Besluit van de Vlaamse Regering
[betreffende het verlof en de
afwezigheid voor verminderde prestaties]
goedkeuringsdatum
26 APRIL 1990
publicatiedatum
B.S.25/07/1990
datum laatste wijziging
11/06/2024
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 13/11/1991 (B.S. 29/01/1992)
(2)
B.Vl.R. van 19/12/1991 (B.S. 20/03/1992)
(3)
B.Vl.R. van 12/05/1993 (B.S. 14/07/1993)
(4)
B.Vl.R. van 03/03/2000 (B.S. 15/07/2000)
(5)
B.Vl.R. van 23/09/2005 (B.S. 30/11/2005)
(6)
B.Vl.R. van 27/04/2007 (B.S. 27/06/2007)
(7)
B.Vl.R. van 03/07/2009 (B.S. 13/10/2009)
(8)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
(9)
B.Vl.R. van 30/08/2016 (B.S. 12/09/2016)
(10)
B.Vl.R. van 09/09/2016 (B.S. 27/09/2016)
(11)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
(12)
B.Vl.R. van 21/04/2017 (B.S. 30/05/2017)
(13)
B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)
(14)
B.Vl.R. van 26/02/2021 (B.S. 19/04/2021)
(15)
B.Vl.R. van 31/08/2023 (B.S. 18/10/2023)
(16)
B.Vl.R. van 19/04/2024 (B.S. 11/06/2024)
De Vlaamse Regering,
Gelet op het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de
Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55,
§ 1;
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op
artikel 12bis, § 3, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1973 en gewijzigd bij
het decreet van 5 juli 1989;
Gelet op de wet van
22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het
Rijksonderwijs, inzonderheid op artikel 1, 3° ;
Gelet op de wet van 1 augustus houdende fiscale en andere
bepalingen, inzonderheid op artikel 24;
Gelet op
het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs, inzonderheid op artikel
27;
Gelet op het koninklijk besluit van 8
december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit
van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de
leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, inzonderheid
op hoofdstuk V, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 72 van 20 juli 1982 en
op hoofdstuk IX, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 72 van 20 juli 1982;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari
1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22
maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch
personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die
van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die
belast is met het toezicht op deze inrichtingen, inzonderheid op hoofdstuk V,
gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977, bij de herstelwet van
31 juli 1984, bij de wet van 1 augustus 1985 en bij het koninklijk besluit van
13 januari 1988 en op hoofdstuk IX, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 69
van 20 juli 1982 en gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984 en bij de wet
van 1 augustus 1985;
Gelet op het koninklijk
besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 40 van het
koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de
leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse
godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,
kunst- en normaalonderwijs van de Staat, inzonderheid op hoofdstuk II,
gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 71 van 20 juli 1982;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de
vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch
personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en
de inspectiediensten, inzonderheid op hoofdstuk VI, gewijzigd bij het
koninklijk besluit van 13 januari 1988 en op hoofdstuk XII, ingevoegd bij het
koninklijk besluit nr. 73 van 20 juli 1982 en gewijzigd bij de herstelwet van
31 juli 1984;
Gelet op het protocol van 28 juni
1989 houdende de conclusies van de onderhandelingen in het Gemeenschappelijk
Comité voor alle overheidsdiensten (Comité A);
Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van
Financiën en Begroting, gegeven op 3 april 1990;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.
[
Dit besluit is van toepassing op :
1° de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
2° de personeelsleden, vermeld in
artikel 4, § 1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
3° de leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;
4° de personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken;
5°
[de personeelsleden, vermeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.]
]
HOOFDSTUK II. -
[Verlof voor verminderde prestaties]
Art. 2.
[
§ 1. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, hebben recht op verlof voor verminderde prestaties overeenkomstig de bepalingen van § 2 en § 3.
In afwijking van het eerste lid hebben tijdelijke personeelsleden enkel recht op het verlof voor verminderde prestaties overeenkomstig de bepalingen van § 2 en § 3 op voorwaarde dat ze 720 dagen dienstanciënniteit hebben opgebouwd, zoals bepaald in artikel 4 van het decreet rechtspositie personeelsleden
[gemeenschapsonderwijs, artikel 6 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs en artikel 5, 6°, van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]
Minimum 360 dagen daarvan moeten opgebouwd zijn bij het schoolbestuur of het centrumbestuur, of, indien het personeelslid is aangesteld of geaffecteerd bij een instelling die behoort tot een scholengemeenschap, bij de scholengemeenschap.
Voor tijdelijk aangestelde personeelsleden moet het verlof voor verminderde prestaties binnen hun aanstellingsperiode vallen.
[...]
§ 2. Het recht op verlof voor verminderde prestaties geldt als er een kandidaat-vervanger is die aan al de volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is in het bezit van het vereiste bekwaamheidsbewijs;
2° hij voldoet aan de eisen van het opvoedingsproject van de inrichtende macht.
De inrichtende macht mag nagaan of de kandidaat-vervanger de eventueel vereiste nuttige ervaring heeft voor het bekwaamheidsbewijs, vermeld in het eerste lid, 1°. Dat onderzoek moet uitgevoerd worden op dezelfde wijze als de wijze die door de inrichtende macht gevolgd wordt bij de aanwerving van een personeelslid op grond van de bepalingen van de hierna volgende decreten :
1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
[3° het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]
In afwijking van het eerste lid geldt het recht op verlof voor verminderde prestaties voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, 5° als er een kandidaat-vervanger is die aan de voorwaarden voldoet van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 tot vaststelling van de functies, de bekwaamheidsbewijzen en de salarisschalen in de Centra voor Basiseducatie.
§ 3. De voorwaarden zoals bedoeld in § 2 moeten niet vervuld zijn :
1° voor een personeelslid in een wervingsambt dat het verlof voor verminderde prestaties opneemt zoals vermeld in artikel 5, § 1, 3°;
2° op de eerstvolgende ingangsdatum, voor een personeelslid in een wervingsambt dat een verlof voor verminderde prestaties opneemt zoals vermeld in artikel 5, § 1, 1° en 2°, en van wie de oorspronkelijke en vóór 1 juni ingediende aanvraag met de ingangsdatum van 1 september niet werd goedgekeurd op basis van het niet voldaan zijn van de voorwaarden zoals bedoeld in § 2;
3°
[voor de personeelsleden vermeld in artikel 2, 3°, van het besluit]
van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 tot vaststelling van de functies, de bekwaamheidsbewijzen en de salarisschalen in de Centra voor Basiseducatie, die het verlof voor verminderde prestaties opnemen zoals vermeld in artikel 5, § 1, 3°.
§ 4. De personeelsleden die niet voldoen aan de bepalingen vermeld in § 1 en § 2, kunnen een verlof voor verminderde prestaties krijgen, op voorwaarde dat de inrichtende macht of het schoolbestuur of het centrumbestuur of de inspecteur-generaal of de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, daarmee instemt.
§ 5. Het verlof voor verminderde prestaties wordt toegestaan door :
1° de inrichtende macht of het schoolbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 1°, en 2°;
2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4°;
4° het centrumbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 5°.
]
Art. 3.
[
Tijdens het verlof voor verminderde prestaties kan het personeelslid de arbeidsprestaties :
1° volledig onderbreken;
2° verminderen tot een halftijdse betrekking;
3° verminderen met een vijfde van een voltijdse betrekking.
In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht of het schoolbestuur of het centrumbestuur of de inspecteur-generaal of de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs een afwijking toestaan op het volume van het verlof. De afwijking op het volume is een recht voor een personeelslid dat zijn overlevingspensioen of overgangsuitkering wil cumuleren met een salaris.
De volledige onderbreking van de arbeidsprestaties omvat alle arbeidsprestaties in de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde ambten die het personeelslid uitoefent in het onderwijs en in de centra voor leerlingenbegeleiding.
Het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid op basis van het
besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage, ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, kan zowel in aanmerking worden genomen als prestatie-eenheden waarop het verlof voor verminderde prestaties genomen kan worden, als als prestatie-eenheden die het personeelslid nog moet blijven uitoefenen.
Bij vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking blijft het personeelslid een of meer betrekkingen uitoefenen die samen de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een betrekking met volledige prestaties. De nog te verrichten prestaties worden altijd afgerond naar de hogere eenheid, naargelang van het geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.
Bij vermindering van de arbeidsprestaties met een vijfde moet het personeelslid een betrekking met volledige prestaties uitoefenen. Bovendien moet het personeelslid een of meer betrekkingen blijven uitoefenen die samen vier vijfde van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een betrekking met volledige prestaties. De nog te verrichten prestaties worden altijd afgerond naar de hogere eenheid, naargelang van het geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.
Als het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens gedeeltelijke ontstentenis van betrekking op het ogenblik dat het de arbeidsprestaties vermindert, worden eerst de prestatie-eenheden in aanmerking genomen waarvoor het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, en vervolgens de prestatie-eenheden waarvoor het wel gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is in een niet-organieke betrekking.
]
Art. 4.
[
Bij een volledige onderbreking van de arbeidsprestaties begint het verlof voor verminderde prestaties op 1 september en eindigt het op 31 augustus van hetzelfde schooljaar.
Bij vermindering van de arbeidsprestaties tot de helft of met een vijfde begint het verlof voor verminderde prestaties op 1 september, 1 januari of 1 april en eindigt het op 31 augustus van hetzelfde schooljaar.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan het verlof voor verminderde prestaties eveneens ingaan de dag na het beëindigen van een voorafgaande dienstonderbreking, op voorwaarde dat het verlof voor verminderde prestaties voor hetzelfde volume wordt opgenomen als de voorafgaande dienstonderbreking.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de inrichtende macht of het schoolbestuur of het centrumbestuur of de inspecteur-generaal of de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs een afwijking toestaan op de ingangsdatum en einddatum van het verlof.
]
Art. 5.
[
§ 1. Het personeelslid kan een verlof voor verminderde prestaties als volgt opnemen :
1° een verlof met volledige onderbreking van de arbeidsprestaties gedurende 24 maanden;
2° een verlof met vermindering van de arbeidsprestaties gedurende 120 maanden. De periode van vermindering omvat zowel de vermindering van de prestaties tot de helft als met een vijfde
[[en bevat eveneens de periodes waarin een afwijking wordt toegestaan op het volume op basis van artikel 3, tweede lid]
;
3° een verlof met vermindering van de arbeidsprestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar. De periode van vermindering omvat zowel de vermindering van de prestaties tot de helft als met een vijfde en duurt tot aan de effectieve datum van het pensioen. Het personeelslid heeft eenmalig op 1 september de mogelijkheid om over te stappen van een vermindering met een vijfde naar een vermindering met de helft van de arbeidsprestaties of omgekeerd.
Het personeelslid met een verlof verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar heeft éénmalig het recht om zijn verlof te beëindigen en zijn betrekking opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vanaf 1 september. Het personeelslid moet zijn voornemen meedelen aan de inrichtende macht vóór 1 mei.
In afwijking van het voorgaande lid kan de inrichtende macht of het schoolbestuur of het centrumbestuur of de inspecteur-generaal of de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs een afwijking toestaan op de datum van 1 september.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de totale duur van het verlof voor verminderde prestaties, worden overschreden als de afwezigheid van een personeelslid dat zorgkrediet heeft genomen, maar geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, wordt omgezet in een verlof voor verminderde prestaties.
]
Art. 6.
[
Het verlof voor verminderde prestaties wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid ontvangt tijdens de periode waarin hij zijn arbeidsprestaties vermindert, een salaris dat overeenkomt met het volume van de nog effectief uitgeoefende prestaties. Bij een volledige schorsing van de arbeidsprestaties ontvangt het personeelslid geen salaris, salaristoelage, wachtgeld of wachtgeldtoelage.
]
[
Art. 6/1.
Het verlof voor verminderde prestaties, dat het personeelslid genoten heeft tijdens het schooljaar of dienstjaar, heeft tot gevolg dat het salaris tijdens het jaarlijks vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd.
Het eerste lid is niet van toepassing op :
1° de personeelsleden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel;
2°
[de personeelsleden van het administratief personeel van de semi-internaten;]
3° de personeelsleden aangesteld in het ambt van coördinerend inspecteur of van inspecteur-generaal;
4° de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie;
5°
[de vastbenoemde personeelsleden in het transitiekader, vermeld in artikel 4 van het decreet van
28 april 2023 over de transitie van personeelsleden van sommige instellingen van Onderwijs naar Welzijn.]
]
Art. 7.
[
Tijdens het verlof voor verminderde prestaties mag het personeelslid geen vervangende winstgevende activiteit uitoefenen.
De volgende politieke mandaten worden niet als een vervangende winstgevende activiteit beschouwd : gemeenteraadslid, provincieraadslid, lid van het bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn, lid van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van de districtsraad.
]
Art. 8.
[
§ 1. Het personeelslid dat verlof voor verminderde prestaties wil nemen, dient daartoe een aanvraag in bij de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, of bij het centrumbestuur. De personeelsleden van de inspectie dienen hun aanvraag in bij de inspecteur-generaal. De inspecteur-generaal dient zijn aanvraag in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. Bij de aanvraag vermeldt het personeelslid de datum waarop hij wil dat het verlof voor verminderde prestaties zou aanvangen en de duur ervan.
De inrichtende macht of het schoolbestuur of het centrumbestuur of de inspecteur-generaal of de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs dient zijn principiële beslissing mee te delen aan het personeelslid binnen vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
§ 2. In geval van weigering moet de inrichtende macht of het centrumbestuur haar weigering schriftelijk motiveren en uiterlijk zeven kalenderdagen voor de aanvang van het verlof voor verminderde prestaties meedelen zowel aan het personeelslid dat het verlof aanvraagt, als aan de kandidaat-vervanger.
]
Art. 9.
[
Om de totale duur te berekenen van het verlof voor verminderde prestaties dat een personeelslid over zijn hele loopbaan neemt, wordt alleen rekening gehouden met de duur van de verloven voor verminderde prestaties die zijn ingegaan vanaf 1 september 2017.
[Bij de berekening van de totale duur wordt ook rekening gehouden met de duur van de verloven voor verminderde prestaties die opgenomen zijn op basis van hoofdstuk IV van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool.]
]
HOOFDSTUK III. -
[Afwezigheid voor verminderde
prestaties]
Art. 10.
[
De personeelsleden, vermeld in artikel 1, kunnen een afwezigheid voor verminderde prestaties aanvragen.
Voor tijdelijk of contractueel aangestelde personeelsleden geldt dit enkel voor zover de afwezigheid binnen hun aanstellingsperiode valt.
]
[
In afwijking van het eerste lid heeft het personeelslid per kalenderjaar recht op
vijf dagen afwezigheid voor verminderde prestaties voor zorgdoeleinden. De
afwezigheid voor verminderde prestaties voor zorgdoeleinden is de afwezigheid
voor verminderde prestaties om persoonlijke zorg of steun te verlenen aan een
gezinslid of een familielid dat om een ernstige medische reden behoefte heeft aan
aanzienlijke zorg of steun.
In het derde lid wordt verstaan onder:
1° gezinslid: elke persoon die samenwoont met het personeelslid;
2° familielid: de echtgenoot van het personeelslid of de persoon met wie het
personeelslid wettelijk samenwoont, en de bloedverwanten tot de eerste
graad van het personeelslid;
3° een ernstige medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan
aanzienlijke zorg of steun: een gezondheidstoestand, al dan niet het
gevolg van een ziekte of medische ingreep, waarbij er behoefte is aan
aanzienlijke zorg of steun;
4° zorg of steun: elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of
verzorging.
]
Art. 11.
[
De afwezigheid voor verminderde prestaties wordt toegestaan door :
1° de inrichtende macht of het schoolbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 1°, en 2°;
2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4°;
4° het centrumbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 5°.
]
Art. 12.
[
De afwezigheid voor verminderde prestaties kan worden toegestaan voor al de prestaties of voor een gedeelte van de prestaties waarmee het personeelslid in de instelling, het centrum of de dienst belast is. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de prestaties waarvoor het personeelslid vastbenoemd, tot de proeftijd toegelaten of tijdelijk aangesteld is.
In afwijking van het eerste lid wordt er voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, 5° geen onderscheid gemaakt of zij voor bepaalde of onbepaalde duur zijn aangesteld.
[In afwijking van het eerste lid wordt de afwezigheid voor verminderde prestaties
voor zorgdoeleinden, vermeld in artikel 10, derde lid, opgenomen in volledige
dagen.]
Het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage, ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, kan zowel in aanmerking worden genomen als prestatie-eenheden waarop de afwezigheid voor verminderde prestaties genomen kan worden, als prestatie-eenheden die het personeelslid nog moet blijven uitoefenen.
Als het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens gedeeltelijke ontstentenis van betrekking op het ogenblik dat het de arbeidsprestaties vermindert, worden eerst de prestatie-eenheden in aanmerking genomen waarvoor het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, en vervolgens de prestatie-eenhedenwaarvoor het wel gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is in een niet-organieke betrekking.
]
Art. 13.
[
§ 1. De totale duur van de afwezigheid, in een keer of in verschillende keren genomen, mag tijdens de volledige loopbaan van het personeelslid niet meer bedragen dan 60 maanden, ongeacht of de afwezigheid werd verkregen voor al de uitgeoefende prestaties of voor een deel ervan.
Om de totale duur te berekenen van de afwezigheid voor verminderde prestaties die een personeelslid over zijn hele loopbaan neemt, wordt alleen rekening gehouden met de duur van de afwezigheden voor verminderde prestaties die zijn ingegaan vanaf 1 september 2017.
[Bij de berekening van de totale duur wordt ook rekening gehouden met de duur van de afwezigheden voor verminderde prestaties die opgenomen zijn op basis van hoofdstuk VI van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool.]
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 mag de totale duur van zestig maanden worden overschreden als :
1° het verlof van een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, maar geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, ambtshalve wordt omgezet in een afwezigheid voor verminderde prestaties als vermeld in artikel 20, § 3, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 betreffende de loopbaanonderbreking van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
2° het opvangverlof van een personeelslid ambtshalve wordt omgezet in afwezigheid voor verminderde prestaties omdat bij de terugkeer uit het buitenland blijkt dat geen adoptie heeft plaatsgehad, zoals vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 1994 betreffende het opvangverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra met het oog op adoptie en pleegvoogdij;
3° een personeelslid gebruik maakt van de overgangsmaatregelen, als vermeld in hoofdstuk 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
4° de afwezigheid van een personeelslid dat zorgkrediet heeft genomen, maar geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, wordt omgezet in afwezigheid voor verminderde prestaties.
[5° het personeelslid het recht laat gelden op een afwezigheid voor verminderde
prestaties voor zorgdoeleinden als vermeld in artikel 10, derde lid, van dit besluit.]
]
Art. 14.
[
Tijdens de afwezigheid voor verminderde prestaties is het personeelslid in de stand non-activiteit. Het heeft voor de prestatie of prestaties waarvoor het afwezig is, geen recht op salaris, salaristoelage, wachtgeld of wachtgeldtoelage.
]
[
Art. 14/1.
Een afwezigheid voor verminderde prestaties die het personeelslid genoten heeft tijdens het schooljaar of dienstjaar, heeft tot gevolg dat het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd.
Het eerste lid is niet van toepassing op :
1° de personeelsleden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel;
2°
[de personeelsleden van het administratief personeel van de semi-internaten;]
3° de personeelsleden aangesteld in het ambt van coördinerend inspecteur of van inspecteur-generaal;
4° de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie;
5°
[de vastbenoemde personeelsleden in het transitiekader, vermeld in artikel 4 van het decreet van
28 april 2023 over de transitie van personeelsleden van sommige instellingen van Onderwijs naar Welzijn.]
]
HOOFDSTUK IV. -
[Gemeenschappelijke
bepalingen]
Art. 15.
[
Om het aantal prestatie-eenheden te bepalen, vermeld in artikel 3, vierde en vijfde lid, of het aantal prestaties, vermeld in artikel 12, worden de volgende prestaties ook in aanmerking genomen of als prestatie-eenheden beschouwd :
1° de prestaties, verstrekt door personeelsleden met verlof wegens bijzondere opdracht of verlof wegens opdracht als vermeld in artikel 51quater, § 2 en § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 en artikel 77quater, § 2 en § 3 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991
[en de artikelen 67 tot en met 70 van het decreet betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie]
;
2° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof wegens vakbondsopdracht als vermeld in artikel 17 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en artikel 77 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
3° de prestaties, verstrekt voor in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk voor de voorzitters van die groepen, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
4° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof als vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten;
5° de prestaties, verstrekt door personeelsleden in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel Algemene Beleidscoördinatie en een cel Algemeen Beleid bij een lid van de federale regering als vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
6° de prestaties, verstrekt door personeelsleden als medewerker, door een regeringslid, ter beschikking gesteld van zijn voorganger als vermeld in artikel 8, derde lid, van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest;
7° de prestaties, verstrekt door een personeelslid ter ondersteuning van het college van commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen als vermeld in artikel IV.110 van de Codex hoger onderwijs;
8° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 166, § 1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
9° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
10° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 69 van de codificatie betreffende het secundair onderwijs;
11°
[...]
]
Art. 16.
[
Het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties worden opgeschort zodra het personeelslid, binnen de bepalingen die op hem van toepassing zijn, de volgende verloven verkrijgt :
1° bevallingsverlof;
2° verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij;
3° onbezoldigd ouderschapsverlof;
4° geboorteverlof;
5° loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof;
6° loopbaanonderbreking voor medische bijstand;
7° loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen;
8° zorgkrediet.
]
[9° loopbaanonderbreking voor mantelzorg.]
Art. 17.
[
Voor het vaststellen van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage bij terbeschikkingstelling wegens ziekte is, voor de periode gedurende welke het personeelslid verminderde prestaties verricht, de activiteitswedde of de activiteitsweddentoelage die welke voor de nog werkelijk uitgeoefende prestaties verschuldigd is.
]
HOOFDSTUK V. - Overgangs-, opheffings- en
slotbepalingen
Art. 17bis t.e.m. 19.
[...]
Art. 20.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 september 1989.
Art. 21.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.