Besluit van de Vlaamse Regering waarbij de voorwaarden
worden vastgesteld waaronder in bepaalde Gemeenschapsinstellingen voor
observatie en opvoeding
[en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de
observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand]
, aan de
leerplicht kan worden voldaan.
goedkeuringsdatum
27 JUNI 1990
publicatiedatum
B.S.03/08/1990
datum laatste wijziging
10/10/2000
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 04/12/1991 (B.S. 21/02/1992)
De Vlaamse Regering,
Gelet op de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht,
inzonderheid artikel 1, § 6;
Gelet op het
akkoord van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, gegeven op
22 mei 1990;
Gelet op het advies van de raad van
State;
Op de voordracht van de
Gemeenschapsminister van Onderwijs;
Na
beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op
de aan de leerplicht onderworpen jongeren, die door de jeugdrechtbank
overeenkomstig artikel 37, 4°, van de wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming werden toevertrouwd aan één van de volgende
Gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht :
- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand De Hutten te
Mol;
- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand De Markt
te Mol;
- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand
Ruiselede;
- Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand
Beernem;
[of aan de onthaal- en
oriëntatiecentra, en de observatiecentra, wiens residentiële
voorzieningen door de Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin werden erkend
als voorzieningen van categorie 4 en 5, zoals nader omschreven in het besluit
van de Vlaamse Regering van 20 december 1989 tot regeling van de algemene
erkenningsvoorwaarden en de vaststelling van de subsidienormen zoals bedoeld in
artikelen 23 en 28 van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere
jeugdbijstand.]
Art. 2.
§ 1. Voor de
toepassing van dit besluit wordt onder huisonderwijs verstaan, het onderwijs
dat, al naar het geval, voltijds of deeltijds aan een jongere wordt verstrekt
tijdens de periode dat deze door de jeugdrechtbank in één van de
in artikel 1 vermelde instellingen is geplaatst.
§ 2. Onder het in
§ 1 bedoelde voltijds onderwijs, wordt het onderwijs verstaan dat wordt
verstrekt naar rata van minimum 28 en maximum 36 wekelijkse lestijden van 50
minuten.
§ 3. Onder het in
§ 1 bedoelde deeltijds onderwijs, wordt het onderwijs verstaan dat wordt
verstrekt naar rata van 15 wekelijkse lestijden van 50
minuten.
Art. 3.
De in
artikel 1 vermelde
instellingen die aan de leerplichtigen huisonderwijs verstrekken, dienen voor
deze leerlingen de volgende documenten, slaande op de periode dat ze in de
instelling verblijven, aan de bevoegde inspectieleden te zenden :
1° Een verklaring dat de leerplichtige
huisonderwijs geniet overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, § 6, van
de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
2° Een verklaring houdende de verbintenis van de instelling
dat het toezicht op het peil van het onderwijs door het bevoegde inspectielid
op de plaats waar het huisonderwijs wordt verstrekt, wordt aanvaard;
3° Een opgave van het leerprogramma dat wordt
onderwezen;
4° Een lijst van de personen die
het huisonderwijs verstrekken, met vermelding van eventuele
bekwaamheidsbewijzen.
Art. 4.
Het bevoegde inspectielid
controleert tenminste éénmaal per schooljaar het peil van het
huisonderwijs en dit op een vooraf aan de betrokken instelling medegedeeld
tijdstip.
Een verslag van deze controle wordt
overgemaakt aan, naargelang van het geval, het Bestuur van het Basisonderwijs
of het Bestuur van het Secundair Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs.
Art. 5.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs duidt de inspectieleden aan die bevoegd zijn voor het toezicht en de
controle op het huisonderwijs.
Art. 6.
§ 1. Door de
inspectie, daartoe gemachtigd door de Gemeenschapsminister van Onderwijs, wordt
aan de jongere een attest toegekend als een bewijs dat gedurende een bepaalde
periode huisonderwijs werd genoten.
§ 2. Het model van
het in § 1 vermeld attest en de modaliteiten voor de invulling ervan,
worden door de Gemeenschapsminister van Onderwijs
vastgesteld.
Art. 7.
Dit besluit treedt in werking op
1 september 1990.
Art. 8.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.