Het werkingsbudget in het basisonderwijs

  • referentie
    BaO/98/5
  • publicatiedatum
    27/07/1998
  • datum laatste wijziging
    18/03/2024
  • wettelijke basis
    Het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 : de artikelen 76 t.e.m. 87 en 154, zoals gewijzigd door het decreet van 27 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft.
  • contactpersoon
    Yves Luypaert, 02 553 01 27
  • contactpersoon
    Bart Bruylandt, 02 553 92 20
  • Er wordt een extra werkingsbudget voor een offensief Nederlands voor leerlingen in het gewoon lager onderwijs die het Nederlands onvoldoende beheersen voorzien (zie punt 1.5.)
  • Onder voorbehoud van goedkeuring van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, wat betreft de taalafdeling Nederlands-Vlaamse Gebarentaal door het Vlaams Parlement en onder voorbehoud van definitieve goedkeuring van het Besluit van de Vlaamse Regering, wat betreft de taalafdeling Nederlands-Vlaamse Gebarentaal door de Vlaamse Regering, wordt een bijkomend werkingsbudget voor die leerlingen in de taalafdeling Nederlands-Vlaamse Gebarentaal toegekend.

Opgelet! Om adequaat met de gevolgen van de Oekraïnecrisis voor onderwijs te kunnen omgaan, werden enkele dringende tijdelijke maatregelen genomen. Bepaalde regelgeving die u in deze omzendbrief vindt, kan daardoor tijdelijk door een dringende maatregel aangepast zijn. Deze omzendbrief dient u daarom samen te lezen met omzendbrief BaO/2022/01.

1. Het financieringssysteem

De overheid heeft de verantwoordelijkheid voldoende geld te investeren in kwaliteitsonderwijs voor alle leerlingen en om te zorgen voor een billijke en voldoende financiering van het leerplichtonderwijs.

Om deze opdracht waar te maken zijn de werkingsmiddelen voor het basisonderwijs vanaf het begrotingsjaar 2009 structureel verhoogd met 85,234 miljoen euro.

Het totale werkingsbudget bedraagt hierdoor voor het basisonderwijs vanaf het begrotingsjaar 2009 ongeveer 453 miljoen euro.

Naast deze zeer sterke verhoging van de werkingsbudgetten is de wijze van verdeling van de werkingsmiddelen grondig gewijzigd.

Met de ongelijke financiering van de scholen werd komaf gemaakt. Het leerplichtonderwijs wordt aldus gefinancierd zoals het hoort: gelijke financiële behandeling van elke leerling met gelijke noden en van elke school in eenzelfde situatie.

Daarnaast is het financieringsmechanisme gebaseerd op een relevante selectie van kenmerken van leerlingen en scholen. De kenmerken van leerlingen zijn verbonden met hun sociaal-economische en culturele milieu, die van de school zijn bijvoorbeeld het onderwijstype en de grootte.

De grote principes voor de verdeling van de middelen zijn gelijk voor het gehele leerplichtonderwijs met dien verstande dat binnen het gewoon onderwijs de middelen worden verdeeld op basis van schoolkenmerken, objectieve verschillen en leerlingenkenmerken en dat binnen het buitengewoon onderwijs de middelen worden verdeeld op basis van schoolkenmerken en objectieve verschillen.

Sinds schooljaar 2019-2020 is komaf gemaakt met de ongelijke financiering van het kleuteronderwijs. De werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs zijn verhoogd met 70,5 mio euro.

Het totale werkingsbudget voor het basisonderwijs bedraagt vanaf het begrotingsjaar 2020 ongeveer 602 miljoen euro.

1.1. Objectieve verschillen

Bij de verdeling van de middelen worden de 'objectieve verschillen' betrokken. Tussen de netten zijn er objectieve verschillen die de toekenning van extra werkingsmiddelen verantwoorden.

1.1.1. Neutraliteit

Het Gemeenschapsonderwijs draagt de grondwettelijke plicht om neutraal onderwijs te bieden in het Nederlandse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

Artikel 24, §1, tweede lid en derde lid van de Grondwet is hiervan de basis:

Aangezien alleen het Gemeenschapsonderwijs de plicht heeft instellingen die de vrije keuze verzekeren in stand te houden of op te richten, dient aan dat net een compensatie te worden toegekend.

De kwantificering van dit verschil wordt vastgelegd op 3%.

1.1.2. Verplicht aanbieden van meerdere levensbeschouwelijke vakken

Er zijn momenteel 6 erkende godsdiensten (anglicaanse, islamitische, Israëlitische, katholieke, orthodoxe, en protestants-evangelische). Daarnaast is ook de niet-confessionele levensbeschouwing erkend met daaraan gekoppeld de cursus niet confessionele zedenleer. Personen die omwille van hun religieuze of morele overtuiging bezwaren hebben tegen het volgen van één van de aangeboden cursussen, kunnen een vrijstelling krijgen.

Scholen van het vrij onderwijs bieden doorgaans één keuzemogelijkheid aan, onder de vorm van één van de erkende godsdiensten, of onder de vorm van het vak cultuurbeschouwing. Sommige bieden meer dan één mogelijkheid aan, maar zijn daartoe niet verplicht.

De verplichting tot het aanbieden van meerdere levensbeschouwelijke vakken, die dus rust op de scholen van het gemeenschapsonderwijs en van het officieel gesubsidieerd onderwijs, brengt bijkomende kosten mee op het vlak van omkadering, infrastructuur en werkingsmiddelen.

Op infrastructureel vlak betekent deze verplichting dat er bijkomende nood is aan lokalen, omdat deze keuzemogelijkheid tegelijkertijd aan meerdere leerlingengroepen moet worden aangeboden. Hiervan afgeleid zijn er bijkomende kosten op het vlak van energie, onderhoud en leermiddelen.

Alle elementen in acht genomen werd gekozen voor een objectief verschil van 4,5% voor het verplicht aanbieden van verschillende levensbeschouwingen naast elkaar. Vanaf het schooljaar 2019-2020 bedraagt de voorafname voor levensbeschouwing 3,97%.

1.2. Leerlingenkenmerken: enkel voor het gewoon basisonderwijs

1.2.1. Waarom leerlingenkenmerken?

Binnen het financieringsmechanisme worden middelen toegekend op basis van leerlingenkenmerken.

Kansen van leerlingen op een succesvolle schoolloopbaan hangen sterk samen met het sociaal milieu waarin ze leven. Verklaringen daarvoor zijn onder meer de materiële situatie, de ongelijke toegang tot cultuurgoederen, de afstand tussen de thuiscultuur en de schoolcultuur, de kloof tussen de thuistaal en de taal van de klas, de verschillen in onderwijsondersteuning die de ouders bieden. We slagen er niet in de kloof tussen de wereld van thuis en de wereld van de school te dichten. En we doen het op dat vlak minder goed dan andere landen binnen de Organisatie voor Economische en Sociale Ontwikkeling (OESO).

De middelen voor de werking worden deels gebaseerd op de kenmerken van het sociaal milieu van de leerlingen die sterk samenhangen met hun schoolloopbaan. De reguliere financiering van scholen bepalen op basis van leerlingenkenmerken is omwille van verschillende redenen belangrijk.

In de eerste plaats willen we de sociale mix in scholen bevorderen. Leerlingen uit bevoorrechte milieus zijn aantrekkelijker voor scholen dan leerlingen uit sociaal achtergestelde milieus. Ze leren doorgaans gemakkelijker en zetten betere leerprestaties neer, waardoor ze het imago van de school gunstig beïnvloeden. Scholen met sterke leerlingen slagen er aldus in om de sterkste leerlingen aan te trekken en kwaliteitsonderwijs te verstrekken, terwijl scholen met een kansarm publiek eerder leerlingen uit kansarme milieus aantrekken en de kwaliteit van hun onderwijs onder druk staat. Door kansarme leerlingen zwaarder te laten doorwegen in de financiering van de scholen maken we ze ook aantrekkelijker voor de scholen. Immers de scholen worden extra ondersteund om de kwaliteit van hun onderwijs hoog te houden. Om de concentratie van kansarme leerlingen in de scholen te ontmoedigen, is er een aftoppingssysteem uitgewerkt. Dit komt erop neer dat scholen met een hoog percentage leerlingen uit sociaal achtergestelde milieus niet voor al die leerlingen extra financiering krijgen: als het percentage leerlingen dat scoort op één van de indicatoren twee standaardafwijkingen boven het gemiddelde ligt, wordt de financiering berekend op maximaal dat gemiddelde percentage en twee standaardafwijkingen.

Een tweede reden om extra te investeren in scholen met kansarme leerlingen is het garanderen van het recht op kwaliteitsonderwijs van alle jongeren. Bij jongeren uit achtergestelde milieus is vaak een grotere inspanning nodig om eenzelfde kwalificatie te halen dan bij hun leeftijdgenoten uit welgestelde milieus. Dat komt omdat ze van thuis minder cultureel en sociaal kapitaal meekrijgen die hun slaagkansen in het onderwijs verhogen. Laaggeschoolde ouders hebben het bijvoorbeeld veel moeilijker om hun kinderen te begeleiden in hun schoolloopbaan. Zij hanteren niet het taalgebruik dat van kinderen op school verwacht wordt en beschikken evenmin over netwerken en informatie die hun kinderen helpen bij problemen. Gezinnen met een laag inkomen kunnen hun kinderen minder comfort bieden zoals een aparte studeerruimte, boeken, leerrijke nevenactiviteiten, PC en internet. Migranten moeten dikwijls een taal- en cultuurkloof overbruggen. Door de reguliere financiering van de scholen te differentiëren volgens de kenmerken van de leerlingen willen we scholen die relatief meer inspanningen moeten doen om de leerkansen van al hun leerlingen te maximaliseren, extra ondersteunen. Zie 1.2.5 over de aanwending van deze werkingsmiddelen op basis van de leerlingenkenmerken.

En tenslotte hebben scholen met veel kansarme leerlingen meer personeel in dienst, deze scholen krijgen immers wegens hun leerlingenprofiel bijkomende SES-lestijden. Meer personeel betekent uiteraard dat er meer werkingskosten zijn voor de school.

1.2.2. Welke leerlingenkenmerken?

De leerlingenkenmerken zijn een set van stabiele en robuuste indicatoren die de samenhang van onderwijskansen voor jongeren en hun sociaal milieu goed vatten. De keuze voor deze leerlingenkenmerken is gebaseerd op het sociaal-wetenschappelijk en onderwijskundig onderzoek van de laatste decennia en bevraging van een aantal wetenschappers met ervaring in onderzoek naar onderwijskansen, schoolloopbanen en leerprestaties.

Hieronder een overzicht van de kenmerken en indicatoren:

Kenmerken  

Indicatoren  

  

De culturele bagage van de leerling  

  

Hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder  

De financiële draagkracht van het gezin van de leerling   

  

Het ontvangen van een schooltoeslag 

Het taalkundig en cultureel kapitaal van het gezin van de leerling  

  

Thuistaal van de leerling  

Het sociaal kapitaal van het gezin van de leerlingen   

  

De woonplaats van de leerling  

OPLEIDING VAN DE MOEDER: deze indicator staat voor het geheel aan kennis, vaardigheden en attitudes. Het is een indicator van de mate waarin de thuiscultuur aansluit bij de schoolcultuur.

SCHOOLTOESLAG: deze indicator is gebaseerd op gezinsinkomen en geeft een aanduiding van de financiële draagkracht van het gezin en dus ook van het pedagogisch (thuis)comfort: tijd, studieruimte, koopkracht voor goederen die het leren bevorderen...

TAAL: welke taal wordt er thuis meestal gesproken en verschilt van de schooltaal. Dit is een indicator van communicatie- en leermogelijkheden van de leerling.

WOONPLAATS, de sociologische kenmerken van de buurt waar de leerling woont. Dit is een indicator van sociaal kapitaal: rolmodellen, buurtnetwerken edm.

1.2.3. Bedrag van de leerlingenkenmerken

Van het totale werkingsbudget gewoon basisonderwijs wordt 14% voorafgenomen voor de berekening van het bedrag aan leerlingenkenmerken. Voor begrotingsjaren 2014 en 2015 bedraagt dit percentage 14,5625%. Vanaf het begrotingsjaar 2016 stijgt dit percentage jaarlijks met 0,1875% tot 15,5% vanaf 2020.

Dit budget wordt gelijkmatig verdeeld over de 4 leerlingenkenmerken.

Het totaal bedrag per kenmerk wordt gedeeld door het aantal in aanmerking komende leerlingen voor dat kenmerk, met dien verstande dat er een correctie wordt toegepast in het geval er zeer veel leerlingen zijn in een school die scoren op dat bepaalde kenmerk. Er wordt immers een maximum aantal leerlingen vastgelegd dat kan scoren op een bepaald kenmerk.

1.2.4. Vaststellen van de leerlingenkenmerken

Voor het vaststellen van de leerlingenkenmerken wordt er enerzijds gewerkt met verklaringen op eer wat betreft het opleidingsniveau van de moeder en de vaststelling van de thuistaal van de leerling.

Wat betreft de schooltoeslag wordt er gewerkt met gegevens uit de databanken van het Agentschap Opgroeien.

Wat betreft de buurt wordt gewerkt met de woonplaats van de leerling en de statistische sectoren zoals vastgelegd door Statbel.

1.2.5. Aanwending van de werkingsmiddelen op basis van de leerlingenkenmerken

De werkingsmiddelen die worden toegekend op basis van de leerlingenkenmerken kunnen enkel gebruikt worden in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid. Het gelijke onderwijskansenbeleid wordt gevoerd in samenhang met het zorgbeleid en heeft bijzondere aandacht voor de optimale leer-en ontwikkelingskansen van de leerlingen die beantwoorden aan de leerlingenkenmerken (zie 1.2.2.) Om deze optimale leer-en ontwikkelingskansen te realiseren dienen de werkingsmiddelen o.b.v. de leerlingenkenmerken die deze leerlingen genereren ook voor deze leerlingen ingezet te worden.

De manier waarop de school via haar gelijke onderwijskansenbeleid werkt aan de optimale leer- en ontwikkelingskansen van al haar leerlingen wordt opgenomen in het schoolwerkplan, net zoals dit het geval is voor het zorgbeleid.

Dit gelijke onderwijskansenbeleid (GOK ) wordt gevoerd conform de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit (ROK). In dat ROK staat uitdrukkelijk volgende kwaliteitsverwachting opgenomen: “Het schoolteam biedt elke lerende een passende begeleiding met het oog op gelijke onderwijskansen”. Hiertoe bepaalt de school eigen streefdoelen alsook indicatoren en een tijdspad om deze streefdoelen te bereiken. Deze zaken dienen opgenomen te worden in het schoolwerkplan, waar het GOK-beleid moet geëxpliciteerd worden.

Deze explicitering kan o.a. het volgende omvatten: Wat zijn voor de school de prioriteiten, wat zijn de belangrijkste doelen die de school met haar gelijke onderwijskansenbeleid wil bereiken? Hoe gaat de school evalueren of haar GOK-beleid werkt, waaraan gaat de school meten of ze haar vooropgestelde doelen bereikt, of althans in de goede richting aan het evolueren is? In welke tijdsspanne wil de school wat bereiken? Dat alles spits de school toe op haar eigen situatie, haar eigen context, haar leerlingeninstroom, …

1.2.6. Controle op de aanwending van de werkingsmiddelen op basis van de leerlingenkenmerken

Zoals toegelicht in hoofdstuk 3.1.4.3 van de omzendbrief Personeelsformatie scholen in het Gewoon basisonderwijs gebeurt de externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de aanwending van de werkingsmiddelen o.b.v. de leerlingenkenmerken in het kader van de reguliere schooldoorlichting.

Twee opeenvolgende negatieve evaluaties door de onderwijsinspectie leiden tot een halvering van de werkingsmiddelen o.b.v. de leerlingenkenmerken voor het daaropvolgende schooljaar en dat tot en met het schooljaar waarin een evaluatie positief is.

1.3. Schoolkenmerken

Het grootste deel van het budget wordt toegekend op basis van de zogenaamde schoolkenmerken. Vanaf het schooljaar 2019-2020 is er geen verschil meer tussen de werkingsmiddelen voor een kleuter en die voor een leerling lager onderwijs.

De schoolkenmerken zijn de volgende:

  • aanbieden van gewoon kleuteronderwijs of lager onderwijs
  • aanbieden van buitengewoon kleuteronderwijs of buitengewoon lager onderwijs niet type 4
  • aanbieden van buitengewoon kleuteronderwijs of buitengewoon lager onderwijs wel type 4

Aan elk van deze kenmerken is een puntenwaarde toegekend. Deze zijn als volgt:

Schoolkenmerk  

 

Puntengewicht  

Aanbieden van gewoon kleuteronderwijs of lager onderwijs 

 

 

Aanbieden van buitengewoon kleuteronderwijs of buitengewoon lager onderwijs niet type 4  

 

 

13 

 

Aanbieden van buitengewoon kleuteronderwijs of buitengewoon lager onderwijs wel type 4  

 

15  

1.4. Datum uitbetaling

De werkingsbudgetten worden elk schooljaar in minstens twee schijven uitbetaald waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 % van de werkingsmiddelen van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald wordt.

De middelen ontvangen vóór 1 juli van jaar x, zijn middelen die slaan op schooljaar x-1, x.

1.5. Extra werkingsbudget voor een offensief Nederlands voor leerlingen in het gewoon lager onderwijs die het Nederlands onvoldoende beheersen

1.5.1. Doel en aanwending van het extra werkingsbudget

In navolging van de taalintegratiemiddelen die samen met de KOALA-screening ingang vonden in het kleuteronderwijs, worden er bijkomende middelen voor het gewoon lager onderwijs voorzien.

Deze middelen worden toegekend in de vorm van een werkingsbudget zodat de scholen ze breed kunnen inzetten in functie van het versterken van de Nederlandse taalcompetenties van die leerlingen die achterblijven op dit vlak.

Deze middelen zijn expliciet bedoeld om leerlingen met een te beperkte kennis van het Nederlands te ondersteunen.

De scholen kunnen deze middelen volgens de eigen noden en keuzes inzetten. Dit kan bijvoorbeeld het aantrekken van extra personeel zijn. Een deel van de leerlingen is immers gebaat bij een intensieve onderdompeling in het Nederlands in een aparte taalbadklas. Deze middelen kunnen onder meer ingezet worden voor de reeds bestaande taalintegratietrajecten en het taalbad. Meer informatie over het aanstellen van personeel op basis van de werkingsmiddelen is terug te vinden in de omzendbrief PERS/2012/08.

Daarnaast kunnen scholen voor hun schoolteam bijvoorbeeld ook professionalisering inzake onderwijs aan leerlingen die het Nederlands onvoldoende beheersen inkopen.

1.5.2. Berekening

Er wordt vanaf 2024 jaarlijks een budget van minstens 20 miljoen euro voorzien voor deze maatregel. De middelen worden verdeeld over het lager- en secundair onderwijs op basis van hun aandeel in de in aanmerking komende leerlingen met  de onderwijstaal niet als thuistaal (verder spreken we over thuistaal niet Nederlands). Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.

Voor alle scholen met gewoon lager onderwijs die in de voorbije 3 schooljaren op de eerste schooldag van februari minstens éénmaal meer dan 50% leerlingen lager onderwijs telden die als thuistaal niet het Nederlands hebben, worden er extra middelen voorzien. Het bedrag dat elke school ontvangt, stemt overeen met het aandeel in aanmerking komende leerlingen van de school in het totale aantal in aanmerking komende leerlingen in de scholen die aan deze voorwaarde voldoen.

Voorbeeld. Voor het schooljaar 2023-2024 wordt er gekeken naar het aantal leerlingen met thuistaal niet het Nederlands op de eerste schooldag van februari 2020, op de eerste schooldag van februari 2021 en op de eerste schooldag van februari 2022. Als de school op één van die drie teldata meer dan 50% leerlingen lager onderwijs met thuistaal niet het Nederlands heeft worden er extra middelen voorzien.

De in aanmerking komende scholen ontvangen een bedrag per leerling lager onderwijs dat als thuistaal niet het Nederlands heeft op de eerste schooldag van februari van 2 schooljaren geleden.

Voorbeeld. Zo is de teldag voor het schooljaar 2023-2024 de eerste schooldag van februari van 2022.

1.5.3. Uitbetaling

Het extra werkingsbudget voor het betrokken schooljaar wordt aan de schoolbesturen in minstens twee schijven uitbetaald waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 % van het extra werkingsbudget van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald wordt.

1.6. Extra werkingsbudget voor scholen die meer leerlingen met een IAC-verslag in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs inschrijven

Om lokaal extra capaciteit te creëren, is er een extra werkingsbudget voorzien voor scholen die meer leerlingen met een IAC-verslag inschrijven. Zowel scholen voor buitengewoon onderwijs als scholen voor gewoon onderwijs komen hiervoor in aanmerking. Voor meer informatie: Extra inschrijvingen voor leerlingen met een IAC-verslag.

1.7. Bijkomend werkingsbudget voor scholen de taalafdeling Nederlands-Vlaamse Gebarentaal

Er wordt een bijkomend werkingsbudget toegekend voor de taalafdeling Nederlands-Vlaamse Gebarentaal in het gewoon basisonderwijs. Voor meer info hierover zie: omzendbrief BaO/2024/01.

1.8. Werkingsmiddelen voor scholen voor buitengewoon basisonderwijs in het kader van het ondersteuningsmodel

In het kader van het ondersteuningsmodel wordt aan scholen voor buitengewoon basisonderwijs werkingsbudget toegekend gekoppeld aan de omkadering die ze ontvingen voor ondersteuning. Dit werkingsbudget wordt een laatste keer uitbetaald aan de betreffende scholen in december 2023. Het ondersteuningsmodel is vervangen door het leersteunmodel, waarbij leersteun wordt geboden vanuit leersteuncentra (zie omzendbrief NO/2023/01).

2. Bijlage