Besluit van de Vlaamse regering betreffende de geldelijke
anciënniteit van de personeelsleden aangeworven als gesubsidieerde
contractuelen binnen de bijzondere conventie afgesloten voor de
onderwijsinstellingen
goedkeuringsdatum
17 APRIL 1991
publicatiedatum
B.S.11/06/1991
datum laatste wijziging
10/10/2000
De Vlaamse Regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, IX, 2°, gewijzigd bij de
wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 januari
1989;
Gelet op het bijzonder decreet van 19
december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs,
inzonderheid op artikel 55, § 1;
Gelet op de
wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 27, gewijzigd bij de wetten van 11
juli 1973 en 1 augustus 1985 en de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990 en
op artikel 29, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973;
Gelet op de programmawet van 30 december 1988, inzonderheid op
titel III, hoofdstuk II, gewijzigd bij de programmawet van 6 juli
1989;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 april
1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en
daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs,
gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1961, 21 juni 1962, 14
november 1963, 10 maart 1965, 14 februari 1966, 30 november 1966, 15 maart
1967, 24 maart 1967, 7 september 1969, 15 december 1969, 22 januari 1970, 6
april 1970, 1 juni 1970, 20 juli 1970, 22 oktober 1971, 29 oktober 1971, 9
december 1971, de wet van 8 februari 1974, de koninklijke besluiten van 18
februari 1974, 15 januari 1975, 10 juni 1976, 9 juli 1976, 13 december 1976, 15
april 1977, 18 april 1977, 15 december 1978, 8 maart 1979, 6 februari 1980, de
koninklijke besluiten nr. 63 van 20 juli 1982, nr. 161 van 30 december 1982,
nr. 269 van 31 december 1983, nr. 270 van 31 december 1983, nr. 279 van 30
maart 1984, de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit van 14 oktober
1985 en de wet van 27 februari 1986;
Gelet op het
koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het
personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van
Nationale Opvoeding en Cultuur, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4
november 1976 en bij de koninklijke besluiten nr. 63 van 20 juli 1982, nr. 161
van 30 december 1982, nr. 269 van 31 december 1983, nr. 270 van 31 december
1983 en nr. 279 van 30 maart 1984;
Gelet op het
koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het
administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten
van 5 november 1971, 28 januari 1975, 9 juli 1976 en het koninklijk besluit nr.
279 van 30 maart 1984;
Gelet op het besluit van de
Vlaamse Regering van 14 februari 1990 tot veralgemening van het stelsel van
gesubsidieerde contractuelen;
Gelet op het
protocol van 27 maart 1991 houdende de conclusies van de onderhandelingen,
gevoerd in de gemeerschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van
onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor
de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van
Financiën en Begroting, gegeven op 28 januari 1991;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12
januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4
juli 1989;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Overwegende dat bij het
vaststellen van de weddeanciënniteit van de gesubsidieerde contractuelen
onverwijld moet rekening kunnen worden gehouden met de diensten die zij zouden
hebben verstrekt als TWW, BTK en DAC;
Op de
voordracht van de Gemeenschapsminister van Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit
:
Artikel 1.
De bepalingen van dit besluit zijn van
toepassing op de personeelsleden aangeworven als gesubsidieerde contractuelen
binnen de bijzondere conventie voor de onderwijsinstellingen, afgesloten tussen
de Gemeenschapsminister van Tewerkstelling en de Gemeenschapsminister van
Onderwijs overeenkomstig artikel 4, § 2, van het besluit van de Vlaamse
regering van 14 februari 1990 tot veralgemening van het stelsel van
gesubsidieerde contractuelen.
Art. 2.
§ 1. In afwijking van artikel 10, § 1,
van voormeld besluit van de Vlaamse regering van 14 februari 1990, worden voor
het toekennen van de periodieke verhogingen aan de in artikel 1 vermelde
personeelsleden, de volgende diensten in aanmerking genomen :
-
de diensten verstrekt als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in
het "Derde arbeidscircuit";
- met beperking tot zes jaar : de
diensten verstrekt als tewerkgestelde werkloze,
met inbegrip
van de perioden die krachtens het statuut van de personeelsleden vastbenoemd in
eenzelfde ambt als uitgeoefend door de gesubsidieerde contractueel,
overeenstemmen met een toestand waarbij het vastbenoemd personeelslid zijn
aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
§ 2. De in aanmerking komende diensten en
perioden worden berekend per kalendermaand; die geen volle maand bedragen
worden niet meegeteld.
§ 3. Voormelde diensten worden in aanmerking
genomen, naar gelang van het geval, onder de voorwaarden voor de
inaanmerkingneming van diensten bepaald in :
1°het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende
bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee
gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, met
uitzondering van de diensten bedoeld in artikel 17;
2°het
koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende
bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan,
afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en
Cultuur;
3°het
koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende
bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en
dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs. Voor dit
laatste personeel wordt het loon bekomen als tewerkgestelde werkloze en als
werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "Derde arbeidscircuit",
zijnde de Staatstussenkomst van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening,
beschouwd als weddetoelage.
§ 4. Onder dezelfde voorwaarden en mits
dezelfde beperkingen worden de diensten in aanmerking genomen verstrekt in
dezelfde hoedanigheid in enige instelling niet geviseerd in voormelde
koninklijke besluiten, voor zover deze diensten vallen binnen de bijzondere
conventie voor de onderwijsinstellingen afgesloten tussen de
Gemeenschapsminister van Tewerkstelling en de Gemeenschapsminister van
Onderwijs of binnen de onderwijsprojecten, afgesloten tussen de Minister van
Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Begroting en de Minister van
Onderwijs.
Art. 3.
Voor de toepassing van artikel 10, § 2,
van voormeld besluit van de Vlaamse regering van 14 februari 1990, dient onder
de woorden "bij de inwerkingtreding van deze bepaling" te worden verstaan de
inwerkingtreding van artikel 2 van dit besluit.
Art. 4.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1
januari 1989.
Art. 5.
De Vlaamse minister van Onderwijs is belast
met de uitvoering van dit besluit.