Koninklijk besluit betreffende de machtigingen tot
gemeenschappelijk vervoer van leerlingen van
onderwijsinrichtingen.
goedkeuringsdatum
28 JUNI 1962
publicatiedatum
B.S.30/06/1962
datum laatste wijziging
10/10/2000
COORDINATIE
(1)
K.B. van 24/06/1963 (B.S. 11/07/1963)
(2)
B.Vl.R. van 29/04/1991 (B.S. 29/06/1991)
(3)
B.Vl.R. van 09/11/1994 (B.S. 26/01/1995)
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet
van 26 april 1962 betreffende het gemeenschappelijk vervoer van de leerlingen
van de onderwijsinrichtingen;
Gelet op het door
Onze Minister van Financiën gegeven akkoord op 26 juni 1962;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt, van Onze Minister van Nationale
Opvoeding en Cultuur, van Onze Minister, Adjunct voor Nationale Opvoeding en
Cultuur en van Onze Minister van Verkeerswezen,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
De
samenstelling en de werkwijze van de in
artikel 2 van de wet
van 26 april 1962 bedoelde commissie worden bepaald overeenkomstig de
voorzieningen van dit besluit. Deze commissie heet "Commissie van advies voor
het leerlingenvervoer". Zij is belast met het uitbrengen van een met redenen
omkleed advies over elke aanvraag tot inrichting van al dan niet direct of
indirect bezoldigd gemeenschappelijk vervoer van leerlingen naar of van
inrichtingen voor bewaarschool, lager, middelbaar, normaal-, technisch en
artistiek onderwijs met automobielen of enigerlei andere voertuigen met
zelfstandige mechanische tractie en waarop meer dan zes plaatsen beschikbaar
zijn, die van de bestuurder niet inbegrepen.
Art. 2.
[
§ 1. De Commissie van Advies voor het Leerlingenvervoer is
samengesteld uit :
1° een
voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aangeduid door de Vlaamse
Regering op voordracht van de Gemeenschapsminister tot wier bevoegdheid het
onderwijs en het vervoer behoren;
2° twee
leden voor het vrij onderwijs, benoemd door de Gemeenschapsminister van
Onderwijs;
3° twee leden voor het officieel
onderwijs, benoemd door de Gemeenschapsminster van Onderwijs; binnen het
officieel onderwijs vertegenwoordigt één lid het
gemeenschapsonderwijs en één lid het gesubsidieerd officieel
onderwijs;
4° twee leden, ambtenaren van het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Leefmilieu en
Infrastruktuur, administratie Wegeninfrastruktuur en Verkeer, Bestuur Verkeer,
Beheer en Onderbouw, Dienst Geregeld Vervoer en Regionale Luchthavens;
[5° een vertegenwoordiger van de minister
van de Brusselse hoofdstedelijke regering, bevoegd voor het vervoer.]
[Voor de werkende leden vermeld
onder sub 2°, 3°, 4° en 5° is er een plaatsvervanger die wordt
aangeduid door het werkend lid.]
De vertegenwoordiger van het
gemeenschapsonderwijs wordt voorgedragen door de centrale raad van de Autonome
Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, de vertegenwoordigers van het
gesubsidieerd onderwijs worden voorgedragen door de representatieve
organisaties van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs.
[§ 2. De voorzitter, de gemachtigden voor
het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gemachtigden voor het officieel
onderwijs hebben medebeslissende stem. De gemachtigden van de Vlaamse minister,
bevoegd voor het vervoer en de vertegenwoordiger van het Brusselse
hoofdstedelijk gewest, bevoegd voor het vervoer, hebben raadgevende stem.]
]
Art. 3.
De
beslissing van de commissie van advies voor het leerlingenvervoer is geldig
indien, buiten de voorzitter, vier leden met medebeslissende stem aanwezig
zijn. De adviezen worden bij meerderheid van stemmen uitgebracht. Bij staking
van stemmen beslist de stem van de voorzitter. De afwijkende adviezen worden
aan het advies van de commissie toegevoegd.
Art. 4.
De
commissie van advies voor het leerlingenvervoer stelt haar huishoudelijk
reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Ministers tot wier
bevoegdheid de binnenlandse zaken, de nationale opvoeding en de cultuur, en het
vervoer behoren.
Het Bestuur van het Vervoer
duidt een of meer ambtenaren of beambten aan om het secretariaat van de
commissie te verzekeren.
Art. 5.
De
Commissie van advies voor het leerlingenvervoer mag iedereen horen wiens advies
ze wenst te kennen. Zij mag ondermeer door haar aangewezen leden ter plaatse
afvaardigen om in overleg met de provincie- en gemeentebesturen, met de
schoolhoofden en met een ambtenaar van het Bestuur van het Vervoer, eventueel
bijgestaan door gemachtigden van de vervoerders, oplossingen te zoeken.
Art. 6.
[De
reglementering inzake reis- en verblijfkosten voor het personeel van de
diensten en instellingen van de Vlaamse Regering is van overeenkomstige
toepassing op de leden van de Commissie die geen personeelslid zijn van deze
diensten of instellingen. De eraan verbonden uitgaven worden aangerekend op de
begroting van het departement van Onderwijs.]
Art. 7.
Bij
afwijking van artikel 15 van het besluit van de Regent van 15 maart 1947,
houdende reglement betreffende de machtigingen voor het organiseren van
bijzondere autobusdiensten, moet elke aanvraag tot machtiging voor het behoud
of het inleggen van een al dan niet direct of indirect bezoldigde bijzondere
autobusdienst naar of van bewaarschool, lagere, middelbare, normale, technische
en artistieke onderwijsinrichtingen met automobielen of met enigerlei andere
voertuigen met zelfstandige mechanische tractie en waarop meer dan zes plaatsen
beschikbaar zijn, die van de bestuurder niet inbegrepen, de volgende
inlichtingen bevatten :
1° naam, voornamen,
nationaliteit, adres en telefoonnummer van de aanvrager;
2°
naam, voornamen, adres en telefoonnummer van de eigenaar van het voertuig;
3° benaming, adres en telefoonnummers van de
te bedienen onderwijsinrichtingen;
4° bedrag
van de vervoerprijs :
- basis per km/leerling;
- onderhandse forfaitaire prijs (de globale prijs per dag, ofwel de
prijs per km/voertuig vermelden);
- gratis;
5° naam van de personen of lichamen
die de vervoerkosten dragen;
6°
gedetailleerde reisroute van de dienst (de plaatsen van vertrek en aankomst
opgeven alsmede de doorkruiste gemeenten en lokaliteiten);
7° plaatsen waar de leerlingen opgenomen worden;
8° totale lengte van een enkel traject;
9° a) uurregeling van de dienst (heen en
terug);
- uur waarop in de te bedienen inrichtingen de cursussen aanvangen
en eindigen (volledige dagen - halve dagen);
- periodes van bedrijvigheid;
10° duur van de onderneming (ten
hoogste 5 jaar);
11° kenmerken van de te
bezigen voertuigen :
- merk;
- nummer van het eventueel bewijs van
deugdelijkheid;
- nummer van het inschrijvingsmerk;
- aantal plaatsen aangenomen door het organisme voor technische
controle;
- bouwjaar;
12° naam en adres van de
verzekeringsmaatschappij, en waarop een beroep is gedaan tot dekking van :
- de burgerlijke aansprakelijkheid van de
vervoerder;
- de burgerlijke aansprakelijkheid van de leraren die over de
leerlingen toezicht houden op de weg naar en van de school, alsook de
lichamelijke risico's van deze leerlingen.
Bij de door de aanvrager gedagtekende en
ondertekende en door de betrokken schoolhoofden geviseerde aanvraag, wordt een
kaart gevoegd met de juiste opgave van het diensttraject en de plaatsen waar de
leerlingen worden opgenomen.
Aanvragers die geen
schoolhoofd zijn of vervoerders die in het bezit zijn van een machtiging
afgegeven met toepassing van de besluitwet van 30 december 1946 houdende
herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd
vervoer van personen door middel van automobielen, voegen daarbij een recent
bewijs van goed zedelijk bedrag.
Het staat de
commissie van advies voor het leerlingenvervoer vrij, van de ingediende stukken
zoveel exemplaren te eisen als ze nodig acht, dit alles op kosten en door
toedoen van de aanvrager.
Art. 8.
De
aanvragen om machtiging worden gericht aan de voorzitter van de commissie van
advies voor het leerlingenvervoer, die ze vooraf voor het technisch onderzoek
voorlegt aan de gemachtigden van de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer
behoort.
Daarop legt hij ze samen met de
conclusies van dit voorafgaand onderzoek aan de commissie voor.
Art. 9.
De
commissie van advies voor het leerlingenvervoer brengt een met redenen omkleed
advies uit binnen dertig dagen nadat haar voorzitter de aanvraag om machtiging
heeft ontvangen.
Zij zendt dit advies aan de
Minister tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur behoren.
Deze geven hun advies binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies van
de commissie van advies voor het leerlingenvervoer.
De Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, beschikt op
de aanvragen om machtiging binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies
van de Ministers tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur
behoren. Kan hij met het advies van deze Ministers niet instemmen, dan legt
hij, binnen dezelfde termijn, het volledige dossier aan de in raad vergaderde
Ministers voor.
Art. 10.
§ 1. De machtigingen worden naar de volgende voorrang
toegekend :
- aan exploitanten van bestaande openbare diensten waarvan de
uurregeling en het traject eventueel zullen aangepast
worden;
- aan titularissen van een openbare dienst die in de erdoor
bediende zone een bijzondere dienst inrichten;
- aan beroepsvervoerders die een bijzondere autobusdienst
inrichten;
- aan scholen, vriendenkringen, natuurlijke personen of
rechtspersonen die leerlingenvervoer inrichten.
§ 2. Van § 1 mag worden afgeweken voor de tijdens het
schooljaar 1961-1962 geëxploiteerde diensten en waarvan de instandhouding
bestaanbaar is met de beginselen van de wet van
26 april 1962 en
met de overige bepalingen van dit
besluit.
Art. 11.
Bij
ernstige overtreding van de bepalingen en voorwaarden van de machtigingsakte,
zendt de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, of zijn
gemachtigde het dossier aan de voorzitter van de commissie van advies voor het
leerlingenvervoer.
Na de belanghebbende te hebben
gehoord, geeft de commissie haar met redenen omkleed advies binnen dertig dagen
nadat haar voorzitter het dossier heeft ontvangen. Zij zendt dit advies aan de
Ministers tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur behoren.
Deze geven hun advies binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies van
de commissie van advies voor het leerlingenvervoer.
De Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort beschikt ter
zake van de intrekking, binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies van
de Ministers tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur behoren.
Kan hij met het advies van deze Ministers niet instemmen dan legt hij, binnen
dezelfde termijn, het volledig dossier aan de in raad vergaderde Ministers
voor.
Art. 12.
Binnen de perken van het aantal plaatsen die beschikbaar blijven en tegen
betaling van de normale vervoerprijs zijn de gemachtigde diensten toegankelijk
voor de leerlingen van andere nabije onderwijsinrichtingen dan deze waarvoor de
machtiging verleend werd.
Art. 13.
Buiten de verschillende opschriften door de reglementen voorgeschreven of
overeenkomstig deze reglementen veroorloofd, mogen de voertuigen geen ander
opschrift dragen dan "schoolautobus". Er mag binnen noch buiten de voor het
leerlingenvervoer gebezigde voertuigen enigerlei reclame voor een bepaald
onderwijs gemaakt worden.
Art. 14.
De
op de datum van inwerkingstelling van de wet van 26 april 1962 in exploitatie
zijnde diensten mogen in bedrijf gehouden worden tot 30 juni 1962.
Art. 15.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt, Onze Minister
van Nationale Opvoeding en Cultuur, Onze Minister, Adjunct voor Nationale
Opvoeding en Cultuur en Onze Minister van Verkeerswezen, zijn ieder wat hem
betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.