Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de
administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde
personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de
pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor
onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een
opdracht waarvoor ze niet vast benoemd zijn.
goedkeuringsdatum
28 APRIL 1998
publicatiedatum
B.S.28/05/1998
datum laatste wijziging
28/08/2019
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 05/02/2010 (B.S. 17/05/2010)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wat de rechtspositie van het personeel van de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten betreft ;
(2)
B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende een aantal personeelsaspecten ter uitvoering van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie ;
(3)
B.Vl.R. van 28/06/2019 (B.S. 28/08/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vast benoemd zijn ;
De Vlaamse regering,
Gelet op het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de
Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55,
§ 1 en 3;
Gelet op het decreet van 27 maart
1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55ter, ingevoegd bij het decreet
van 15 juli 1997, en op artikel 77, eerste lid;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op artikel 44ter,
ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997, en op artikel 51, eerste lid;
Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende
inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, inzonderheid op artikel 68,
eerste lid, op artikel 85, § 1, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van
25 juni 1992, op artikel 93, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, en op
artikel 96, eerste lid;
Gelet op het decreet van
1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel 21 en 23;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de
begroting, gegeven op 6 november 1997;
Gelet op
het protocol nr. 282 van 19 december 1997 houdende de conclusies van de
onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van
Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2
van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 64 van 19 december 1997
houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in het overkoepelend
onderhandelingscomité gesubsidieerd vrij onderwijs;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 20 januari
1998, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen
één maand;
Gelet op het advies van
de Raad van State, gegeven op 5 maart 1998, met toepassing van artikel 84,
eerste lid, 1° , van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs
en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.
§ 1.
[[Dit besluit is van toepassing op de volgende personeelsleden
als ze vastbenoemd zijn en hun ambt uitoefenen als hoofdambt :
1° de
personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1 van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
2° de personeelsleden, vermeld in
artikel 4, §
1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
3° de
personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1
december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken.
]
[4° de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017;]
[5° de personeelsleden, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.]
§ 2. Dit besluit
is van toepassing op de personeelsleden, genoemd in § 1, die
:
1° tijdelijk belast worden met een andere
opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt ter uitvoering van :
a) Hoofdstuk Vbis van het decreet van 27 maart
1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 15 juli
1997;
b) Titel II, Hoofdstuk IVbis van het decreet
van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van
het gesubsidieerd onderwijs en
[de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding]
,
ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997;
[c) hoofdstuk 12, afdeling 1, van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie;]
2° als tijdelijk personeelslid aangesteld worden ter
uitvoering van :
a) Hoofdstuk III van het decreet
van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van
het Gemeenschapsonderwijs;
b) Titel II, Hoofdstuk
III van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en
[de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding]
;
[c) hoofdstuk 9 en 10 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]
3°
[tijdelijk een ambt uitoefenen ter uitvoering van :
a)
artikel
50 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende
de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
b) artikel 42 van het decreet van 27
maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en
[de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding]
;
c)
artikel 11,
§ 2, van het decreet van 1 december 1993
betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke
vakken.
]
[d) hoofdstuk 11, van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]
§ 3. Dit besluit
is niet van toepassing op
[de personeelsleden van de hogescholen, vermeld in artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
.
HOOFDSTUK II. - Administratieve toestand van
vastbenoemde personeelsleden die tijdelijk een andere opdracht
uitoefenen
Art. 2.
§ 1. De
personeelsleden, genoemd in artikel 1, § 1, kunnen een verlof krijgen om
tijdelijk een andere opdracht als bedoeld in artikel 1, § 2, uit te
oefenen.
§ 2. Het
personeelslid krijgt het verlof, bedoeld in § 1, ambtshalve als het
tijdelijk aangesteld wordt voor of tijdelijk belast wordt met een andere
opdracht door de Vlaamse regering of door de inrichtende macht die het vast
benoemd heeft.
[Op verzoek van het vastbenoemde personeelslid kan een inrichtende macht of, voor de inspectie, de inspecteur-generaal het personeelslid tijdelijk aanstellen of tijdelijk belasten met een andere opdracht. De inspecteur-generaal kan het verlof op hun verzoek toekennen voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur.]
Als het personeelslid tijdelijk aangesteld wordt
voor of tijdelijk belast wordt met een andere opdracht door een andere
inrichtende macht dan de inrichtende macht die het vast benoemd heeft, kan die
laatste op verzoek van het personeelslid het verlof toekennen.
[Voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur kan de inspecteur-generaal het verlof toekennen.]
§ 3. Het verlof
kan worden verleend voor de volledige opdracht waarvoor het personeelslid vast
benoemd is of voor een gedeelte ervan. Het aantal uren waarvoor aan het
vastbenoemde personeelslid het verlof wordt verleend, is gelijk aan een daarmee
overeenstemmend gepondereerd aantal uren van de opdracht waarvoor het tijdelijk
aangesteld wordt of waarmee het tijdelijk belast wordt, in voorkomend geval,
afgerond naar de lagere eenheid. Voor het bepalen van het gepondereerde aantal
uren wordt de ponderatieregeling toegepast die geldt voor de berekening van
[het salaris]
.
In afwijking van het eerste lid wordt aan
de personeelsleden die vast benoemd zijn in een ambt dat slechts kan worden
toegewezen aan één personeelslid of aan twee personeelsleden die
elk met een halve opdracht worden belast, het verlof verleend voor de volledige
opdracht of voor de halve opdracht. In dat geval is het niet nodig dat de
omvang van dit verlof in overeenstemming is met het gepondereerde aantal uren
van de opdracht waarvoor het personeelslid tijdelijk aangesteld wordt of
waarmee het personeelslid tijdelijk belast wordt.
Art. 3.
Het verlof wordt
gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het wordt toegekend voor de
duur van de opdracht of de aanstelling en uiterlijk tot 31 augustus.
Onverminderd hoofdstuk III en IV van dit besluit
heeft het personeelslid tijdens het verlof geen recht op
[salaris]
of
[salaristoelage]
voor de prestaties waarvoor het verlof werd toegekend.
Art. 4.
§ 1.
[In afwijking van artikel 2, § 1, kunnen:
1° de personeelsleden, vermeld in artikel 1, § 1, van dit besluit, het verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, ook krijgen om tijdelijk een ambt uit te oefenen in een hogeschool als vermeld in artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;
2° de personeelsleden, vermeld in artikel 1, § 1, 1° tot en met 4°, van dit besluit, het verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, ook krijgen om tijdelijk een ambt uit te oefenen als vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs onder de voorwaarden, vermeld in artikel 89 tot en met 105 van het voormelde decreet.
]
§ 2.
[De inrichtende macht die het personeelslid vast benoemd heeft, kan het verlof op verzoek van het personeelslid toekennen. Op verzoek van de inspecteur en de coördinerend inspecteur kan de inspecteur-generaal het verlof toekennen. Voor de toekenning van het voormelde verlof gelden de bepalingen van artikel 2, § 3.]
§ 3. Het verlof,
bedoeld in § 1, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het personeelslid heeft tijdens het verlof geen recht op
[salaris]
of
[salaristoelage]
voor de prestaties waarvoor het verlof werd toegekend.
§ 4. De
vastbenoemde personeelsleden, bedoeld in artikel 1, § 1, die in de periode
van 1 september 1995 tot 31 augustus 1996 tijdelijk een ambt hebben uitgeoefend
in een hogeschool als bedoeld in artikel 4 van voormeld decreet van 13 juli
1994, worden geacht, wat hun administratieve toestand betreft, in die periode,
een verlof te hebben verkregen als bedoeld in §
1.
HOOFDSTUK III. - Geldelijke toestand van vastbenoemde
personeelsleden die tijdelijk een andere opdracht uitoefenen
Art. 5.
[
De
bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op :
1° de
personeelsleden aan wie een verlof wordt toegekend om tijdelijk een ambt uit te
oefenen
[in een hogeschool als vermeld in artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
;
2°
[de personeelsleden, vermeld in artikel 1, § 1, 1° tot en met 4°, van dit besluit, aan wie een verlof]
wordt toegekend om tijdelijk een ambt uit te oefenen als vermeld in artikel 61
van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van
onderwijs.
]
Art. 6.
§ 1.
[In dit artikel wordt voor het personeel van het gesubsidieerde onderwijs, de gesubsidieerde
[centra voor leerlingenbegeleiding]
en de personeelsleden van de centra voor basiseducatie, onder
[salaris]
ook
[salaristoelage]
verstaan.]
§ 2. Voor het
vaststellen van de
[salaris]
van het personeelslid dat onder de voorwaarden,
bedoeld in hoofdstuk I en II, een opdracht uitoefent, wordt de
[brutojaarsalaris]
vastbenoemde vergeleken met
[het brutojaarsalaris]
werkelijke
opdracht.
[Het brutojaarsalaris]
vastbenoemde is
[het brutojaarsalaris]
waarop het personeelslid aanspraak kan maken voor het geheel van
de opdracht waarvoor het vast benoemd is, met inbegrip van het deel van de
opdracht waarvoor het verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht
uit te oefenen.
[Het brutojaarsalaris]
werkelijke
opdracht is
[het brutojaarsalaris]
waarop het personeelslid aanspraak kan maken voor
het geheel van de opdracht die het werkelijk uitoefent, met uitzondering van
[het brutojaarsalaris]
, bedoeld in § 3.
[Het brutojaarsalaris]
is telkens
[het salaris]
à 100 %, vastgesteld in de
[salarisschaal]
, verbonden aan het ambt waarin het personeelslid zijn opdracht
uitoefent of waarvoor het vast benoemd is, rekening houdend met het
bekwaamheidsbewijs dat het personeelslid bezit.
[Dat salaris]
schommelt met het
indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977
houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de
overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk
worden gekoppeld. Het bedrag wordt aan het spilindexcijfer 138.01 gekoppeld.
§ 3. Voor het
aantal uren van de opdracht waarvoor het personeelslid tijdelijk aangesteld is
en dat het gepondereerde aantal uren overschrijdt waarvoor het als vastbenoemde
een verlof verkregen heeft om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen
overeenkomstig artikel 2 van dit besluit, verkrijgt het personeelslid
[het brutojaarsalaris]
als tijdelijk personeelslid.
§ 4. Als
[het brutojaarsalaris]
vastbenoemde hoger is dan of gelijk is aan
[het brutojaarsalaris]
werkelijke opdracht verkrijgt het personeelslid
[het brutojaarsalaris]
werkelijke
opdracht.
[Het salaris]
wordt hem uitgekeerd als vastbenoemd
personeelslid.
Als
[het brutojaarsalaris]
vastbenoemde
lager is dan
[het brutojaarsalaris]
werkelijke opdracht verkrijgt het personeelslid
[het brutojaarsalaris]
vastbenoemde die hem uitgekeerd wordt als vastbenoemd
personeelslid.
[Dat salaris]
wordt verhoogd met een toelage, vastgesteld krachtens
hoofdstuk IV.
HOOFDSTUK IV. - Toelage voor het uitoefenen van een
beter bezoldigde opdracht
Art. 7.
§ 1. Het
personeelslid dat overeenkomstig artikel 6, § 4, tweede lid, van dit
besluit aanspraak kan maken op een toelage, krijgt de toelage voor het
uitoefenen van een beter bezoldigde opdracht.
§ 2. De toelage
wordt aan het personeelslid verleend vanaf de dag waarop het de andere opdracht
die het toekennen van de toelage wettigt, daadwerkelijk
uitoefent.
Het personeelslid behoudt de toelage
gedurende de ontspanningsverloven en de kerst- en paasvakantie voorzover die
vallen binnen de periode van de aanstelling voor de bedoelde opdracht.
[Onder dezelfde voorwaarde behoudt het personeelslid de toelage gedurende de zomervakantie, behalve als het tijdelijk aangesteld is in of tijdelijk belast is met een wervingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, met uitzondering van de wervingsambten in de centra voor basiseducatie.]
§ 3. Met
uitzondering van de verloven en vakanties, bedoeld in § 2, is de toelage
bij een onderbreking van de opdracht die het toekennen van de toelage wettigt,
alleen verschuldigd als de onderbreking niet langer dan veertien opeenvolgende
kalenderdagen duurt.
Art. 8.
§ 1. Het
jaarbedrag van de toelage is gelijk aan het verschil tussen
[het brutojaarsalaris]
werkelijke opdracht en
[het brutojaarsalaris]
vastbenoemde, beide bepaald
overeenkomstig artikel 6, § 2, van dit besluit.
§ 2. Het
maandbedrag van de toelage is gelijk aan één twaalfde van het
jaarbedrag. Als de toelage niet voor de volledige maand verschuldigd is, wordt
ze in dertigsten verdeeld, overeenkomstig de regels voor de uitbetaling van
[het salaris]
.
§ 3. De toelage
wordt maandelijks na vervallen termijn
betaald.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 9.
Het koninklijk besluit van 13
juni 1976 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het
paramedisch personeel van het rijksonderwijs die voorlopig aangesteld zijn in
een selectie- of bevorderingsambt, wordt opgeheven.
Art. 10.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 september 1996, met de beperking evenwel dat hieruit tijdens
de periode van 1 september 1996 tot en met 31 augustus 1997 geen gevolgen met
betrekking tot bezoldiging kunnen voortvloeien voor de personeelsleden en de
inrichtende machten.
In afwijking van het eerste
lid heeft artikel 4, § 4, echter uitwerking op 1 september 1995.
Art. 11.
De Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.