Wet betreffende het pensioen der leden van het personeel van de diensten voor school- en beroepsoriëntering en van de psycho-medisch-sociale centra, die een weddetoelage van het Rijk ontvangen.

  • goedkeuringsdatum
    31 JULI 1963
  • publicatiedatum
    B.S.22/08/1963
  • datum laatste wijziging
    10/10/2000

COORDINATIE

(1) Wet van 05/08/1968 (B.S. 24/08/1968)

(2) K.B. van 28/11/1969 (B.S. 05/12/1969; err. B.S. 22/12/1970)

(3) Wet van 15/05/1984 (B.S. 22/05/1984)

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.

De algemene wet, de andere wetten en verordeningen tot regeling van de burgerlijke rust [3Wet van 15/05/1984
B.S. 22/05/1984
...3Wet van 15/05/1984
B.S. 22/05/1984
] pensioenen van de ambtenaren en bedienden die van het Algemeen Bestuur deel uitmaken en door 's Rijks Schatkist worden bezoldigd, zijn onder de in artikel 2 bepaalde voorwaarden van toepassing op de personen die in een dienst voor school- en beroepsoriëntering of in een psycho-medisch-sociaal centrum een hoofdambt uitoefenen en als dusdanig een weddetoelage van het Rijk ontvangen.

Art. 2.

Het pensioen wordt toegekend aan de leden van het personeel die, op het tijdstip van hun toelating tot de weddetoelage, voldoen aan de benoembaarheidsvereisten gesteld voor de werving van rijksambtenaren die een soortgelijk ambt uitoefenen en die door de overheid die ze heeft benoemd aan een permanent openstaande betrekking zijn verbonden.

De verantwoording van de in de gesubsidieerde diensten en centra bewezen diensten, zoals ze bepaald is voor de weddetoelagen, geldt eveneens voor het rust- en overlevingspensioen.

Art. 3.

De prestaties verstrekt in de diensten en centra be-doeld bij artikel 1 komen enkel in aanmerking, indien daarvoor het betrokken lid uit dien hoofde een weddetoelage ten laste van het Rijk werd uitgekeerd.

Bij toepassing van deze wet dient de weddetoelage ten laste van het Rijk als basis voor de berekening van het pensioen, alsook voor de heffing ten bate van het Fonds voor overlevingspensioenen.

Art. 4.

[2K.B. van 28/11/1969
B.S. 05/12/1969; err. B.S. 22/12/1970
...2K.B. van 28/11/1969
B.S. 05/12/1969; err. B.S. 22/12/1970
]

Art. 5.

De in het eerste artikel bedoelde personen kunnen eveneens voor de berekening van hun rustpensioen de werkelijke diensten doen gelden, die zij voor 1 oktober 1962 volbracht hebben in een dienst of centrum, voor zover volgende voorwaarden zijn vervuld :

1° de diensten moeten het voorwerp hebben uitgemaakt van een weddetoelage, die aan betrokkene werd uitbetaald, of moeten in aanmerking genomen zijn geworden binnen de perken van de door de reglementatie toegelaten betrekkingen voor de toekenning van toelagen aan de diensten en centra;

2° deze diensten dienen, uit hoofde van hun belangrijkheid, te kunnen beschouwd worden als zijnde de uitoefening van een technisch hoofdambt met volledige prestaties;

3° de bijdragen aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, die betrekking hebben op deze diensten, moeten regelmatig gestort zijn geworden, en, wat de periode vóór 1 januari 1945 betreft, moeten de stortingen gebeurd zijn overeenkomstig de wetgeving inzake de rust- en overlevingspensioenen van de bedienden.

Art. 6.

...

Art. 7.

§ 1. Om het voordeel van deze wet te genieten, moeten de in het eerste artikel bedoelde personen die na 31 december 1951 in dienst zijn getreden en die het bij de inwerkingtreding van deze wet nog zijn, als lichamelijk geschikt worden erkend door de Administratieve Gezondheidsdienst, binnen een door de Koning te bepalen termijn. Deze termijn mag niet niet langer zijn dan een jaar te rekenen vanaf de bekendmaking van de wet voor de vrije diensten en centra, en ook niet langer dan een jaar vanaf de inwerkingtreding van de wet betreffende de provinciale en gemeentelijke diensten en centra.

De in het eerste artikel bedoelde personen die vóór 31 december 1951 in functie zijn getreden, zijn van het geschiktheidsexamen ontslagen.

§ 2. [1Wet van 05/08/1968
B.S. 24/08/1968
De in het eerste artikel bedoelde personen, die in functie zijn op de datum waarop deze wet in werking treedt en die in dienst zijn getreden op een hogere leeftijd dan deze bepaald voor het rijkspersoneel, kunnen het voordeel van deze wet bekomen, zo zij in staat zijn - eventueel in acht genomen andere prestaties, in aanmerking komend op grond van bijzondere wettelijke bepalingen - twintig dienstjaren te doen gelden, die recht geven op een rustpensioen ten laste van de Openbare Schatkist, vooraleer zij hun vijfenzestigste verjaardag hebben bereikt.1Wet van 05/08/1968
B.S. 24/08/1968
]

Art. 8.

Deze wet heeft uitwerking op 1 oktober 1962 ten aan-zien van de vrije diensten en centra.

Zij treedt in werking de eerste van de maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad ten aanzien van de leden van het personeel van de provinciale en gemeentelijke diensten en centra, die na deze datum in dienst getreden zijn.

De Koning kan de toepassing van deze wet uitbreiden tot het geheel of een gedeelte van de leden van het personeel der provinciale en gemeentelijke diensten en centra, die vóór deze datum in dienst getreden zijn.