Besluit van de Vlaamse Regering houdende de
werkingsbudgetten in het basisonderwijs en de werkingsbudgetten in het
secundair onderwijs
goedkeuringsdatum
06 FEBRUARI 2009
publicatiedatum
B.S.02/04/2009
datum laatste wijziging
04/08/2015
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
detail
Gecodificeerde decreten betreffende het secundair onderwijs [citeeropschrift: "Codex Secundair Onderwijs"] ;
(2)
B.Vl.R. van 03/07/2015 (B.S. 04/08/2015)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot fusie van het intern verzelfstandigd agentschap Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen en het intern verzelfstandigd agentschap Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming ;
(3)
B.Vl.R. van 03/05/2019 (B.S. 01/08/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van diverse besluiten, wat betreft de afstemming met het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid ;
De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en
vorming,
Gelet op het decreet basisonderwijs van
25 februari 1997, artikel 78 § 3;
Gelet op
het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997
wat de werkingsbudgetten betreft, artikel 5 § 3;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven
op 17 november 2008;
Gelet op het advies
45.695/1van de Raad van State, gegeven op 8 januari 2009, met toepassing van
artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel
van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemeen
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op het
basis- en secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap.
HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs
Art. 2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt
verstaan onder :
1° Decreet : het decreet basisonderwijs
van 25 februari 1997.
2° Leerlingenkenmerk 1 : het
leerlingenkenmerk zoals beschreven in
artikel 78§ 1,
1°, a), van het decreet basisonderwijs van 25 februari
1997.
3° Leerlingenkenmerk 2 : het leerlingenkenmerk zoals
beschreven in artikel 78 § 1, 1°, b), van het decreet basisonderwijs
van 25 februari 1997.
4° Leerlingenkenmerk 3 : het
leerlingenkenmerk zoals beschreven in artikel 78 § 1, 1°, c), van het
decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
5°
Leerlingenkenmerk 4 : het leerlingenkenmerk zoals beschreven in artikel 78
§ 1, 1°, d), van het decreet basisonderwijs van 25 februari
1997.
Art. 3.
[
Ter uitvoering van artikel 78, § 3, van het decreet wordt het leerlingenkenmerk 2 vastgesteld aan de hand van de gegevens over de toegekende selectieve participatietoeslag van de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid als vermeld in artikel 28, § 2, artikel 31, § 2, en artikel 36, § 2, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Voor de scholen die tellen conform artikel 87, § 1, van het decreet wordt leerlingenkenmerk 2 vastgesteld:
1° tot en met het begrotingsjaar 2019:
a) aan de hand van de gegevens over de toegekende schooltoelagen van de dienst;
b) op basis van de beschikbare gegevens op 15 november 2019 met betrekking tot de leerlingen die een schooltoelage kregen voor het schooljaar 2018-2019;
2° vanaf het begrotingsjaar 2020: op basis van de beschikbare gegevens op 15 november volgend op de teldatum met betrekking tot de leerlingen die een selectieve participatietoeslag hebben gekregen voor het schooljaar waarin die teldatum valt.
Voor de scholen die tellen conform artikel 87, § 2, § 3 en § 4, van het decreet wordt leerlingenkenmerk 2 vanaf begrotingsjaar 2020 vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens op 1 mei volgend op de teldatum met betrekking tot de leerlingen die een selectieve participatietoeslag krijgen voor het schooljaar waarin de teldatum valt.
]
Art. 4.
Met toepassing van artikel 78, § 3,
van het decreet worden de leerlingenkenmerken 1 en 3 vastgesteld op basis van
de gegevens verzameld via een verklaring op eer van de ouders/voogd van de
leerling.
Bij de verzameling van de gegevens via de verklaring
op eer wordt gebruik gemaakt van de vragen zoals opgenomen in de bij dit
besluit gevoegde bijlage 1.
De gegevens verzameld voor
leerlingenkenmerk 3 worden verwerkt volgens de wijze opgenomen in de bij dit
besluit gevoegde bijlage 2.
Voor alle leerlingen die op 1
februari 2008 ingeschreven waren, zijn de gegevens over de leerlingenkenmerken
1 en 3 die in functie van deze telling verzameld werden van toepassing. Voor de
leerlingen die nog niet ingeschreven waren, worden de gegevens over die
kenmerken verzameld bij hun eerste inschrijving in een school gefinancierd of
gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Wijzigingen in de
gegevens van leerlingenkenmerk 1 en 3 kunnen uitsluitend worden aanvaard mits
er een nieuwe verklaring op eer van de ouders/voogd van de leerling
is.
De verklaringen op eer, die gebruikt worden om de gegevens
voor de leerlingenkenmerken 1 en 3 te verzamelen worden ten minste vijftien
jaar bewaard door de school.
Art. 5.
Met toepassing van artikel 78, § 3,
van het decreet wordt het leerlingenkenmerk 4 vastgesteld op basis van de
officiële woonplaats van de leerling zoals geregistreerd in het
rijksregister, op de teldag zoals bepaald in artikel 87 van dit
decreet.
In afwijking op het eerste lid wordt voor scholen die
tellen conform artikel 87, § 4, van het decreet het leerlingenkenmerk 4
vastgesteld op de eerste schooldag van februari.
Voor het
begrotingsjaar 2009 wordt het 75e percentiel van de buurtscores, vastgesteld op
basis van de beschikbare leerlingengegevens over de woonplaats van de
leerlingen op 1 februari 2008.
De bepaling van het 75e
percentiel gebeurt op basis van de beschikbare gegevens zoals gekend op 25
maart 2008. Voor de volgende begrotingsjaren wordt het 75ste percentiel bepaald
op basis van de beschikbare gegevens zoals gekend op 15 november van het jaar
voorafgaand aan het begrotingsjaar.
Art. 6.
Met toepassing van artikel 78, § 3,
van het decreet wordt voor leerlingenkenmerk 4 het percentage schoolse
vertraging berekend voor het begrotingsjaar 2009 op basis van gegevens van de
15-jarigen van de zes schooljaren voorafgaand aan het schooljaar
2008-2009.
Voor het begrotingsjaar 2010 gebeurt de berekening
op basis van gegevens van de 15-jarigen van de acht schooljaren voorafgaand aan
het schooljaar 2009-2010.
Voor het begrotingsjaar 2011 gebeurt
de berekening op basis van de gegevens van de 15-jarigen van de negen
schooljaren voorafgaand aan het schooljaar 2010-2011.
Vanaf het
begrotingsjaar 2012 gebeurt de berekening op basis van de gegevens van de
15-jarigen van de 10 schooljaren voorafgaand aan het schooljaar
2011-2012.
De berekening van de schoolse vertraging van de
vijftienjarige leerlingen per buurt is voor de leerlingen die 15 jaar werden
tijdens het jaar 2007 of vroeger gebaseerd op de officiële woonplaats
zoals geregistreerd op 1 oktober 2007 in het rijksregister. Voor de leerlingen
die 15 jaar werden tijdens het jaar 2008 of later is de berekening van de
schoolse vertraging gebaseerd op de officiële woonplaats zoals
geregistreerd in het rijksregister op 1 oktober tijdens het jaar waarin ze 15
jaar worden.
Art. 7.
Voor de toepassing van artikel 87, §
5, van het decreet is het gemiddeld aantal onderwijsdagen per kind gelijk aan
10.
HOOFDSTUK III. - Secundair Onderwijs
Art. 8.
Met toepassing van
[artikel 242, § 3, van de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
wat de
werkingsbudgetten betreft, wordt het leerlingenkenmerk 2 zoals beschreven in
[artikel 242, § 1, 1°, b), van de codificatie
betreffende het secundair onderwijs]
vastgesteld aan de hand
van de gegevens over de toegekende schooltoelagen van
[de dienst, bevoegd voor studietoelagen]
.
Voor de scholen die de
regeling van de februaritelling volgen, wordt leerlingenkenmerk 2 voor het
begrotingsjaar N vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens op 15
november van het begrotingsjaar N-1 met betrekking tot de leerlingen die een
schooltoelage kregen tijdens het schooljaar waarop het voorafgaande
begrotingsjaar betrekking heeft en waarin de februaritelling
gebeurt.
Voor de scholen die de regeling van de oktobertelling
volgen, wordt leerlingenkenmerk 2 voor het begrotingsjaar N vastgesteld op
basis van de beschikbare gegevens op 1 mei van het begrotingsjaar N met
betrekking tot de leerlingen die een schooltoelage kregen tijdens het
schooljaar waarop het begrotingsjaar betrekking heeft en waarin de
oktobertelling gebeurt.
In afwijking op het tweede en derde lid
wordt voor het deeltijds beroeps secundair onderwijs voor het begrotingsjaar
2009 leerlingenkenmerk 2 vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens op 1
mei 2009 m.b.t. de leerlingen die een schooltoelage krijgen voor het schooljaar
2008-2009.
Art. 9.
Met toepassing van
[artikel 242, § 3, van de codificatie betreffende het
secundair onderwijs]
, worden de leerlingenkenmerken, zoals
beschreven in
[artikel 242, § 1, 1°, a) en c), van de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
vastgesteld
op basis van de gegevens verzameld via een verklaring op eer van de
ouders/voogd van de leerling.
Bij de verzameling van de
gegevens via de verklaring op eer wordt gebruik gemaakt van de vragen zoals
opgenomen in de bij dit besluit gevoegde bijlage 1.
De gegevens
verzameld voor leerlingenkenmerk 3 worden verwerkt volgens de wijze opgenomen
in de bij dit besluit gevoegde bijlage 2.
Voor alle leerlingen
die op 1 februari 2008 ingeschreven waren, zijn de gegevens over de
leerlingenkenmerken 1 en 3 die in functie van deze telling verzameld werden van
toepassing. Voor de leerlingen die nog niet ingeschreven waren, worden de
gegevens over die kenmerken verzameld bij hun eerste inschrijving in een school
gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap.
Wijzigingen in de gegevens van leerlingenkenmerk 1
en 3 kunnen uitsluitend worden aanvaard mits er een nieuwe verklaring op eer
van de ouders/voogd van de leerling is.
De verklaringen op eer,
die gebruikt worden om de gegevens voor de leerlingenkenmerken 1 en 3 te
verzamelen worden ten minste vijftien jaar bewaard door de
school.
Art. 10.
Met toepassing van
[artikel 242, § 3, van de codificatie betreffende het
secundair onderwijs]
, wordt het leerlingenkenmerk zoals
beschreven in
[artikel 242, § 1, 1°, d), van de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
vastgesteld
op basis van de officiële woonplaats van de leerling, zoals geregistreerd
in het rijksregister. Voor het begrotingsjaar N wordt deze woonplaats
vastgesteld op de decretaal vastgestelde en, naargelang het geval, toepasbare
teldatum in het jaar N-1.
Voor het begrotingsjaar 2009 wordt,
het 75e percentiel van de buurtscores, vastgesteld op basis van de beschikbare
gegevens over de woonplaats van de leerlingen op 1 februari
2008.
De bepaling van het 75ste percentiel gebeurt op basis van
de beschikbare gegevens zoals gekend op 25 maart 2008. Voor de volgende
begrotingsjaren wordt het 75e percentiel bepaald op basis van de beschikbare
gegevens zoals gekend op 15 november van het jaar voorafgaand aan het
begrotingsjaar.
Art. 11.
Met toepassing van
[artikel 242, § 3, van de codificatie betreffende het
secundair onderwijs]
, wordt voor leerlingenkenmerk 4 zoals
beschreven in
[artikel 242, § 1, 1°, d), van de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
het
percentage schoolse vertraging berekend voor het begrotingsjaar 2009 op basis
van gegevens van de 15-jarigen van de zes afgelopen schooljaren 2007-2008,
2006-2007, 2005-2006, 2004-2005, 2003-2004 en 2002-2003. Voor het
begrotingsjaar 2010 gebeurt de berekening op basis van gegevens van de
15-jarigen van de acht afgelopen schooljaren 2008-2009, 2007-2008, 2006-2007,
2005-2006, 2004-2005, 2003-2004, 2002-2003 en 2001-2002. Voor de begrotingsjaar
2011 gebeurt de berekening op basis van de betrokken gegevens van de afgelopen
negen schooljaren. Vanaf het begrotingsjaar 2012 gebeurt de berekening op basis
van de afgelopen tien schooljaren.
De berekening van de
schoolse vertraging van de vijftienjarige leerlingen per buurt is voor de
leerlingen die 15 jaar werden tijdens het jaar 2007 of vroeger gebaseerd op de
officiële woonplaats zoals geregistreerd op 1 oktober 2007 in het
rijksregister. Voor de leerlingen die 15 jaar werden tijdens het jaar 2008 of
later is de berekening van de schoolse vertraging gebaseerd op de
officiële woonplaats zoals geregistreerd in het rijksregister op 1 oktober
tijdens het jaar waarin ze 15 jaar worden.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 12.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 7
juli 1998, betreffende het omrekeningspercentage en het puntengewicht voor de
vaststelling van het werkingsbudget basisonderwijs wordt
opgeheven.
Art. 13.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 23
juni 2006 betreffende het werkingsbudget voor scholen die geen deel uitmaken
van een scholengemeenschap basisonderwijs wordt
opgeheven.
Art. 14.
Artikel 1 1°, 2°, 3° en
5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 april 1999 tot
vaststelling van het puntengewicht voor het secundair onderwijs en de
internaten
[...]
wordt
opgeheven.
Art. 15.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 november 2008.
Art. 16.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering
houdende de werkingsbudgetten in het basisonderwijs en de werkingsbudgetten in
het secundair onderwijs
Concrete vraagstelling van leerlingenkenmerk 1
via verklaring op eer door ouders :
Kruis het hoogst behaalde
onderwijsdiploma of -getuigschrift van de moeder van het kind aan.
O Lager onderwijs niet afgewerkt.
O Lager
onderwijs afgewerkt.
Zowel gewoon als buitengewoon lager
onderwijs komen hiervoor in aanmerking.
O Lager secundair
onderwijs afgewerkt.
Dit is een diploma, getuigschrift of
attest van slagen van de eerste 3 jaren van het gewoon of buitengewoon
onderwijs (bijvoorbeeld A3, A4 of B3) of een getuigschrift van het deeltijds
beroepssecundair onderwijs of van de leertijd (leercontract VIZO/Syntra).
O hoger secundair onderwijs afgewerkt.
Dit is
een diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs ASO, TSO, KSO,
BSO, A2, B2, HSTL, of een diploma van de vierde graad BSO. Buitengewoon
secundair onderwijs komt hiervoor niet in aanmerking.
O hoger
onderwijs afgewerkt.
Dit is een diploma van een hogeschool of
van een universiteit, bijvoorbeeld A1, B1, gegradueerde, licentiaat, ingenieur,
doctor, master, bachelor.
Vraagstelling van leerlingenkenmerk
3 via verklaring op eer door ouders :
Kruis aan welke taal het
kind meestal spreekt met de vermelde personen.
U mag bij elke
vraag maar één taal aankruisen.
Het kind spreekt
met de moeder meestal
O Nederlands
O Frans
O een andere taal
O Ik kan hierop niet
antwoorden omdat de moeder geen contact heeft met het kind of overleden is
Het kind spreekt met de vader meestal
O
Nederlands
O Frans
O een andere taal
O Ik kan hierop niet antwoorden omdat de vader geen contact
heeft met het kind of overleden is
Het kind spreekt met de
broers of zussen meestal
O Nederlands
O Frans
O een andere taal
O Ik kan hierop niet
antwoorden omdat het kind geen contact heeft met broers of zussen of geen
broers of zussen heeft
Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering
houdende de werkingsbudgetten in het basisonderwijs en de werkingsbudgetten in
het secundair onderwijs
Codeerwijze van leerlingenkenmerk 3 op basis
van de gegevens zoals verzameld via de vraagstelling zoals bepaald in bijlage 1
:
1 Bepaal de taal die een leerling spreekt met moeder :
Nederlands of Niet Nederlands
Werkwijze :
Nederlands : indien Nederlands aangeduid is, ook al zijn er
meerdere talen aangeduid.
Niet Nederlands : indien Nederlands
niet aangeduid werd, maar Frans en/of een andere taal aangeduid is.
Indien 'niet van toepassing' samen met een taal aangeduid is,
blijft de taal correct.
Indien alle vakjes of geen enkel vakje
aangekruist werd, beschouwt men het antwoord als niet beschikbaar.
2 Bepaal de taal die een leerling spreekt met vader : idem
werkwijze zoals in 1 bepaald
3 Bepaal de taal die een leerling
spreekt met broer en zus : idem werkwijze zoals in 1 bepaald.
4 Bepaal de gezinstaal naargelang van het aantal beschikbare
antwoorden Nederlands/ Niet Nederlands voor de leerling.
Werkwijze :
Indien 3 antwoorden beschikbaar :
gezinstaal is de taal die meest voorkomt (2 of 3 keer).
Indien
2 antwoorden beschikbaar en bij minstens 1 antwoord is de taal Nederlands van
toepassing, dan is de gezinstaal Nederlands. In de overige gevallen is de
gezinstaal niet Nederlands.
Indien 1 antwoord beschikbaar :
dit is de gezinstaal.