van het verblijf in het onderwijsinternaat en eventuele evolutie in
zorgvraag en de ondersteuning van de interne en het onderwijsinternaat vanuit één of meerdere welzijnsactoren door de inzet van personeel en middelen;
2° de minimale actoren die betrokken zijn bij de opmaak;
3° de partners die het ondertekenen.
§5. Partners die na bespreking het afsprakenkader en ondersteuningsplan niet
ondertekenen, moeten dat tegenover de andere partners motiveren.
Art. 15.
Het bestuur registreert elke inschrijving binnen zeven kalenderdagen,
uiterlijk op de eerste dag van het daadwerkelijke verblijf in het onderwijsinternaat,
in de administratieve toepassingen voor de uitwisseling van gegevens van internen
tussen onderwijsinternaten en de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
Om de internen uniek te kunnen identificeren bij de registratie van de inschrijving in de administratieve toepassingen voor het uitwisselen van internengegevens
tussen de onderwijsinternaten en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming,
registreert een onderwijsinternaat de volgende gegevens van de interne als die
beschikbaar zijn:
1° de voor- en achternaam;
2° het rijksregisternummer of bisnummer, dat is het identificatienummer van de
sociale zekerheid voor de personen die rechten hebben binnen de Belgische
sociale zekerheid, maar niet opgenomen zijn in het Rijksregister;
3° het domicilieadres;
4° de datum van de inschrijving;
5° de aanwezigheid van een afsprakenkader en ondersteuningsplan als vermeld
in artikel 14;
6° het is een
[leerplichtige]
interne waarvan de beide ouders of desgevallend de enige ouder een
ambulant beroep als binnenschipper, kermis- en circusexploitant en -artiest
uitoefenen
[overeenkomstig]
artikel 40.
De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap is de verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens, vermeld in het tweede lid. De gegevens, vermeld
in het tweede lid, worden maximaal tien jaar bewaard na de laatste inschrijving in
een door de Vlaamse Gemeenschap erkend onderwijsinternaat.
Hoofdstuk 5. Preventieve schorsing, tijdelijke en definitieve uitsluiting
Art. 16.
Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op internen uit het lager en het secundair onderwijs
Art. 17.
§1. Een preventieve schorsing is een uitzonderlijke maatregel die de directeur voor een interne kan hanteren als bewarende maatregel. De interne wordt daarbij indien mogelijk gehoord.
De preventieve schorsing kan onmiddellijk uitwerking hebben.
De interne kan dan gedurende maximaal vijf opeenvolgende verblijfsdagen
geen deel uitmaken van de leefgroep. De directeur kan, na motivering aan de
betrokken personen, beslissen om die periode eenmalig met maximaal vijf opeenvolgende verblijfsdagen te verlengen als door externe factoren het tuchtonderzoek
niet binnen die eerste periode kan worden afgerond.
De directeur brengt de betrokken personen op de hoogte van de preventieve
schorsing.
Als voor de interne een afsprakenkader en ondersteuningsplan is vastgelegd,
wordt de contactpersoon ook op de hoogte gebracht.
Het bestuur voorziet in opvang voor de interne, tenzij het aan de betrokken
personen motiveert waarom dat niet haalbaar is.
Het bestuur zorgt er mee voor dat de interne in de periode van preventieve
schorsing naar school kan blijven gaan.
§2. Een tijdelijke uitsluiting is een tuchtsanctie die inhoudt dat de gesanctioneerde
interne gedurende minimaal één dag en maximaal vijftien opeenvolgende verblijfsdagen geen deel mag uitmaken van de leefgroep.
De directeur kan, in uitzonderlijke gevallen en alleen bij feiten die in relatie
staan tot de werking van het onderwijsinternaat, een interne tijdelijk uitsluiten.
Een nieuwe tijdelijke uitsluiting is alleen mogelijk na een nieuw feit.
Het bestuur voorziet in opvang voor de interne, tenzij het aan de betrokken
personen motiveert waarom dat niet haalbaar is.
Het bestuur zorgt er mee voor dat de interne in de periode van tijdelijke uitsluiting naar school kan blijven gaan.
§3. Een definitieve uitsluiting is een tuchtsanctie die inhoudt dat de gesanctioneerde interne wordt uitgeschreven op het moment dat die interne in een ander
onderwijsinternaat is ingeschreven, of uiterlijk één maand, vakantieperioden tussen 1 september en 30 juni niet inbegrepen, na de schriftelijke kennisgeving, vermeld in artikel 18.
De directeur kan, in uitzonderlijke gevallen en alleen bij feiten die in relatie
staan tot de werking van het onderwijsinternaat, een interne definitief uitsluiten.
In afwachting van de uitschrijving mag de gesanctioneerde interne geen deel
meer uitmaken van de leefgroep.
Het bestuur voorziet in opvang voor de interne, tenzij het aan de betrokken
personen motiveert waarom dat niet haalbaar is.
Het bestuur zorgt er mee voor dat de interne tot het moment van uitschrijving
naar school kan blijven gaan.
Art. 18.
Tijdelijke en definitieve uitsluitingen kunnen alleen uitgevoerd worden na
een procedure die de rechten van verdediging waarborgt en waarin de volgende
principes gerespecteerd worden:
1° het voorafgaande advies van de personeelsleden die bij de interne betrokken
zijn, wordt ingewonnen. Het CLB van de school waar de interne naar school
gaat, krijgt de mogelijkheid om advies te geven. In voorkomend geval wordt
de contactpersoon die is opgenomen in het afsprakenkader en ondersteuningsplan, om advies gevraagd;
2° de betrokken personen, het CLB van de school van de interne en, in voorkomend geval, de contactpersoon die opgenomen is in het afsprakenkader en
ondersteuningsplan, worden schriftelijk op de hoogte gebracht van de intentie
tot een tuchtmaatregel;
3° de betrokken personen en de interne hebben inzage in het volledige tuchtdossier van de interne en worden gehoord, eventueel bijgestaan door een
vertrouwenspersoon. Het CLB en, in voorkomend geval, de contactpersoon die
opgenomen is in het afsprakenkader en ondersteuningsplan, worden geïnformeerd over de inhoud van het tuchtdossier;
4° de tuchtstraf is proportioneel met de ernst van de feiten.
De genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd. De betrokken personen, de school en het CLB van de interne en, in voorkomend geval, de contactpersoon die opgenomen is in het afsprakenkader en ondersteuningsplan, worden
ervan op de hoogte gebracht.
Art. 19.
§1. De betrokken personen kunnen beroep instellen tegen een beslissing
tot definitieve uitsluiting.
De beroepsprocedure is vastgelegd in het reglement, vermeld in artikel 22,
met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk.
De betrokken personen stellen het beroep in bij het bestuur. Het verzoekschrift wordt gedateerd en ondertekend en vermeldt ten minste het voorwerp van
beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren. Bij
die omschrijving kunnen overtuigingsstukken gevoegd worden.
Het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie.
§2. Het beroep, vermeld in paragraaf 1, leidt tot een van de volgende situaties:
1° de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid
als:
a) de termijn voor de indiening van het beroep die in het reglement is
opgenomen, is overschreden;
b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten die opgenomen zijn in het
reglement;
2° de bevestiging van de definitieve uitsluiting of de vernietiging van de definitieve uitsluiting. Het bestuur aanvaardt de verantwoordelijkheid voor die
beslissing van de beroepscommissie.
§3. Het resultaat van het beroep wordt aan de betrokken personen gemotiveerd
en ze worden er schriftelijk van op de hoogte gebracht binnen de vervaltermijn die
bepaald is in het reglement.
Bij overschrijding van de vervaltermijn is de omstreden definitieve uitsluiting
van rechtswege nietig.
Art. 20.
§1. De beroepscommissie wordt opgericht door het bestuur.
§2. Het bestuur bepaalt de samenstelling van de beroepscommissie, met inachtneming van de volgende bepalingen:
1° de samenstelling van de beroepscommissie kan per te behandelen dossier
verschillen, maar kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen, behalve
in de gevallen waarin dat noodzakelijk is voor de continuïteit van de werking
van de beroepscommissie;
2° de beroepscommissie is als volgt samengesteld: enerzijds interne leden,
dat zijn leden van het bestuur of leden van het onderwijsinternaat waar de
betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, met uitzondering van
de directeur en, in voorkomend geval, zijn afgevaardigde die de beslissing
heeft genomen, anderzijds externe leden, dat zijn leden die niet behoren tot
het bestuur of tot het onderwijsinternaat waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen:
a) wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als
een extern lid is, geacht een intern lid te zijn;
b) wordt een lid, met uitzondering van het personeel, van de internaatsraad
of, in voorkomend geval, van de ouderraad van het internaat waar de
betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, geacht een
extern lid te zijn, tenzij de bepaling, vermeld in punt a), van toepassing
is;
3° de voorzitter wordt door het bestuur onder de externe personen aangewezen.
Art. 21.
§1. Het bestuur bepaalt de werking, met inbegrip van de stemprocedure,
van een beroepscommissie, met inachtneming van de volgende bepalingen:
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, op voorwaarde
dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moeten zijn. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3
° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de interne in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet
om tot een gefundeerde beslissing te komen, waaronder eventueel het horen
van een of meer personeelsleden die betrokken zijn bij de interne en die een
advies over de definitieve uitsluiting hebben gegeven;
5° de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden;
6° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing in elk geval in overeenstemming is met de decretale en reglementaire bepalingen en met het
reglement.
§2. Het beroep schort de uitvoering van de beslissing tot uitsluiting niet op.
[Hoofdstuk 5/1. Principieel verbod op afzondering en fixatie]
[
Art. 21/1.
§ 1. Het gebruik van afzondering en fixatie door het onderwijsinternaat is verboden, behalve onder de
in artikel 21/2 en 21/3 omschreven voorwaarden.
Afzondering of fixatie als sanctie, straf of collectieve maatregel zijn te allen tijde verboden.
§ 2. Als een onderwijsinternaat inschat dat er een reële kans bestaat dat een maatregel inzake afzondering of fixatie
genomen moet worden of als een onderwijsinternaat reeds eerder een maatregel inzake afzondering of fixatie heeft
moeten nemen, ontwikkelt het onderwijsinternaat een procedure ter bescherming van de betrokken interne of de groep
van de betrokken internen. Daarbij ligt de focus op de preventie van afzondering en/of fixatie en voor de afbouw
ervan. Deze procedure omvat minstens:
1° de preventieve interventies en alternatieven om afzondering en fixatie te vermijden;
2° de wijze waarop de ouders zullen worden gecontacteerd als een maatregel inzake afzondering of fixatie
genomen wordt;
3° algemene afspraken met betrekking tot de nabespreking.
Het onderwijsinternaat betrekt de internen, het personeel en hun ouders om het beleid, vermeld in het eerste lid,
te ontwikkelen. Het beleid met betrekking tot afzondering en fixatie wordt opgenomen in het reglement, vermeld in
artikel 22.
§ 3. Binnen het beleid voor de preventie van afzondering en fixatie en voor de afbouw ervan wordt bepaald welke
preventieve interventies en alternatieven ingezet worden om afzondering en fixatie in de toekomst te vermijden.
]
[
Art. 21/2.
§ 1. Afzondering of fixatie om de veiligheid te herstellen bij acuut en ernstig gevaar voor de interne of
anderen, is enkel mogelijk onder de volgende voorwaarden:
1° de maatregel wordt ingezet als laatste redmiddel als preventieve interventies en alternatieven niet of niet langer
volstaan;
2° de maatregel duurt zo kort mogelijk en stopt als het gevaar niet langer ernstig en acuut is;
3° de toepassing van afzondering of fixatie gebeurt enkel op maat van en zo veel mogelijk in afstemming met de
interne en de situatie;
4° tijdens het toepassen van de maatregel wordt blijvend gezocht naar minder ingrijpende alternatieven;
5° mechanische fixatie bij internen, jonger dan 12 jaar, is verboden;
6° het gelijktijdig toepassen van afzondering en fixatie wordt vermeden;
7° het personeel van het onderwijsinternaat heeft tijdens de maatregel regelmatig contact met de interne met de
focus op het welbevinden van de interne;
8° bij afzondering wordt gebruikgemaakt van een afzonderingskamer.
In het eerste lid, 5°, wordt verstaan onder mechanische fixatie: fixatie door middel van het aanwenden van
mechanische hulpmiddelen bevestigd aan of in de directe omgeving van de persoon. Die mechanische hulpmiddelen
kunnen niet zelfstandig door de persoon verwijderd worden. Hulpmiddelen voor het ondersteunen of corrigeren van
de fysieke houding van de persoon bevestigd aan of in de directe omgeving van de persoon, en die niet zelfstandig
door de persoon verwijderd kunnen worden, worden niet beschouwd als mechanische fixatie tenzij deze hulpmiddelen
buiten hun oorspronkelijke doelstelling gebruikt worden.
§ 2. Ouders worden zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van de afzondering of fixatie. Na elke afzondering of
fixatie volgt een nabespreking met de interne en met de ouders. Tijdens de nabespreking worden minstens afspraken
gemaakt over hoe een toekomstige vergelijkbare situatie wordt aangepakt. Ook de herroepbare instemming, vermeld
in artikel 21/3, eerste lid, 1°, wordt besproken.
]
[
Art. 21/3.
Afzondering of fixatie om de veiligheid te behouden bij potentieel gevaar, ter preventie van acuut en
ernstig gevaar voor de interne of anderen of afzondering of fixatie ter bevordering van ontwikkelings- of
ontplooiingskansen van de interne is verboden tenzij onder de volgende voorwaarden:
1° de interne en zijn ouders stemmen in, of wanneer de interne niet tot een redelijke beoordeling van zijn belangen
in staat is, stemmen alleen de ouders in met deze vorm van afzondering of fixatie. Deze instemming gebeurt schriftelijk,
in beginsel voorafgaandelijk en is te allen tijde herroepbaar;
2° afzondering of fixatie wordt toegepast op maat van de interne;
3° de maatregel wordt ingezet als laatste redmiddel na uitputting van alle andere mogelijke opties;
4° tijdens het toepassen van de maatregel wordt blijvend gezocht naar minder ingrijpende alternatieven;
5° het personeel van het onderwijsinternaat heeft tijdens de maatregel regelmatig contact met de interne met de
focus op het welbevinden van de interne;
6° bij afzondering wordt gebruikgemaakt van een afzonderingskamer.
Ouders worden zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van de afzondering en fixatie. Na elke afzondering of
fixatie volgt een nabespreking met de interne en met de ouders. Tijdens de nabespreking worden minstens afspraken
gemaakt over hoe een toekomstige vergelijkbare situatie wordt aangepakt. Ook de herroepbare instemming, vermeld
in het eerste lid, 1°, wordt besproken.
]
[
Art. 21/4.
De afzonderingskamer, vermeld in artikel 21/2 en 21/3, voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° de afzonderingskamer biedt een veilige en rustgevende omgeving;
2° er is fysieke nabijheid op maat van de interne mogelijk;
3° alleen bevoegd personeel kan de afzonderingskamer inkijken en betreden;
4° de afzonderingskamer bevat oriëntatiemogelijkheden, lichtinval en een tijdsindicatie die aangepast is aan de
noden van de interne;
5° de interne kan rechtstreeks contact nemen met een internaatsmedewerker, waarbij ook in de mogelijkheid wordt
voorzien dat de interne met de internaatsmedewerker kan communiceren.
Het onderwijsinternaat bepaalt, als onderdeel van zijn beleid op afzondering en fixatie, vermeld in artikel 21/1,
wie het bevoegde personeel, vermeld in het eerste lid, 3°, is.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden voor de afzonderingskamer, vermeld in het eerste lid, verder
verfijnen.
]
[
Art. 21/5.
§ 1. Vanaf de eerste keer dat het onderwijsinternaat een maatregel inzake afzondering of fixatie als
vermeld in artikel 21/2 of 21/3, heeft moeten nemen bij een interne registreert het onderwijsinternaat de volgende
informatie over de bedoelde fixatie of afzondering:
a) het type maatregel;
b) de omstandigheden, de aanleiding of reden en uitgeprobeerde alternatieven;
c) het verloop van de maatregel;
d) het tijdstip van begin en einde;
e) de tijdstippen van en observaties tijdens het toezicht;
f) of er verwondingen bij de interne of bij derden zijn;
g) de eventuele opmerkingen van de interne en de ouders met betrekking tot het verloop van de maatregel;
h) info over de nabespreking.
§ 2. De persoonsgegevens die zijn opgenomen in de registratie, vermeld in paragraaf 1, worden verwerkt omdat
de verwerking noodzakelijk is om de vitale belangen van de interne te beschermen en om een taak van algemeen
belang te vervullen als vermeld in artikel 6, lid 1, d) en e), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees
Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn
95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
Het geheel van registraties, vermeld in paragraaf 1, wordt bijgehouden en bewaard met het oog op het bereiken
van de volgende doelstellingen:
1° op internenniveau: het vrijwaren van de rechten van de interne;
2° op onderwijsinternaatsniveau: als element van interne kwaliteitszorg, namelijk in functie van het beleid,
vermeld in artikel 21/1, en om de kwaliteit van zorg voor de interne te verhogen.
§ 3. Het onderwijsinternaatsbestuur is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen van de persoonsgegevens met betrekking tot deze gegevens.
Het onderwijsinternaatsbestuur bepaalt welke personeelsleden toegang kunnen hebben tot de persoonsgegevens,
vermeld in paragraaf 1. Bij het bepalen welke personeelsleden toegang hebben tot de persoonsgegevens neemt het
onderwijsinternaatsbestuur steeds de doelstellingen, vermeld in paragraaf 2, in acht. Het onderwijsinternaatsbestuur
en alle personeelsleden die toegang hebben tot de voormelde persoonsgegevens zijn gehouden tot het bewaren van de
vertrouwelijkheid van deze persoonsgegevens.
§ 4. De geregistreerde gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden tien schooljaren na het einde van het schooljaar
waarin de interne ingeschreven was, bewaard. Na afloop van deze bewaartermijn worden de voormelde gegevens
vernietigd.
§ 5. De onderwijsinternaten kunnen de gegevens, vermeld in paragraaf 1, enkel onderling uitwisselen in het kader
van intervisie met als doelstelling het verminderen van het gebruik van afzondering of fixatie en de interne
kwaliteitszorg. Bij elke uitwisseling wordt bekeken welke gegevens hiervoor nodig zijn in overeenstemming met
artikel 5, lid 1, c), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen van 27 april 2016 in verband met de verwerking van persoonsgegevens en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming.
]
Hoofdstuk 6. Het reglement
Art. 22.
Een bestuur stelt voor het onderwijsinternaat een reglement op.
Het reglement bevat minstens de volgende elementen:
1° de missie en de visie van het onderwijsinternaat;
2° de status van de erkenning, vermeld in artikel 7;
3° de juridische aard en samenstelling van het bestuur en de wijze waarop de
betrokken personen ermee in contact kunnen komen;
4° de algemene organisatie, met minimaal:
a) de momenten waarop het onderwijsinternaat open is, met inbegrip van de
regeling bij hybride onderwijs;
b) het aanbod aan activiteiten, met minimaal de studiebegeleiding;
c) het gebruik van het Nederlands;
d) de indeling in leefgroepen (of andere organisatievormen);
e) het gebruik van kamers en zalen;
f) het gebruik van elektrische apparaten;
g) de momenten van aankomst en vertrek;
h) de bezoekregeling;
i) de richtlijnen over afwezigheden;
j) de regels over opvang overdag, bij ziekte;
k) het beleid rond middelenmisbruik, met bijzondere aandacht voor het
rookverbod;
5° de onderlinge relatie tussen het onderwijsinternaat, de interne en de betrokken personen, met minimaal:
a) wederzijdse afspraken over oudercontact, studie, welbevinden en sociaal
contact;
b) afspraken over informatie-uitwisseling, met het oog op de begeleiding van
de interne als leerling van een school, tussen internen, ouders, onderwijsinternaten en derden, zoals de school van de interne en het daaraan
verbonden CLB;
c) de wijze waarop vorm gegeven wordt aan het recht op inspraak en
participatie van internen en de betrokken personen;
d) het recht op inzage door de betrokken personen, hun kopierecht en hun
recht op toelichting bij de gegevens die op de interne betrekking hebben;
e) de situaties waarin persoonsgegevens worden verwerkt, de wijze waarop
deze gegevens worden verwerkt en de maximale bewaartermijn van deze
gegevens;
f) de wijze waarop bij wijziging van onderwijsinternaat informatie, met
uitzondering van informatie uit het eventuele tuchtdossier, doorgegeven
wordt aan het volgende onderwijsinternaat;
g) de tuchtregeling met minimaal de mogelijkheid gehoord te worden, de
decretaal bepaalde beroepsmogelijkheden en de mogelijkheid tot wraking
in het kader van de tuchtprocedure;
h) het aanspreekpunt grensoverschrijdend gedrag en het verdere verloop bij
eventuele meldingen;
i) de klachtenprocedure;
j) de wijze waarop er een einde gesteld kan worden aan de inschrijving door
de betrokken personen of door het onderwijsinternaat;
6° de financiële regeling, met inbegrip van:
a) de persoonlijke bijdrage, vermeld in artikel 39 en 40, op jaarbasis, de
betalingsmodaliteiten met minimaal de mogelijkheid om maandelijks te
betalen en de wijze waarop dat aangevraagd kan worden;
b) de eventueel gevraagde waarborg, vermeld in artikel 38, §2, en de
modaliteiten ervan;
c) de regeling als er niet gebruikgemaakt wordt of kan worden van het
onderwijsinternaat;
d) in voorkomend geval, de criteria voor de sociale maatregelen die in het
onderwijsinternaat gehanteerd worden;
e) de wijze waarop, in voorkomend geval, een sociale maatregel voor de
kosten gevraagd kan worden;
f) andere kosten als vermeld in artikel 41, die verbonden zijn aan activiteiten
die aangeboden worden, en de betalingsmodaliteiten;
g) de regeling bij het niet betalen van voorgelegde rekeningen.
Met uitzondering van het tweede lid, 2° en 3°, kan een onderwijsinternaat tussen zijn verschillende vestigingsplaatsen een onderscheid maken in het reglement.
Hoofdstuk 7. Omkadering
Afdeling 1. Financierings- en subsidiëringsvoorwaarden
Art. 23.
§1. Een bestuur verkrijgt financiering of subsidiëring voor zijn onderwijsinternaat als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° het onderwijsinternaat is overeenkomstig artikel 6 erkend;
2° het onderwijsinternaat maakt controle van het werkingsbudget door de
bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap mogelijk;
3° het onderwijsinternaat genereert op basis van artikel 25 niet meer dan twee
opeenvolgende teldagen minder dan 62.875 ORE.
§2. In afwijking van de financierings- en subsidiëringsvoorwaarde geformuleerd
in paragraaf 1, 3°, kan een bestuur voor een onderwijsinternaat dat met toepassing van artikel 25 minstens 6348 ORE genereert een samenwerkingsovereenkomst afsluiten met een residentiële voorziening, vermeld in artikel 2, §1, 49° en
55°/1, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, of een
multifunctioneel centrum als bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van
26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra
voor minderjarige personen met een handicap.
De samenwerkingsovereenkomst bevat minimaal de volgende elementen:
1° het betrokken onderwijsinternaat;
2° de betrokken voorziening of multifunctioneel centrum zoals bepaald in paragraaf 2, eerste lid;
3° de concrete samenwerking die de organiseerbaarheid en de invulling van de
kwaliteitsverwachtingen van het onderwijsinternaat garandeert;
4° de wijze waarop de samenwerking door de betrokken partners geëvalueerd en
bijgestuurd wordt;
5° een handtekening van alle betrokken partners.
Het protocol van de onderhandelingen hierover in het bevoegde lokaal comité
wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd.
De Regering legt de communicatie over de samenwerkingsovereenkomst vast.
Een bestuur dat wil werken op basis van een samenwerkingsovereenkomst,
dient uiterlijk op 1 april van het schooljaar dat aan de start van de samenwerkingsovereenkomst voorafgaat, de samenwerkingsovereenkomst in bij de bevoegde
dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§3. In afwijking van de financierings- en subsidiëringsvoorwaarde geformuleerd in
paragraaf 1, 3°, kan een bestuur voor een onderwijsinternaat dat met toepassing
van artikel 25 minstens 12.875 ORE genereert, het met toepassing van artikel 25
verkregen aantal ORE vanuit eigen middelen aanvullen door personeel aan te stellen volgens artikel 43 tot aan de norm geformuleerd in paragraaf 1, 3°.
Een bestuur dat het met toepassing van artikel 25 verkregen aantal ORE vanuit eigen middelen aanvult, dient dit uiterlijk op 1 april van het voorgaande schooljaar wanneer de teldag de eerste schooldag van februari is, of 1 december van
het lopende schooljaar wanneer de teldag de eerste schooldag van oktober is, te
melden bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§4. Een bestuur dat voor een onderwijsinternaat financiering of subsidiëring wil
verkrijgen, dient uiterlijk op 1 april van het schooljaar dat aan de start van de
financiering of subsidiëring voorafgaat, een aanvraag in bij de bevoegde dienst van
de Vlaamse Gemeenschap.
Na beoordeling van de financierings- en subsidiëringsvoorwaarde en de berekening van de ORE ontvangt het onderwijsinternaat vanuit de bevoegde dienst van
de Vlaamse Gemeenschap daarover een mededeling.
§5. Per gebouwencomplex, zijnde de onroerende goederen gelegen op eenzelfde of
op aaneengesloten kadastrale percelen, kan maar één onderwijsinternaat gefinancierd of gesubsidieerd worden.
Afdeling 2. Omkadering gewone verblijfsdagen
Art. 24.
§1. De teldag voor de berekening van de omkadering is de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar.
Bij een fusie van onderwijsinternaten op 1 september van een schooljaar, zonder wijziging op het vlak van vestigingsplaatsen, wordt voor de berekening van de
omkadering die fusie geacht te hebben plaatsgevonden op de eerste schooldag van
februari van het voorgaande schooljaar.
Bij overheveling van het onderwijsinternaat van een bestuur naar een ander
bestuur op 1 september van een schooljaar wordt voor de berekening van de omkadering die overheveling geacht te hebben plaatsgevonden op de eerste schooldag
van februari van het voorgaande schooljaar.
De teldag voor de berekening van de omkadering van een onderwijsinternaat
dat op 1 september voor het eerst gefinancierd of gesubsidieerd wordt, is de eerste
schooldag van oktober van het lopende schooljaar. Als het nieuwe onderwijsinternaat ontstaat door een afsplitsing van een bestaand onderwijsinternaat, is voor
beide de teldag de eerste schooldag van oktober.
Bij het oprichten of afschaffen van een vestigingsplaats is de teldag voor de
berekening van de omkadering van het hele onderwijsinternaat de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar.
§2. Voor de toepassing op de berekening van de omkadering en het werkingsbudget op basis van de ingevulde bijkomende verblijfsdagen, vermeld in artikel 27,
geldt:
1° voor de teldag ‘de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar’ wordt de telperiode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste
schooldag van februari van het voorgaande schooljaar gehanteerd;
2° voor de teldag ‘de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar’
wordt de maand september als telperiode gehanteerd;
3° voor de teldag ‘de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar’ die volgt op een telling in de maand september wordt de telperiode van
september tot en met januari van het voorgaande schooljaar gehanteerd.
Art. 25.
§1. Voor het schooljaar X-X +1 heeft een onderwijsinternaat recht op
omkadering die wordt berekend volgens de formule:
tabeleenheden + (aantal internen dg 1 x ORE dg 1) + (aantal internen dg 2 x ORE
dg 2) + (aantal internen dg 3 x ORE dg 3),
waarbij:
1° tabeleenheden: het aantal ORE dat overeenstemt met het aantal internen in
de tabel die is opgenomen in de bijlage die bij dit decreet is gevoegd;
2° internen:
a) de internen die bij aanvang van het schooljaar waarin de teldag valt de
leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt hebben en die ingeschreven zijn in:
– een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school voor gewoon of
buitengewoon basis- of secundair onderwijs;
– een erkend, gefinancierd of gesubsidieerd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs als vermeld in artikel 3, 10°, van de Codex
Secundair Onderwijs van 17 december 2010;
– een Europese school als bepaald in het Verdrag van 21 juni 1994 houdende het Statuut van de Europese scholen;
b) de internen die bij aanvang van het schooljaar waarin de teldag valt
de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben en die op de teldag
ingeschreven zijn in een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school
voor voltijds gewoon secundair onderwijs in:
– een structuuronderdeel van het derde leerjaar van de derde graad als
vermeld in artikel 124, 3°, c) tot en met e), van de Codex Secundair
Onderwijs van 17 december 2010;
– de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, vermeld
in artikel 124, derde lid, van dezelfde codex;
3° de doelgroepen, dg, de volgende zijn:
a) doelgroep 1: internen die ingeschreven zijn in het kleuteronderwijs;
b) doelgroep 2: internen met een IAC-verslag als vermeld in artikel 15 van
het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 of artikel 294, §2, 1°, van
de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 of een OV4-verslag
als vermeld in artikel 294, §2, 2°, van de Codex Secundair Onderwijs van
17 december 2010;
c) doelgroep 3: een interne van wie het verblijf in het onderwijsinternaat
kadert in jeugdhulpverlening en voor wie overeenkomstig artikel 14 een
afsprakenkader en ondersteuningsplan is opgemaakt;
4° het bijkomende aantal omkaderingsrekeneenheden per doelgroep, ORE dg, de
volgende zijn:
a) doelgroep 1: tabelbedrag van de eerste interne gedeeld door 2;
b) doelgroep 2: 277,78 ORE;
c) doelgroep 3: 277,78 ORE.
§2. Een interne kan tot verschillende doelgroepen behoren.
Een interne kan op één teldag maar in één onderwijsinternaat meetellen.
Afdeling 3. Aanvullende omkadering
Onderafdeling 1. Aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering
Art. 26.
§1. Aan de onderwijsinternaten worden ORE toegekend voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering.
§2. Het aantal ORE waarop een onderwijsinternaat recht heeft, is 82.501 ORE x
B/C, waarbij:
1° B: het totale aantal toegekende ORE aan het onderwijsinternaat van het vorige
schooljaar op basis van artikel 25 en 27;
2° C: het totale aantal toegekende ORE van alle onderwijsinternaten samen van
het vorige schooljaar op basis van artikel 25 en 27.
§3. De ORE kunnen worden samengelegd.
De onderwijsinternaten die ervoor kiezen om de ORE samen te leggen, richten
daarvoor een of meer samenwerkingsverbanden ‘aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering’ op, waarin afspraken worden gemaakt over de
aanwending van die ORE.
De Regering kan met betrekking tot het samenwerkingsverband de volgende
maatregelen vastleggen:
1° de duur van de samenwerking;
2° de vorm van de overeenkomst waarmee het samenwerkingsverband wordt
opgericht;
3° de wijze en het tijdstip van mededeling van het samenwerkingsverband aan
de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
[
§ 4. Met de ORE, vermeld in paragraaf 1 en 2, kunnen in elk onderwijsinternaat betrekkingen in wervingsambten
worden ingericht overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de toegekende omkadering.
]
Onderafdeling 2. Bijkomende verblijfsdagen
Art. 27.
§1. Een onderwijsinternaat heeft voor het schooljaar X-X +1 recht op
omkadering voor bijkomende verblijfsdagen.
In dit artikel wordt verstaan onder:
1° bijkomende verblijfsdag: dag die niet valt onder de toepassing van artikel 5;
2° ingevulde bijkomende verblijfsdag: de aanwezigheid van één interne
[die valt onder toepassing van artikel 25, § 1, van dit decreet]
, met uitzondering van de studenten van de opleiding verpleegkunde van het hoger
beroepsonderwijs, vermeld in artikel 124, derde lid, van de Codex Secundair
Onderwijs van 17 december 2010, op een bijkomende verblijfsdag.
§2. Voor bijkomende verblijfsdagen op de avond en nacht voor en de ochtend van
een niet-schooldag wordt de omkadering berekend volgens de volgende formule:
aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen tijdens de telperiode, vermeld in artikel 24, §2, x 15,15 ORE.
Als de telperiode de maand september van het lopende schooljaar is, wordt
het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen vermenigvuldigd met 181,8 ORE.
Als de telperiode de maanden september tot en met januari van het voorgaande schooljaar is, wordt het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen vermenigvuldigd met 36,36 ORE.
§3. Voor alle andere bijkomende verblijfsdagen wordt de omkadering berekend
volgens de volgende formule:
aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen tijdens de telperiode, vermeld in artikel 24, §2, x 45,46 ORE.
Als de telperiode de maand september van het lopende schooljaar is, wordt
het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen vermenigvuldigd met 545,52 ORE.
Als de telperiode de maanden september tot en met januari van het voorgaande schooljaar is, wordt het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen vermenigvuldigd met 109,1 ORE.
Een onderwijsinternaat kan slechts omkadering verkrijgen voor deze bijkomende verblijfsdagen indien de berekende omkadering ten minste 10.000 ORE
bedraagt. De bijkomende ORE gegenereerd op basis van paragraaf 2 mogen in
rekening genomen worden voor de berekening van de 10.000 ORE.
§3. De Regering bepaalt de wijze waarop een bestuur deze aanvullende omkadering kan aanvragen.
Onderafdeling 3. Samen onderwijsinternaat maken
Art. 28.
§1. Aan elk onderwijsinternaat worden 277,78 ORE ‘Samen Internaat
Maken’ toegekend.
De ORE kunnen worden samengelegd.
De onderwijsinternaten die ervoor kiezen om de ORE samen te leggen, richten daarvoor een of meer samenwerkingsverbanden ‘Samen Internaat Maken’ op,
waar afspraken worden gemaakt over de aanwending van deze ORE.
De Regering kan met betrekking tot het samenwerkingsverband de volgende
maatregelen vastleggen:
1° de duur van de samenwerking;
2° de vorm van overeenkomst waarmee het samenwerkingsverband wordt opgericht;
3° de wijze en het tijdstip van mededeling van het samenwerkingsverband aan
de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§2. Met de ORE, vermeld in paragraaf 1, kunnen in elk onderwijsinternaat betrekkingen in wervingsambten worden ingericht overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de toegekende omkadering.
De Regering keurt het afsprakenkader goed tussen het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs en de representatieve vakorganisaties over de wijze van toekenning, de verdeling en de inzet van de ORE, vermeld in paragraaf 1.
Afdeling 4. Aanwending
Onderafdeling 1. Personeelsformatie
Art. 29.
De Regering bepaalt de personeelscategorieën voor onderwijsinternaten
en deelt die in wervings-, selectie- en bevorderingsambten in.
Art. 30.
De Regering bepaalt het aantal ORE dat aan elk ambt wordt toegekend.
Het aantal ORE van een ambt wordt vastgelegd op basis van een bekwaamheidsbewijs of een salarisschaal.
Art. 31.
Het bestuur kan de ORE alleen aanwenden voor de werking van het
onderwijsinternaat.
Het bestuur beslist, na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité, over de
aanwending van de toegekende ORE en houdt daarbij rekening met de regelgeving
over de verdeling van de betrekkingen en reaffectatie en wedertewerkstelling.
Er moet minimum één halftijdse of maximum één voltijdse betrekking in het
ambt van directeur per onderwijsinternaat worden ingericht binnen de beschikbare
ORE.
Art. 32.
De Regering bepaalt voor elk ambt van de personeelscategorieën, vermeld in artikel 29, de prestatieregeling.
Onderafdeling 2. Overdracht
Art. 33.
§1. Een bestuur kan, na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité,
ORE die het tijdens een bepaald schooljaar niet aanwendt, overdragen naar een
ander onderwijsinternaat als het voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° het bestuur legt uiterlijk op 15 oktober van het schooljaar het aantal ORE vast
dat maximaal overgedragen wordt;
2° er worden maximaal 10.000 ORE overgedragen;
3° het bestuur heeft op erewoord verklaard dat het tijdens dat schooljaar in het
onderwijsinternaat overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking
moet uitspreken of dat de leden van het personeel die nieuw of bijkomend
ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen
worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante of niet-vacante
organieke betrekking in een onderwijsinternaat van het bestuur voor de hele
verdere duur van het schooljaar.
§2. De Regering bepaalt de wijze waarop de overgedragen ORE gemeld worden
aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§3. De betrekkingen die worden ingericht op basis van overgedragen ORE komen
niet in aanmerking voor vacantverklaring en het bestuur kan in geen geval een
personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.
Het niet-naleven van deze bepaling heeft tot gevolg dat de vaste benoeming
geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.
Het bestuur moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord
bezorgen aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen.
§4. Indien de overdracht tot gevolg zou hebben dat personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking heeft deze terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking ten aanzien van
de overheid.
Art. 34.
§1. Een bestuur kan, na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité,
ORE die het tijdens een bepaald schooljaar niet aanwendt, overdragen naar het
volgende schooljaar als het voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° het bestuur legt uiterlijk op 1 november van het schooljaar het aantal ORE
vast dat maximaal overgedragen wordt;
2° er worden maximaal 10.000 ORE overgedragen;
3° het bestuur heeft op erewoord verklaard dat het tijdens dat schooljaar in het
onderwijsinternaat overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe
of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking
moet uitspreken of dat de leden van het personeel die nieuw of bijkomend
ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen
worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante of niet-vacante
organieke betrekking in een onderwijsinternaat van het bestuur voor de hele
verdere duur van het schooljaar.
§2. De Regering bepaalt de wijze waarop de overgedragen ORE gemeld worden
aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§3. De betrekkingen die worden ingericht op basis van overgedragen ORE komen
niet in aanmerking voor vacantverklaring en het bestuur kan in geen geval een
personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.
Het niet-naleven van deze bepaling heeft tot gevolg dat de vaste benoeming
geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.
Het bestuur moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord
bezorgen aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen.
§4. Indien de overdracht tot gevolg zou hebben dat personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking heeft deze terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking ten aanzien van
de overheid.
[Onderafdeling 3. Flexi-jobs]
[
Art. 34/1.
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° flexi-jobwerknemer: een werknemer als vermeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende
diverse bepalingen inzake sociale zaken;
2° flexi-jobarbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst als vermeld in artikel 3, 4°, van de wet van
16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken.
§ 2. Een bestuur kan bij een tekort aan ondersteunend personeel op de arbeidsmarkt eigen middelen,
werkingsbudget als vermeld in artikel 36 en 37, of een deel van zijn omkadering dat omgezet kan worden naar
werkingsbudget, voor de wervingsambten van het ondersteunend personeel van een of meer van zijn onderwijsinternaten aanwenden om via een flexi-jobarbeidsovereenkomst in dat onderwijsinternaat of die onderwijsinternaten een
flexi-jobwerknemer in dienst te nemen.
Het tekort aan ondersteunend personeel op de arbeidsmarkt, vermeld in het eerste lid, blijkt uit het feit dat het
bestuur in het onderwijsinternaat waar het de flexi-jobwerknemer, vermeld in het eerste lid, in dienst wil nemen voor
een vacature in een wervingsambt van het ondersteunend personeel, de voormelde vacature niet kan invullen via een
reguliere aanstelling van een personeelslid dat daarvoor beschikt over een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.
In het tweede lid wordt verstaan onder vacature: een volledige of onvolledige betrekking die vacant is of waarvan
de afwezige titularis of zijn vervanger regulier kan worden vervangen.
§ 3. Het bestuur sluit met de flexi-jobwerknemer een flexi-jobarbeidsovereenkomst af. De bepalingen in het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, het decreet rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 en de uitvoeringsbesluiten van die decreten zijn, tenzij uitdrukkelijk anders
bepaald, niet van toepassing op de voormelde werknemers.
In afwijking van het eerste lid, moet een flexi-jobwerknemer voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 17,
§ 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 of artikel 19, § 1, van het
decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.
De flexi-jobwerknemer mag daarnaast geen andere tewerkstelling bij het bestuur hebben.
§ 4. Voor het aanwenden van een deel van de omkadering als vermeld in paragraaf 2 kan een bestuur enkel het
werkingsbudget gebruiken dat het verkrijgt via de omzetting van die omkadering, vermeld in artikel 167.
De mogelijkheid om het werkingsbudget, vermeld in het eerste lid, te gebruiken, eindigt:
1° vanaf het ogenblik dat de titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging
vervroegd terugkeert uit zijn afwezigheid. Hierdoor eindigt ook de aanstelling van de flexi-jobwerknemer;
2° als de flexi-jobwerknemer ontslag neemt.
]
Afdeling 5. Salarisfinanciering of -subsidiëring
Art. 35.
§1. Een bestuur krijgt voor zijn personeelsleden die aangesteld zijn binnen
de toegekende ORE een salaris als die personeelsleden voldoen aan de volgende
voorwaarden:
1° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, behoudens een door de Regering te verlenen vrijstelling;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten, behoudens een door de Regering
te verlenen vrijstelling die samengaat met de vrijstelling, vermeld in punt 1°;
3° houder zijn van de bekwaamheidsbewijzen, vermeld in artikel 3, 6°, van het
decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart
1991 en artikel 5, 8°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991;
4° aangeworven zijn met inachtname van de reglementering over de reaffectatie
en wedertewerkstelling;
5° in dienst zijn op grond van de reglementering over de omkadering.
§2. De salarissen worden door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap
rechtstreeks en maandelijks aan de betrokken personeelsleden uitbetaald.
Hoofdstuk 8. Financiële middelen
Afdeling 1. Toekenning
Onderafdeling 1. Werkingsbudget
Art. 36.
§1. Elk onderwijsinternaat dat aan de financierings- of subsidiëringsvoorwaarden, vermeld in artikel 23, §1, §2 of §3, voldoet, heeft recht op een
werkingsbudget.
Voor het schooljaar 2023-2024 is het startbedrag voor het werkingsbudget
voor onderwijsinternaten
[13.507.000]
euro.
§2. Vanaf het schooljaar 2024-2025 wordt het bedrag van
[13.507.000]
euro
vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.
De coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt berekend:
1° A1 = het aantal internen, vermeld in artikel 25, §1, 2°, op de teldag, zoals
geformuleerd in artikel 24 van het vorige schooljaar / het aantal internen, vermeld in artikel 25, §1, 2°, op de teldag, zoals geformuleerd in artikel 24 van
het voorlaatste schooljaar;
2° A2 = (Cx-1/Cx-2), waarbij:
a) Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar
x-1;
b) Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar
x-2.
§3. Het budget dat verkregen is na toepassing van paragraaf 2, wordt gedeeld
door het totale aantal internen, vermeld in artikel 25, §1, 2°, van alle onderwijsinternaten samen op de teldag, vermeld in artikel 24. Het quotiënt van die deling
resulteert in een geldwaarde per interne, hierna GW te noemen.
§4. Per internaat wordt het totale werkingsbudget berekend door het aantal internen, vermeld in artikel 25, §1, 2°, van het onderwijsinternaat, dat geteld is overeenkomstig artikel 24, te vermenigvuldigen met GW.
§5. Het werkingsbudget dat verkregen is na toepassing van paragraaf 4, wordt
voor het gesubsidieerd onderwijs jaarlijks toegekend aan de besturen.
Het werkingsbudget dat verkregen is na toepassing van paragraaf 4, wordt
voor het Gemeenschapsonderwijs jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 36, 2°, van het
bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs.
§6. Het werkingsbudget wordt elk schooljaar in minstens twee schijven uitbetaald,
waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50% van de
werkingsbudgetten van het schooljaar in kwestie vertegenwoordigt en het saldo
vóór 1 juli betaald wordt.
§7. Als het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting
van het begrotingsjaar waarin het werkingsbudget voor het schooljaar in kwestie is opgenomen, aanleiding geeft tot meer budget voor de besturen, wordt het
bijkomende budget uitbetaald binnen twee maanden na de bekrachtiging door de
Regering van het decreet in kwestie.
Art. 37.
§1. Een onderwijsinternaat dat overeenkomstig artikel 27 omkadering
voor verblijf op bijkomende verblijfsdagen toegekend heeft gekregen, ontvangt,
naast het werkingsbudget, vermeld in artikel 36, een werkingsbudget voor de werking op bijkomende verblijfsdagen.
§2. Het werkingsbudget voor de werking op bijkomende verblijfsdagen wordt berekend door het bedrag van
[35.885,08]
euro te vermenigvuldigen met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.
De coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt berekend:
1° A1= het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen, berekend overeenkomstig artikel 27, van het vorige schooljaar / het aantal ingevulde bijkomende
verblijfsdagen, berekend overeenkomstig artikel 27, van het voorlaatste
schooljaar.
Het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen van onderwijsinternaten met
telperiode de maand september van het lopende schooljaar wordt vermenigvuldigd met 12.
Het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen van onderwijsinternaten met
telperiode de maanden september tot en met januari van het voorgaande
schooljaar wordt vermenigvuldigd met 2,4.
2° A2 = (Cx-1/Cx-2), waarbij:
a) Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar
x-1;
b) Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar
x-2.
§3. Het budget dat verkregen is na toepassing van paragraaf 2, wordt gedeeld door
het totale aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen, berekend overeenkomstig
artikel 27.
Het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen van onderwijsinternaten met
telperiode de maand september van het lopende schooljaar wordt vermenigvuldigd
met 12.
Het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen van onderwijsinternaten met
telperiode de maanden september tot en met januari van het voorgaande schooljaar wordt vermenigvuldigd met 2,4.
Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per ingevulde bijkomende verblijfsdag, hierna GW_BV te noemen.
§4. Per internaat wordt het totale werkingsbudget voor de werking op bijkomende
verblijfsdagen berekend door het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen,
overeenkomstig artikel 27, te vermenigvuldigen met GW_BV.
Het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen van onderwijsinternaten met
telperiode de maand september van het lopende schooljaar wordt vermenigvuldigd
met 12.
Het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen van onderwijsinternaten met
telperiode de maanden september tot en met januari van het voorgaande schooljaar wordt vermenigvuldigd met 2,4.
§5. Het werkingsbudget dat verkregen is na toepassing van paragraaf 4, wordt
voor het gesubsidieerd onderwijs jaarlijks toegekend aan de besturen.
Het werkingsbudget dat verkregen is na toepassing van paragraaf 4, wordt
voor onderwijsinternaten van het Gemeenschapsonderwijs jaarlijks aan de raden
van bestuur van de scholengroepen toegekend overeenkomstig de bepalingen
van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
Gemeenschapsonderwijs.
§6. Het werkingsbudget wordt elk schooljaar in minstens twee schijven uitbetaald,
waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50% van de
werkingsbudgetten van het schooljaar in kwestie vertegenwoordigt, en het saldo
vóór 1 juli betaald wordt.
§7. Als het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting
van het begrotingsjaar waarin het werkingsbudget voor het schooljaar in kwestie is opgenomen, aanleiding geeft tot meer budget voor de besturen, wordt het
bijkomende budget uitbetaald binnen twee maanden na de bekrachtiging door de
Regering van het decreet in kwestie.
Onderafdeling 2. Persoonlijke bijdrage
Art. 38.
§1. Voor de inschrijving in een onderwijsinternaat van internen als vermeld in artikel 25, §1, 2°, kan geen direct of indirect inschrijvingsgeld worden
gevraagd.
§2. Bij de inschrijving in een onderwijsinternaat mag een redelijke waarborg
gevraagd worden.
Art. 39.
Het bestuur kan een persoonlijke bijdrage vragen die in redelijke verhouding staat tot de verblijfskosten van de interne.
De facturen vermelden dat gespreide betaling mogelijk is, alsook een contactpersoon tot wie de betrokken personen die een dergelijke gespreide betaling
willen, zich kunnen richten.
Art. 40.
Het onderwijsinternaat ontvangt per, op de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar ingeschreven, leerplichtige interne waarvan beide
ouders of desgevallend de enige ouder een ambulant beroep als binnenschipper,
kermis- en circusexploitant en -artiest uitoefenen een bijkomend werkingsbudget.
Het onderwijsinternaat brengt dat bijkomend werkingsbudget in mindering op
de persoonlijke bijdrage die aan de betrokken personen aangerekend wordt.
Dit bijkomend werkingsbudget is op jaarbasis:
1° 878,96 euro voor internen uit het basisonderwijs;
2° 1087,43 euro voor internen uit het secundair onderwijs.
Het bijkomend werkingsbudget wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de
gezondheidsindex.
[Opdat het bijkomend werkingsbudget kan uitgekeerd worden aan het onderwijsinternaat, registreert het
onderwijsinternaat jaarlijks voor welke leerplichtige interne de beide ouders of desgevallend de enige ouder een
ambulant beroep als binnenschipper, kermis- en circusexploitant en -artiest uitoefenen. Hiervoor houdt het
onderwijsinternaat, op het onderwijsinternaat en ter inzage van de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap, een
ingevulde en door de Burgerlijke Stand ondertekende verklaring bij.]
Art. 41.
Het bestuur kan buiten de persoonlijke bijdrage voor verblijfskosten, vermeld in artikel 39, een persoonlijke bijdrage vragen voor deelname aan activiteiten
of diensten die buiten de normale werking van het onderwijsinternaat vallen.
Die persoonlijke bijdrage moet in redelijke verhouding staan tot de kosten die
aan de activiteit of dienst verbonden zijn.
Afdeling 2. Aanwending van het werkingsbudget
Art. 42.
Het bestuur kan het werkingsbudget alleen aanwenden voor de werking
van het onderwijsinternaat.
De Regering bepaalt de wijze waarop de besteding van het werkingsbudget
gecontroleerd wordt.
Die controle mag geen betrekking hebben op de opportuniteit.
Art. 43.
§1. Het bestuur kan ten laste van de eigen middelen en ten laste van het
werkingsbudget, vermeld in artikel 36 en 37, personeel aanwerven.
Deze personeelsleden vallen onder de toepassing van de wet van 3 juli 1978
betreffende de arbeidsovereenkomsten.
§2. Het bestuur kan personeel aanwerven:
1° ten laste van het werkingsbudget, vermeld in artikel 36 en 37;
2° ten laste van de eigen middelen om de ORE-norm, vermeld in artikel 23, §1,
3°, te behalen overeenkomstig artikel 23, §3;
3°
[ten laste van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door VDAB of ten laste van een premie of premies
in het kader van maatwerk bij individuele inschakeling uitgekeerd door het Departement Werk en Sociale Economie;]
4° ten laste van subsidies die het beleidsdomein Onderwijs en Vorming, vermeld
in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met
betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, toekent om de
kwaliteit van onderwijs te versterken.
In het gemeenschapsonderwijs kan een bestuur de mogelijkheid, vermeld in het
eerste lid, aanwenden voor de personeelscategorieën, vermeld in artikel 2, §1, van
het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart
1991, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel.
In het gesubsidieerd onderwijs kan een bestuur de mogelijkheid, vermeld in
het eerste lid, aanwenden voor de personeelscategorieën, vermeld in artikel 4, §1,
a), van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27
maart 1991.
De betrekking die met de middelen, vermeld in het eerste lid, wordt ingericht
kan niet vacant worden verklaard en het bestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekking.
Het personeelslid dat door een bestuur van een onderwijsinternaat van het
gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven volgens het tweede lid, wordt altijd
als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet Rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 is op hem van toepassing.
Het personeelslid dat door een bestuur van een gesubsidieerd onderwijsinternaat wordt aangeworven volgens het derde lid, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs van 27 maart 1991 is op hem van toepassing.
De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap betaalt het salaris of de
salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. De bevoegde dienst
van de Vlaamse Gemeenschap vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage,
verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en
werkgeversbijdrage, van het bestuur terug.
Hoofdstuk 9. Bijkomende projectmatige financiële middelen
Art. 44.
De Regering kan bijkomende projectmatige financiële middelen toekennen.
De bijkomende projectmatige financiële middelen worden toegekend met het
oog op het verbeteren, versterken of faciliteren van de werking van de onderwijsinternaten of ter ondersteuning of begeleiding van de besturen, personeelsleden,
internen of andere belanghebbenden van de onderwijsinternaten.
De bijkomende projectmatige financiële middelen hebben betrekking op specifieke opdrachten die verband houden met initiatieven ter voorbereiding van nieuwe
regelgeving of de uitvoering ervan, initiatieven die leiden tot breed inzetbare inzichten en methodieken en initiatieven waarbij ingespeeld kan worden op tijdelijke en
zeer specifieke noden.
De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de bijkomende projectmatige
financiële middelen toegekend kunnen worden, de wijze van selectie en evaluatie.
Hoofdstuk 10. Uitzonderlijke situaties
Art. 45.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de Regering voor een bepaalde
duur die strikt noodzakelijk is en in geen geval langer mag zijn dan zes maanden
buitengewone maatregelen nemen die bestaan uit:
1° de toekenning van bijkomende omkadering of werkingsbudget aan de onderwijsinternaten als de bestaande omkadering of het bestaande werkingsbudget, zoals toegekend in dit decreet of de besluiten van de Vlaamse Regering
die eruit voortvloeien, ontoereikend zijn om een adequaat antwoord te bieden
op de specifieke behoeften die de uitzonderlijke omstandigheden met zich
meebrengen. Die bijkomende omkadering of werkingsbudget kunnen uitsluitend aangewend worden om de specifieke behoeften op te vangen;
2° afwijkingen van de bepalingen in hoofdstuk 2 tot en met 9 van dit decreet als
die door de uitzonderlijke omstandigheden onhaalbaar geworden zijn of als ze
het adequaat omgaan met de uitzonderlijke omstandigheden bemoeilijken of
onmogelijk maken;
3° afwijkingen, vanuit dezelfde overwegingen als in punt 1° en 2°, op de uitvoeringsbesluiten van dit decreet zonder dat de bij decreet of besluit van de
Vlaamse Regering opgelegde stappen in het besluitvormingsproces gevolgd
moeten worden.
Onder uitzonderlijke omstandigheden wordt onder meer verstaan:
1° rampen en catastrofen;
2° epidemieën en pandemieën;
3° humanitaire crisissen.
De Regering deelt de motivering op basis waarvan de besluiten, vermeld in het
eerste lid, werden aangenomen zo spoedig mogelijk mee aan de voorzitter van het
Vlaams Parlement.
Elk besluit van de Regering als vermeld in het eerste lid heeft onmiddellijk
uitwerking en wordt bij decreet bekrachtigd binnen een termijn van twee maanden
vanaf de inwerkingtreding ervan. Indien het besluit niet binnen twee maanden na
de inwerkingtreding bekrachtigd wordt, houden de door de Regering genomen buitengewone maatregelen op uitwerking te hebben.
Als de buitengewone maatregelen, in afwijking van het eerste lid, langer dan
zes maanden aangehouden moeten worden, stelt de Regering de verlenging van de
buitengewone maatregelen vast. Het besluit wordt bij decreet bekrachtigd binnen
een termijn van twee maanden vanaf de inwerkingtreding ervan. Indien het besluit
niet binnen twee maanden na de inwerkingtreding bekrachtigd wordt, houden de
door de Regering genomen buitengewone maatregelen op uitwerking te hebben.
Hoofdstuk 11. Overheveling en fusie
Art. 46.
Besturen kunnen een onderwijsinternaat of een vestigingsplaats
overhevelen.
Elke overheveling maakt het voorwerp uit van onderhandeling in het bevoegde
lokaal comité, zowel van het overhevelende als van het ontvangende bestuur.
De overheveling van een onderwijsinternaat of een vestigingsplaats naar een
ander bestuur vindt in een keer plaats en heeft uitwerking op 1 september die volgt
op de melding aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap. Die melding
moet gebeuren vóór 1 april.
Art. 47.
Twee of meer onderwijsinternaten kunnen fusioneren.
De fusie vindt plaats door een van de volgende samenvoegingen:
1° door de vorming van één nieuw onderwijsinternaat, waarbij twee of meer
onderwijsinternaten worden afgeschaft;
2° door de samenvoeging van twee of meer onderwijsinternaten, waarbij één
onderwijsinternaat blijft bestaan dat het andere opslorpt.
Elke fusie maakt het voorwerp uit van onderhandeling in het bevoegde lokaal
comité van alle betrokken onderwijsinternaten.
Een fusie van onderwijsinternaten heeft uitwerking op 1 september die volgt
op de melding aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap. Die melding
moet gebeuren vóór 1 april.
Hoofdstuk 12. Zorgvuldig bestuur
Art. 48.
Een bestuur mag informatie verstrekken over het eigen onderwijsinternaat, maar het mag geen oneerlijke concurrentie voeren.
Art. 49.
Er mag in het onderwijsinternaat geen politieke propaganda gevoerd worden en er mogen geen politieke activiteiten worden georganiseerd.
In afwijking van het eerste lid kunnen politieke activiteiten in het onderwijsinternaat worden toegelaten buiten de gewone verblijfsdagen en buiten de periode
van negentig dagen vóór een verkiezing. Aan personeelsleden en internen wordt
niet gevraagd om aan die activiteiten deel te nemen, of ze worden er niet toe aangezet. Het bestuur kan niet betrokken worden bij de organisatie van een politieke
activiteit en houdt rekening met het beginsel van gelijke behandeling bij de toepassing van deze bepaling.
Onder politieke activiteiten worden verstaan: alle activiteiten die worden georganiseerd door politieke partijen of politieke mandatarissen van politieke partijen,
van wie de standpunten en gedragingen niet in strijd zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Art. 50.
Een bestuur kan handelsactiviteiten verrichten als die geen handeling zijn
die op duurzame wijze een economisch doel nastreven en als ze verenigbaar zijn
met de opdracht als onderwijsinternaat.
Art. 51.
Een bestuur dat sponsoring of mededelingen die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel hebben de verkoop van producten of diensten te bevorderen,
toelaat, waakt erover dat:
1° de middelen die door het bestuur verstrekt worden, vrij blijven van de voormelde mededelingen;
2° de activiteiten vrij blijven van de voormelde mededelingen, behalve als die
mededelingen louter attenderen op het feit dat de activiteit of een gedeelte
van de activiteit georganiseerd werd door middel van een gift, een schenking
of een prestatie om niet of verricht werd onder reële prijs door een bij naam
genoemde natuurlijke persoon, rechtspersoon of feitelijke vereniging;
3° de sponsoring en de voormelde mededelingen verenigbaar zijn met de opdrachten van het onderwijsinternaat;
4° de sponsoring en de voormelde mededelingen de objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van het onderwijsinternaat niet in het gedrang brengen.
Art. 52.
Vragen over de toepassing van de beginselen van dit hoofdstuk en klachten over inbreuken op die beginselen kunnen door iedere belanghebbende ingediend worden bij de Commissie zorgvuldig bestuur, vermeld in artikel VII.1 van de
codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016.
Hoofdstuk 13. Overleg over fundamentele hervormingen
Art. 53.
De Regering informeert de afgevaardigden van de besturen en de representatieve vakorganisaties over elke geplande fundamentele hervorming.
Voor de Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op
verzoek van ten minste één van de afgevaardigden van de besturen een apart
overleg georganiseerd over die fundamentele hervorming tussen de minister,
bevoegd voor onderwijs en vorming, of zijn afgevaardigde, en de afgevaardigden
van de besturen.
Voor de Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op
verzoek van ten minste één van de representatieve vakorganisaties een apart
overleg georganiseerd over die fundamentele hervorming tussen de minister,
bevoegd voor onderwijs en vorming, of zijn afgevaardigde, en de representatieve
vakorganisaties.
Hoofdstuk 14. Sancties en terugvorderingen
Art. 54.
§1. De Regering kan als de onderwijsinspectie of de bevoegde diensten
van de Vlaamse Gemeenschap niet-naleving vaststellen, na aanmaning een sanctie
opleggen voor:
1° elke inbreuk op de bepalingen over de verblijfsdagen;
2° elke inbreuk op de verplichting om gegevens mee te delen;
3° het niet naleven van de procedure tot het schorsen en uitsluiten van internen;
4° elke onnauwkeurige verklaring, afgelegd met de bedoeling om de berekening
van de omkadering of het werkingsbudget te beïnvloeden;
5° elke inbreuk op de aanwending van de omkadering of het werkingsbudget;
6° elke onnauwkeurige verklaring over de bezoldiging van het personeel;
7° elke inbreuk op de bepalingen rond zorgvuldig bestuur.
[8° elke inbreuk op de bepalingen rond het principieel verbod op afzondering en fixatie.]
§2. De sanctie, vermeld in paragraaf 1, kan bestaan uit:
1° een tijdelijke inhouding van betaling van het werkingsbudget;
2° een gedeeltelijke terugbetaling van het werkingsbudget.
De inhouding of terugvordering kan niet meer bedragen dan tien procent van
het werkingsbudget van het onderwijsinternaat waar de overtreding is vastgesteld.
De Regering bepaalt de verdere regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Het besluit dat daarvoor bedoeld is,
waarborgt de rechten van verdediging en voorziet in een mogelijkheid tot beroep.
§3. Het oneigenlijk hanteren van de benaming onderwijsinternaat kan worden
bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een
boete van 125 tot 500 euro of slechts met één van die straffen.
Art. 55.
Alle bedragen die ten onrechte uitbetaald zijn, worden teruggevorderd
van het bestuur.
De bedragen die ten onrechte uitbetaald zijn voor rekening van het bestuur,
kunnen ook teruggevorderd worden door inhouding op het nog uit te betalen
werkingsbudget.
Een salarisgedeelte dat ten onrechte uitbetaald is, wordt evenwel teruggevorderd van het betrokken personeelslid als het bestuur niet verantwoordelijk is voor
de onterechte uitbetaling.
Hoofdstuk 15. Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Afdeling 1. Wijzigingen van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving
...
Afdeling 2. Wijzigingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs
...
Afdeling 3. Wijzigingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs
en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding
...
Afdeling 4. Wijzigingen van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs
...
Afdeling 5. Wijzigingen van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997
...
Afdeling 6. Wijzigingen van het decreet van 6 juni 2008 houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor
leerlingenbegeleiding
...
Afdeling 7. Wijzigingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit
van onderwijs
...
Afdeling 8. Wijzigingen van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010
...
Afdeling 9. Wijzigingen van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs
van 28 oktober 2016
...
Hoofdstuk 16. Overgangsbepalingen
Art. 160.
Voor de toepassing van dit decreet zullen in functie van het schooljaar
2023-2024 alle termijnen die gelden als vervaltermijn niet als dusdanig gehanteerd worden.
Art. 161.
In afwijking van artikel 7 hoeven internaten die op 31 augustus 2023
overeenkomstig artikel III.4 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring, en
de onderwijsinternaten die ontstaan zijn op 1 september 2023 uit een fusie van
internaten die op 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel III.4 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring, geen aanvraag in te dienen voor voorlopige erkenning.
Art. 162.
De financierings- en subsidiëringsvoorwaarde geformuleerd in artikel 23,
§1, 3°, geldt, voor de onderwijsinternaten die een fusiecompromis afsluiten, pas op
de teldag voor de berekening van de omkadering voor het schooljaar 2025-2026.
De Regering bepaalt de wijze waarop het fusiecompromis moet gemeld worden aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 163.
In afwijking van artikel 24 mag een onderwijsinternaat dat een stijging
van het aantal internen met 20% of meer kent, gedurende de schooljaren 2023-
2024, 2024-2025 en 2025-2026 tellen op de eerste schooldag van oktober van het
lopende schooljaar
Art. 164.
Voor de toepassing van artikel 25, §1, voor de schooljaren 2023-2024 en
2024-2025, behoren tot doelgroep 3 als vermeld in punt 3°, c), de internen ingeschreven op de teldag die beschikken over een jeugdhulpverleningsbeslissing voor
de typemodule specifieke actie of over een vonnis van de jeugdrechtbank.
Art. 165.
Voor de toepassing van artikel 26, §1, voor het schooljaar 2023-2024
worden de parameters B en C, vermeld in artikel 26, §2, als volgt ingevuld:
1° B: het totale aantal toegekende ORE aan het onderwijsinternaat op basis van
artikel 25 en 27 voor het schooljaar 2023-2024;
2° C: het totale aantal toegekende ORE van alle onderwijsinternaten samen op
basis van artikel 25 en 27 voor het schooljaar 2023-2024.
Onderwijsinternaten die op basis van artikel 24, §1, tweede lid, tellen, behouden de optelsom van de aldus berekende ORE voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering.
Art. 166.
Voor de toepassing van artikel 27, wordt de formule voor de berekening van de aanvullende omkadering voor de ingevulde bijkomende verblijfsdagen
voor de internaten die op 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel III.4 van de
Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring, en de onderwijsinternaten die ontstaan zijn op 1 september 2023 uit een fusie van internaten die op 31 augustus
2023 overeenkomstig artikel III.4 van de Codificatie sommige bepalingen voor het
onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring, als volgt toegepast:
1° voor het schooljaar 2023-2024: aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen
tijdens de maanden januari 2023 tot en met mei 2023 x 109,1 ORE;
2° voor het schooljaar 2024-2025: aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen
tijdens de maanden februari 2023 tot en met januari 2024 x 45,46 ORE.
Art. 167.
§1. Uitzonderlijk kan een bestuur, tot en met schooljaar 2030-2031, elk
schooljaar ORE dat het dat schooljaar niet aanwendt, voor een volledig schooljaar,
omzetten naar werkingsbudget. De omzetting kan enkel gebeuren indien aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
1° het bestuur legt uiterlijk op 15 oktober van het schooljaar het aantal ORE vast
dat omgezet wordt;
2° het bestuur maakt een omzettingsplan op en onderhandelt dit jaarlijks in het
bevoegde lokaal comité. In het omzettingsplan geeft het bestuur aan welke
problemen er zijn met betrekking tot het werkingsbudget, vermeld in artikel
36 en in voorkomend geval artikel 37. Daarnaast bevat het omzettingsplan
een beschrijving van de stappen die er gezet zullen worden om na de periode
van omzetting de budgettaire kosten te dekken zonder hierbij gebruik te moeten maken van de omzetting van ORE;
3° tot en met schooljaar 2027-2028 wordt er maximaal 30% van het totaal
aantal ORE dat een onderwijsinternaat genereert per schooljaar omgezet; in
schooljaar 2028-2029 wordt er maximaal 20% omgezet van het totaal aantal
ORE dat een onderwijsinternaat genereert; in schooljaar 2029-2030 wordt er
maximaal 15% omgezet van het totaal aantal ORE dat een onderwijsinternaat
genereert; in schooljaar 2030-2031 wordt er maximaal 10% omgezet van het
totaal aantal ORE dat een onderwijsinternaat genereert;
4° het totaal van de omgezette ORE mag niet meer bedragen dan het verschil
tussen het werkingsbudget zoals verkregen voor de inwerkingtreding van dit
decreet en het bedrag verkregen door het aantal internen van het telmoment
te vermenigvuldigen met 1300 euro;
5° het bestuur heeft op erewoord verklaard dat het tijdens het schooljaar waarin
het onderwijsinternaat gebruikmaakt van het verkregen werkingsbudget overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking moet uitspreken of
dat de leden van het personeel die nieuw of bijkomend ter beschikking werden
gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen worden gereaffecteerd
of wedertewerkgesteld in een vacante of niet-vacante organieke betrekking
in een onderwijsinternaat van het bestuur voor de hele verdere duur van het
schooljaar;
6° het bestuur garandeert de organiseerbaarheid en de invulling van de kwaliteitsverwachtingen van het onderwijsinternaat;
7° het verkregen werkingsbudget wordt gebruikt voor budgettaire kosten in functie van het onderwijsinternaat.
§2. De Regering bepaalt:
1° jaarlijks de waarde van één ORE;
2° de wijze waarop het bestuur het aantal ORE dat zij willen omzetten naar
werkingsbudget dienen te melden aan de bevoegde dienst van de Vlaamse
Gemeenschap;
3° de wijze waarop de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap het maximaal aantal ORE dat een onderwijsinternaat ingevolge punt 3° en 4° mag
omzetten, berekent en meedeelt aan het bestuur van het desbetreffende
onderwijsinternaat.
§3. Indien de omzetting tot gevolg zou hebben dat personeelsleden ter beschikking
gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking heeft deze terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking ten aanzien van de
overheid.
Art. 168.
§1. Voor de toepassing van artikel 37, §2, §3 en §4, voor het schooljaar
2023-2024, is de berekening als volgt:
Het startbedrag van
[35.885,08]
euro wordt gedeeld door het totale aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen overeenkomstig artikel 27.
Het totale aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen wordt bekomen door de
optelsom van het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen tijdens de maanden
januari 2023 tot en met mei 2023 vermenigvuldigd met 2,4 voor de internaten
die op 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel III.4 van de Codificatie sommige
bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring, en de onderwijsinternaten die ontstaan zijn op 1 september
2023 uit een fusie van internaten die op 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel III.4 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring aangevuld met het
aantal ingevulde verblijfsdagen van onderwijsinternaten met telperiode de maand
september van het lopende schooljaar vermenigvuldigd met 12.
Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per ingevulde bijkomende verblijfsdag, hierna GW_BV te noemen.
Per internaat wordt het totale werkingsbudget voor de werking op bijkomende
verblijfsdagen berekend door het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen zoals
beschreven in paragraaf 1 te vermenigvuldigen met GW_BV.
§2. Voor de toepassing van artikel 37, §2, §3 en §4, voor het schooljaar 2024-2025,
wordt de A1-coëfficiënt gelijkgesteld met 1.
Het totale werkingsbudget voor de werking op bijkomende verblijfsdagen
wordt per internaat berekend door het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen
te vermenigvuldigen met GW_BV.
Waarbij de ingevulde bijkomende verblijfsdagen als volgt worden bepaald.
Voor de internaten die op 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel III.4 van
de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring, en de onderwijsinternaten die
ontstaan zijn op 1 september 2023 uit een fusie van internaten die op 31 augustus
2023 overeenkomstig artikel III.4 van de Codificatie sommige bepalingen voor het
onderwijs van 28 oktober 2016 opgenomen waren in de financiering of subsidiëring: het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen tijdens de maanden februari
2023 tot en met januari 2024.
Voor de onderwijsinternaten met telperiode de maand september van het
lopende schooljaar: het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen vermenigvuldigd met 12.
Voor de onderwijsinternaten met telperiode de maanden september tot en met
januari van het voorgaande schooljaar: het aantal ingevulde bijkomende verblijfsdagen vermenigvuldigd met 2,4.
Art. 169.
Voor de toepassing van artikel 47, waarbij het bestuur van een onderwijsinternaat of een vestigingsplaats overgeheveld wordt naar een ander bestuur met
ingang van 1 september 2023, is de uiterste datum van melding aan de bevoegde
dienst van de Vlaamse Gemeenschap 1 juni 2023.
Art. 170.
. Voor de toepassing van artikel 48 is voor fusies met ingang van 1 september 2023 de uiterste datum van melding aan de bevoegde dienst van de Vlaamse
Gemeenschap 1 juni 2023.
Art. 171.
§1. Aan besturen van onderwijsinternaten die op de eerste schooldag
van februari 2023 minder dan 45 internen telden en waarvoor een fusiecompromis
afgesloten werd, wordt een transitiebudget toegekend a rato van het aandeel in
het gesommeerde verschil tussen 45 en het aantal internen van elk onderwijsinternaat dat minder dan 45 internen telde op de eerste schooldag van februari 2023.
Het totale transitiebudget bedraagt voor het:
– schooljaar 2023-2024: 1.000.000 euro;
– schooljaar 2024-2025: 800.000 euro;
– schooljaar 2025-2026: 600.000 euro;
– schooljaar 2026-2027: 400.000 euro;
– schooljaar 2027-2028: 200.000 euro.
Bij fusie van een begunstigd onderwijsinternaat wordt het transitiebudget toegekend aan het bestuur van het fusie-internaat.
Bij opheffing van een begunstigd onderwijsinternaat wordt het uitgesloten uit
de berekening van het transitiebudget en wordt vanaf de opheffing het transitiebudget niet langer toegekend.
Het fusiecompromis bevat het engagement van de besturen van meerdere
onderwijsinternaten om een fusie aan te gaan die leidt tot een onderwijsinternaat
dat minimaal 62.875 ORE genereert.
Het fusiecompromis moet ten laatste afgesloten zijn op 1 september 2023,
waarna de daadwerkelijke fusie binnen de vier jaar plaatsvindt.
De Regering bepaalt de wijze waarop het fusiecompromis moet gemeld worden aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§2. De Regering kan, eenmalig en voor een maximaal totaalbedrag van 2.300.000
euro, aan besturen van onderwijsinternaten op basis van een aanvraag, een bijkomend transitiebudget toekennen.
Komen in aanmerking voor het bijkomende transitiebudget:
1° het onderwijsinternaat, al dan niet ontstaan door een fusie, dat minimaal
62.875 ORE genereert;
2° het onderwijsinternaat dat een samenwerkingsovereenkomst afgesloten
heeft met een residentiële voorziening zoals bepaald in artikel 23, §2, van
dit decreet, met uitzondering van onderwijsinternaten die afgesplitst zijn van
instellingen die erkend zijn overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 28
april 2023 over de transitie van personeelsleden van sommige instellingen van
Onderwijs naar Welzijn;
3° de onderwijsinternaten die een fusiecompromis zijn aangegaan.
In de aanvraag:
1° toont het bestuur of tonen de besturen aan dat omwille van een sterke daling
van het werkingsbudget als gevolg van de nieuwe regelgeving, het niet langer kan voldoen aan reeds aangegane externe engagementen en toont het
bestuur of tonen de besturen aan dat binnen de nieuwe regelgeving dit niet op
eigen kracht kan opgelost worden;
2° toont het bestuur of tonen de besturen aan dat ze volledig en op een correcte
wijze de toepassing van de overgangsmaatregel in artikel 167 van dit decreet
en in paragraaf 1 van dit artikel hebben uitgevoerd;
3° geeft het bestuur of geven de besturen middels een transitieplan aan op welke
wijze het voortbestaan van het onderwijsinternaat zal worden gegarandeerd.
Om het transitiebudget te ontvangen, dient het bestuur of dienen de besturen
een aanvraag in bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap ten laatste
op 31 oktober 2023.
De aanvraag bevat naast de elementen, vermeld in het derde lid, de hoegrootheid van het aangevraagde bijkomende transitiebudget, dat nooit meer kan
bedragen dan het verschil tussen het werkingsbudget zoals verkregen voor de
inwerkingtreding van dit decreet en het bedrag zoals verkregen door het aantal
internen van het telmoment te vermenigvuldigen met 1300 euro.
§3. Het bedrag voor het werkingsbudget en de besteding ervan, vermeld in artikel 36, §2, worden tegen 31 december 2025 geëvalueerd in functie van de organiseerbaarheid van de onderwijsinternaten, de financiële engagementen en de
infrastructuurplannen.
Hoofdstuk 17: inwerkingstredingsbepaling
Art. 172.
Dit decreet treedt in werking op 1 september 2023, met uitzondering
van:
1° artikel 73 en 92, die in werking treden op 1 juni 2023;
2° artikel 104, dat in werking treedt op 1 september 2024;
3° artikel 14, dat geldt vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2024-2025.
Bijlagebasisomkadering volgens aantal internen in ORE als vermeld in artikel 25