OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de
nadere regels voor het bepalen van de werkgebieden voor de centra voor
leerlingenbegeleiding en van de bemiddelingsprocedure.
goedkeuringsdatum
10 NOVEMBER 1999
publicatiedatum
B.S.06/08/2018
datum laatste wijziging
06/08/2018
De Vlaamse
regering,
Gelet op het decreet van 1 december
1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, inzonderheid op
artikelen 58 en 59;
Gelet op het advies van de
Inspectie van Financiën, gegeven op 27 april 1999;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de
omstandigheid dat de inrichtende machten met voldoende zekerheid de
voorbereidingen voor de oprichting van centra voor leerlingenbegeleiding moeten
kunnen afronden tegen 1 september 1999 en dat zij hiervoor afhankelijk zijn van
de regels inzake de werkgebieden en van de werking van de bemiddelingscommissie
waardoor de oprichting van de centra en het afsluiten van alle
beleidscontracten kan worden afgerond uiterlijk op 31 december 1999;
Gelet op het advies van de Raad van State,
gegeven op 28 september 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid,
2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn,
Gezondheid en Gelijke Kansen en van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De gemeenten bedoeld in
artikel 58 van het
decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding
zijn de gemeenten bedoeld in het koninklijk besluit van 17 september 1975
houdende samenvoeging van gemeenten en wijziging van hun grenzen, bekrachtigd
bij de wet van 30 december 1975.
Art. 2.
§ 1. In afwijking
van artikel 1 kan de regering ook gemeenten aanvaarden waarvan de grenzen
samenvallen met deze van de gemeenten zoals die bestonden vóór
het voornoemde koninklijk besluit van 17 september 1975.
§ 2. Een bestuur dat
van de mogelijkheid bedoeld in § 1 wil gebruik maken voor de vaststelling
van het werkgebied van zijn centrum of centra, dient hiertoe ten vroegste op 1
september en uiterlijk 30 november voorafgaand aan de programmatie van het
centrum en vervolgens om de drie jaar een aanvraag in bij de Vlaamse minister
bevoegd voor het Onderwijs.
Deze aanvraag bevat
een omstandige motivering en is gebaseerd op leerlingenstromen in de bedoelde
gemeente of gemeenten, eventueel aangevulde met andere sociologische
gegevenheden.
§ 3. De Vlaamse
minister bevoegd voor het Onderwijs deelt zijn beslissing over de aanvraag
uiterlijk op 22 december bij aangetekend schrijven aan het bestuur mee. Indien
de minister zijn beslissing niet tijdig bekend maakt, wordt de aanvraag van het
bestuur geacht goedgekeurd te zijn.
De goedkeuring
blijft gelden voor zover, binnen drie jaar bedoeld in § 2, geen
wijzigingen, herstructureringen of fusies in de scholen, de
scholengemeenschappen en in voorkomend geval in de scholengroepen optreden. De
goedkeuring gaat in op 1 september volgend op de datum van beslissing.
Art. 3.
Voor het bepalen van de densiteit
bedoeld in artikel 71,
§ 4, van het voornoemde decreet van 1 december 1998, wordt al naargelang
het geval rekening gehouden met de oppervlakte van de gemeente zoals die werd
vastgesteld vóór of na het voornoemde koninklijk besluit van 17
september 1975.
Art. 4.
§ 1. Als een school
en een centrum geen beleidscontract kunnen afsluiten dat in overeenstemming is
met de bepalingen van artikel 58 van het decreet van 1 december 1998 delen zij
dit samen of ieder afzonderlijk bij aangetekend schrijven mee aan de voorzitter
van de bemiddelingscommissie bedoeld in artikel
59 van hetzelfde
decreet.
§ 2. De voorzitter
van de bemiddelingscommissie kan eveneens op eigen initiatief vaststellen dat
een bepaalde school en bepaald centrum geen beleidscontract hebben afgesloten.
De voorzitter deelt dit dan onverwijld bij aangetekend schrijven mee aan de
betrokken school en het betrokken centrum.
§ 3. De voorzitter
van de bemiddelingscommissie bezorgt de minister, bevoegd voor het onderwijs,
een overzicht van de aangetekende brieven die hij ontving of verstuurde binnen
een termijn van vijftien dagen en roept de bemiddelingscommissie binnen een
termijn van vijftien dagen samen.
§ 4. De
bemiddelingscommissie start en beëindigt de bemiddeling binnen een termijn
van dertig dagen na de oproeping door de voorzitter.
§ 5. Het vaststellen
van het niet slagen van de bemiddeling gebeurt nadat alle betrokken partijen
werden gehoord. De vaststelling wordt in consensus genomen. Zij wordt samen met
een verslag over de bemiddeling meegedeeld aan de minister bevoegd voor het
onderwijs.
Art. 5.
Dit besluit treedt in werking op
10 november 1999.
Art. 6.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het Gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, zijn
belast met de uitvoering van dit besluit.