Besluit van de Vlaamse regering betreffende sommige
bepalingen met betrekking tot het meesters-, vak- en dienstpersoneel in het
Gemeenschapsonderwijs
goedkeuringsdatum
12 SEPTEMBER 2003
publicatiedatum
B.S.12/11/2003
datum laatste wijziging
12/11/2003
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs zoals
gewijzigd, inzonderheid artikel 77, eerste lid;
Gelet op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het
onderwijs XIV, inzonderheid artikel X.61, 1°;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 1967, genomen ter
uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967
houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het
administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager-, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs, inzonderheid op de artikelen 1 tot en
met 3;
Gelet op het advies van de Inspectie van
Financiën, gegeven op 25 februari 2003;
Gelet
op het protocol nr. 122 van 23 mei 2003 houdende de conclusies van de
onderhandelingen die werden gevoerd in de vergadering van sectorcomité X
op 22 april 2003;
Gelet op het verzoek om
spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat ingevolge de
besprekingen met de diverse geledingen over de bepalingen in CAO VI betreffende
deze nieuwe vakantieregeling werd overeengekomen dat deze regeling ingang zal
vinden op 1 januari 2003 maar dat de directies vóór juli 2003
rechtszekerheid moeten hebben opdat zij met deze nieuwe vakantieregeling
rekening zouden kunnen houden;
Gelet op het advies
nr. 35.665/1 van de Raad van State, gegeven op 8 juli 2003, met toepassing van
artikel 84, § 1, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° wettelijke feestdagen : 1 januari,
Paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartdag, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1
november, 11 november, 25 december;
2° decretale feestdag :
11 juli;
3° reglementaire feestdagen : 2 november, 15
november, 26 december.
Art. 2.
§ 1. Dit besluit is van toepassing op het
statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel bedoeld in
artikel 2, § 1 van
het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
§ 2. Dit besluit is eveneens van toepassing
op de in § 1 bedoelde tijdelijke personeelsleden voorzover de in dit
besluit vermelde vakantieperiodes vallen binnen de periode van hun tijdelijke
aanstelling.
Art. 3.
§ 1. De leden van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel hebben jaarlijks recht op 35 dagen vakantie waarvan zij
minstens 20 werkdagen opeenvolgend nemen in de periode van 1 juli tot 31
augustus.
§ 2. Naast de vakantiedagen zoals bepaald in
§ 1 heeft het personeelslid recht op de wettelijke, decretale en
reglementaire feestdagen.
Ter vervanging van voormelde
feestdagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, heeft het personeelslid
vakantie in de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar.
§ 3. Het personeelslid dat verplicht is om op
één van de in § 2 vermelde dagen of in de periode tussen
Kerstmis en nieuwjaar te werken ten gevolge van behoeften van de dienst, krijgt
in evenredige mate vervangende vakantiedagen die hij onder dezelfde voorwaarden
als de jaarlijkse vakantiedagen kan nemen.
§ 4. Onverminderd de bepalingen in § 1,
§ 2 en § 3 neemt het personeelslid de vakantiedagen naar keuze doch
met inachtneming van de behoeften van de dienst onder verantwoordelijkheid van
de directeur.
In afwijking van het eerste lid heeft het
personeelslid evenwel het recht om binnen het aantal van 35 dagen, 4 dagen
vakantieverlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden
gesteld.
§ 5. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen
binnen het kalenderjaar. In uitzonderlijke gevallen kan aan het personeelslid
toegestaan worden om vijf werkdagen over te dragen naar het volgende jaar. Die
dagen moeten worden opgenomen vóór het einde van de paasvakantie.
De procedure hiervoor wordt als volgt vastgelegd. Het personeelslid richt een
gemotiveerde aanvraag aan de directeur van de betrokken instelling. Het college
van directeurs beslist over het al dan niet toestaan van deze
afwijking.
§ 6. Elke periode van dienstactiviteit geeft
recht op jaarlijkse vakantiedagen. Wanneer een personeelslid in de loop van het
jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt, wordt het
vakantieverlof in evenredige mate verminderd tijdens het lopende jaar. Het
aantal vakantiedagen vermindert in evenredige mate met het aantal onbezoldigde
verlofdagen tijdens het lopende jaar en, indien niet meer mogelijk, tijdens het
daaropvolgende jaar. Het aantal aldus berekende vakantiedagen bedraagt steeds
een halve of volledige dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve
dag.
§ 7. Voor het personeelslid dat deeltijds
werkt, wordt het jaarlijks vakantieverlof in evenredige mate
verminderd.
§ 8. De vakantiedagen zoals bepaald in
artikel 3, worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Zij
worden niet opgeschort bij ziekte doch wel bij hospitalisatie van het
personeelslid.
§ 9. Het jaarlijkse vakantieverlof wordt
vergoed.
Art. 4.
Hoofdstuk 1 en artikel 4bis van het
koninklijk
besluit van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel
3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de
administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het
meesters-, vak-, en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager-, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs is met ingang van 1 januari 2003 niet meer van toepassing op
de in artikel 1 bedoelde personeelsleden van het meesters-, vak-, en
dienstpersoneel.
Art. 5.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1
januari 2003.
Art. 6.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.