Koninklijk besluit tot vaststelling van bijzondere
bepalingen van toepassing op het technisch personeel van de
Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de
inspectiediensten, die bij het bereiken van de leeftijdsgrens, het vereiste
aantal dienstjaren niet tellen om een rustpensioen ten laste van de Schatkist
te bekomen.
goedkeuringsdatum
22 MEI 1984
publicatiedatum
B.S.26/07/1984
datum laatste wijziging
10/10/2000
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet
van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, laatst gewijzigd
bij de wet van 15 mei 1984;
Gelet op de wet van 2
augustus 1955 houdende perekwatie van de rust- en overlevingspensioenen,
inzonderheid op artikel 32;
Gelet op de wet van 1
april 1960 betreffende de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en
de psycho-medisch-sociale-centra, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker
verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de
privésector, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire
voorstellen 1976-1977, inzonderheid op artikel 76, § 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 mei 1927 dat betrekking
heeft op de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren, de beambten
en het dienstpersoneel van de Staat, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 juli 1979
tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van
de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde
Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de
inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra,
de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde
psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het
advies van de Algemene Syndicale Raad van Advies;
Gelet op het akkoord van Onze Staatssecretaris voor Openbaar Ambt,
gegeven op 9 maart 1984;
Gelet op het akkoord van
Onze Minister van Begroting, gegeven op 9 maart 1984;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij
koninklijk besluit van 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1,
gewijzigd bij de gewone wet van 9 augustus 1980;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid om, zoals voor andere
personeelscategorieën van het Rijk, in maatregelen te voorzien, die de
toestand regelen van de personeelsleden van de Rijks-psycho-medisch-sociale
centra die bij het bereiken van de pensioenleeftijd onvoldoende dienstjaren
tellen om een pensioen ten laste van de Schatkist te genieten;
Op de voordracht van Onze Ministers van Onderwijs en op het advies
van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben
Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
Het stagedoend of vastbenoemd lid
van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de
gespecialiseerde Rijks-pycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra
en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de pycho-medisch-sociale
centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de
gespecialiseerde pycho-medisch-sociale centra, in dienst op 24 augustus 1968,
dat op de leeftijd van 65 jaar het vereist aantal dienstjaren niet telt om een
rustpensioen ten laste van de Schatkist te bekomen, wordt ter beschikking
gesteld wegens ontoereikend aantal dienstjaren bij het bereiken van de
pensioenleeftijd, dit tot op het ogenblik dat het de wettelijke voorwaarden
inzake dienstjaren vervult, tenzij, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4,
§ 4, tweede en derde lid van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling
van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die
van de privé-sector, het personeelslid de toepassing vraagt van artikel
4, §§ 1 en 2 van dezelfde wet.
Art. 2.
In de stand van
terbeschikkingstelling wegens ontoereikend aantal dienstjaren bij het bereiken
van de pensioenleeftijd, geniet het personeelslid een wachtgeld gelijk aan het
bedrag van het pensioen dat het zou verkrijgen, indien het op dat tijdstip op
vervroegd pensioen zou zijn gesteld.
Art. 3.
Het personeelslid dat ter
beschikking is gesteld wegens een ontoereikend aantal dienstjaren bij het
bereiken van de pensioenleeftijd, verliest zijn aanspraak op benoeming in een
selectieambt, op een benoeming in een bevorderingsambt en op een bevordering
tot een hogere wedde.
Art. 4.
Ieder jaar, in de loop van de
maand die overeenstemt met die van zijn terbeschikkingstelling wegens
ontoereikend aantal dienstjaren bij het bereiken van de pensioenleeftijd, wordt
het personeelslid opgeroepen om te verschijnen voor de administratieve
gezondheidsdienst.
Indien het zonder geldige
reden niet antwoordt op deze oproep, wordt zijn wachtgeld opgeschort gedurende
de periode lopende van de eerste dag van de maand volgend op de maand tijdens
welke het had dienen te verschijnen voor de administratieve gezondheidsdienst
tot de eerste dag van de maand die volgt op de effectieve datum van zijn
aanmelding voor dezelfde dienst.
Art. 5.
Het personeelslid is in deze
stand ertoe gehouden aan de administratie een woonplaats in het Rijk mede te
delen, waar de beslissingen die hem aangaan, kunnen worden medegedeeld.
Art. 6.
Dit besluit treedt in werking de
dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd.
Art. 7.
Onze Ministers van Onderwijs
zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.