Onderwijsonderzoeken

Titel
Evaluatieonderzoek decreet Leren en Werken
Korte omschrijving
Het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel leren en werken werd ingevoerd om een aantal knelpunten van de vroegere systemen van leren en werken te remediëren. Het decreet had vier grote doelen voor ogen : (1) het realiseren van voltijds engagement, (2) een volwaardige certificering tot stand brengen, (3) meer afstemming tussen de verschillende systemen (leertijd (georganiseerd binnen Syntra), deeltijdse vorming (georganiseerd in de centra deeltijdse vorming) en deeltijds beroeps secundaironderwijs) realiseren en (4) het aanbieden van een traject op maat van iedere leerling (Vandenbroucke, 2007). De in de opdracht geformuleerde onderzoeksvragen sluiten grotendeels aan bij deze vier grote doelstellingen van het decreet. Het stelsel van leren en werken omvat een component ‘leren’ en een component ‘werkplekleren’ die minimum 28 uren per week bedragen om zo te voldoen aan de deeltijdse leerplicht. De component ‘leren’ kan zowel ingevuld worden via het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dan kan de component ‘werkplekleren’ bestaan uit arbeidsdeelname, een brugproject of een voortraject) als via theoretische vorming binnen de leertijd (dan kan de component ‘werkplekleren’ bestaan uit een voortraject of een praktijkopleiding binnen de leertijd). In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de component ‘leren’ of de component ‘werkplekleren’ vervangen worden door een persoonlijk ontwikkelingstraject (dat niet gecombineerd kan worden met arbeidsdeelname), georganiseerd door een centrum deeltijdse vorming (Vlaamse Gemeenschap, 2008). Artikel 140 van dit decreet stelt “Dit decreet wordt uiterlijk in 2013 geëvalueerd. De evaluatie omvat ook een Brusseltoets en een diversiteittoets. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld.” (Vlaamse Gemeenschap, 2008). Deze onderzoeksopdracht kadert in deze decretaal opgelegde evaluatie.
Status
Afgerond
Startdatum
01/03/2014
Einddatum
30/09/2015
Omschrijving van het onderzoeksopzet

Het decreet van 10 juli 2008 over het stelsel van leren en werken had een hervorming van de systemen leren en werken voor ogen.  Belangrijke doelstellingen zijn: het voltijds engagement, trajecten op maat, volwaardige kwalificaties en afstemming tussen het deeltijds beroepssecundair onderwijs, de leertijd en de deeltijdse vorming. Artikel 140 van het decreet geeft aan dat hieromtrent een evaluatie nodig is. Voor die evaluatie wordt gebruik gemaakt van de rijke data die over dit thema bestaan, zowel primaire als secundaire gegevens. Er worden ook primaire kwalitatieve data verkregen via bevraging van een aantal relevante actoren. Die data bestaan voornamelijk uit semigestructureerde interviews, dashboardmethode en focusgroepen.

Een eerste onderzoeksvraag is in hoeverre het maatwerk van leren en werken sinds 2008 vorm heeft gekregen en of dit geleid heeft tot een betere matching: minder uitval, minder ongekwalificeerde uitstroom, minder schoolse vertraging. Hiervoor dient er tevens inzicht gekregen te worden in de profielen van de leerlingen in diverse fasen, gekoppeld aan opleidingsrichtingen die gevolgd worden in de verschillende systemen van leren en werken.

Een tweede onderzoeksvraag is in welke mate het voltijds engagement gerealiseerd is: wat is de verhouding tussen en het aandeel van de 4 fasen en waarom kan het voltijds engagement soms niet gerealiseerd kan worden? Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan de doorstroom doorheen de verschillende fasen en de opbouw van individuele trajecten, rekening houdend met mogelijke effecten van de verschillende statuten voor jongeren in werkplekleren.

Een derde onderzoeksvraag peilt naar de financiering van dit decreet en in hoeverre de beschikbare urencontingenten voor brugprojecten, voortrajecten en persoonlijke ontwikkelingstrajecten een passend antwoord boden op de vanuit het veld gestelde vraag naar uren om aan de behoeften van de jongeren te voldoen. Ook moet er aandacht gegeven worden aan eventuele ongewenste effecten en/of neveneffecten van de manier van financieren.

We maken niet langer een onderscheid tussen het voltijds onderwijs en de systemen van leren en werken voor de kwalificaties waartoe ze leiden. Indien dezelfde leerdoelen worden gerealiseerd dan krijgen de jongeren dezelfde studiebekrachtiging. De mogelijkheden van het modulair onderwijs en werkplekleren dienen hiervoor volop te worden benut.  In het kader van de doorgevoerde modularisering was een vierdeonderzoeksvraag na te gaan in hoeverre dit gevolgen heeft gehad voor de leertrajecten van de leerlingen en hun uitstroomgegevens, met in het bijzonder hun aansluiting op de arbeidsmarkt. 

In een  vijfde onderzoeksvraag wordt geëvalueerd in welke mate de in het decreet leren en werken beschreven methodiek om modulaire opleidingstrajecten te ontwikkelen efficiënt heeft gefunctioneerd en in welke mate de methodiek eventueel moet aangepast worden.

De verschillende systemen van leren en werken hebben, in navolging van het decreet, werk gemaakt van meer samenwerking. Zo werden vanaf 1 januari 2009 regionale overlegplatformen opgericht die een grote verantwoordelijkheid kregen voor de organisatie van het aanbod van leren en werken in de regio. Een zesde onderzoeksvraag is dan ook inzicht in de rol van regionale overlegplatformen (ROP’s) en de Regionale Technologische Centra en de samenwerking met derden zoals de VDAB. Tevens essentieel en te onderzoeken is de samenwerking tussen de centra, individuele werkgevers en sectoren/sectorale organisaties omtrent onder andere het vinden van werkplekken, het vastleggen van randvoorwaarden, de inhoudelijke invulling van het opleidingsplan en het beoordelen van de jongere naargelang het type van overeenkomst.

Omschrijving van de onderzoeksresultaten

Het onderzoek richt zich op het beantwoorden van zes onderzoeksvragen. In grote lijnen blijkt dat er een dalende trend vastgesteld wordt van de kans op voltijds engagement. De analyses van de loopbanen van de leerlingen geven aan dat in het DBSO 1 op 5 leerlingen geen traject op maat volgt. De overgrote meerderheid van de leerlingen zijn ‘niet onmiddellijk beschikbaar’ of ‘te oriënteren’. Toch zijn de kansen op een kwalificatie sinds de invoering van het decreet leren en werken gestegen. Een betere samenwerking tussen diverse actoren (centra, werkgevers en sectoren) kan leiden naar meer werkervaringsplaatsen en een betere werking van het stelsel leren en werken.

Verder werden ook de modularisering, de complexe financiering van het stelsel leren en werken en de rol van de regionale overlegplatformen onderzocht. Ook hier werden diverse aandachtspunten geformuleerd. Het onderzoek toont tenslotte aan dat er een grote complexiteit is voor wat betreft heel wat aspecten: het registeren van gegevens, de financiering van het stelsel en de mogelijke contracten voor jongeren en werkgevers.

 

Promotor
Smet Mike (KU Leuven)
Trefwoord
LEREN EN WERKEN
Onderwijsniveau
secundair onderwijs
Thema
Ad hoc