OPGEHEVEN : Decreet betreffende inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten.
goedkeuringsdatum
17 JULI 1991
publicatiedatum
B.S.31/08/1991
datum laatste wijziging
28/08/2009
(opschrift gewijzigd bij Decr.
13-4-1999)
COORDINATIE
Decr. 25-6-1992 - B.S. 11-7-1992
Arr. nr. 74/92,
18-11-1992 - B.S. 9-12-1992
Decr. 18-12-1992 -
B.S. 29-12-1992
Arr. nr. 32/93, 22-4-1993 - B.S.
20-5-1993
Decr. 28-4-1993 - B.S.
28-5-1993Decreet
Decr. 1-12-1993 - B.S.
22-1-1994
Decr. 15-12-1993 - B.S.
1-3-1994
Decr. 21-12-1994 - B.S.
16-3-1995
Decr. 22-2-1995 - B.S.
8-4-1995
Decr. 19-4-1995 - B.S.
20-7-1995
Decr. 20-6-1996 - B.S.
9-8-1996
Decr. 8-7-1996 - B.S.
5-9-1996
Decr. 24-7-1996 - B.S.
26-9-1996
Decr. 25-2-1997 - B.S.
17-4-1997
Arr. nr. 25/98, 10-3-1998 - B.S.
7-4-1998
Decr. 14-7-1998 - B.S.
29-8-1998
Decr. 14-7-1998 - B.S.
29-8-1998
Decr. 1-12-1998 - B.S.
10-4-1999
Decr. 13-4-1999 - B.S.
5-5-1999
Decr. 13-7-2001 - B.S.
27-11-2001
Decr. 18-1-2002 - B.S. 8-2-2002; err.
12-4-2002
Decr. 14-2-2003 - B.S.
1-7-2003
Decr. 15-7-2005 - B.S. 16-9-2005
Decr.
23-6-2006 - B.S. 20-11-2006
Decr. 7-7-2006 - B.S.
31-8-2006
Decr. 15-6-2007 - B.S.
31-8-2007
Decr. 22-6-2007 - B.S.
21-8-2007
Decr. 13-7-2007 - B.S.
31-8-2007
Decr. 4-7-2008 - B.S.
1-9-2008
opgeheven door Decr. 8-5-2009 - B.S.
28-8-2009
De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
TITEL I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.
[Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 2.
§ 1. Voortaan
wordt verstaan onder "pedagogisch adviseur en adviseur-coördinator" : de
leden van de pedagogische begeleidingsdiensten bedoeld in titel III.
§ 2. Voor de
toepassing van dit decreet wordt verstaan onder "Centra" : [de centra voor
leerlingenbegeleiding].
Decr.
van 1-12-1998
TITEL II. - Inspectie [en Dienst voor
Onderwijsontwikkeling]
Decr.
van 13-4-1999
HOOFDSTUK I. - Algemene
bepalingen
Art. 3.
§ 1.
Artikel 6 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van
de onderwijswetgeving wordt vervangen door de volgende bepaling : ...
Art. 4.
[§ 1.] Er
is een inspectie voor het onderwijs georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap,
hierna de onderwijsinspectie genoemd.
Decr.
van 13-4-1999
Er is een inspectie voor de [centra voor leerlingenbegeleiding]
georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, hierna de [inspectie van de centra]
genoemd.
Decr.
van 1-12-1998
De onderwijsinspectie en de [inspectie van de centra] vormen samen
de Onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap, hierna de inspectie genoemd.
Decr.
van 1-12-1998
[De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de werking en
de organisatie van de inspectie.]
Decr.
van 15-12-1993
[§ 2. Bij de
Vlaamse Gemeenschap is een Dienst voor
Onderwijsontwikkeling.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 5.
§ 1. De
onderwijsinspectie is ten aanzien van het kleuter-, lager, secundair onderwijs
en het [volwassenenonderwijs] bevoegd voor :
Decr.
van 22-6-2007
1° de controle op het inachtnemen van de
minimumlessenroosters, bepaald door of krachtens het decreet van 31 juli 1990
betreffende het onderwijs-II [...];
Decr.
van 24-7-1996
2° [- het nagaan of de onderwijsinstelling de goedgekeurde
leerplannen, met uitzondering van de pedagogische methodes, realiseert en in
het bijzonder de vakgebonden eindtermen [[, specifieke eindtermen]] en
ontwikkelingsdoelen bij de betrokken leerlingen zoveel als mogelijk bereikt,
respectievelijk nastreeft;
- het nagaan of de
nodige inspanningen heeft geleverd om de vakoverschrijdende en attitudinale
eindtermen en ontwikkelingsdoelen bij de leerlingen na te
streven;
- het toezicht op de toepassing van de
taalwetgeving, de hygiëne en de bewoonbaarheid van de lokalen, het
didactisch materiaal en de
schooluitrusting;]
Decr. 24-7-1996; [[
]] Decr.
van 18-1-2002
[-
het nagaan of de onderwijsinstelling voor buitengewoon onderwijs, met
inachtneming van de door de regering opgelegde of gelijkwaardig verklaarde
ontwikkelingsdoelen, voor één of meerdere leerlingen samen op
basis van de opvoedingsbehoeften een handelingsplan opmaakt en de daarin
vermelde ontwikkelingsdoelen nastreeft;]
Decr.
van 13-7-2001
3° het uitbrengen van advies omtrent de financiering of de
opname in de toelageregeling van instellingen, afdelingen en andere
onderverdelingen van instellingen;
4° het
uitbrengen van beleidsadviezen over het onderwijs;
[5° de controle op de verlofregeling en de regeling inzake de
aanwending van de schooltijd;]
[6°] alle
andere opdrachten die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten.
Decr.
van 28-4-1993
De in 2° bedoelde controle impliceert ook de inspectie vermeld
in artikel 24, § 2, 3° van dezelfde wet van 29 mei 1959 [of in artikel
62, 7°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997].
Decr.
van 13-4-1999
De financiering van de instellingen van het gemeenschapsonderwijs
is afhankelijk van de controle zoals bedoeld in 1° en de naleving van de in
2° bedoelde voorwaarden.
De voormelde
bevoegdheden kunnen eveneens worden uitgeoefend ten aanzien van niet door de
Vlaamse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijsinstellingen voor
zover aan de inspectie die bevoegheid werd verleend door de betrokken
inrichtende machten en dit met het oog op het genieten van het voordeel bedoeld
in artikel 6ter van de wet van 29 mei 1959, ingevoegd bij artikel 3 van dit
decreet [of bedoeld in artikel 53 van het decreet basisonderwijs van 25
februari 1997].
Decr.
van 13-4-1999
De onderwijsinspectie is niet bevoegd voor de controle op de
gebruikte pedagogische methoden. Ze is evenmin bevoegd voor de inspectie van de
vakken godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
§ 2. De
onderwijsinspectie is eveneens bevoegd voor de internaten, binnen de perken
bepaald door de Vlaamse Regering.
[§ 3. De
onderwijsinspectie is ten aanzien van het deeltijds kunstonderwijs bevoegd voor
:
1° de uitoefening van de bevoegdheden
bedoeld in § 1, met uitzondering van de bevoegdheden bedoeld in 2°,
eerste en tweede streepje, en 3°;
2° het
nagaan of de goedgekeurde minimumleerplannen, met uitzondering van de
pedagogische methodes, worden gerealiseerd;
3° het verstrekken van adviezen over experimenten en de
evaluatie van deze experimenten.
§ 4. De
onderwijsinspectie is ten aanzien van de basiseducatie bevoegd voor
:
1° het nagaan of het centrum de decretale
doelstellingen realiseert of nastreeft;
2°
het uitbrengen van advies omtrent de financiering of de opname in de
toelageregeling;
3° het uitbrengen van
beleidsadviezen;
4° alle andere opdrachten
die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten.]
Decr.
van 13-4-1999
[§ 5. De onderwijsinspectie is ten
aanzien van de erkende vormingen in het kader van de invulling van de
leerplicht, bevoegd voor de controle met betrekking tot het totale aantal
effectief georganiseerde uren, de afwerking van het programma, de kwaliteit van
de vorming en de toepassing van de taalwetten, met uitsluiting van de
pedagogische methodes.]
Decr.
van 22-6-2007
Art. 6.
[§ 1. De
inspectie van de centra is bevoegd voor :
1°
Het leveren van advies over de financierings- of subsidiëringsvoorwaarden
bedoeld in artikel 41, [[1° tot en met 11°, 13° en 14°]], van
het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding;
2° de controle op de
uitvoering van de decretale en reglementaire bepalingen die de centra voor
leerlingenbegeleiding moeten naleven;
3°
nagaan of het beleidsplan of het beleidscontract alle elementen bevat die in
artikel 39 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding worden vermeld;
4° het
toezicht op de toepassing van de taalwetgeving, de hygiëne en de
bewoonbaarheid van de lokalen en de kwaliteit van de uitrusting;
5° nagaan of het kwaliteitsbeleid voldoet aan
de voorwaarden bedoeld in artikel 97 van het decreet van 1 december 1998
betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
6° het uitbrengen van beleidsadviezen over de werking van de
centra voor leerlingenbegeleiding;
7°
[[...]]
8° het onderzoek van klachten van
externen op verzoek van de regering;
9° de
controle of de contractueel aanvullende opdrachten die het centrum voor
leerlingenbegeleiding aanneemt voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 26
van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding;
10° alle andere
opdrachten die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten.
§ 2.
[[§ 2. De centra voor leerlingenbegeleiding worden periodiek doorgelicht
door de inspectie van de centra samen met externe
deskundigen.]]
§ 3.
Onverminderd de bepalingen van §§ 1 en 2, verleent de inspectie van
de centra haar medewerking aan beleidsvoorbereidende en beleidsevaluerende
opdrachten op verzoek van de
regering.]
Decr.
1-12-1998; [[ ]] Decr.
van 4-7-2008
Art. 7.
[§ 1. Om tot de onderwijsinspectie,
de inspectie van de centra of tot de Dienst voor Onderwijsontwikkeling te
worden toegelaten, komen in aanmerking :
1° de
personeelsleden bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart
1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs;
2° de personeelsleden bedoeld in
artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
3° de
personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten bedoeld in artikel 87
van dit decreet;
4° de personeelsleden van de
onderwijsinspectie, de inspectie van de centra of de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling bedoeld in artikel 20 van dit decreet;
5° het zelfstandig en het assisterend academisch personeel
van de universiteiten;
6° het onderwijzend personeel van
de hogescholen;
7° de educatieve personeelsleden
tewerkgesteld in de centra voor basiseducatie en in het Vlaams
Ondersteuningscentrum voor de Centra voor Basiseducatie.
§ 2. De kandidaten bedoeld in §
1 moeten daarenboven ten minste 10 jaar dienstanciënniteit hebben en/of
ervaring in de basiseducatie.
Deze voorwaarde geldt niet voor
de personeelsleden die worden toegelaten tot het ambt van navorser bij de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling.
§ 3. De berekening van de
dienstanciënniteit bedoeld in § 2 gebeurt als volgt :
1° voor de dienstanciënniteit verworven in het
Gemeenschapsonderwijs : overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 27 maart
1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs;
2° voor de dienstanciënniteit
verworven in het gesubsidieerd onderwijs : overeenkomstig artikel 6 van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor leerlingenbegeleiding;
3° voor de
dienstanciënniteit verworven in de hogescholen of de universiteiten :
overeenkomstig de regels zoals zij gelden voor de personeelsleden van de centra
voor leerlingenbegeleiding in het Gemeenschaponderwijs.
Voor de
hogescholen en universiteiten worden als diensten beschouwd :
a) in het universitair onderwijs : de diensten, en daarmee
gelijkgestelde, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het
academisch personeel zoals bedoeld in het decreet van 31 mei 1991 betreffende
de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
b) in de
hogescholen : de diensten en daarmee gelijkgestelde diensten, die een
personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het onderwijzend personeel
zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de
Vlaamse Gemeenschap.
In voorkomend geval wordt de
dienstanciënniteit verworven in het Gemeenschapsonderwijs, in het
gesubsidieerd onderwijs, in de hogescholen of in de universiteiten
samengeteld.
§ 4. In afwijking van § 1 kunnen
eveneens worden toegelaten de kandidaten die voldoen aan de volgende
voorwaarden :
1° blijk geven van een zeer grondig
onderwijskundig inzicht;
2° ten minste 10 jaar relevante
ervaring hebben in het onderwijs, vermeld in artikel 5, of in de centra vermeld
in artikel 6, ofwel ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben deels in het
onderwijs of de centra, vermeld in artikelen 5 of 6, en deels met het onderwijs
of met de centra, vermeld in artikelen 5 of 6.
§ 5. De algemene
toelatingsvoorwaarden tot een ambt bij de onderwijsinspectie, de inspectie van
de centra of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling zijn :
1° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese
Gemeenschap, behoudens door de Vlaamse Regering te verlenen vrijstelling;
2° van goed gedrag zijn, zoals dat blijkt door een attest
van goed zedelijk gedrag dat niet langer dan drie maanden tevoren werd
uitgereikt;
3° de burgerlijke en politieke rechten
genieten. ]
Decr.
van 7-7-2006
Art. 8.
[§ 1. De
inspectie, met uitzondering van de coördinerende inspecteur-generaal en de
inspecteur volwassenenonderwijs belast met de basiseducatie, wordt paritair
samengesteld : ze bestaat voor de ene helft uit personeelsleden afkomstig uit
het Gemeenschapsonderwijs, gesubsidieerd officieel onderwijs, de centra van het
Gemeenschapsonderwijs en de gesubsidieerde officiële centra, en voor de
andere helft uit personeelsleden afkomstig uit het gesubsidieerd vrij onderwijs
en de gesubsidieerde vrije centra.
De afkomst
wordt bepaald door de laatste instelling waar de kandidaat functioneert
vóór de aanstelling tot inspecteur en de instelling waar de
kandidaat de grootste opdracht heeft. Bij gelijke opdracht telt de instelling
waarin het personeelslid de meeste dienstanciënniteit heeft.
De Vlaamse regering stelt de personeelsformatie
van de inspectie vast en kan sommige coördinatieopdrachten definiëren
en toewijzen en bepaalt de voorwaarden waaronder coördinatieopdrachten
toegewezen kunnen worden.
[[De Vlaamse Regering kan aan deze
personeelsformatie ook personeelsleden uit het onderwijs of de centra toevoegen
aan wie een verlof wegens opdracht wordt toegekend.]]
§ 2. De
Vlaamse regering kan nadere regels bepalen voor het vaststellen van de pariteit
van de inspectie.
§ 3. Binnen
de paritair samengestelde inspectie bedoeld in § 1, worden de ambten van
inspecteur-generaal basisonderwijs en inspecteur-generaal secundair onderwijs
onderling paritair toegewezen.
§ 4. Binnen
de paritair samengestelde inspectie bedoeld in § 1, worden de ambten van
coördinerend inspecteur onderling paritair
toegewezen.]
Decr.
13-4-1999; [[ ]] Decr.
van 7-7-2006
Art. 9.
§ 1. [Binnen
het kader van de beleidsvoorbereidende opdracht van het [[departement Onderwijs
en Vorming]], heeft de Dienst voor Onderwijsontwikkeling tot opdracht het
uitbrengen van wetenschappelijke onderbouwde adviezen ten behoeve van de
Vlaamse regering en de minister bevoegd voor onderwijs. Dit omvat in hoofdzaak
:
1° het formuleren van voorstellen
betreffende de ontwikkeling van de opleidingenstructuur;
2°
de ontwikkeling van criteria voor het goedkeuren van leerplannen en
handelingsplannen;
3° het formuleren van
voorstellen inzake ontwikkelingsdoelen, eindtermen en basiscompetenties;
4° [[...]] ]
Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr.
van 22-6-2007
§ 2. De
Vlaamse Regering bepaalt de personeelsformatie van deze dienst.
De personeelsleden die deel uitmaken van deze dienst zijn
personeelsleden die in de zin van artikel 29, eerste lid van dit decreet tot de
proeftijd zijn toegelaten of vastbenoemd zijn, personeelsleden aan wie een
verlof wegens [bijzondere] opdracht wordt toegekend, personeelsleden ter
beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking en bij contract in
dienst genomen personeelsleden.
Decr.
van 14-2-2003
De personeelsleden die een verlof wegens opdracht genieten of ter
beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking worden voor de
helft geworven uit personeelsleden van het Gemeenschaps- of gesubsidieerd
officieel onderwijs en de centra en voor de helft uit personeelsleden van het
gesubsidieerd vrij onderwijs en de centra.
[...]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 10.
De Vlaamse Regering
bezorgt jaarlijks een verslag van de inspectie inzake de toestand van het
onderwijs en de centra aan [het Vlaams Parlement].
Decr.
van 23-6-2006
HOOFDSTUK II. -
Rechtspositieregeling
Afdeling 1. -
Toepassingsgebied
Art. 11.
De bepalingen van dit
hoofdstuk zijn van toepassing op de leden van de inspectie, met uitzondering
van de artikelen 23 en 35.
De hierna vermelde
bepalingen zijn eveneens van toepassing op de personeelsleden van de Dienst
voor Onderwijsontwikkeling :
- de artikelen 12
tot 18 en 68 op de personeelsleden die aangeworven worden onder contract en op
de personeelsleden die er tewerkgesteld zijn na in hun dienst van herkomst een
verlof voor opdracht in het belang van het onderwijs te hebben
gekregen;
- de artikelen 12 tot en met 21; de
artikelen 23 tot en met 35; de artikelen 39 tot en met 86 op de personeelsleden
die in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling tot de proeftijd zijn toegelaten of
er vast benoemd zijn. Voor de toepassing van de bepalingen van deze artikelen
op de betrokken personeelsleden worden zij beschouwd als inspecteur.
Afdeling 2. - Plichten en
onverenigbaarheden
Onderafdeling 1. -
Plichten
Art. 12.
De personeelsleden
moeten de belangen behartigen van het onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 13.
De
personeelsleden vervullen de taken die hun worden opgedragen in eigen persoon
en met nauwgezetheid, met inachtneming van de verplichtingen die hun door of
krachtens de wet of het decreet of bij dienstorder zijn opgelegd.
Art. 14.
De personeelsleden
moet zich in hun dienstbetrekkingen op een correcte wijze gedragen.
De personeelsleden moeten alles vermijden, dat
het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de
waardigheid van hun ambt.
Art. 15.
Het is de
personeelsleden verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten
hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander
voordeel aan te nemen.
Art. 16.
Behoudens
overmacht mogen de personeelsleden de uitoefening van hun ambt niet
onderbreken, zonder voorafgaande toestemming van de rechtstreekse
hiërarchische overheid.
Art. 17.
De
personeelsleden zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren.
Art. 18.
Onverminderd de
toepassing van de strafwetten wordt iedere overtreding van de in deze
onderafdeling vermelde bepalingen, al naar het geval, bestraft met een van de
in artikel 50 bepaalde tuchtstraffen.
Onderafdeling 2 -
Onverenigbaarheden
Art. 19.
[ Een mandaat bij
een inrichtende macht is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de
inspectie, behoudens wanneer het uitgeoefend wordt buiten het
inspectieambtsgebied.
Een opdracht in een
onderwijsinstelling of in een centrum voor leerlingenbegeleiding is
onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de inspectie.
Een opdracht in het ambt van inspecteur kan niet worden
uitgeoefend op het grondgebied van de overheid waarbij het personeelslid een
politiek mandaat bekleedt.]
Decr.
van 13-7-2001
Afdeling 3. - Vaststelling van de
ambten
Art. 20.
§ 1. De
ambten die de leden van de inspectie mogen uitoefenen, worden als volgt
vastgesteld :
1. inspecteur basisonderwijs;
2. inspecteur secundair onderwijs;
[...]
Decr.
van 13-4-1999
4. inspecteur kunstonderwijs;
5.
inspecteur volwassenenonderwijs;
6. [inspecteur
van de centra;]
Decr.
van 1-12-1998
[...]
Decr.
van 28-4-1993
8. [coördinerend inspecteur;]
Decr.
van 13-4-1999
[...]
Decr.
van 13-4-1999
10. inspecteur-generaal basisonderwijs;
11. inspecteur-generaal secundair onderwijs;
[...]
Decr.
van 13-4-1999
13. [coördinerend inspecteur-generaal.]
Decr.
van 13-4-1999
[Binnen de inspectie wordt één inspecteur
volwassenenonderwijs belast met de basiseducatie. Deze inspecteur komt niet in
aanmerking voor een ander ambt binnen de inspectie of binnen de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling.] Decr.
van 13-4-1999
§ 2. In
de Dienst voor Onderwijsontwikkeling kunnen personeelsleden tot de proeftijd
toegelaten of vast benoemd worden in het ambt van :
- directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling;
- adviseur bij de Dienst
voor Onderwijsontwikkeling;
[- navorser bij de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling.]
Decr.
van 13-4-1999
[Art. 20bis.
§ 1. De
algemene sturing en leiding van de inspectie wordt toevertrouwd aan een
inspectieraad.
De inspectieraad is samengesteld
uit de inspecteurs-generaal en [[de coördinerende inspecteurs]]².
De [[coördinerend]]¹
inspecteur-generaal is voorzitter van de inspectieraad.
§ 2. De
inspectieraad heeft als kerntaken het effectief functioneren van de
onderwijsinspectie en het sturen van de kwaliteitsverzorgende opdrachten die de
inspectie vanwege de overheid t.o.v. de onderwijsinstellingen en van de centra
uitvoert.
In die zin :
1. bevordert de inspectieraad de samenwerking tussen de
verschillende niveau-gebonden korpsen;
2.
coördineert en stuurt de inspectieraad de diverse concepten inzake
onderwijskwaliteit die als inspirerend fundament dienen voor de
kwaliteitscontrolerende opdracht van de inspectie;
3. stuurt de inspectieraad de instrumenten en de procedures die
bij de uitvoering van de inspectie-opdrachten gevolgd worden;
4. onderhoudt de inspectieraad geregeld contact [[met het
beleidsdomein Onderwijs en Vorming]]² en reikt het desgevallend
beleidssuggesties aan, [[naargelang van het geval aan het departement Onderwijs
en Vorming, aan het bevoegde agentschap of aan de beleidsraad binnen het
beleidsdomein Onderwijs en Vorming, of aan de Vlaamse Regering]]²;
5. coördineert de inspectieraad de
totstandkoming van het jaarverslag van de inspectie over de toestand van het
onderwijs;
6. kan de inspectieraad, binnen de
bevoegdheidsdomeinen van de inspectie, alle initiatieven nemen die het
functioneren van de inspectie, de samenwerking met de pedagogische
begeleidingsdiensten en de kwaliteit van de nascholing bevorderen;
7. regelt de inspectieraad, bij consensus, de
zinvolle besteding van de middelen, uitgezonderd de weddetoelagen, die ter
beschikking worden gesteld van de inspectie;
8.
de inspectieraad maakt aan de minister, bevoegd voor het onderwijs, de
jaarverslagen van de pedagogische begeleidingsdiensten over.]
Decr. 14-7-1998; [[
]]¹ Decr. 13-4-1999; [[ ]]² Decr.
van 22-6-2007
Afdeling 4. - Werving
Onderafdeling 1. - Algemene
bepalingen
Art. 21.
§ 1.
De ambten van inspecteur worden uitgeoefend door personeelsleden die tot de
proeftijd zijn toegelaten of vast benoemd zijn.
In afwijking van het vorig lid kan, onder de voorwaarden bepaald
in artikel 48, een ambt van inspecteur eveneens tijdelijk uitgeoefend worden
bij afwezigheid van het personeelslid dat in dit ambt tot de proeftijd is
toegelaten of vastbenoemd is.
§ 2.
De personeelsleden, bedoeld in artikel 7, die tot de proeftijd zijn toegelaten
in een ambt van inspecteur of tijdelijk aangesteld zijn, moeten dit ambt
opnemen op de door de Vlaamse Regering bepaalde datum die aan de inrichtende
macht wordt medegedeeld. Ze blijven titularis van het ambt waarin zij
vastbenoemd zijn en behouden de voordelen van hun benoeming. Voor deze periode
kunnen de personeelsleden ook worden vervangen.
§ 3.
De ambten van inspecteur worden toegewezen volgens de hieronder bepaalde
regels.
Onderafdeling 2. - Toelating tot de
proeftijd en benoeming in vast verband
Art. 22.
[Voor de toegang
tot een ambt van inspecteur wordt een proef georganiseerd.
Onverminderd de toepassing van artikel 7 moet de kandidaat om tot
de proef te worden toegelaten een dossier overleggen houdende zijn curriculum
vitae, met opgave van alle elementen waardoor hij zijn onderwijskundige
inzichten, agogische vaardigheden en vakdidactische deskundigheid heeft
uitgebreid en verdiept.
De Vlaamse Regering kan
desgevallend bijkomende diplomavereisten of specifieke relevante ervaring
bepalen.]
Decr.
van 7-7-2006
Art. 23.
[Voor de toegang
tot het ambt van adviseur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wordt een
proef georganiseerd.
Om tot de proef te worden
toegelaten moet de kandidaat een dossier overleggen houdende zijn curriculum
vitae, met opgave van alle elementen waardoor hij zijn onderwijskundige
inzichten heeft uitgebreid en verdiept.
De
Vlaamse Regering kan eventueel extra diploma-vereisten en extra relevante
ervaring vereisen.]
Decr.
van 7-7-2006
[Art. 23bis.
[[Voor de toegang
tot het ambt van navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wordt een
proef georganiseerd.
Om tot de proef te worden
toegelaten moet de kandidaat :
1° in het
bezit zijn van een diploma van doctor op proefschrift en ten minste drie jaar
ervaring hebben inzake onderwijskundige wetenschappelijke studieactiviteiten of
in het bezit zijn van een academisch diploma of een diploma van academisch
niveau en ten minste zes jaar ervaring hebben inzake onderwijskundige
wetenschappelijke studieactiviteiten;
2° een
dossier overleggen met zijn curriculum vitae, met opgave van alle elementen
waardoor hij zijn onderwijskundige inzichten heeft uitgebreid en verdiept.
De Vlaamse Regering kan eventueel extra
diplomavereisten en extra relevante ervaring bepalen.]]
]
Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr.
van 7-7-2006
Art. 24 en 25.
[...]
Decr.
van 7-7-2006
Art. 26.
Voor de
toepassing van de artikelen 24 en 25 worden als diensten beschouwd :
1° in het Gemeenschapsonderwijs : de door het
personeelslid gepresteerde of daarmee gelijkgestelde diensten waarvoor het door
de Vlaamse Gemeenschap een wedde of een wachtgeld kreeg uitbetaald;
2° in het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra : de door het personeelslid gepresteerde of daarmee
gelijkgestelde diensten waarvoor het door de Vlaamse Gemeenschap een
weddetoelage of wachtgeldtoelage kreeg uitbetaald;
3° in het universitair onderwijs : de diensten, en daarmee
gelijkgestelde, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het
academisch personeel zoals bedoeld in het decreet van 31 mei 1991 betreffende
de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
[4° in de hogescholen : de diensten en daarmee gelijkgestelde
diensten, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het
onderwijzend personeel zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994
betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 27.
De Vlaamse
Regering bepaalt de inhoud van de in de [artikelen 22, 23 en 23bis]²
bedoelde proeven, met dien verstande dat elke proef bestaat uit een
schriftelijk en een mondeling gedeelte.
[De
Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten op basis waarvan kandidaten kunnen
worden uitgesloten na het schriftelijke gedeelte.]¹
[ ]¹ Decr. 8-7-1996; [ ]²
Decr.
van 7-7-2006
Art. 28.
[De beoordeling
van de toelatingsvoorwaarden, van de proef en van het in de artikelen 22, 23 en
23bis bedoelde dossier geschiedt door een commissie, waarvan de Vlaamse
Regering de samenstelling en de werking bepaalt.]³
[De commissie stelt een lijst op van de geslaagde kandidaten in
volgorde van hun bekwaamheid. Zij legt deze lijst met inbegrip van een
motivatie voor aan de Vlaamse regering. De kandidaten op deze lijst komen
gedurende een periode van vier jaar te rekenen vanaf de datum van het afsluiten
van de werkzaamheden van de commissie, in aanmerking om voorgedragen te worden
voor de toelating tot de proeftijd. [[...]]
[[Wanneer binnen
de periode van vier jaar een nieuwe proef bedoeld in de artikelen 22, 23 en 27
voor een bepaald ambt wordt georganiseerd, hoort de commissie op hun
uitdrukkelijk verzoek de kandidaten van de nog binnen de voorziene periode van
vier jaar lopende lijst en rangschikt hen in de nieuwe lijst op basis van een
vergelijking van hun bekwaamheid, zoals vastgesteld tijdens de vorige proef. De
kandidaten van een nog lopende lijst, die aan de nieuwe proef wensen deel te
nemen kunnen op hun verzoek vrijgesteld worden van het schriftelijk gedeelte.
Kandidaten die op een lijst van geslaagde kandidaten voor een
bepaald ambt na het verstrijken van de periode van vier jaar nog voorkomen,
kunnen bij de eerstvolgende proef op hun uitdrukkelijk verzoek eenmalig
vrijgesteld worden van het schriftelijk gedeelte.]]
Bij vacatures die ontstaan na beëindiging van de
werkzaamheden van de commissie en binnen de in het derde lid vermelde periode,
draagt de bevoegde inspecteur-generaal of directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling in de volgorde van de hiervoor vermelde lijst en rekening
houdend met de pariteit, per vacature twee kandidaten voor.
Indien een kandidaat door de Vlaamse regering wordt toegelaten tot
de proeftijd, wordt deze kandidaat van de lijst geschrapt.]¹
[De termijn van vier jaar bedoeld in het tweede
lid, wordt opgeschort gedurende de periode dat een kandidaat tijdelijk is
aangesteld ter vervanging van een personeelslid dat binnen de inspectie een
ambt bij mandaat uitoefent.]²
[
]¹ Decr. 14-7-1998; [ ]² Decr.13-4-1999; [ ]³ Decr. 7-7-2006; [[
]] Decr.
van 15-7-2005
Art. 29.
De kandidaten
worden door de Vlaamse Regering tot de proeftijd toegelaten.
Een uittreksel uit het besluit houdende de toelating tot de
proeftijd wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Art. 30.
De proeftijd moet
één volledig en effectief te presteren jaar omvatten. De bevoegde
inspecteur-generaal wijst een stageleider aan onder de inspectieleden en
organiseert de proeftijd.
[Voor de tot de
proeftijd toegelaten adviseurs [[en navorsers]] van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling wijst de directeur van deze dienst een stageleider aan
onder de vast benoemde adviseurs [[en navorsers]] en organiseert de proeftijd.]
Decr. 28-4-1993; [[ ]]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 31.
[In de loop van de
laatste maand van de proeftijd levert het betrokken personeelslid een rapport
af dat, naargelang het geval, door de bevoegde inspecteur-generaal of door de
directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling en de stageleider wordt
geëvalueerd.
De beoordeling van de proeftijd
door de stageleider en, naargelang het geval, door de bevoegde
inspecteur-generaal of de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling,
geeft aanleiding tot een [[gezamenlijk]] verslag dat besloten wordt met een
gemotiveerd voorstel tot benoeming in vast verband of tot afdanking van het
betrokken personeelslid.
Dit verslag moet worden
medegedeeld aan de belanghebbende die het viseert en dateert. Hij bezorgt het
binnen zeven kalenderdagen terug aan de bevoegde inspecteur-generaal of aan de
directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.
Oordeelt hij dat het verslag niet gegrond is, dan maakt hij
hiervan melding in zijn visum. Dit verslag wordt bij het persoonlijk dossier
van het betrokken personeelslid gevoegd.]
Decr. 28-4-1993; [[ ]]
Decr.
van 8-7-1996
Art. 32.
De Vlaamse
Regering bepaalt de nadere regels en de procedure volgens welke het betrokken
personeelslid een bezwaarschrift kan indienen tegen het gemotiveerd voorstel
tot afdanking.
Art. 33.
Het personeelslid
dat de proeftijd heeft doorgemaakt, wordt door de Vlaamse Regering in vast
verband benoemd in het ambt van inspecteur, waarvoor hij zich kandidaat heeft
gesteld, indien hij het voorwerp uitmaakt van een gemotiveerd voorstel tot
benoeming in vast verband, zoals bedoeld in artikel 31.
Het personeelslid dat de proeftijd heeft doorgemaakt, wordt
eveneens in vast verband benoemd in het ambt van inspecteur waarvoor hij zich
kandidaat heeft gesteld, indien na toepassing van artikel 32 de Vlaamse
Regering met een met redenen omklede beslissing het voorstel tot afdanking
verwerpt.
Het personeelslid kan een einde maken
aan de proeftijd door vrijwillig ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst
een andere termijn wordt overeengekomen mag het personeelslid zijn dienst
slechts verlaten na een opzeggingstermijn van ten minste vijftien
kalenderdagen.
[Afdeling 5. - Toegang tot het ambt van
directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend
inspecteur, inspecteur-generaal basisonderwijs, inspecteur-generaal secundair
onderwijs en coördinerend inspecteur-generaal](Decr.
13-4-1999)
Art. 34.
[§ 1.
Elke nieuwe aanstelling in een vacante betrekking in de ambten van directeur
van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur,
inspecteur-generaal basisonderwijs, inspecteur-generaal secundair onderwijs en
van coördinerend inspecteur-generaal, wordt vanaf 1 mei 1999 toegewezen
bij mandaat.
Het mandaat heeft een onbepaalde
duur.
§ 2.
Prestaties geleverd tijdens een mandaat worden in aanmerking genomen voor de
dienstanciënniteit en de geldelijke anciënniteit van het
personeelslid.
Als een personeelslid zonder vaste
benoeming in het onderwijs, in de inspectie of in de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, aangesteld wordt bij mandaat, wordt dit zowel voor de
administratieve als geldelijke toestand als een tijdelijke aanstelling
beschouwd.
§ 3. Een
in de inspectie of in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling benoemd
personeelslid dat een mandaat opneemt, is gedurende vier opeenvolgende jaren
tijdelijk belast met een andere opdracht. Na een periode van vier jaar, kan het
ambt waarin het personeelslid vastbenoemd is, vacant worden
verklaard.
§ 4. Een
personeelslid dat belast is met een mandaat kan vrijwillig afzien van het
mandaat. Hij deelt dit per aangetekende brief mee aan de Vlaamse regering
tenminste zes maanden voor het neerleggen van het mandaat. In onderling overleg
kan van deze periode van zes maanden worden afgeweken.
§ 5. De
Vlaamse regering kan een einde maken aan het mandaat mits inachtname van een
opzeggingstermijn van zes maanden. Zij motiveert haar
beslissing.
§ 6. Bij
de beëindiging van het mandaat neemt het vastbenoemd personeelslid opnieuw
zijn ambt als inspecteur, adviseur of navorser op of wordt dit personeelslid
ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van
betrekking.
§ 7. Het
personeelslid dat voorafgaand aan het mandaat vastbenoemd is in de inspectie of
in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, en dat belast is met een mandaat in
een vacante betrekking in het ambt wordt op zijn verzoek vanaf de leeftijd van
55 jaar door de Vlaamse regering vastbenoemd in dit
ambt.
De vaste benoeming gaat steeds
in op de eerste dag van een maand volgend op de aanvraag bij de Vlaamse
regering.
§ 8. Een
vastbenoemd coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal of directeur bij
de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, kan door de Vlaamse regering worden
belast met een andere opdracht. Deze opdracht kan een ander ambt zijn binnen de
inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling of met een door de Vlaamse
regering te bepalen bijzondere opdracht.
Het personeelslid behoudt de wedde verbonden aan zijn vaste
benoeming. Het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd was, kan onmiddellijk
worden vacant verklaard.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 35.
[§ 1.
Om tot het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling,
coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal basisonderwijs,
inspecteur-generaal secundair onderwijs en coördinerend
inspecteur-generaal te worden toegelaten, moeten de kandidaten voldoen aan de
volgende voorwaarden :
1° vastbenoemd
inspecteur, adviseur of navorser zijn;
2° ten
minste drie jaar dienstanciënniteit hebben;
3° zich kandidaat hebben gesteld volgens de vorm en binnen de
termijn vermeld in het schrijven waarbij de vacature ter kennis werd gebracht.
De Vlaamse regering kan eventueel extra
diplomavereisten en extra [[relevante ervaring]] bepalen.
§ 2. In
afwijking van de bepalingen van § 1, en van artikel 7 kunnen de ambten
bedoeld in § 1, met uitzondering van het ambt van coördinerend
inspecteur, ook bij mandaat worden toegewezen aan een kandidaat extern aan de
inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling die voldoet aan de volgende
voorwaarden :
1° blijk geven van een zeer
grondig onderwijskundig inzicht;
2° gedurende
ten minste 10 jaar een leidinggevende functie hebben uitgeoefend;
3° ten minste 15 jaar [[relevante ervaring]]
hebben in het onderwijs bedoeld in artikel 5 ofwel ten minste 15 jaar nuttige
ervaring hebben deels in het onderwijs bedoeld in artikel 5 en deels met het
onderwijs bedoeld in artikel 5;
4° zich
kandidaat hebben gesteld volgens de vorm en binnen de termijn vermeld in het
schrijven waarbij de vacature hen ter kennis werd gebracht;
5° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie,
behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;
6° van goed gedrag zijn, zoals dat blijkt door een attest van
goed zedelijk gedrag dat niet langer dan drie maanden tevoren werd uitgereikt;
7° de burgerlijke en politieke rechten
genieten.
De extern geworven inspecteur-generaal
is een tijdelijk personeelslid.
De Vlaamse
regering kan eventueel extra diplomavereisten en extra [[relevante ervaring]]
bepalen.]
Decr.
13-4-1999; [[ ]] Decr.
van 22-6-2007
Art. 36. t.e.m. 38.
[...]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 39.
Voor het berekenen van
de in [ artikel 35] bedoelde dienstanciënniteit komen enkel in aanmerking
de diensten die door het personeelslid gepresteerd werden als lid van de
inspectie [of van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling] in welke hoedanigheid
ook.
Decr.
van 13-4-1999
Eveneens komen in aanmerking, de diensten die door het
personeelslid vóór zijn indiensttreding bij de inspectie
gepresteerd werden, in welke hoedanigheid ook, als lid van de inspectiedienst :
- van het gesubsidieerd kleuter- en lager
onderwijs bedoeld in artikel 79 van de wetten op het lager onderwijs,
gecoördineerd op 20 augustus 1957;
- bedoeld
in artikel 13 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van
de psycho-medisch-sociale centra;
- bedoeld in
artikel 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;
- bedoeld in het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende
vaststelling van het statuut en de organisatie van de rijksinspectie over de
rijks- en gesubsidieerde inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair
onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal.
Art. 40.
Voor het berekenen
van de duur van de diensten die voor de in [artikel 35] bedoelde
dienstanciënniteit in aanmerking komen, zijn de bepalingen van artikel 25,
2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7° van toepassing.
Decr.
van 13-4-1999
Art. 41.
De vacature van een
in artikel 34 bedoeld vacant ambt wordt bekendgemaakt overeenkomstig de door de
Vlaamse Regering bepaalde regels.
Art. 42.
[De toewijzing bij
mandaat in het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling,
coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal en coördinerend
inspecteur-generaal, gebeurt op voorstel van een commissie.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 43.
[Telkens als een
lijst van kandidaturen voor het ambt van directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal en
coördinerend inspecteur-generaal moet worden opgesteld, wordt een
commissie samengesteld.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 44.
De Vlaamse Regering
bepaalt de samenstelling en de werking van de in de artikelen 42 en 43 bedoelde
commissie, die verschillend kan zijn voor de vier ambten.
De bij naam aangewezen leden worden in het Belgisch Staatsblad
bekendgemaakt.
Art. 45.
De commissie wordt
bijgestaan door een secretaris die door de Vlaamse Regering wordt aangewezen
onder de personeelsleden van het [het beleidsdomein Onderwijs en Vorming ].
De secretaris neemt niet deel aan de
beraadslaging.
Decr.
van 22-6-2007
Art. 46.
De commissie draagt,
bij een met redenen omklede beslissing, twee kandidaten voor in volgorde van
hun bekwaamheid. De commissie beslist collegiaal. Bij staking van stemmen
beslist de voorzitter.
Art. 47.
[De toewijzing van
een mandaat of de benoeming in een ambt van directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal of
coördinerend inspecteur-generaal gebeurt door de Vlaamse regering.]
Decr.
van 13-4-1999
Afdeling 6. - Tijdelijke uitoefening van de
ambten bedoeld in artikel 20
Art. 48.
§ 1. Een
personeelslid kan door de Vlaamse Regering, op advies van de bevoegde
inspecteur-generaal, als tijdelijk personeelslid worden aangesteld in een ambt
van inspecteur of [coördinerend inspecteur] indien de titularis van het
ambt gedurende ten minste 98 dagen afwezig is.
Decr.
van 12-4-1999
§ 2. Een
personeelslid kan door de Vlaamse Regering, op advies van een daartoe
overeenkomstig artikel 44 samengestelde commissie, eveneens als tijdelijk
personeelslid worden aangesteld in het ambt van directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, en het ambt van inspecteur-generaal basisonderwijs,
inspecteur-generaal secundair onderwijs, [coördinerend]
inspecteur-generaal indien de titularis van het ambt gedurende ten minste 98
dagen afwezig
is.
Decr.
van 13-4-1999
§ 3. [Om
als tijdelijk inspecteur te worden aangesteld, draagt de bevoegde
inspecteur-generaal per vacature twee kandidaten voor van de in artikel 28
vermelde lijst, rekening houdend met de pariteit en de
volgorde.
Voor een tijdelijke toewijzing in het
ambt van coördinerend inspecteur, bij wijze van mandaat, zijn de
bepalingen van de artikelen 35, § 1, 4°, en 42 tot en met 46 niet van
toepassing.]
Decr.
van 13-4-1999
[§ 4. In
afwijking van artikel 34, eindigt het mandaat van de personeelsleden die
tijdelijk een ambt bij mandaat uitoefenen ter vervanging van een mandaathouder,
op het ogenblik dat de mandaathouder die titularis is van het mandaat, terug
het mandaat effectief
opneemt.]
Decr.
van 13-4-1999
[Afdeling 6bis. - De evaluatie
Onderafdeling 1. - De
evaluatie
Art. 48bis.
De Afdeling 6bis
is van toepassing op elk [[vast benoemd of tijdelijk]]² personeelslid dat
meer dan drie maanden per jaar effectief fungeert bij de diensten van de
inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.
Art. 48ter.
De evaluatie is
het beoordelen van het functioneren van een personeelslid in de huidige functie
ten opzichte van vooraf bepaalde verwachtingen.
De evaluatie gebeurt op basis van de functiebeschrijving en de
doelstellingen en is de appreciatie van het totaal functioneren van het
betrokken personeelslid.
Art. 48quater.
§
1. Deze verwachtingen worden bepaald bij het begin van de evaluatieperiode, nl.
tijdens de planning.
Daarbij zijn twee delen te
onderscheiden : de relatief permanente opdracht en de periodegebonden
doelstellingen.
De opdracht wordt vastgelegd in
een functiebeschrijving, die uit twee delen bestaat :
- de resultaatgebieden, dit zijn de taken die door het
personeelslid tot een goed einde moeten worden gebracht;
- de competenties, zijnde de bekwaamheden, vaardigheden en
kwaliteiten die het personeelslid nodig heeft om de in de resultaatgebieden
bedoelde taken naar behoren te kunnen uitoefenen.
Daarnaast kunnen jaarlijks doelstellingen worden afgesproken.
§ 2.
De functiebeschrijving en/of de doelstellingen worden bij een substantiële
wijziging van de opdracht of in onderling overleg
aangepast.
Art. 48quinquies.
Elke
functiebeschrijving en/of wijziging wordt opgemaakt in onderling overleg tussen
de evaluatoren en het betrokken personeelslid. Hetzelfde geldt voor de opmaak
van de doelstellingen.
Art. 48sexies.
In de loop van de
evaluatieperiode kan de geëvalueerde bij zijn evaluatoren terecht voor
opvolging en ondersteuning om de verwachte resultaten te behalen.
Art. 48septies.
De evaluatie
dient op een zorgvuldige wijze te gebeuren.
Een
opleiding tot evaluator is verplicht voor alle leden van de inspectie of de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling die met evaluatie belast zijn. Alleen de
evaluaties opgemaakt door personeelsleden die deze opleiding hebben gevolgd,
zijn geldig.
De evaluatoren worden
geëvalueerd op de kwaliteit van de evaluaties die zij opmaken.
Art. 48octies.
De evaluatie
verloopt zoals hierna bepaald :
1° De
functiehouder bereidt een zelfevaluatie voor.
2° Tijdens een evaluatiegesprek volgt de bespreking van alle
aspecten van het functioneren.
Dat gesprek wordt
gevoerd tussen de geëvalueerde die zijn zelfevaluatie naar voor brengt en
één evaluator. Op verzoek van de geëvalueerde of
één van zijn evaluatoren, heeft het evaluatiegesprek plaats met
twee evaluatoren.
3° De evaluatie wordt door
de evaluatoren in een gemotiveerd evaluatieverslag neergeschreven dat geen
eindconclusie bevat, tenzij in geval van de evaluatie "onvoldoende". Het
verslag wordt door beide evaluatoren ondertekend.
Art. 48novies.
Het betrokken
personeelslid ontvangt binnen de maand na het evaluatiegesprek het verslag en
heeft vanaf dat ogenblik vijftien kalenderdagen de tijd om dit verslag te
ondertekenen voor kennisname.
De
geëvalueerde kan zijn opmerkingen toevoegen aan het evaluatieverslag. In
dat geval wordt het verslag nogmaals ondertekend door de evaluatoren.
Art. 48decies.
Het originele
evaluatieverslag en de opmerkingen van het personeelslid worden bewaard in het
evaluatiedossier van het personeelslid. Het personeelslid ontvangt een
afschrift.
Het personeelslid kan op elk ogenblik
zijn evaluatiedossier inzien.
Art. 48undecies.
§
1. Een personeelslid van de inspectie of van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling dat er niet mee kan instemmen dat zijn beschrijvend
evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende", kan de zaak
binnen de vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend
evaluatieverslag aanhangig maken bij de raad van beroep, die is voorzien in
Afdeling 8 van dit decreet.
§ 2.
De raad van beroep hoort het betrokken personeelslid en kan de betrokken
evaluatoren horen en om uitleg vragen.
§ 3.
De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig
kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Indien er geen advies is
binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een
gunstig advies werd gegeven ten aanzien van het personeelslid dat het beroep
heeft ingesteld.
§ 4.
Het dossier wordt vervolgens binnen de vijftien kalenderdagen voorgelegd aan de
inspectieraad die bevoegd is voor de definitieve beslissing over het al dan
niet toekennen van de vermelding "onvoldoende". De als evaluator betrokken
inspecteur-generaal neemt in dat geval niet aan de beraadslaging
deel.
Terzelfdertijd wordt het advies aan de
verzoeker gestuurd.
De inspectieraad beslist
binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad;
zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.
Art. 48duodecies.
De
inspecteur-generaal, de [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal of de
directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling die er niet mee kan
instemmen dat zijn beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de
vermelding "onvoldoende", kan de zaak binnen de vijftien kalenderdagen na het
bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag aanhangig maken bij de Vlaamse
regering.
De Vlaamse regering kan de eerste
evaluator horen en om uitleg vragen. Als de Vlaamse minister bevoegd voor
onderwijs fungeert als tweede evaluator, neemt hij in dat geval niet aan de
beraadslaging deel.
De beslissing in beroep van
de Vlaamse regering is bindend.
De Vlaamse
regering beslist binnen dertig kalenderdagen; zoniet gaat men ervan uit dat er
een gunstige beslissing is.
Art. 48terdecies.
De gemotiveerde
beslissing in beroep wordt aan het evaluatiedossier van de geëvalueerde
toegevoegd.
Art. 48quaterdecies.
§
1. Het personeelslid dat als vastbenoemde fungeert bij de inspectie of bij de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling, wordt ontslagen wegens beroepsongeschiktheid
indien hij gedurende twee opeenvolgende jaren of drie keer tijdens de loopbaan
als lid van de inspectie of van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling de
evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen. Bij dit ontslag gelden dezelfde
opzeggingstermijnen en modaliteiten zoals bedoeld in artikel 56.
Het personeelslid dat als contractuele of als
tijdelijke fungeert bij de inspectie of bij de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, wordt ontslagen wanneer hij één evaluatie
"onvoldoende" heeft gekregen.
Het ontslag wordt
uitgesproken door de benoemende overheid.
§ 2.
Voor personeelsleden die door middel van een verlof of een
terbeschikkingstelling fungeren bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, heeft
de evaluatie "onvoldoende" de onmiddellijke beëindiging van het verlof of
de terbeschikkingstelling tot gevolg.
[[§ 3. Voor de
personeelsleden die een mandaat bekleden bij de inspectie of de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, heeft een definitieve evaluatie "onvoldoende" de
onmiddellijke beëindiging van het mandaat tot gevolg.]]¹
Art. 48quinquiesdecies.
De tweede
evaluator staat tijdens het volledige proces van planning, opvolging en
evaluatie in voor de kwaliteitsbewaking en het billijk verloop van de
evaluaties binnen zijn entiteit.
Onderafdeling 2. - De
evaluatieperiode
Art. 48sexiesdecies.
§
1. In principe gebeurt de evaluatie jaarlijks.
Elk personeelslid moet éénmaal per schooljaar
geëvalueerd worden in de eerste drie jaren van een loopbaan als
contractueel of als vastbenoemde bij de onderwijsinspectie of de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling.
De evaluatieperiode loopt
van 16 augustus tot en met 15 augustus.
Daarna
moet een personeelslid van de onderwijsinspectie of de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling minstens om de twee schooljaren geëvalueerd worden,
tenzij het personeelslid vraagt om twee opeenvolgende schooljaren
geëvalueerd te worden.
Wanneer een
personeelslid de evaluatie "onvoldoende" krijgt, moet het na één
jaar opnieuw geëvalueerd worden.
§ 2.
Bij wijze van overgangsmaatregel moet elk personeelslid het eerste jaar na de
inwerkingtreding van de evaluatie geëvalueerd worden, ongeacht de ervaring
binnen de loopbaan.
Art. 48septiesdecies.
§
1. De evaluatie over de afgelopen evaluatieperiode heeft plaats tussen 16
augustus en 15 september. Het beschrijvend evaluatieverslag dient uiterlijk op
15 oktober aan de geëvalueerde te worden bezorgd. De planning voor de
nieuwe evaluatieperiode dient eveneens op dat tijdstip te zijn gefinaliseerd.
§ 2.
De evaluatie gaat ook door indien tijdens de in § 1 vermelde periode
:
1° de geëvalueerde niet
beschikbaar is;
2° de te horen
personeelsleden bedoeld in artikel 48undecies en in artikel 48duodecies niet
bereikbaar zijn.
Onderafdeling 3. - Instanties bevoegd
voor het opmaken van de evaluatie
Art. 48duodevicies.
Alle
personeelsleden van de inspectie en van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling
worden geëvalueerd door minstens twee hiërarchisch meerderen. De
evaluatoren behoren tot minstens twee verschillende rangen.
Art. 48undevicies.
Als
hiërarchisch meerderen worden beschouwd : de [[coördinerende
inspecteurs]]¹, de inspecteurs-generaal, de [[coördinerend]]¹
inspecteur-generaal, de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling ten
overstaan van de onder hun gezag staande personeelsleden, daarnaast ook [[de
secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]]².
Daarnaast kunnen de inspecteurs-generaal, de
[[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal of de directeur van de Dienst
voor Onderwijsontwikkeling een personeelslid aanwijzen om gezag uit te oefenen
over een aantal personeelsleden met een lagere rang dan de zijne en in
uitzonderlijke gevallen over personeelsleden van zijn rang.
De aanwijzing als hiërarchische meerdere over personeelsleden
met dezelfde rang dient gemotiveerd te worden en ter bekrachtiging voorgelegd
te worden aan de inspectieraad.
De onmiddellijke
hiërarchische meerdere is de hiërarchische meerdere die het dichtst
in rang staat tot het onder zijn gezag staand personeel. Hij treedt op als
eerste evaluator.
Art. 48vicies.
De
[[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal en de directeur van de Dienst
voor Onderwijsontwikkeling worden geëvalueerd door [[de
secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]]² en door de
functioneel bevoegde Vlaamse minister.
De
inspecteurs-generaal worden geëvalueerd door de
[[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal en [[de secretaris-generaal van
het departement Onderwijs en Vorming]]².
Art. 48viciessemel.
De
[[coördinerend inspecteur]]¹ wordt geëvalueerd door de
functioneel bevoegde inspecteur-generaal en door de [[coördinerend]]¹
inspecteur-generaal.
Art. 48viciesbis.
De inspecteur
wordt geëvalueerd door de functioneel bevoegde [[coördinerend
inspecteur]]¹ en de functioneel bevoegde inspecteur-generaal. Bij
ontstentenis aan een functioneel bevoegde [[coördinerend
inspecteur]]¹, wordt zo mogelijk een hiërarchisch meerdere van
gelijke rang aangeduid binnen de groep van de inspecteurs die bevoegd zijn voor
een zelfde onderwijsniveau.
Art. 48viciester.
Onder voorbehoud van een functioneel verantwoorde aanwijzing van
een hiërarchische meerdere van gelijke rang, wordt de adviseur [[of
navorser]]¹ van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling geëvalueerd door
de directeur van de dienst en door de [[secretaris-generaal van het departement
Onderwijs en Vorming]]². Wanneer een hiërarchisch meerdere van
gelijke rang wordt aangewezen, treedt die op als eerste evaluator en de
directeur van de dienst als tweede evaluator.]
Decr.
14-7-1998; [[ ]]¹ Decr. 13-4-1999; [[ ]]² Decr.
van 22-6-2007
Afdeling 7. - De preventieve
schorsing
Art. 49.
De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere regelen inzake de preventieve schorsing.
De preventieve schorsing is enkel mogelijk indien het belang van
de dienst zulks vereist. De preventieve schorsing is een administratieve
maatregel uitgesproken door de Vlaamse Regering en mag behoudens bij
strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, niet meer dan
één jaar bedragen.
Het in het
eerste lid bedoelde besluit garandeert de recht van verdediging.
Afdeling 8. - Tuchtregeling
Onderafdeling 1. -
Tuchtstraffen
Art. 50.
§ 1.
In geval van tekortkoming aan hun plichten kunnen de personeelsleden
één van de volgende tuchtstraffen worden opgelegd :
1° de blaam;
2° de afhouding van de wedde;
3° de schorsing bij tuchtmaatregel;
4° de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;
5° de afdanking.
§ 2.
Een tuchtmaatregel is definitief ofwel na het verstrijken van de termjn bedoeld
in artikel 64, ofwel nadat een definitieve beslissing is genomen na uitputting
van de procedure, voorzien in onderafdeling
3.
Art. 51.
§ 1.
[ Voor de inspecteurs basisonderwijs en secundair onderwijs en voor de
coördinerende inspecteurs worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de
functioneel bevoegde inspecteur-generaal basisonderwijs of secundair onderwijs.
Voor de inspecteurs kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en centra worden alle
tuchtstraffen voorgesteld door de coördinerend inspecteur-generaal. Voor
de personeelsleden van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, met uitzondering
van de directeur, worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de directeur van
de Dienst voor Onderwijsontwikkeling. De tuchtstraffen worden door de Vlaamse
regering uitgesproken. In beroep worden ze eveneens opgelegd door de Vlaamse
regering, na de door haar voorziene procedure te hebben gevolgd.]
Decr.
van 13-4-1999
§ 2.
Voor de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, de
inspecteurs-generaal worden alle tuchtstraffen voorgesteld door [de
secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]. De tuchtstraffen
worden door de Vlaamse Regering uitgesproken. In beroep worden ze eveneens
opgelegd door de Vlaamse Regering na de door haar voorziene procedure te hebben
gevolgd.
Decr.
van 22-6-2007
Art. 52.
Afhouding van de
wedde wordt toegepast gedurende ten minste een maand en ten hoogste twaalf
maanden en mag niet meer dan een vijfde van de laatste bruto-activiteitswedde
of het laatste bruto-wachtgeld bedragen.
Art. 53.
De schorsing bij
tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het
personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd maar blijft in de administratieve
stand waarin het zich bevond op de dag vóór de schorsing. De
schorsing heeft de halvering van de laatste bruto-activiteitswedde of het
laatste bruto-wachtgeld voor gevolg.
Art. 54.
De
terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één
jaar duren en niet langer dan twee jaar.
Het
personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en ontvangt een wachtgeld ten
bedrage van de helft van de laatste bruto-activiteitswedde of het laatste
bruto-wachtgeld.
Art. 55.
De afhouding of
de halvering van de wedde of van het wachtgeld of de toekenning van een
wachtgeld mag niet voor gevolg hebben dat de wedde of het wachtgeld van het
personeelslid verminderd wordt tot een bedrag, lager dan het netto-belastbaar
bedrag van de werkloosheidsuitkering, waarop de betrokkene recht zou hebben,
indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van
werknemers.
Art. 56.
In geval van
afdanking bij tuchtmaatregel wordt het personeelslid definitief uit zijn ambt
verwijderd, na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld
afhankelijk van het aantal arbeidsdagen, die krachtens de
werkloosheidsreglementering en de ziekte- en invaliditeitsverzekering zijn
vereist om aanspraak te kunnen maken op werkloosheidsuitkering.
Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het
personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en wordt het door de
Vlaamse Regering met een opdracht belast. Het geniet de bruto-activiteitswedde
of het brutowachtgeld verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was.
Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk
afstand doen van die opzeggingstermijn.
Art. 57.
De Vlaamse
Regering bepaalt de nadere regelen inzake de uitoefening van de tuchtmacht,
alsmede de toepasselijke procedure. Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben
over een periode vóór de tuchtuitspraak.
Het hiervoor bedoelde besluit garandeert de rechten van
verdediging.
Onderafdeling 2. - Doorhaling van de
tuchtstraffen
Art. 58.
§
1. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt, de afdanking uitgezonderd, van
rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
- één jaar voor de blaam;
- drie jaar voor de afhouding van de wedde;
- vijf jaar voor de tuchtschorsing;
-
zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij
tuchtmaatregel.
De periode loopt
vanaf de datum van de tuchtuitspraak.
§ 2.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de doorhaling tot gevolg
dat met de doorgehaalde tuchtstraf, geen rekening meer mag worden gehouden
inzonderheid bij de aanspraken van het personeelslid op een ander ambt. De
doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier
verwijderd.
Onderafdeling 3. - De raad van
beroep
Art. 59.
Bij het
[departement Onderwijs en Vorming] wordt een raad van beroep ingesteld, bevoegd
voor het personeel waarop dit hoofdstuk van toepassing is.
Decr.
van 22-6-2007
Art. 60.
De raad van beroep
heeft tot opdracht kennis te nemen van de beroepen inzake tuchtstraffen. Tevens
neemt hij kennis van andere maatregelen of voorstellen waartegen bij die raad
kan worden opgekomen bij toepassing van dit decreet of van de besluiten
getroffen bij de uitvoering ervan.
Art. 61.
§
1. De raad van beroep is samengesteld uit een voorzitter, leden waarvan het
aantal wordt bepaald uitgaande van het aantal representatieve vakorganisaties
die zitting hebben in het sectorcomité X en een secretaris;
laatstgenoemde is niet stemgerechtigd.
§ 2.
Het aantal leden is gelijk aan viermaal het aantal vakorganisaties die zitting
hebben in bedoeld sectorcomité X.
Art. 62.
§
1. De Vlaamse Regering wijst voor de raad van beroep aan :
- een voorzitter en twee plaatsvervangende
voorzitters;
- leden, van wie de ene helft
rechtstreeks door de Vlaamse Regering wordt aangewezen onder de leden van de
inspectie en de andere helft uit twee lijsten van twee kandidaten, voorgedragen
door elk van de representatieve vakorganisaties die zitting hebben in voormeld
sectorcomité X;
- onder dezelfde
voorwaarden, twee plaatsvervangers per effectief lid.
§ 2.
De Vlaamse Regering wijst een secretaris en twee plaatsvervangende
secretarissen aan onder de personeelsleden van het [departement Onderwijs en
Vorming]² die behoren tot [niveau
A]¹.
[ ]¹ Decr.
13-4-1999; [ ]² Decr.
van 22-6-2007
Art. 63.
§ 1.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden worden aangesteld
voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
De plaatsvervanger van een lid voltooit het mandaat van degene die
hij vervangt.
§ 2.
Elk van de effectieve leden en van de plaatsvervangers moet ten minste 35 jaar
zijn en tenminste vijf jaar dienstanciënniteit
hebben.
§ 3.
Het mandaat van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden is
onbezoldigd. Op hun verzoek worden vergoedingen voor reis- en verblijfkosten
toegekend volgens de ter zake geldende reglementering van toepassing op de
personeelsleden van de diensten van de Vlaamse Regering.
§ 4.
De samenstelling van de raad van beroep wordt gepubliceerd in het Belgisch
Staatsblad.
Art. 64.
De Vlaamse
Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de samenstelling en de werkwijze
van de raad van beroep, de procedure en de redenen tot wraking. De termijn voor
instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Behalve bij afdanking
heeft het beroep geen schorsende werking.
Afdeling 9. - Administratieve
standen
Onderafdeling 1. - Algemene
bepalingen
Art. 65.
De administratieve
standen waarin een personeelslid zich geheel of gedeeltelijk kan bevinden zijn
:
1° dienstactiviteit
2° non-activiteit
3°
terbeschikkingstelling.
Art. 66.
Een personeelslid
wordt, voor de vaststelling van zijn administratieve stand, altijd geacht zich
in dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het
van rechtswege of bij beslissing van de Vlaamse Regering in een andere
administratieve stand plaatst.
Onderafdeling 2. -
Dienstactiviteit
Art. 67.
Behoudens
uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in dienstactiviteit
recht op wedde en op verhoging van wedde. [Hij kan aanspraak maken op een ambt
van directeur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, van coördinerend
inspecteur, van inspecteur-generaal of van coördinerend
inspecteur-generaal.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 68.
Het personeelslid
krijgt onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden verlof,
gelijkgesteld met dienstactiviteit.
In afwachting
van de uitvaardiging van deze verlofstelsels door de Vlaamse Regering gelden
voor de personeelsleden de bepalingen die van toepassing zijn op de
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.
De
Vlaamse Regering bepaalt tevens de prestatieregeling van de personeelsleden.
Onderafdeling 3. -
Non-activiteit
Art. 69.
Behoudens
uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in de stand
non-activiteit geen recht op wedde.
[Het
personeelslid kan alleen onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden
aanspraak maken op een weddeverhoging en op een ambt van directeur bij de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling, van coördinerend inspecteur, van
inspecteur-generaal of van coördinerend inspecteur-generaal.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 70.
Niemand kan
volledig in de stand non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van
de maand, waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en dertig
dienstjaren telt, die in aanmerking komen voor de berekening van het
rustpensioen.
Art. 71.
Onder de door de
Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden is het personeelslid in de stand
non-activiteit :
1° wanneer het in vredestijd
sommige militaire prestaties vervult of voor de civiele bescherming of voor
taken van openbaar nut wordt aangewezen op grond van de wetten houdende het
statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
2° wanneer een afwezigheid van lange duur
gewettigd door familiale redenen wordt toegestaan;
3° wanneer het personeelslid afwezig is op grond van een
machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke
aangelegenheid uit te oefenen, in dit geval is het personeelslid in
non-activiteit voor de niet-uitgeoefende prestaties.
In afwachting dat de Vlaamse Regering de hiervoor bedoelde
voorwaarden vastlegt gelden voor de personeelsleden de bepalingen die van
toepassing zijn op de personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.
Art. 72.
Ongewettigde
afwezigheid plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit,
onverminderd de tuchtstraf die eraan kan worden verbonden.
Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het
personeelslid zijn aanspraak op verhoging van wedde en op een ander ambt niet
doen gelden.
Onderafdeling 4. - Algemene bepalingen
inzake de terbeschikkingstelling
Art. 73.
Onverminderd het
bepaalde in artikel 54 betreffende de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel
kan het personeelslid, onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden,
zonder opzegging ter beschikking worden gesteld :
1° wegens ontstentenis van betrekking, onverminderd het
bepaalde in onderafdeling 5;
2° wegens
bijzondere opdracht;
3° wegens ziekte of
gebrekkigheid;
4° wegens persoonlijke
aangelegenheden;
5° wegens ambtsontheffing in
het belang van de dienst;
6° wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
Een personeelslid ter beschikking gesteld om de onder 1°,
2° of 3° vermelde redenen, kan zijn aanspraak op een ander ambt en
gedurende twee jaar op verhoging van wedde laten gelden.
In
afwachting dat de Vlaamse Regering bedoelde voorwaarden bekrachtigt gelden voor
de personeelsleden de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden
van het Gemeenschapsonderwijs.
Art. 74.
Niemand kan ter
beschikking gesteld of gehouden worden na het einde van de maand waarin hij de
leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en dertig dienstjaren telt die in
aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.
Art. 75.
De Vlaamse
Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden ter beschikking
gesteld worden om de redenen vermeld in artikel 73, 1° 2°, 3°,
5° en 6°.
Het wachtgeld, de toelagen en
de vergoedingen die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn
onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de
personeelsleden in dienstactiviteit.
Onderafdeling 5. -
Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en
wedertewerkstelling
Art. 76.
Onder de door de
Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden en binnen de grenzen die zij vastlegt, is
de bij deze onderafdeling ingestelde regeling toepasselijk op de leden van de
inspectie en de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, die vast benoemd zijn.
Art. 77.
§
1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 76, kunnen ter beschikking gesteld
worden wegens volledige ontstentenis van betrekking als gevolg van :
- de vaststelling of een wijziging van de
personeelsformatie;
- een wijziging in de
onderwijsorganisatie;
- een beslissing van de
pensioencommissie van de administratieve gezondheidsdienst waarbij het
personeelslid definitief ongeschikt verklaard wordt om op normale en
regelmatige wijze zijn ambt uit te oefenen, doch geschikt bevonden wordt om
tewerkgesteld te worden onder bepaalde voorwaarden;
[- het beëindigen van een mandaat en het opnieuw
opnemen van een ambt van inspecteur, adviseur of navorser.]
Decr.
van 13-4-1999
§ 2.
De terbeschikkingstelling wordt opgelegd overeenkomstig de door de Vlaamse
Regering te bepalen regels en mits de door haar vastgestelde voorwaarden zijn
vervuld.
Art. 78.
§
1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 86, § 2, die ter beschikking
worden gesteld wegens volledige ontstentenis van betrekking, behouden het
voordeel van artikel 86, § 3.
§ 2.
De personeelsleden, bedoeld in artikel 76, aangeworven op 1 september 1991 of
een latere datum, die ter beschikking worden gesteld wegens volledige
ontstentenis van betrekking, krijgen onder de door de Vlaamse Regering te
bepalen voorwaarden een wachtgeld.
Art. 79.
De Vlaamse
Regering moet, onder de door haar te bepalen voorwaarden, voor reaffectatie en
wedertewerkstelling, een beroep doen op personeelsleden die ter beschikking
zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
De Vlaamse Regering bepaalt wat dient te worden verstaan onder
reaffectatie en wedertewerkstelling.
Art. 80.
Het ter
beschikking gestelde personeelslid dat een tewerkstelling aanvaardt in een
begeleidingsdienst of instelling ingericht of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap, met toepassing van artikel 59bis, § 2, van de Grondwet of in
de Dienst voor Onderwijsontwikkeling behoudt het recht op reaffectatie zoals
bedoeld in artikel 79.
Indien aan die
tewerkstelling een lagere wedde is verbonden, kan de betrokkene tijdens deze
tewerkstellingsperiode aanspraak maken op de wedde verbonden aan het ambt
waarvoor de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking werd
uitgesproken.
Art. 81.
§ 1.
Het personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van
betrekking is verplicht, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen
voorwaarden, de betrekking waarin het gereaffecteerd of wedertewerkgesteld
wordt, te aanvaarden.
§ 2.
Indien een personeelslid als bedoeld in § 1 zonder geldige reden de
toegewezen betrekking niet op de door de Vlaamse Regering vast te stellen datum
opneemt, verliest dit personeelslid het voordeel van de bepalingen van artikel
78.
De Vlaamse Regering bepaalt wat dient te
worden verstaan onder geldige reden.
§ 3.
Elk personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking
dat niet bedoeld is in § 1 en § 2 en het voordeel bekomt van artikel
78 blijft ter beschikking van de Vlaamse Regering voor het uitoefenen van
gelijkwaardige taken die door haar worden bepaald.
Onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden behouden
de personeelsleden het voordeel van artikel 78 indien zij een tewerkstelling
aanvaarden in een dienst van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, in
een andere openbare dienst, in een privaatrechtelijke instelling of
onderneming.
Afdeling 10. - Definitieve
ambtsneerlegging
Art. 82.
§ 1.
Voor zover niet anders is bepaald, worden de personeelsleden die een proeftijd
vervullen en de vast benoemde personeelsleden ambtshalve en zonder opzegging
uit hun ambt ontslagen :
1° indien zij niet
regelmatig tot de proeftijd werden toegelaten of vast benoemd werden;
2° indien zij niet meer voldoen aan
één van de volgende voorwaarden :
a) onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Gemeenschap,
behoudens door de Vlaamse Regering te verlenen vrijstelling;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) voldoen aan de dienstplichtwetten;
3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder
geldige redenen, behoudens overmacht, hun dienst niet hervatten en gedurende
een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;
4° indien zij zonder geldige redenen hun
betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien
kalenderdagen afwezig blijven;
5° indien zij,
na terugroeping in actieve dienst, zonder geldige redenen, weigeren de hun door
de Vlaamse Regering aangewezen betrekking te bekleden;
6° indien zij zich bevinden in een van de gevallen waarin de
toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten, de ambtsneerlegging
ten gevolge heeft;
7° indien is vastgesteld
dat zij wegens een overeenkomstig de wet, het decreet of een reglement erkende
blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren
te vervullen.
§ 2. Bij
ontslag van ambtswege van een vast benoemd personeelslid op grond van § 1,
1°, wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de
periode die nodig is om de voordelen van de sociale zekerheid en
werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Tijdens die opzeggingstermijn
wordt het personeelslid beschouwd als zijnde tijdelijk aangesteld in zijn
ambt.
Tijdens de opzeggingstermijn geniet het
personeelslid de bruto-activiteitswedde verbonden aan het ambt waarin het vast
benoemd was.
Gedurende de opzeggingstermijn kan
het personeelslid door de Vlaamse Regering belast worden met een andere
opdracht en kan het in zijn ambt worden vervangen.
[§ 3.
Voor zover niet anders is bepaald, worden de personeelsleden die tijdelijk zijn
aangesteld ambtshalve en zonder opzegging uit hun ambt ontslagen
:
1° bij de terugkeer van de titularis van de
betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;
2° op het ogenblik dat de betrekking van het
tijdelijk aangesteld personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan
een vastbenoemd personeelslid;
3° door
toepassing van de reglementering op de terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling;
4° op het ogenblik dat het tijdelijk
personeelslid vast wordt benoemd in deze betrekking;
5° [[als het personeelslid een definitieve evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen;]]
6° bij de inruststelling wegens het bereiken van de
leeftijdsgrens;
7° door afschaffing van de
betrekking;
8° indien zij niet meer voldoen
aan één van de volgende voorwaarden :
a) onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn,
behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) de verplichtingen van de dienstplichtwetten nakomen;
9° indien zij na een geoorloofde afwezigheid, zonder
geldige redenen behoudens overmacht, hun dienst niet hervatten en gedurende een
ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;
10° indien zij zonder geldige redenen hun
betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien
kalenderdagen afwezig blijven;
11° indien zij
zich bevinden in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en
van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
12° indien is vastgesteld dat zij wegens een overeenkomstig de
wet, het decreet of een reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet
meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen;
13° vanaf het ogenblik waarop hun onregelmatige tijdelijke
aanstelling wordt ingetrokken.]
Decr. 13-4-1999; [[ ]]
Decr.
van 13-7-2007
Art. 83.
De Vlaamse Regering
brengt de gemotiveerde beslissing tot ambtshalve ontslag bij toepassing van
artikel 82 ter kennis van het personeelslid bij een ter post aangetekende
brief.
Art. 84.
[Voorzover niet
anders is bepaald, geven voor de vast benoemde en tijdelijke personeelsleden
eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging of tot beëindiging
van de tijdelijke aanstelling :]
Decr.
van 13-4-1999
1° het vrijwillig ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst
een andere termijn wordt overeengekomen mag het personeelslid zijn dienst
slechts verlaten met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste
vijftien kalenderdagen;
2° de pensionering
wegens het bereiken van de leeftijdsgrens of blijvende
arbeidsondergeschiktheid;
3° de afdanking als
gevolg van een tuchtmaatregel.
Afdeling 11. -
Bezoldigingsregeling
Art. 85.
[§ 1. ]
De Vlaamse Regering bepaalt het geldelijk statuut van de leden van de
inspectie.
In afwachting hiervan
blijven het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling
van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van
het Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter uitvoering ervan genomen
bepalingen van toepassing.
Decr.
van 25-6-1992
[§ 2.
Onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden kan aan de leden van
de inspectie en aan de personeelsleden van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling
die tot de proeftijd zijn toegelaten of vastbenoemd zijn een al dan niet
forfaitaire vergoeding toegekend worden om de reis-, verblijfs- en
werkingskosten te dekken die verbonden zijn aan de uitoefening van hun
ambt.
§ 3. In
afwijking van § 2, kan de Vlaamse Regering voor de leden van de inspectie
die overeenkomstig artikel 81, § 3, belast worden met gelijkwaardige
taken, een bijkomende vergoeding toekennen, die op dezelfde wijze vastgesteld
wordt als voor de personeelsleden, bedoeld in artikel 9, § 2, laatste
lid.]
Decr.
van 25-6-1992
Afdeling 12. - Overdracht van personeelsleden
naar de inspectie of naar de pedagogische begeleidingsdiensten
Art. 86.
[§ 1. De
vast benoemde leden van de inspectiedienst :
-
van het gesubsidieerd kleuter- en lager onderwijs, bedoeld in artikel 79 van de
wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus
1957;
- bedoeld in artikel 13 van het koninklijk
besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale
centra;
- bedoeld in artikel 1, eerste lid,
3°, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden
van het Rijksonderwijs;
- bedoeld in het
koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende vaststelling van het statuut en
de organisatie van de rijksinspectie over de rijks- en gesubsidieerde
inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair onderwijs met het Nederlands
als onderwijstaal gaan op 1 september 1991, op hun verzoek en met instemming
van respectievelijk de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of de
inrichtende macht zoals bedoeld in artikel 93, § 1, in dezelfde
administratieve toestand als die waarin zij zich bevinden op 31 augustus 1991,
over naar een pedagogische begeleidingsdienst bedoeld in § 3 van artikel
55 van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad
voor het Gemeenschapsonderwijs en in artikel 87 van dit
decreet.
Dit verzoek moet samen met de toestemming
van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of van de voormelde
inrichtende macht uiterlijk op 1 augustus 1991 aan de Vlaamse regering
schriftelijk worden gericht.
§ 2. De
in § 1 bedoelde personeelsleden die niet overgaan naar de
begeleidingsdiensten gaan ambtshalve, in dezelfde administratieve toestand als
die waarin zij zich op 31 augustus 1991 bevinden over naar de inspectie in een
overeenstemmend ambt.
De Vlaamse regering bepaalt
wat als overeenstemmend ambt wordt beschouwd.
§ 3. De
in § 1 en § 2 bedoelde personeelsleden behouden ten minste de [[wedde
en de geldelijke]], dienst- en ambtsanciënniteit die zij zouden hebben
verkregen indien zij in hun dienst van herkomst hun ambt waren blijven
uitoefenen.
§ 4.
Onverminderd § 2 van artikel 8 worden bij de uitvoering van artikel 8 van
dit decreet de in § 1 bedoelde personeelsleden die niet worden
overgedragen aan de pedagogische begeleidingsdiensten, prioritair in de
personeelsformatie van de inspectie opgenomen.
In
het secundair onderwijs zal deze prioriteit van toepassing zijn op de grote
indelingen in groepen van vakgebieden en op de verdere onderverdelingen in
subgroepen en disciplines. Deze prioriteit geldt niet wanneer ze in strijd is
met de toepassing van de pariteitsregel, bepaald in hetzelfde artikel.]
Decr. 15-12-1993; [[ ]]
Decr.
van 14-7-1998
[§ 5. De
in § 1 bedoelde personeelsleden die sedert 31 augustus 1991
wedertewerkgesteld werden bij de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs
en sedertdien ononderbroken in die hoedanigheid in dienst zijn gebleven, worden
definitief als pedagogisch adviseur toegewezen aan de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs.
Deze toewijzing impliceert
een tijdelijke uitbreiding van de personeelsformatie, zoals bedoeld in artikel
89, § 1, van dit decreet. Wanneer de betrokken personeelsleden hun ambt
neerleggen, is geen vervanging mogelijk.
De in
§ 1 bedoelde personeelsleden die weder tewerkgesteld werden bij de
onderwijsinspectie of bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, worden
definitief als inspecteur of adviseur toegevoegd aan de onderwijsinspectie of
de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.
De
uitbreiding van de personeelsformatie van de onderwijsinspectie of van de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling, die hiervan het gevolg is, vervalt wanneer
deze personeelsleden hun ambt neerleggen of gereaffecteerd worden in een vacant
ambt.]
Decr.
van 14-7-1998
TITEL III. - Pedagogische
begeleidingsdiensten
HOOFDSTUK I. - Algemene
bepalingen
Art. 87.
[§ 1. In
het gesubsidieerd officieel onderwijs en de gesubsidieerde officiële
centra worden de pedagogische begeleidingsdiensten georganiseerd door
verenigingen zonder winstoogmerk of intercommunales en in het gesubsidieerd
vrij onderwijs en in de gesubsidieerde vrije centra door verenigingen zonder
winstoogmerk.
Die verenigingen zonder
winstoogmerk en de intercommunales worden opgericht door de representatieve
groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs en van de
gesubsidieerde centra. Per representatieve groepering van inrichtende machten
wordt één pedagogische begeleidingsdienst in de toelageregeling
opgenomen.
§ 2.
Onverminderd artikel 33, § 1, 6° van het bijzonder decreet van 14 juli
1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, wordt in het gemeenschapsonderwijs
door de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs een pedagogische begeleidingsdienst
opgericht.]
Decr.
van 13-4-1999
Art. 88.
[§ 1.
]¹ De pedagogische begeleidingsdiensten, zoals bepaald in artikel 87
[...]² worden belast met de volgende opdrachten :
- de externe ondersteuning van de betrokken onderwijsinstellingen
volgens het eigen pedagogisch concept, onder meer bij het opstellen van het
schoolwerkplan;
- het ontwikkelen van initiatieven
ter bevordering van de onderwijskwaliteit van de betrokken
instellingen;
- het stimuleren van initiatieven
ter versterking van de beroepsbekwaamheid van de personeelsleden uit de
betrokken instellingen;
- het opstellen van een
jaarlijks begeleidingsplan;
- het opstellen van
een jaarverslag van de activiteiten.
[
]¹ Decr. 15-12-1993; [ ]² Decr.
van 13-4-1999
[§ 2. De
pedagogische begeleidingsdiensten leggen aan de Vlaamse regering de regels ter
bekrachtiging voor die tegenover de onderwijsinstellingen en de personeelsleden
gehanteerd worden bij het uitvoeren van de in § 1, eerste, tweede en derde
streepje vermelde opdrachten.
§ 3. Bij het
niet uitvoeren van de in § 1 vermelde opdrachten of bij het niet uitvoeren
van de verplichting, vermeld in § 2, worden de werkingstoelagen, vermeld
in artikel 92, § 1, 1° ingehouden voor de duur van het schooljaar of
de schooljaren waarin deze verplichtingen niet nageleefd
werden.]
Decr.
van 15-12-1993
HOOFDSTUK II. - Normering
Art. 89.
[§ 1. De
personeelsformatie van de begeleidingsdiensten wordt per vereniging zonder
winstoogmerk of intercommunale en voor het Gemeenschapsonderwijs, per
schooljaar vastgesteld, afzonderlijk voor :
1° het basisonderwijs;
2° het
secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds
kunstonderwijs;
3° de centra.
De berekening gebeurt op basis van het aantal organieke
betrekkingen vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de
onderwijsinstellingen en centra bedoeld in het eerste lid.
Het aantal organieke betrekkingen van een onderwijsinstelling of
van een centrum voor leerlingenbegeleiding is gelijk aan het geheel van
organieke betrekkingen, omgerekend in voltijdse eenheden, waarop deze
onderwijsinstelling of dit centrum recht heeft bij toepassing van de bestaande
reglementering voor de personeelscategorieën bedoeld in :
- artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het personeel van de pedagogische
begeleidingsdienst en het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel;
- artikel 4, § 1, van het decreet van 27
maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor
leerlingenbegeleiding.
[[Per 425]] aldus bekomen
betrekkingen wordt in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur
voorzien. Bijkomend wordt per vereniging zonder winstoogmerk of intercommunale
en voor het gemeenschapsonderwijs in een halftijdse betrekking van pedagogisch
adviseur voor de centra voor leerlingenbegeleiding voorzien.
§ 2. Maximum
drie vierde van de overeenkomstig § 1, eerste en derde lid, vastgestelde
personeelsformatie van elke begeleidingsdienst kan worden ingenomen door
personeelsleden die vast benoemd zijn in een betrekking van pedagogisch
adviseur.
§ 3.
[[Indien een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft op 10 voltijdse of 20
halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur kunnen één
voltijdse of twee halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur worden
omgezet in één voltijdse betrekking of twee halftijdse
betrekkingen van adviseur-coördinator. Per bijkomende schijf van 35
voltijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een begeleidingsdienst
recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in een
bijkomende voltijdse of twee halftijdse betrekkingen van
adviseurcoördinator.]]
§ 4. Personeelsleden die op 30 juni
2002 :
1° ten minste zes jaar zijn aangesteld in een
betrekking van pedagogisch adviseur; en
2° ten minste de
leeftijd van 58 jaar hebben bereikt worden onverminderd gestelde
benoemingspercentages ambtshalve vast benoemd in de zin van het decreet van 27
maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs, respectievelijk van het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
Het aantal overeenkomstig het eerste lid ambtshalve benoemde
personeelsleden wordt niet in rekening gebracht voor de berekening van het in
§ 2 bedoelde percentage voor wat betreft de benoemingen op 1 januari 2003,
evenals de toelating tot de proeftijd op diezelfde datum en de eventueel
daaruit voortvloeiende
benoemingen.]
Decr.
14-2-2003; [[ ]] Decr.
van 22-6-2007
HOOFDSTUK III. - [Personeelsleden met een verlof
wegens bijzondere opdracht in de pedagogische begeleidingsdiensten en
nascholing]
Decr.
van 14-2-2003
Art. 90.
[In het
gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en centra en het
gesubsidieerd vrij onderwijs en centra kan aan de personeelsleden een verlof
wegens bijzondere opdracht toegekend worden. Het verlof geldt voor een
begeleidingsopdracht in de respectievelijke begeleidingsdiensten en voor
opdrachten van nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs en van de
representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd
onderwijs.
Dit verlof wegens bijzondere opdracht
kan worden uitgeoefend in [[150,5 voltijdse betrekkingen]].
Deze betrekkingen worden verdeeld over de verenigingen zonder
winstoogmerk, de intercommunales en het gemeenschapsonderwijs a rato van het
aandeel dat elk van deze rechtspersonen vertegenwoordigt in het totaal aantal
organieke betrekkingen, vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande
schooljaar in de onderwijsinstellingen voor basisonderwijs, secundair
onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en in de centra.
Het aantal organieke betrekkingen wordt berekend
op de wijze bedoeld in artikel 89, § 1, derde lid.]
Decr. 14-2-2003; [[ ]] Decr.
van 4-7-2008
Art. 91.
[...]
Decr.
van 14-2-2003
HOOFDSTUK IV. - Financiering
Art. 92.
§ 1.
[Behoudens de betaling van de wedde en weddetoelagen toegekend aan de
pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren, wordt in de begroting
van de diensten van de Vlaamse Regering jaarlijks een krediet ingeschreven dat
aangewend wordt voor de organisatie en de werking van de pedagogische
begeleidingsdiensten [[die op basis van artikel 89, § 1, een eigen
personeelsformatie hebben,]] dat als volgt wordt verdeeld] :
Decr. 28-4-1993; [[ ]]
Decr.
van 13-4-1999
1° een forfaitair bedrag [van 1.487,00 euro per halftijdse
betrekking] zoals voorzien in artikel 89, § 1;
Decr.
van 22-6-2007
2° een bedrag [van 1.313.836,00 euro] gelijk te verdelen
tussen het gesubsidieerd vrij onderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs
en het Gemeenschapsonderwijs.
Decr.
van 22-6-2007
De bedragen toegekend respectievelijk aan het gesubsidieerd vrij
onderwijs en aan het gesubsideerd officieel onderwijs worden tussen de
verenigingen zonder wingstoogmerk en de intercommunales verdeeld naar rato van
het aantal organieke betrekkingen bedoeld in artikel 89, § 3.
[...]
Decr.
van 13-4-1999
§ 2. [De
pedagogische begeleidingsdiensten, die met toepassing van artikel 89, § 1,
geen eigen personeelsformatie hebben, ontvangen een forfaitaire toelage [[van
111,50 euro]]¹ per organieke betrekking in het basis- en secundair
onderwijs. Het aantal organieke betrekkingen wordt vastgesteld overeenkomstig
[[artikel 89, § 1, derde
lid]].]
Decr. 13-4-1999;
[[ ]]¹ Decr. 22-6-2007; [[ ]]² Decr.
van 4-7-2008
[§ 2bis. De pedagogische
begeleidingsdiensten ontvangen 69.420 euro aan aanvullende werkingsmiddelen
voor het ondersteunen van het gelijke onderwijskansenbeleid. Deze aanvullende
werkingsmiddelen worden verdeeld over de pedagogische begeleidingsdiensten naar
rato van het aantal organieke betrekkingen in het basis- en secundair onderwijs
en de centra voor leerlingenbegeleiding, vastgesteld overeenkomstig artikel 89,
§ 1, derde
lid.]
Decr.
van 4-7-2008
[§ 3. De
bedragen vermeld in de [[§ 1, § 2 en § 2bis]], worden vanaf 1
januari 1999 gekoppeld aan de spilindex 138,01 en schommelen overeenkomstig de
bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel
waarbij sommige uitgaven in de onderwijssector aan het indexcijfer der
consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
§ 4. De in
de [[§ 1, § 2 en § 2bis]] bedoelde bedragen, bestemd voor de
organisatie en de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten, kunnen
worden aangewend voor de uitbetaling van de weddes van contractuele
personeelsleden of voor de terugbetaling van de loonlast bedoeld in de
artikelen 94, § 4 en 95, §
3.]
Decr. 13-4-1999; [[ ]]
Decr.
van 4-7-2008
[Art. 92bis.
[[§ 1. De Vlaamse Regering voorziet
jaarlijks een krediet van ten minste 722.000 euro voor de uitvoering van
volgende opdrachten :
1° de begeleiding van de Centra voor
Volwassenenonderwijs :
a) agogische en organisatorische
ondersteuning bieden;
b) de deskundigheid van de
personeelsleden bevorderen;
c) onderwijsvernieuwing en
kwaliteitszorg coördineren, stimuleren en faciliteren;
d)
centra ondersteunen bij het realiseren van de eindtermen, specifieke eindtermen
en basiscompetenties bij de cursisten;
2° de uitvoering van
de opdrachten, vermeld in artikel 49 van het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs, samen met het Vlaams
Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs.
§ 2. Het krediet, bedoeld in §
1, wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de
indexering, ter beschikking gesteld van de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden
Pedagogische Begeleidingsdiensten of, onverminderd de bepalingen van artikel 92
met betrekking tot de verdeling en de indexering, van de pedagogische
begeleidingsdiensten.]]
Decr. 15-6-2007; [[ ]]
Decr.
van 4-7-2008
[Art. 92ter.
§ 1. Het krediet, vermeld in artikel
92bis, wordt enkel ter beschikking gesteld als :
1°
vijfjaarlijks een beleidsplan en jaarlijks een ondersteuningsplan worden
opgesteld, waarin de uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 92bis,
verduidelijkt wordt;
2° jaarlijks een activiteitenverslag
en een financieel rapport worden opgesteld.
[[Het jaarlijks
ondersteuningsplan, activiteitenverslag en financieel rapport kunnen al dan
niet geïntegreerd worden in het jaarlijks beleidsplan en het jaarverslag
van de activiteiten, vermeld in artikel 88, of opgesteld worden door de vzw
Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische
Begeleidingsdiensten.]]
§ 2. De Vlaamse Regering sluit met de
pedagogische begeleidingsdiensten vijfjaarlijks een samenwerkingsovereenkomst
af over de voorwaarden van de aanwending van de middelen en de uitvoering van
de opdrachten, vermeld in artikel 92bis.
De toekenning van de
middelen, vermeld in artikel 92bis, wordt afhankelijk gesteld van de
goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomst door de Vlaamse
Regering.
§ 3. De middelen, zoals bepaald in
artikel 92bis kunnen geheel of gedeeltelijk teruggevorderd worden, indien
blijkt dat deze middelen niet worden aangewend voor de realisatie van de
opdrachten, vermeld in artikel 92bis en in artikel 49 van het decreet van 15
juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs.]
Decr. 15-6-2007; [[ ]]
Decr.
van 4-7-2008
[Art. 92quater.
§ 1. Binnen de door de Vlaamse
Gemeenschap vastgelegde begrotingskredieten wordt aan de vzw
Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten jaarlijks
een subsidie voor tweedelijnsondersteuning kleuterparticipatie toegekend van
maximum 1.700.000,00 euro voor de werking van de vzw en de loonkosten van het
personeel van de vzw.
§ 2. Onverminderd de bepalingen van
de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de
internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, geniet de
vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdienstende in
1° bedoelde subsidie voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden
:
1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende
structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de kleuterscholen in de gemeenten
met minstens 25 % leerlingen die op de teldag voldoen aan de
gelijkekansenindicatoren voor zover deze gemeenten behoren tot een
werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, zoals bedoeld in het decreet van
28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I;
2°
zij legt uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het
boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag van de vzw ter kennisgeving voor
aan de Vlaamse Regering;
3° zij stelt een verslag op met
een overzicht van de initiatieven die werden gerealiseerd in het voorbije
schooljaar. Het verslag van het voorbije kalenderjaar wordt voorgelegd aan de
Vlaamse Regering vóór 15 februari;
4° zij
onderwerpt zich aan het toezicht en de controle van de bevoegde
verificatiediensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming op de
activiteiten van de vzw en op de aanwending van de
middelen.
§ 3. De in § 1 vermelde subsidie
wordt als volgt uitbetaald :
- een eerste schijf van 40 %
vóór 1 februari;
- een tweede schijf van 40 %
vóór 1 augustus;
- een saldo van 20 %, dat
uitbetaald wordt nadat de jaarrekening en het jaarverslag werden goedgekeurd
door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
§ 4. De niet aangewende middelen en
de ten onrechte aangewende middelen dienen op verzoek van de Vlaamse minister
bevoegd voor het Onderwijs of zijn gemachtigde teruggestort te worden aan het
Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming.]
Decr.
van 4-7-2008
HOOFDSTUK V. -
Rechtspositieregeling
Art. 93.
[...]¹ Tenzij anders
bepaald zijn de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde [centra voor leerlingenbegeleiding]² van toepassing op de
pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren van de
begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
centra.
Voor de toepassing van de bepalingen van
dit decreet worden de verenigingen zonder winstoogmerk en intercommunales,
bedoeld in artikel 87, beschouwd als inrichtende machten.
[ ]¹ Decr. 8-7-1996; [ ]²
Decr.
van 1-12-1998
[Art. 93bis.
§ 1. ]² [Een vast benoemd lid van het onderwijs, van de
centra of van de inspectie, kan tijdelijk het ambt van pedagogisch adviseur
uitoefenen mits zijn inrichtende macht, of de Vlaamse Minister bevoegd voor
Onderwijs daarin toestemt]¹. Hij blijft titularis van het ambt waarin hij
vast benoemd is en behoudt de voordelen van zijn benoeming. Voor die periode
kan het personeelslid worden vervangen.
[§ 2. ]² De ambten van pedagogisch adviseur en
adviseur-coördinator zijn bevorderingsambten.
[§ 3. ]² Het ambt van pedagogisch adviseur en
adviseur-coördinator kan halftijds of voltijds worden
uitgeoefend.
([ ]¹ Decr.
28-4-1993; [ ]² Decr. 8-7-1996)
Art. 94.
§ 1. Om in
een ambt van de pedagogische begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd
onderwijs of gesubsidieerde centra tijdelijk te worden aangesteld of vast
benoemd, dient het personeelslid op het ogenblik van de tijdelijke aanstelling
of de vaste benoeming :
1° [benoemd of
aangesteld zijn in het gesubsidieerd onderwijs of in een gesubsidieerd centrum
of als lid van de inspectie of lid zijn van het onderwijzend personeel van de
hogescholen of het academisch personeel van de universiteiten]¹[of het
contractueel personeel van de pedagogische begeleidingsdiensten van het
gesubsidieerd onderwijs of de gesubsidieerde centra]²;
[ ]¹ Decr. 13-4-1999; [ ]²
Decr.
van 7-7-2006
2° tien jaar dienstanciënniteit te hebben, berekend
overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 27 maart 1991 [betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding]¹. [Deze
dienstanciënniteit kan ook verworven worden in een hogeschool of een
universiteit [[of als contractueel personeelslid van de pedagogische
begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs of de gesubsidieerde
centra]] en wordt in deze gevallen berekend overeenkomstig [[artikel 7]] van
dit decreet.]²
[ ]¹ Decr.
1-12-1998; [ ]² Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr.
van 7-7-2006
De Vlaamse Regering kan desgevallend bijkomende diplomavereisten
bepalen.
[§ 1bis. In afwijking van de
bepalingen van § 1 kunnen de ambten van pedagogisch adviseur en
adviseur-coördinator ook worden toegewezen aan een kandidaat die voldoet
aan de volgende voorwaarden :
1° blijk geven van een zeer
grondig onderwijskundig inzicht;
2° ten minste 10 jaar
relevante ervaring hebben in het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89,
ofwel ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben deels in het onderwijs of de
centra, vermeld in artikel 89, en deels met het onderwijs of de centra, vermeld
in artikel 89.]
Decr.
van 7-7-2006
§ 2. De
artikelen 39, 40, § 1, § 2, § 3 en § 4; 42, § 1, b,
§ 2 en § 5; 65, § 5 en § 6 en 76 van het in § 1,
2° genoemde decreet zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de
gesubsidieerde pedagogische begeleidingsdiensten. De bepalingen van artikel 42,
§ 1, c), van het genoemde decreet zijn evenmin van toepassing op de
personeelsleden die ingevolge artikel 89, § 1 bedoelde personeelsformatie
tijdelijk aangesteld worden.
§ 3. De
inrichtende machten, zoals bedoeld in artikel 93, § 1, 2de lid, van het
gesubsidieerd onderwijs en van de gesubsidieerde centra leggen een procedure
van werving ter goedkeuring voor aan de Vlaamse Regering. Die procedure dient
gelijkaardig te zijn aan de procedure voor de werving van de inspectieleden
zoals bepaald in titel II, hoofdstuk II, afdeling 4 van dit
decreet.
§ 4. De
personeelsleden die door hun inrichtende macht worden belast met een opdracht
waarvoor zij een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens
bijzondere opdracht bekomen, kunnen in hun ambt in de pedagogische
begeleidingsdienst worden vervangen in de mate dat zij worden belast met
bestuurlijke en organisatorische taken ten behoeve van de eigen
begeleidingsdienst.
Dergelijke vervangingen kunnen
slechts worden toegekend aan maximum 6 pedagogische adviseurs, te verdelen
tussen het gesubsidieerd vrij onderwijs en het gesubsidieerd officieel
onderwijs. De loonlast van de vervangers wordt [teruggevorderd van] de
betrokken begeleidingsdienst.
Decr.
van 8-7-1996
Art. 95.
§ 1. Om in
een ambt van de pedagogische begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs
tijdelijk aangesteld of vast benoemd te worden dient de kandidaat onverminderd
de in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs bepaalde voorwaarden ten minste
10 jaar dienstanciënniteit te hebben berekend overeenkomstig artikel 4 van
hetzelfde decreet. [Leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen of
het academisch personeel van de universiteiten [[of de contractuele
personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten van het
Gemeenschapsonderwijs]] kunnen eveneens in een ambt van de pedagogische
begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs tijdelijk aangesteld of
vastbenoemd worden. De diensten verworven in een hogeschool of een universiteit
[[of als contractueel personeelslid van de pedagogische begeleidingsdienst van
het Gemeenschapsonderwijs]] worden mee in aanmerking genomen voor het berekenen
van de dienstanciënniteit, die in deze gevallen berekend wordt
overeenkomstig [[artikel 7]] van dit decreet.]
De
Vlaamse Regering kan desgevallend bijkomende diplomavereisten bepalen.
Decr. 13-4-1999; [[ ]]
Decr.
van 7-7-2006
[§ 1bis. In afwijking van de
bepalingen van § 1 kunnen de ambten van pedagogisch adviseur en
adviseur-coördinator ook worden toegewezen aan een kandidaat die voldoet
aan de volgende voorwaarden :
1° blijk geven van een zeer
grondig onderwijskundig inzicht;
2° ten minste 10 jaar
relevante ervaring hebben in het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89,
ofwel ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben deels in het onderwijs of de
centra, vermeld in artikel 89, en deels met het onderwijs of de centra, vermeld
in artikel 89.]
Decr.
van 7-7-2006
§ 2. De
bepalingen van artikel 50, § 1, c), van het in § 1 vermelde decreet
zijn niet van toepassing op de personeelsleden die ingevolge de in artikel 89,
§ 1, bedoelde personeelsformatie tijdelijk worden
aangesteld.
§ 3. De
personeelsleden die door hun inrichtende macht worden belast met een opdracht
waarvoor zij een verlof wegens opdracht of een ter beschikkingstelling wegens
bijzondere opdracht bekomen, kunnen in hun ambt in de pedagogische
begeleidingsdienst worden vervangen in de mate dat zij worden belast met
bestuurlijke en organisatorische taken ten behoeve van de eigen
begeleidingsdienst.
Dergelijke vervangingen kunnen
slechts worden toegekend aan maximum 3 pedagogische adviseurs. De loonlast van
de vervangers wordt [teruggevorderd van] de betrokken begeleidingsdienst.
Decr.
van 8-7-1996
HOOFDSTUK VI. - Bezoldiging
Art. 96.
De Vlaamse Regering
bepaalt het geldelijk statuut van de leden van de pedagogische
begeleidingsdiensten bedoeld in artikel 87.
In
afwachting van dat statuut blijven het koninklijk besluit van 15 april 1958
houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee
gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter
uitvoering ervan genomen bepalingen van toepassing.
HOOFDSTUK VII. - Vakantie- en
prestatieregeling
Art. 97.
De vakantie- en
prestatieregeling worden door de Vlaamse Regering bepaald.
TITEL IV. - Navorming
Art. 98.
In artikel 75 van het decreet
van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend
als volgt : ...
Art. 99.
§ 1. In artikel
76, § 3 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs worden
de woorden "..." vervangen door de woorden "...".
§ 2. In artikel
77 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
...
Art. 100.
In artikel 79 van hetzelfde
decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...
Art. 101.
In artikel 81 van hetzelfde
decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...
Art. 102.
In artikel 82 van hetzelfde
decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...
TITEL V. - Wijzigings-, overgangs- en
slotbepalingen
HOOFDSTUK I. -
Wijzigingsbepalingen
Art. 103.
Artikel 15 van het
koninklijk besluit van 15 mei 1928 betreffende het toezicht van het lager
onderwijs wordt aangevuld met het volgende lid : ...
Art. 104.
Voor de toepassing van
artikel 8 van het koninklijk besluit houdende de coördinatie van de wetten
van het lager onderwijs van 20 augustus 1957 leze men "inspecteur
basisonderwijs" in de plaats van "kantonnale inspecteur of adjunct-kantonnale
inspecteur".
Art. 105.
§ 1. In
artikel 160, § 1, eerste lid van het decreet van 31 juli 1990 betreffende
het onderwijs-II worden de woorden "..." vervangen door de woorden "...".
§ 2. Een
artikel 153bis, luidend als volgt in het decreet van 31 juli 1990 betreffende
het onderwijs-II wordt ingevoegd : ...
Art. 106.
In het decreet van 27
maart 1991, betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra
worden in artikel 4, § 1, a) de woorden "..." geschrapt.
Art. 107.
Artikel 101, § 2,
3° van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van
bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs wordt aangevuld als
volgt : "...".
HOOFDSTUK II. -
Overgangsbepalingen
Art. 108.
In afwijking van artikel
19 mogen de leden van de inspectie die vóór hun benoeming tot dit
ambt als vast benoemd lid behoorden tot de inspectiedienst :
- van het gesubsidieerd kleuter- en lager onderwijs bedoeld in
artikel 79 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20
augustus 1957;
- bedoeld in artikel 13 van het
koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de
psycho-medisch-sociale centra;
- bedoeld in
artikel 1, eerste lid, 3°, van de wet van 21 juni 1964 betreffende het
statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;
- bedoeld in het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende
vaststelling van het statuut en de organisatie van de rijksinspectie over de
rijks- en gesubsidieerde inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair
onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal;
en die een mandaat in een inrichtende macht of een opdracht in een
onderwijsinstelling of in een centrum uitoefenden buiten hun
inspectie-opdracht, dit mandaat of die activiteit verder waarnemen, ook na een
eventuele herverkiezing doch beperkt tot de aard en de omvang ervan op de dag
vóór hun aanstelling als lid van de inspectie.
Art. 109.
In afwijking van titel
II, hoofdstuk II, afdeling 4, onderafdeling 2 dient de commissie, bedoeld in
artikel 28, bij haar voordracht, eveneens de personeelsleden in aanmerking te
nemen die laureaat zijn van een bekwaamheidsexamen voor een ambt van inspecteur
georganiseerd ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot
vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend
personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der
inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst-
en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst, die belast zijn
met het toezicht op deze inrichtingen en de personeelsleden, die houder zijn
van een bevorderingsbrevet van inspecteur, uitgereikt op grond van hetzelfde
koninklijk besluit van 22 maart 1969 en van het koninklijk besluit van 7 maart
1978 betreffende het examen tot het verkrijgen van het getuigschrift van
bekwaamheid voor het ambt van kantonnaal inspecteur in het basisonderwijs
(nederlands taalstelsel).
De commissie steunt
zich hierbij op de elementen van het vroeger afgelegde examen en hoort de
betrokkenen.
Art. 110.
In afwijking van artikel
36, § 2 en gedurende een periode van één jaar volgend op het
van kracht worden van dit decreet komen voor het ambt van
inspecteur-coördinator secundair onderwijs eveneens in aanmerking, de
personeelsleden die :
1° vast benoemd zijn in
een wervingsambt van het secundair onderwijs;
2° ten minste vijftien jaar dienstanciënniteit hebben,
berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24, 25 en 26;
3° titularis zijn van een ambt met volledige
dienstprestaties;
4° het bewijs leveren van
ervaring in de onderwijskundige problemen in de onderwijsvormen, waarvoor in de
coördinatieopdracht wordt voorzien;
5°
zich kandidaat hebben gesteld overeenkomstig de vorm en termijn vermeld in de
bekendmaking van de vacature.
De benoeming tot
inspecteur-coördinator secundair onderwijs gebeurt op voorstel van een
commissie samengesteld uit de secretaris-generaal, de directeurs-generaal van
het Departement Onderwijs en de vast benoemde inspecteurs-generaal.
Het artikel 44 is gedurende de hiervoor vermelde
periode niet van toepassing.
Art. 111.
In afwijking van artikel
35 en gedurende een periode van één jaar volgend op het van
kracht worden van dit decreet, komen voor het ambt van directeur van de Dienst
voor Onderwijsontwikkeling eveneens in aanmerking de personeelsleden die :
1° vast benoemd zijn in een selectie- of
bevorderingsambt van het onderwijs;
2° ten
minste vijftien jaar dienstanciënniteit hebben berekend overeenkomstig de
bepalingen van de artikelen 24, 25 en 26;
3°
titularis zijn van een ambt met volledige dienstprestaties;
4° het bewijs leveren van ervaring inzake onderwijskundige
problemen;
5° zich kandidaat hebben gesteld
overeenkomstig de vorm en termijn vermeld in de bekendmaking van de vacature.
De benoeming tot directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling gebeurt op voorstel van een commissie samengesteld uit de
secretaris-generaal, de directeurs-generaal van het Departement Onderwijs en de
vastbenoemde inspecteurs-generaal.
Het artikel 44
is gedurende de hiervoor vermelde periode niet van toepassing.
Art. 112.
In afwijking van artikel
37 en gedurende een periode van één jaar volgend op het van
kracht worden van dit decreet, komen voor het ambt van inspecteur-generaal
eveneens in aanmerking, de personeelsleden die :
1° vast benoemd zijn in een bevorderingsambt in het onderwijs
of de centra;
2° ten minste vijftien jaar
dienstanciënniteit hebben, berekend overeenkomstig de bepalingen van de
artikelen 24, 25 en 26;
3° titularis zijn van
een ambt met volledige dienstprestaties;
4°
het bewijs leveren van ervaring inzake onderwijskundige problemen;
5° zich kandidaat hebben gesteld
overeenkomstig de vorm en termijn vermeld in de bekendmaking van de vacature.
De benoeming tot inspecteur-generaal gebeurt op
voorstel van een commissie samengesteld uit de secretaris-generaal, de
directeurs-generaal van het Departement Onderwijs en de vast benoemde
inspecteurs-generaal.
Het artikel 44 is gedurende
de hiervoor vermelde periode niet van toepassing.
Art. 113.
De Vlaamse Regering
bepaalt voor de personeelsleden die diensten gepresteerd hebben in de eigen
pedagogische begeleidingsdiensten of -centra voor het van kracht worden van dit
decreet, de voorwaarden waaronder die diensten in aanmerking worden genomen
voor de toepassing van de artikelen 94 en 95.
[Art. 113bis.
In afwijking van artikel
30 wijst de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling bij ontstentenis
van vast benoemde adviseurs een stageleider aan onder de inspecteurs-generaal.]
Decr.
van 28-4-1993
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 114.
§ 1. Artikel
49 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973, wordt opgeheven.
§ 2. De
Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop § 1 in werking
treedt.
Art. 115.
De datum waarvan sprake
in artikel 61, 1°, zesde gedachtenstreep en artikel 194, tweede
gedachtenstreep van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II
valt samen met de datum vanaf wanneer een beroep wordt gedaan op de
financiering gebaseerd op hoofdstuk II en IV van titel III en uiterlijk op 31
december 1991.
Art. 116.
Worden opgeheven :
- koninklijk besluit nr. 299 van 31 maart 1984
tot beperking van het aantal verloven wegens opdracht en van het aantal
terbeschikkingstellingen met behoud van wedde of met genot van een wachtgeld,
verleend aan de personeelsleden van het Rijksonderwijs en van de
Rijks-psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd bij ...;
- hoofdstuk III van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het
onderwijs, dat de artikelen 21 tot 23 bevat met uitzondering van artikel 21
voor wat de toepassing betreft op het hoger onderwijs van het lange
type;
- artikel 79 van het koninklijk besluit van
20 augustus 1957 betreffende de coördinatie van de wetten op het lager
onderwijs;
- artikel 10bis van de wet van 7 juli
1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, zoals ingevoegd
door de wet van 27 juli 1971;
- artikel 10, §
2, derde lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen
van de onderwijswetgeving.
Art. 117.
Dit decreet treedt in
werking op 1 september 1991, met uitzondering van :
[- artikel 86 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1991;]
- artikel 103 dat uitwerking heeft met ingang van
1 maart 1974;
- artikel 105 dat uitwerking heeft
met ingang van 1 juni 1991;
- artikel 106 dat
uitwerking heeft met ingang van 1 april 1991.
Decr.
van 15-12-1993
- (1):
Niet meer van toepassing op de
specifieke lerarenopleiding, met uitzondering van de bepalingen onder titel
III. (Decr. 15-6-2007; Art. 178)