Besluit van de Vlaamse Regering houdende bepaling van de
begrippen gezondheidstoezicht en sociale voordelen
[...]
.
goedkeuringsdatum
24 JULI 1991
publicatiedatum
B.S.06/09/1991
datum laatste wijziging
24/06/2011
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
De Vlaamse Regering,
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 33, gewijzigd bij
de wet van 11 juli 1973 en het decreet van 5 juli 1989;
Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van
Financiën en Begroting, gegeven op 21 januari 1991;
Gelet
op het advies van de Raad van State;
Op de
voordracht van de Gemeenschapsminister van Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Het
gezondheidstoezicht
Artikel 1.
[Voor de
toepassing van de bepalingen inzake sociale voordelen wordt onder
"gezondheidstoezicht" verstaan het preventief medisch schooltoezicht zoals
bepaald in de regelgeving inzake centra voor
leerlingenbegeleiding.]
HOOFDSTUK II. - De sociale voordelen
Art. 2.
Voor de toepassing van
[de regelgeving betreffende het flankerend onderwijsbeleid op
lokaal niveau]
wordt onder sociale voordelen verstaan :
1° het ochtend- en avondtoezicht buiten de
normale aanwezigheid van de leerlingen op school, in zoverre wordt voldaan aan
de voorwaarden van dit besluit.
Voor de
toepassing van dit besluit worden 15 minuten voor de aanvang van de lessen 's
morgens en 15 minuten aansluitend op het beëindigen van de laatste les na
de middag beschouwd als normale aanwezigheid van de leerlingen;
2° het middagtoezicht voor de tijdsduur van
maximaal één uur, in zoverre wordt voldaan aan de voorwaarden van
dit besluit;
3° met uitzondering van de
roerende en onroerende goederen uitsluitend bestemd voor de organisatie van het
onderwijs ingericht door de gemeenten en provincies, het ter beschikking
stellen van de voor het publiek toegankelijke gemeentelijke en provinciale
infrastructuur, inzonderheid de sportinfrastructuur.
Art. 3.
Om als sociaal voordeel
bedoeld in artikel 2, 1° en 2° te worden beschouwd moeten de
onderwijsinstellingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs en het
gemeenschapsonderwijs die aanspraak willen maken op het sociaal voordeel aan de
personen die de leerlingen in rechte of in feite onder hun bewaring hebben
minimaal de bijdrage vragen die door de verstrekker van het sociaal voordeel
wordt gevraagd voor het ochtend-, avond- en middagtoezicht van de leerlingen
die zijn onderwijsinstellingen bezoeken en die behoren tot hetzelfde niveau,
type, opleidingsvorm of leerjaar.
Art. 4.
De tussenkomst voor het
ochtend- en avondtoezicht bedoeld in artikel 2, 1° wordt verminderd met het
remgeld x het aantal rechthebbende leerlingen waarbij :
- het remgeld gelijk is aan het bedrag dat door de verstrekker van
het sociale voordeel wordt gevraagd voor het ochtend- en avondtoezicht aan de
leerlingen die zijn onderwijsinstelling bezoeken;
- het aantal rechthebbende leerlingen gelijk is aan het aantal
leerlingen dat het speciale voordeel geniet.
Hiervoor wordt het gemiddelde genomen van de maanden september,
oktober en november van het schooljaar waarin het voordeel wordt toegekend.
Art. 5.
§ 1. De
tussenkomst voor het middagtoezicht bedoeld in artikel 2, 2° wordt als
volgt vastgesteld :
Z x 160 dagen x aantal
toegekende eenheden
verminderd met : F 175 x Y
verminderd met : remgeld x aantal rechthebbende
leerlingen x 160 dagen
waarbij :
- Z gelijk is aan het door de verstrekker van het sociale voordeel
vastgestelde bedrag per eenheid, dat minimaal gelijk is aan het minimum
bruto-uurloon van het bezoldigingsregime van de bedienden;
- Y gelijk is aan het aantal leerlingen van de betrokken
instelling op 1 februari van het voorafgaand schooljaar;
- het remgeld gelijk is aan het bedrag dat per middagtoezicht door
de verstrekker van het sociale voordeel wordt gevraagd aan de leerlingen die
zijn onderwijsinstellingen bezoeken en die een beroep doen op het
middagtoezicht.
Het remgeld wordt slechts in
mindering gebracht van het aantal leerlingen dat zich situeert binnen een
volledige schijf van het toegepaste normenstelsel;
- het aantal rechthebbende leerlingen gelijk is aan het aantal
leerlingen dat het sociale voordeel geniet. Hiervoor wordt het gemiddelde
genomen van de maanden september, oktober en november van het schooljaar waarin
het voordeel wordt toegekend;
- onder eenheid
wordt begrepen het toezicht van een persoon met toezicht belast gedurende
één uur.
De vermindering met F 175
x Y wordt enkel toegepast in het gewoon en buitengewoon kleuter- en lager
onderwijs en het gewoon en buitengewoon basisonderwijs.
De verstrekker van het sociaal voordeel bepaalt zelf het
normenstelsel dat wordt toegepast.
§ 2. Indien het
middagtoezicht wordt georganiseerd in verschillende vestigingsplaatsen van de
onderwijsinstelling wordt het sociaal voordeel overeenkomstig de in § 1
vastgestelde berekeningswijze berekend per georganiseerd toezicht met dien
verstande dat ongeacht het door de verstrekker vastgestelde normenstelsel
steeds één eenheid per georganiseerd toezicht moet worden
toegekend.
Art. 6.
De bezoldiging van de
toezichters die bij toepassing van artikel 2, 1° en 2° worden
aangesteld gebeurt door de instelling die het sociaal voordeel ontvangt.
De betaling door de verstrekker van het sociale
voordeel kan enkel geschieden na voorlegging van de door de toezichters
tegengetekende prestatiestaten door de begunstigde inrichtende macht. De
bedragen die worden toegekend mogen enkel worden aangewend voor de betaling van
de loonkosten van het personeel belast met het toezicht.
Art. 7.
Het in artikel 2, 1° en
2° bedoelde toezicht kan slechts in gemeenschappelijke lokalen doorgaan
wanneer de betrokken inrichtende machten hun instemming betuigen.
HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke en
slotbepalingen
Art. 8.
Financiële tussenkomsten
voor gezondheidstoezicht en de aan de leerlingen verleende sociale voordelen
zoals voorzien in de artikelen 1 en 2 worden toegekend aan de inrichtende
machten die erom verzoeken en die de door de verstrekker nodig geachte controle
aanvaarden, zonder dat deze controle tot enige inmenging in het schoolleven
zelf mag aanleiding geven.
Art. 9.
Dit besluit treedt in werking
op 1 september 1991.
Art. 10.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.