Koninklijk besluit betreffende de organisatie van de
taalexamens.
goedkeuringsdatum
25 NOVEMBER 1970
publicatiedatum
B.S.16/01/1971
datum laatste wijziging
10/10/2000
COORDINATIE
K.B. 26-4-1982 - B.S. 8-6-1982
M.B.
17-1-1992 - B.S. 15-5-1992
B.Vl.R. 24-7-1996 -
B.S. 30-8-1996
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 maart 1953 betreffende de
door de rijksbesturen ingerichte examens en vergelijkende examens, inzonderheid
op artikel 1;
Gelet op de wet van 30 juli 1963,
houdende taalregeling in het onderwijs, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale
Opvoeding, van Onze Ministers van Cultuur en onze Minister van Justitie,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Inleiding
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit
besluit wordt verstaan onder :
- levende taal :
iedere andere levende taal dan de onderwijstaal :
- nederlandstalige inrichting, franstalige inrichting of
duitstalige inrichting, school of afdeling waarvan de onderwijstaal
respectievelijk het Nederlands, het Frans of het Duits is :
- nederlandstalige examencommissie, franstalige examencommissie of
duitstalige examencommissie : iedere examencommissie of afdeling die examens
afneemt over de kennis van respectievelijk het Nederlands, het Frans of het
Duits;
- nederlandstalig diploma, franstalig
diploma of duitstalig diploma :
a) ofwel een
diploma of bekwaamheidsbewijs uitgereikt respectievelijk door een
nederlandstalige, een franstalige of een duitstalige
inrichting;
b) ofwel een diploma of
bekwaamheidsbewijs uitgereikt respectievelijk door een nederlandstalige, een
franstalige of een duitstalige examencommissie.
-
[examencommissie over de grondige kennis van de tweede taal : een
examencommissie ingericht door de Minister van Nationale Opvoeding die de
scholen waarin personeelsleden fungeren, waarvoor het getuigschrift van
grondige kennis van de wettelijk verplichte tweede taal in het lager onderwijs
vereist is, onder zijn bevoegdheid heeft.]
K.B.
van 26-4-1982
Art. 2.
De examens bedoeld in dit
besluit, worden georganiseerd voor de houders van de verschillende
bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor de uitoefening van een ambt
als lid van het bestuurs-, onderwijzend en administratief personeel van de
onderwijsinrichtingen bedoeld in artikel 1, van de wet van 30 juli 1963 houdende
taalregeling in het onderwijs [...]. Onder bestuurs- en onderwijzend personeel
in de zin van dit besluit wordt verstaan :
B.Vl.R.
van 24-7-1996
1. het personeel van de rijksonderwijsinrichtingen die door het
koninklijk besluit van 2 oktober
1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden
van het bestuurs- en onderwijzend personeel bij de inrichtingen voor
kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs van de Staat, werden ingedeeld in de categorie van het
bestuurs- en onderwijzend personeel;
2. het
personeel dat overeenstemmende functies bekleedt in de andere inrichtingen
bedoeld in artikel 1
van de wet van 30 juli 1963.
Onder administratief
personeel in de zin van dit besluit wordt verstaan :
1. het personeel van de rijksonderwijsinrichtingen, dat door het
koninklijk besluit van 29 augustus
1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het
administratief personeel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, door het
koninklijk besluit van 29 augustus
1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van de leden van
het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs en door
vermeld koninklijk besluit van 2
oktober 1968, werd ingedeeld in een van de volgende
categorieën :
1. opvoedend hulppersoneel;
2. paramedisch personeel;
3. administratief personeel;
4.
meesters-, vak- en dienstpersoneel;
2. het
personeel dat overeenstemmende functies bekleedt in de andere inrichtingen
bedoeld in artikel 1
van de wet van 30 juli 1963.
HOOFDSTUK II. - Organisatie van de
examens
Afdeling I. - Examens over de grondige kennis van
een onderwijstaal
Art. 3.
De houders van de
verschillende bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor het uitoefenen
van ambten in inrichtingen met een bepaalde onderwijstaal, evenals de in dienst
zijnde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel al of niet in het bezit
van een bekwaamheidsbewijs, kunnen een getuigschrift behalen waaruit de
grondige kennis blijkt van een andere onderwijstaal, ten einde hetzelfde ambt
uit te oefenen in de inrichtingen met deze onderwijstaal, overeenkomstig de
bepalingen van artikel
13, eerste lid, van de wet van 30 juli 1963.
Het
niveau van het examen in het behalen van bedoeld getuigschrift stemt overeen
met het niveau van de taalkennis die blijkt uit bekwaamheidsbewijzen die in
aanmerking komen voor de uitoefening van die ambten.
Het examen omvat een schriftelijk en een mondeling gedeelte.
Het mondeling gedeelte omvat een conversatieproef
waarin er gebruik gemaakt wordt van de courante woordenschat die eigen is aan
het betrokken ambt.
Art. 4.
De examens voor de houders
van bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor de uitoefening van een
ambt in hoedanigheid van lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel,
omvatten ten minste :
1. een steloefening;
2. een didactisch gedeelte dat ten minste een les
omvat over een vak waarvoor de kandidaat bevoegd is te onderwijzen.
De taalbeheersing wordt afzonderlijk gekwoteerd
en hierin moet de examinandus, om te slagen, ten minste de helft der punten
behaald hebben.
Art. 5.
De kandidaten die reeds
geslaagd zijn voor een taalexamen kunnen door de Minister worden vrijgesteld
van sommige examengedeelten die hij bepaalt, indien zij een ander taalexamen
afleggen van hetzelfde of van een lager niveau.
Afdeling II. - Examens over de voldoende kennis van
een onderwijstaal
Art. 6.
De houders van
bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor het onderricht in levende
talen, kunnen een getuigschrift behalen van voldoende kennis van een
onderwijstaal, die niet overeenstemt met die van hun bekwaamheidsbewijs.
De examens tot het behalen van dit getuigschrift
omvatten ten minste een schriftelijk en een mondeling examengedeelte dat onder
meer de mogelijkheid biedt de taalbeheersing te beoordelen.
Art. 7.
De houders van
bekwaamheidsbewijzen waaruit blijkt hun grondige kennis van een levende taal en
hun bevoegdheid om die taal te onderwijzen, worden geacht een voldoende kennis
van die taal te bezitten.
De Minister bepaalt de
bekwaamheidsbewijzen die de voldoende kennis van de onderwijstaal aantonen.
Afdeling III. - Examens over de grondige kennis van
een tweede taal
Art. 8.
De houders van
bekwaamheidsbewijzen voor het ambt van onderwijzer in de lagere scholen waar
het onderwijs van de tweede taal wettelijk verplicht is, kunnen een
getuigschrift behalen over hun grondige kennis van de tweede taal.
De examens tot het behalen van dit getuigschrift
omvatten ten minste :
1. een schriftelijk
gedeelte dat noodzakelijkerwijze een steloefening omvat;
2.
een mondeling gedeelte dat inzonderheid de mogelijkheid biedt de taalbeheersing
te beoordelen, waarvoor een uitsluitingscijfer kan worden toegekend;
3. een didactisch gedeelte dat ten minste een les
in de tweede taal omvat.
De Minister bepaalt de
bekwaamheidsbewijzen die de grondige kennis van een wettelijk verplichte tweede
taal aantonen.
Afdeling IV. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Art. 9.
De inschrijvingsgelden
zijn vastgesteld op 200 fr. voor al de examens.
Art. 10.
[De Minister stelt het
programma van de examens vast. De examens over de grondige kennis of over de
voldoende kennis van de onderwijstaal worden afgelegd voor een
nederlandstalige, een franstalige of een duitstalige commissie, bepaald in
artikel 13, naargelang de kandidaten een getuigschrift van grondige of van
voldoende kennis van een onderwijstaal, respectievelijk het Nederlands, het
Frans of het Duits wensen te behalen.
De examens
over de grondige kennis van de wettelijk verplichte tweede taal in het lager
onderwijs worden afgelegd voor een nederlandstalige of een franstalige
commissie naargelang die tweede taal wordt onderwezen enerzijds in de
nederlandstalige scholen in het arrondissement Brussel-Hoofdstad en de scholen
van het Nederlands taalgebeid en anderzijds in de franstalige scholen in het
arrondissement Brussel-Hoofdstad en de scholen van het Franse en het Duitse
taalgebied].
K.B.
van 26-4-1982
Art. 11.
Onverminderd het bepaalde
in de artikelen 4 en 8, slaat de beoordeling op het geheel van het examen.
De examinandi die niet slagen worden verdaagd.
Art. 12.
De nederlandstalige,
franstalige of duitstalige getuigschriften, waaruit blijkt dat de taalexamens
met goed gevolg werden afgelegd, worden opgesteld volgens de modellen van de
bijlagen bij dit besluit.
De Minister duidt de
ambtenaren aan die gemachtigd zijn de echtheid te bevestigen van de
handtekeningen van de leden van de examencommissie.
HOOFDSTUK III. - Organisatie van de
examencommissies
Afdeling I. - Samenstelling
Art. 13.
[De taalexamens worden
afgelegd voor een nederlandstalige, een franstalige of een duitstalige
examencommissie.
In iedere commissie wordt voor
de examens over de grondige kennis en over de voldoende kennis van de
onderwijstaal voor elk onderwijsniveau een afdeling ingericht.
Voor de examens over de grondige kennis van de verplichte tweede
taal in het lager onderwijs wordt een afdeling in de nederlandstalige en in de
franstalige commissie opgericht.]
K.B.
van 26-4-1982
Art. 14.
De Minister bepaalt het
aantal leden van iedere commissie of afdeling naargelang van de
noodwendigheden.
Ieder lid heeft tenminste
één plaatsvervanger.
De leden en
plaatsvervangers worden door de Minister benoemd voor een termijn van twee
jaar.
Art. 15.
De voorzitters en hun
plaatsvervangers worden gekozen door de Ministers van Nationale Opvoeding en de
Ministers van Cultuur, elk voor de inrichtingen onder zijn bevoegdheid, op
voordracht door de Minister van Justitie, uit de werkende of plaatsvervangende,
zittende of staande magistraten.
Art. 16.
De andere leden en hun
plaatsvervangers worden voor de helft gekozen uit de personeelsleden van de
officiële onderwijsinrichtingen en voor de andere helft uit de
personeelsleden van de vrije onderwijsinrichtingen, die in actieve dienst zijn
of sedert minder dan drie jaar gepensioneerd zijn.
Art. 17.
In iedere commissie wordt
het secretariaat waarge-nomen door een ambtenaar aangeduid door de Minister.
Art. 18.
Bij afwezigheid van een
lid, wordt zijn plaatsvervanger opgeroepen door de voorzitter om deel te nemen
aan de werkzaamheden van de commissie.
Art. 19.
Indien de mandaten
verstrijken in de loop van een examenzittijd, worden zij ambtshalve verlengd
tot op het einde van de zittijd.
Bij vacature
voor het einde van een mandaat, voltooit de plaatsvervanger het opengevallen
mandaat.
Afdeling II. - Werking
Art. 20.
De Minister bepaalt de
zetel van iedere commissie of afdeling.
Art. 21.
De voorzitters roepen de
leden en de kandidaten op en stellen de datum van de zitting vast.
Art. 22.
De voorzitters zorgen
voor het regelmatig verloop van de werkzaamheden, treffen alle nuttige
maatregelen voor de organisatie van de examens en leiden de beraadslagingen.
Art. 23.
De commissies of
afdelingen kunnen slechts geldig beraadslagen en beslissen op voorwaarde dat :
1° de voorzitter (of zijn plaatsvervanger)
aanwezig is;
2° de meerderheid der leden
aanwezig is;
3° de leden die behoren tot de
officiële onderwijsinrichtingen en tot de vrije onderwijsinrichtingen in
gelijken getale aanwezig zijn.
Art. 24.
De commissies of
afdelingen beraadslagen en beslissen met gesloten deuren.
Ze beraadslagen over het geheel van het examen dat door iedere
kandidaat wordt afgelegd.
Zij kunnen beraadslagen
over elke vraag die door de voorzitter of door een lid wordt gesteld.
Art. 25.
De beslissingen worden
genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Art. 26.
Geen enkel lid van de
examencommissie mag ondervragen, de examens beoordelen of deelnemen aan de
beraadslagingen, indien de kandidaat een echtgenoot is of een bloed- of
aanverwant tot en met de vierde graad.
Art. 27.
Indien de bepalingen van
artikel 26 van toepassing zijn op de voorzitter, wordt hij vervangen door zijn
plaatsvervanger. Indien deze ook niet mag zetelen dient een andere voorzitter
aangesteld.
HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen
Art. 28.
Worden geacht het bewijs
geleverd te hebben een grondige kennis te bezitten van een tweede taal, de
personen die met vrucht in een van de volgende examens zijn geslaagd:
1. Koninklijk besluit van 25 oktober 1933 -
uitvoering der wet betreffende de taalregeling in het lager en in het
middelbaar onderwijs - examen af te leggen door de leden van het onderwijzend
personeel der lagere scholen en bewaarscholen die wensen gemachtigd te worden
tot het geven van onderricht in een andere landstaal dan die welke op hun
diploma is vermeld - reglement (artikel 1);
2.
Aanvullend taalexamen om de bekwaamheid te bewijzen voor het onderwijs van een
tweede landstaal in de klassen van het lager onderwijs waar deze taal verplicht
is gesteld, ingesteld bij koninklijk besluit van 22 augustus 1960 be-treffende
de inrichting van de centrale examencommissie voor het lager normaalonderwijs.
Art. 29.
Worden geacht het bewijs
geleverd te hebben grondige kennis te bezitten van een onderwijstaal, de
personen die met vrucht voor één van de volgende examens zijn
geslaagd :
1. ministerieel besluit van 13
september 1932 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 12 september 1932
- uitvoering der wet betreffende de taalregeling in het lager en in het
middelbaar onderwijs. II. examen af te leggen door de geaggregeerde leraars van
het middelbaar onderwijs van de lagere graad en door de regentessen voor de
middelbare scholen die wensen gemachtigd te worden tot het geven van onderricht
in een andere landstaal dan die welke op hun diploma is vermeld - reglement en
programma;
2. koninklijk besluit van 20 oktober
1933 - wet van 14 juli 1932 betreffende de taalregeling in het lager en in het
middelbaar onderwijs - artikel 26 - voorwaarden in taalopzicht te vervullen
voor het bekomen ener betrekking in het middelbaar onderwijs van de hogere
graad waarop de wet tot oprichting van het middelbaar onderwijs toepasselijk
is;
3. koninklijk besluit van 25 oktober 1933 -
uitvoering der wet betreffende de taalregeling in het lager en in het
middelbaar onderwijs - examen af te leggen door de leden van het onderwijzend
personeel der lagere scholen en bewaarscholen die wensen gemachtigd te worden
tot het geven van onderricht in een andere landstaal dan die welke op hun
diploma is vermeld - reglement (artikel 3);
4.
koninklijk besluit van 10 oktober 1938 - diploma van bekwaamheid tot het geven
van zangonderricht aan de Rijksinstellingen voor middelbaar en normaalonderwijs
- reglement en programma van het examen;
5.
koninklijk besluit van 28 april 1939 - programma en reglement voor de examens
ter verkrijging van de diploma's van tekenleraar(ares) aan de middelbare
scholen, aan de lagere normaalscholen, aan de middelbare normaalafdelingen voor
bewaarschoolonderwijzeressen en aan de athenea;
6. besluit van de Regent van 23 december 1949 tot vaststelling van
de voorwaarden waaraan, in taalopzicht, de geaggregeerden voor het middelbaar
onderwijs van de hogere graad voor de handelswetenschappen en voor de
lichamelijke opvoeding moeten voldoen om te worden toegelaten tot een
betrekking in het middelbaar onderwijs van de hogere graad, zoals dit wordt
geregeld bij de wet tot inrichting van het middelbaar onderwijs;
7. ministerieel besluit van 30 april 1951
betreffende het diploma van handenarbeid voor de Rijksinrichtingen voor
middelbaar onderwijs en normaalonderwijs - reglement en programma van de
cursussen en de examens;
8. koninklijk besluit
van 11 oktober 1957 houdende instelling van een bijzondere examencommissie
belast met het uitreiken van het diploma van leraar in de steno- en
dactylografie aan de inrichtingen voor middelbaar, technisch of
normaalonderwijs van de Staat;
9. koninklijk
besluit van 5 mei 1958 houdende instelling van een bijzondere examencommissie
belast met het uitreiken van het bekwaamheidsgetuigschrift voor het ambt van
bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen;
10. koninklijk besluit van 22 augustus 1960
betreffende de inrichting van de centrale examencommissie voor het lager
normaalonderwijs;
11. koninklijk besluit van 28
februari 1961 betreffende de inrichting van een centrale examencommissie voor
het normaalonderwijs voor bewaarschoolonderwijzeressen;
12. koninklijk besluit van 4 december 1961 op het uitreiken van
getuigschriften van taalbekwaamheid in het technisch onderwijs, gewijzigd bij
koninklijk besluit van 14 juli 1966.
Art. 30.
Worden eveneens geacht het
bewijs geleverd te hebben een grondige kennis te bezitten van een onderwijstaal
:
1. Wet van 10 april 1890 - 3 juli 1891 op het
toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire
examens;
2. Wet van 10 april 1890 - 3 juli 1891
op het toekennen van de academische graden en het programma van de
universitaire examens; wet van 31 juli 1923 betreffende het gebruik der talen
aan de Staatshogeschool te Gent;
3. De houders
van een bekwaamheidsbewijs van hoger secundaire studiën, in de Duitse taal
behaald aan een inrichting gevestigd in een gemeente bedoeld in
artikel 3, 2°, van
de wet van 30 juli 1963, worden beschouwd als hebbende het bewijs geleverd van
hun grondige kennis van de Duitse taal als tweede taal en als onderwijstaal,
indien zij geaggregeerde zijn van het lager secundair of van het hoger
secundair onderwijs.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 31.
§ 1. Worden
opgeheven :
1. koninklijk besluit van 12
september 1932 - uitvoering der wet betreffende de taalregeling in het lager en
in het middelbaar onderwijs - II. examen af te leggen door de geaggregeerde
leraars van het middelbaar onderwijs van de lagere graad en door de regentessen
voor de middelbare scholen die wensen gemachtigd te worden tot het geven van
onderricht in een andere landstaal dan die welke op hun diploma is vermeld -
reglement en programma;
2. koninklijk besluit van
14 juli 1933 - uitvoering der wet houdende de taalregeling in het middelbaar
onderwijs - examen af te leggen door de geaggregeerde leraars van het
middelbaar onderwijs van de lagere graad en door de regentessen voor de
middelbare scholen, germanisten, die wensen gemachtigd te worden tot het geven
van onderricht in een andere landstaal dan die welke op hun diploma vermeld -
programma;
3. koninklijk besluit van 20 oktober
1933, wet van 14 juli 1932 betreffende de taalregeling in het lager en in het
middelbaar onderwijs - artikel 26 - voorwaarden in taalopzicht te vervullen
voor het bekomen ener betrekking in het middelbaar onderwijs van de hogere
graad waarop de wet tot inrichting van het middelbaar onderwijs toepasselijk
is;
4. koninklijk besluit van 2 december 1935,
reglement betreffende de inrichting van en examentijd bestemd voor de
kandidaten van een betrekking bij het middelbaar onderwijs van de hogere graad,
beheerst door de wet tot regeling van het middelbaar onderwijs, die hun
bekwaamheid tot het geven van onderwijs in een tweede taal wensen te doen
erkennen;
5. het besluit van de Regent van 23
december 1949 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan, in taalopzicht, de
geaggregeerden voor het middelbaar onderwijs van de hogere graad voor
handelswetenschappen en voor de lichamelijke opvoeding, moeten voldoen om te
worden toegelaten tot een betrekking in het middelbaar onderwijs van de hogere
graad, zoals dit wordt geregeld bij de wet tot inrichting van het middelbaar
onderwijs;
6. het ministerieel besluit van 26
juni 1951 betreffende het bekwaamheidsexamen af te leggen door de
geaggregeerden voor het middelbaar onderwijs van de hogere graad voor de
handelswetenschappen en voor de lichamelijke opvoeding die tot een betrekking
in het middelbaar onderwijs van de hogere graad zouden willen toegelaten
worden;
7. koninklijk besluit van 4 december 1961
op het uitreiken van getuigschriften van taalbekwaamheid in het technisch
onderwijs, gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 juli 1966;
8. koninklijk besluit van 30 november 1966,
aangevuld bij koninklijk besluit van 18 januari 1968, betreffende het bij
artikel 15, tweede lid, van de wet van 30 juli 1963 vereiste bewijs van de
voldoende kennis van de onderwijstaal.
§ 2. Worden
opgeheven voor zover ze betrekking hebben op de organisatie van de taalexamens
:
1. koninklijk besluit van 10 oktober 1938 -
diploma van bekwaamheid tot het geven van zangonderricht aan de
Rijksinstellingen voor middelbaar en normaalonderwijs - reglement en programma
van het examen;
2. koninklijk besluit van 28
april 1939 - programma en reglement voor de examens ter verkrijging van de
diploma's van tekenleraar(lerares) aan de middelbare scholen, aan de lagere
normaalscholen, aan de middelbare normaalafdelingen en de normaalafdelingen
voor bewaarschoolonderwijzeressen en aan de athenea;
3. koninklijk besluit van 11 oktober 1957 houdende instelling van
een bijzondere examencommissie belast met het uitreiken van het diploma van
leraar in de steno- en dactylografie aan de inrichtingen voor middelbaar,
technisch of normaalonderwijs van de Staat;
4.
ministerieel besluit van 30 april 1951 betreffende het diploma van handenarbeid
voor de Rijksinrichtingen voor middelbaar onderwijs en normaalonderwijs -
reglement en programma van de cursussen en de examens;
5. koninklijk besluit van 5 mei 1958 houdende instelling van een
bijzondere examencommissie belast met het uitreiken van het
bekwaamheidsgetuigschrift voor het ambt van bijzonder leermeester in de
lichamelijke opvoeding van de lagere scholen;
6.
koninklijk besluit van 22 augustus 1960 betreffende de inrichting van de
centrale examencommissie voor het lager normaalonderwijs;
7. koninklijk besluit van 28 februari 1961 betreffende de
inrichting van de centrale examencommissie voor het normaalonderwijs voor
bewaarschoolonderwijzeressen.
Art. 32.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding en Onze Ministers van Cultuur zijn belast met de uitvoering van dit
besluit, ieder voor hetgeen hem betreft.