OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering
van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten.
goedkeuringsdatum
17 JULI 1991
publicatiedatum
B.S.31/08/1991
datum laatste wijziging
17/05/2010
(opschrift gewijzigd bij B.Vl.R.
10-12-1999)
COORDINATIE
B.Vl.R. 31-7-1992 - B.S. 22-10-1992
B.Vl.R. 25-11-1992 - B.S. 3-2-1993
B.Vl.R.
3-2-1993 - B.S. 30-4-1993
B.Vl.R. 7-7-1993 - B.S.
21-10-1993
B.Vl.R. 18-5-1994 - B.S.
4-8-1994
B.Vl.R. 14-12-1994 - B.S. 24-3-1995
B.Vl.R. 31-1-1996 - B.S. 20-3-1996
B.Vl.R. 16-7-1996 - B.S. 11-9-1996
B.Vl.R. 25-3-1997 - B.S. 13-5-1997
B.Vl.R. 20-1-1998 - B.S. 25-2-1998
B.Vl.R. 10-11-1998 - B.S. 30-1-1999
B.Vl.R. 4-5-1999 - B.S. 22-6-1999
B.Vl.R. 10-12-1999 - B.S. 1-4-2000
B.Vl.R.
12-1-2001 - B.S. 22-3-2001
B.Vl.R. 21-11-2003 -
B.S. 11-2-2004
B.Vl.R. 17-3-2006 - B.S.
13-4-2006
B.Vl.R. 17-3-2006 - B.S.
20-4-2006
B.Vl.R. 9-11-2007 - B.S.
18-12-2007
opgeheven door B.Vl.R. 5-2-2010 - B.S.
17-5-2010
De Vlaamse Gemeenschap
Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en
pedagogische begeleidingsdiensten;
Gelet op het
protocol van 17 april 1991 houdende de conclusies van de onderhandelingen,
gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van sectorcomité X en van
de onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité
voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het overleg van 13 maart 1991 met de representatieve
groeperingen van inrichtende machten, zoals voorzien in artikel 5, § 1,
van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving;
Gelet op het akkoord van de
Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, gegeven op 12 maart 1991;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van
Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
TITEL I. - Personeelsformatie van de
inspectie
Artikel 1.
De personeelsformatie van de
inspectie van de Vlaamse Gemeenschap wordt samengesteld als volgt :
[1.
inspecteur basisonderwijs | 84 |
2.
inspecteur secundair onderwijs | 48 |
3.
inspecteur kunstonderwijs | 4 |
4.
inspecteur volwassenonderwijs | 7 |
5.
inspecteur centra voor leerlingenbegeleiding | 6 |
6.
coördinerend inspecteur | 8 |
7.
inspecteur-generaal basisonderwijs | 1 |
8.
inspecteur-generaal secundair onderwijs | 1 |
9.
coördinerend inspecteur-generaal | 1] |
B.Vl.R.
van 12-1-2001
Art. 2.
[De coördinerende
inspecteurs zijn belast met opdrachten die deels gebonden zijn aan een
onderwijsniveau en die deels niveauoverschrijdend zijn. Vijf coördinerende
inspecteurs zijn belast met de coördinatie van de inspectiewerkzaamheden
voor het basisonderwijs. Twee coördinerende inspecteurs zijn belast met de
coördinatie van de inspectiewerkzaamheden voor het secundair onderwijs.
Tenminste één coördinerend inspecteur is belast met de
coördinatie van de inspectiewerkzaamheden voor het buitengewoon onderwijs.
De inspectieraad legt de niveauoverschrijdende
coördinatieopdrachten vast en wijst deze toe aan de coördinerende
inspecteurs. De inspecteur-generaal basisonderwijs belast tenminste twee en ten
hoogste vier inspecteurs basisonderwijs met de inspectie van het buitengewoon
basisonderwijs. Eén inspecteur volwassenenonderwijs is belast met de
basiseducatie.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 3.
[§ 1. De leden
van de inspectie secundair onderwijs worden ingedeeld in de volgende groepen :
Groep 1 : 26
Groep
2 : 2
Groep 3 : 16
Groep 4 : 4
§ 2. Groep l
omvat het studiegebied algemeen secundair onderwijs en een aantal vakken uit de
basisvorming. Groep 1 omvat de volgende subgroepen, waarbij hetzij wordt
verwezen naar de vakken van de basisvorming, zoals onderwezen in de
verschillende onderwijsvormen, hetzij naar specifieke studierichtingen in het
algemeen secundair onderwijs, hetzij naar beiden :
- Subgroep A : basisvorming Nederlands, Germaanse talen, project
algemene vakken
- Subgroep B : basisvorming
Romaanse talen
- Subgroep C : studierichtingen
Klassieke talen
- Subgroep D : basisvorming
Geschiedenis
- Subgroep E : studierichtingen
Humane wetenschappen
- Subgroep F : basisvorming
Natuurwetenschappen, Fysica
- Subgroep G :
basisvorming Wiskunde
- Subgroep H : basisvorming
Aardrijkskunde
- Subgroep I : basisvorming
Biologie, Chemie
- Subgroep J : studierichtingen
Economie
§ 3. Groep 2
wordt ingedeeld in twee subgroepen, waarbij verwezen wordt naar vakken van de
basisvorming en naar de studiegebieden kunstsecundair onderwijs
:
- Subgroep K : basisvorming Muzikale Opvoeding
en studiegebieden Podiumkunsten en Ballet
-
Subgroep L : basisvorming Plastische Opvoeding en studiegebied Beeldende
Kunsten
§ 4. Groep 3
wordt ingedeeld in subgroepen, waarbij wordt verwezen naar de studiegebieden
van het technisch secundair onderwijs en het beroepssecundair onderwijs. Bij de
Subgroep T wordt bovendien verwezen naar het vak lichamelijke opvoeding, dat in
alle onderwijsvormen behoort tot de basisvorming. Groep 3 bevat de volgende
subgroepen :
- Subgroep M : studiegebieden Handel
en Toerisme
- Subgroep N : studiegebieden
Mechanica-Elektriciteit, Auto, Koeling en Warmte, Grafische Technieken,
Textiel
- Subgroep O : studiegebieden
Personenzorg, Lichaamsverzorging, Orthopedische Technieken,
Tandtechnieken
- Subgroep P : studiegebieden
Kleding, Juwelen, Schoentechnieken, Optiek
-
Subgroep Q : studiegebieden Hout, Bouw, Decoratieve Technieken, Riet- en
Vlechtwerk, Plastische Kunsten
- Subgroep R :
studiegebieden Chemie en Land- en Tuinbouw
-
Subgroep S : studiegebied Voeding
- Subgroep T :
studiegebied Sport en basisvorming Lichamelijke Opvoeding.
Voor de studiegebieden van het technisch en beroepssecundair
onderwijs die niet worden vermeld en voor de basisvorming technologische
opvoeding, worden alle inspectieleden behorend tot groep 3 geacht deskundig te
zijn.
§ 5. Groep 4
verwijst naar het buitengewoon secundair onderwijs en wordt ingedeeld in de
volgende subgroepen :
- Subgroep U : algemene
sociale vorming
- Subgroep V : beroepsgerichte
vorming
§ 6. Voor elke
Subgroep moet minstens één inspecteur worden
voorzien.
§ 7. De
inspectieleden secundair onderwijs kunnen na beslissing van de inspectieraad
ook worden belast met tijdelijke opdrachten in het
volwassenenonderwijs.
§ 8. De indeling
van de inspectieleden secundair onderwijs in groepen doet geen afbreuk aan de
inzetbaarheid van de inspectieleden in het hele secundair
onderwijs.
§ 9. Bij elke
vacature legt de inspectieraad, rekening houdend met de indeling in groepen en
subgroepen de specifieke eisen inzake deskundigheid vast.
§ 10. De
minister bevoegd voor het onderwijs bepaalt na advies van de inspectieraad de
indeling van de in dienst zijnde inspecteurs secundair onderwijs over de
groepen, subgroepen en studiegebieden bedoeld in §§ 1, 2 en
3.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 4.
[De inspectie kan bij het
uitvoeren van haar opdrachten een beroep doen op externe deskundigen met name
bij de doorlichting van hooggespecialiseerde beroepsgerichte opleidingen.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 5.
[...]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 6.
De leden van de inspectie
kunstonderwijs zijn bevoegd voor de kunstvakken in het kunstsecundair onderwijs
[en het deeltijds kunstonderwijs]. Zij worden respectievelijk belast met :
BVl.R.
van 10-12-1999
- muziek en dans 2
- beeldende kunst
:
(beeldende kunst, binnenhuisarchitectuur,
industriële vormgeving) 1
- woord :
(toneel, voordracht,
welsprekendheid, kleinkunst) 1
Art. 7.
[ § 1. De leden van de
PMS-inspectie worden in volgende groepen ingedeeld :
- psycho-pedagogische discipline : 2
- sociale discipline : 1
-
paramedische discipline : 1
- medische discipline : 1
Op het ogenblik dat binnen de groep van de paramedische discipline een
betrekking van inspecteur tijdelijk vacant wordt, kan de vervanging van de
afwezige inspecteur van de paramedische discipline, gebeuren door een
tijdelijke inspecteur van de sociale discipline.
Op het
ogenblik dat binnen de groep van de paramedische discipline een betrekking van
inspecteur definitief vacant wordt, worden de leden van de inspectie van de
centra ingedeeld in volgende groepen :
- psycho-pedagogische
discipline : 2
- sociale discipline : 2
-
paramedische discipline : 1
- medische discipline :
1
§ 2. De doorlichtingen bedoeld in artikel
6, § 2, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst
voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, starten met
ingang van het schooljaar 2003-2004.]
B.Vl.R.
van 12-1-2001
Art. 8.
[De coördinerend
inspecteur-generaal coördineert de werkzaamheden van de inspectie en zit
de inspectieraad voor.
Daarnaast is hij belast
met de organisatie van de werkzaamheden van de inspecteurs kunstonderwijs,
[[centra voor leerlingenbegeleiding]] en volwassenenonderwijs.
De organisatie van de werkzaamheden van de andere inspecteurs en
van de coördinerende inspecteurs wordt geregeld door de respectievelijke
inspecteurs-generaal, in overleg met de respectievelijke coördinerende
inspecteurs.
Bij afwezigheid van een
inspecteur-generaal kan de minister bevoegd voor het onderwijs een andere
inspecteur-generaal tijdelijk belasten met het vervullen van de opdrachten van
de afwezige inspecteur-generaal.]
B.Vl.R. 10-12-1999; [[ ]]
B.Vl.R.
van 12-1-2001
Art. 9.
[§ 1. De
pariteit, zoals bepaald in artikel 8 van het decreet van 17 juli 1991
betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, moet afzonderlijk
voor elk van de hierna vermelde groepen worden toegepast :
- inspecteurs basisonderwijs;
-
inspecteurs secundair onderwijs;
- inspecteurs
[[centra voor leerlingenbegeleiding]];
-
inspecteurs kunstonderwijs en inspecteurs volwassenenonderwijs samen, met
uitzondering van de inspecteur volwassenenonderwijs belast met de
basiseducatie.
§ 2. De ambten
van coördinerend inspecteur, bedoeld in artikel 2, § 3, dienen
paritair te worden toegewezen.
§ 3. De
paritaire verdeling van de leden van de inspectie secundair onderwijs dient
toegepast te worden per groep zoals vermeld in artikel 3, §
1.]
B.Vl.R. 10-12-1999;
[[]] B.Vl.R.
van 12-1-2001
TITEL II. - De personeelsformatie van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling
Art. 10.
§ 1. De
personeelsformatie van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wordt vastgesteld
als volgt :
- directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling : 1
- adviseur bij de Dienst
voor Onderwijsontwikkeling : 6
[-
navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling : 3]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
§ 2. [Daarnaast
kunnen tien personeelsleden aan wie een verlof wegens bijzondere opdracht wordt
toegekend of die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van
betrekking, aan de Dienst voor Onderwijsontwikkeling worden
toegewezen.]
B.Vl.R.
van 17-3-2006
[§ 3. In
afwijking van de §§ 1 en 2 kunnen de betrekkingen van navorser die
niet werden ingevuld of de functies die niet werden ingevuld door
personeelsleden ingevolge een verlof wegens opdracht of een
terbeschikkingstelling, worden ingevuld door contractuele
personeelsleden.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
TITEL III. - Rechtspositieregeling van de leden van de
inspectie en van de leden van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling
HOOFDSTUK I. - Werving
Art. 11.
De vacature van de
betrekkingen, vermeld in de artikelen 1 en 10, wordt in het Belgisch Staatsblad
gepubliceerd en per omzendbrief ter kennis van de betrokken personeelsleden
gebracht. Deze bekendmaking vermeldt de voorwaarden waaraan de kandidaten
moeten voldoen, alsmede de vorm en de termijn die voor de kandidaturen opgelegd
zijn.
De kandidaturen moeten als aangetekende
brief gezonden worden, naar het adres vermeld in de vacature, en dit binnen de
vastgestelde termijn. Deze termijn bedraagt ten minste twintig dagen na
publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 12.
[Om te slagen voor de
proef die toegang geeft tot het ambt van inspecteur, van adviseur of van
navorser dient de kandidaat zowel op het schriftelijke als op het mondelinge
gedeelte minstens zestig procent te behalen van het door de examencommissie
vastgestelde maximum. Het schriftelijk gedeelte van de proef voor de toegang
tot het ambt van inspecteur, van adviseur of van navorser bestaat uit de
behandeling door de kandidaat van een onderwijskundig onderwerp.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 13.
§ 1. Voor
de ambten van inspecteur, vermeld onder [1 tot 5] in artikel 1, bestaat het
mondeling gedeelte uit :
B.Vl.R.
van 10-12-1999
1° een onderhoud waaruit moet blijken of de kandidaat de
[vaardigheden, attitudes] en beroepskennis bezit vereist door de waardigheid en
de verantwoordelijkheid eigen aan het ambt van inspecteur. Bovendien moet uit
het onderhoud blijken in hoeverre hij op de hoogte is van de hedendaagse
pedagogische vraagstukken;
B.Vl.R.
van 10-12-1999
2° een bespreking over de oplossing van een administratief
probleem steunend op de geldende wettelijke, decretale en reglementaire
bepalingen;
3° een rapportering in verband
met de analyse van een school, respectievelijk [centrum voor
leerlingenbegeleiding], via een simulatie;
B.Vl.R.
van 12-1-2001
4° een beoordeling van een gesimuleerd onderwijskundig,
respectievelijk begeleidingsprobleem.
§ 2. Voor
het ambt van adviseur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, vermeld in
artikel 10, bestaat het mondeling gedeelte uit :
1° een onderhoud waaruit moet blijken of de kandidaat de
nodige aanleg en beroepskennis bezit. Inzonderheid moet uit het onderhoud
blijken in hoeverre hij op de hoogte is van de hedendaagse onderwijskundige
vraagstukken;
2° een bespreking van een
didactisch probleem in functie van de vooropleiding van de kandidaat;
3° een kritische analyse van een goedgekeurd
leerplan. Uit de analyse moet blijken in hoeverre de kandidaat inzicht heeft in
de methodische opbouw en de basisdoelstellingen van het betrokken vak;
4° [de conclusies van een onderzoek uit de
projecten "onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk
onderzoek" bespreken en vertalen naar praktijksituaties of een bundel
statistische gegevens over schoolloopbanen interpreteren.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
[§ 3. Voor
het ambt van navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, vermeld in
artikel 10, bestaat het mondeling gedeelte uit :
1° het bespreken en vertalen naar praktijksituaties van
beleidsaanbevelingen uit een wetenschappelijk onderzoek, op basis van een
samenvatting;
2° een kritische analyse van
een reeks eindtermen of ontwikkelingsdoelen uit ofwel het basisonderwijs ofwel
het secundair onderwijs;
3° een discussie
over een onderwijskundig thema waaruit moet blijken in hoeverre de kandidaat op
de hoogte is van hedendaagse onderwijskundige vraagstukken.
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 14.
De commissie, bedoeld in
artikel 28 van voormeld decreet, wordt als volgt samengesteld :
1° voor de ambten van inspecteur vermeld
onder [1 tot 5]¹ in artikel 1 :
- de
inspecteur-generaal van het desbetreffend inspectiecorps, die tevens voorzitter
is van de commissie;
- twee leden, behorend, naar
gelang van het geval, tot de [inspectie van de centra]² of tot de
specifieke onderwijsinspectie waarvoor de proef is ingericht;
- twee personeelsleden van het Departement Onderwijs [van niveau A
met ten minste zes jaar niveauanciënniteit]¹;
- drie leden uit de universiteiten, waarvan minstens
één uit de pedagogische
faculteiten;
[ ]¹
B.Vl.R.10-12-1999; [ ]² B.Vl.R.
van 12-1-2001
2° [voor het ambt van adviseur of navorser bij de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling :
- de
directeur van de Dienst voor Onderwiisontwikkeling die tevens voorzitter is van
de commissie;
- de coördinerend
inspecteur-generaal;
- de inspecteur-generaal
basisonderwijs of de inspecteur-generaal secundair onderwijs;
- twee personeelsleden van het departement Onderwijs van niveau A
met ten minste zes jaar niveauanciënniteit;
-
drie leden uit de universiteiten waarvan minstens één uit de
pedagogische faculteiten;
- twee leden, adviseurs
of navorsers, van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 15.
De commissie, vermeld in
artikel 14, beraadslaagt geldig indien ten minste twee derden van de leden
aanwezig zijn.
De beslissingen worden bij geheime
stemming genomen.
Art. 16.
Een lid van de commissie
mag niet aan de beraadslaging van de commissie deelnemen indien een kandidaat
de echgeno(o)t(e) is of een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad is.
Art. 17.
Het personeelslid tegen
wie een gemotiveerd voorstel tot afdanking wordt geformuleerd, kan, zoals
voorzien in artikel 32 van voormeld decreet binnen zeven kalenderdagen een
bezwaarschrift indienen bij de secretaris-generaal van het Departement
Onderwijs die hem hiervan binnen de vijf kalenderdagen de ontvangst bevestigt.
De secretaris-generaal zendt het bezwaarschrift
binnen de vijf kalenderdagen na ontvangst door naar de raad van beroep. Deze
brengt advies uit binnen een termijn van ten hoogste twee maanden te rekenen
vanaf de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift. Dit advies wordt, samen
met het dossier van betrokkene, voorgelegd aan de Gemeenschapsminister bevoegd
voor Onderwijs die beslist binnen een termijn van één maand,
ingaande op de datum van de ontvangst van het dossier.
Op eigen verzoek wordt het personeelslid door de raad van beroep
gehoord. Hij mag zich laten bijstaan door een advocaat of een afgevaardigde van
een representatieve vakorganisatie.
HOOFDSTUK II. - [Toegang tot de mandaten van
directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, van coördinerend
inspecteur en van inspecteur-generaal.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 18.
[§ 1.
]¹ [De commissie bedoeld in de artikelen 42 en 43
van voormeld decreet,
bestaat uit :
1° voor de toegang
tot het mandaat van coördinerend inspecteur :
- een inspecteur-generaal, die tevens voorzitter
is;
- de directeur-generaal of een afdelingshoofd
van de overeenstemmende administratie van het departement
Onderwijs;
- drie leden uit de universiteiten
waarvan minstens één lid van de pedagogische
faculteiten;
2° voor de toegang tot het
mandaat van inspecteur-generaal basisonderwijs of inspecteur-generaal secundair
onderwijs :
- de coördinerend
inspecteur-generaal die tevens voorzitter is;
-
één inspecteur-generaal of de directeur van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling;
- de directeur-generaal van
de overeenstemmende administratie van het departement
Onderwijs;
- drie leden uit de universiteiten
waarvan minstens één lid van de pedagogische
faculteiten;
3° voor de toegang tot het
mandaat van coördinerend inspecteur-generaal :
- de secretaris-generaal van het departement Onderwijs die tevens
voorzitter is;
- twee directeurs-generaal van het
departement Onderwijs;
- drie leden uit de
universiteiten waarvan minstens één lid van de pedagogische
faculteiten;
4° voor de toegang tot het
mandaat van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling :
- de secretaris-generaal van het departement
Onderwijs die tevens voorzitter is;
- twee
inspecteurs-generaal;
- twee directeurs-generaal
van het departement Onderwijs;
- drie leden uit de
universiteiten waarvan minstens één lid van de pedagogische
faculteiten.]²
[ ]¹ B.Vl.R.
10-11-1998; [ ]² B.Vl.R.
van 10-12-1999
[§ 2. De commissie bedoeld in § 1 steunt zich bij haar
oordeel op het dossier dat door de kandidaat wordt ingediend. Ze hoort de
kandidaten en bevraagt hen over de prioriteiten die zij wensen te leggen in het
ambt waarvoor zij kandideren en neemt deze elementen mee in aanmerking bij haar
beoordeling.]
B.Vl.R.
van 10-11-1998
HOOFDSTUK III. - De preventieve
schorsing
Art. 19.
§ 1. De
preventieve schorsing is een bewarende maatregel. Het personeelslid blijft
tijdens deze schorsing in de administratieve stand waarin het zich bevond op de
dag vóór de preventieve schorsing.
§ 2. [De
preventieve schorsing, zoals bedoeld in artikel 49 van voormeld decreet kan
worden voorgesteld voor :
- de inspecteurs
basisonderwijs en de inspecteurs secundair onderwijs door respectievelijk de
inspecteur-generaal basisonderwijs en de inspecteur generaal secundair
onderwijs;
- de adviseurs en navorsers bij de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling door de directeur bij de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling;
- de inspecteurs
kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en [[centra voor leerlingenbegeleiding]]
door de coördinerend inspecteur-generaal;
-
de coördinerende inspecteurs door de functioneel bevoegde
inspecteur-generaal;
- de inspecteurs-generaal
basis- en secundair onderwijs door de coördinerend
inspecteur-generaal;
- de coördinerend
inspecteur-generaal en de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling
door de secretaris-generaal van het departement
Onderwijs.]
B.Vl.R.10-12-1999; [[ ]] B.Vl.R.
van 12-1-2001
Art. 20.
De preventieve schorsing
kan slechts worden uitgesproken, nadat het personeelslid werd gehoord door de
Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs.
De
redenen tot preventieve schorsing worden aan het betrokken personeelslid
medegedeeld ten minste vijf kalenderdagen vóór het verhoor.
Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich
laten bijstaan door een advocaat of een afgevaardigde van een representatieve
vakorganisatie.
Art. 21.
De preventieve schorsing
wordt uitgesproken door de Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs. Ze
wordt aan het betrokken personeelslid medegedeeld bij aangetekend schrijven.
Ze gaat in de dag waarop het aangetekend
schrijven aan het personeelslid wordt aangeboden.
Art. 22.
§ 1.
Tijdens de preventieve schorsing wordt het personeelslid ontheven van de
verplichting om dienstprestaties te leveren. In dit geval kan de preventieve
schorsing tot één jaar lopen na de beëindiging van het
onderzoek of na de einduitspraak van het gerecht.
§ 2.
Behoudens bij een strafrechtelijk onderzoek of bij strafrechtelijke vervolging
kan de preventieve schorsing ten hoogste zes maanden bedragen indien er binnen
deze periode geen tuchtprocedure is ingesteld.
§ 3. De
preventieve schorsing wordt van rechtswege bij de uitspraak over dezelfde
feiten als waarover het preventief werd geschorst,
opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Tuchtregeling
Art. 23.
Elk initiatief dat ertoe
strekt een tuchtstraf op te leggen, wordt schriftelijk geformuleerd, met
redenen omkleed en medegedeeld aan het betrokken personeelslid dat een
afschrift ontvangt.
Geen tuchtstraf mag worden
voorgelegd dan nadat het personeelslid vooraf werd gehoord of ondervraagd door
de overheid die het voorstel doet. De betrokkene mag zich laten bijstaan door
een advocaat of een afgevaardigde van een representatieve vakorganistie.
Art. 24.
Het voorstel tot
tuchtstraf wordt onverwijld ter kennis gebracht van het betrokken
personeelslid.
Indien dit personeelslid binnen de
twintig kalenderdagen na betekening van het voorstel, hiertegen geen beroep
aantekent bij de raad van beroep, wordt het dossier voor beslissing voorgelegd
aan de overheid, die bevoegd is om de sanctie uit te spreken.
Indien het personeelslid binnen voormelde termijn wel beroep
aantekent, wordt het dossier voorgelegd aan de Gemeenschapsminister bevoegd
voor Onderwijs die het onverwijld toezendt aan de raad van beroep.
Art. 25.
Wanneer verscheidene
feiten die verband houden met elkaar ten laste van het personeelslid worden
voorgelegd, kan dit slechts aanleiding geven tot één
tuchtprocedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Wanneer in de loop van de tuchtprocedure hem een
nieuw feit ten laste wordt gelegd, dat geen verband houdt met de lopende
tuchtprocedure, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven.
Art. 26.
Een strafvordering
betreffende feiten waarvoor een tuchtprocedure is ingesteld, schorst de
tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.
Ongeacht de
uitslag van de strafvordering oordeelt alleen de Gemeenschapsminister bevoegd
voor Onderwijs over de toepassing van de tuchtstraffen.
In geval van strafvordering moet de tuchtvordering ingesteld
worden binnen zes maanden na de datum van kennisgeving van de einduitspraak van
het gerecht.
Art. 27.
Elke tuchtstraf wordt in
het personeelsdossier van het betrokken personeelslid opgenomen.
Art. 28.
Een bij tuchtmaatregel
afgedankt personeelslid kan, onverminderd de toepassing van artikel 56 van
voormeld decreet, niet meer in de inspectie of in de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling worden aangesteld.
HOOFDSTUK V. - Raad van beroep
Art. 29.
Om beroep in te stellen
beschikt het betrokken personeelslid over een termijn van twintig
kalenderdagen, ingaande op de dag waarop hem een voorstel van tuchtstraf ter
visering is voorgelegd.
Het beroep wordt
ingesteld bij bezwaarschrift.
Art. 30.
§ 1. Het
beroep, samen met het desbetreffend dossier, wordt door de Gemeenschapsminister
bevoegd voor Onderwijs onmiddellijk na ontvangst ervan doorgestuurd naar de
raad van beroep.
§ 2. De raad
van beroep mag over geen aanvraag beraadslagen indien het personeelslid niet
bij een ter post aangetekende brief is
opgeroepen.
Art. 31.
§ 1. Zodra
een zaak bij de raad van beroep aanhangig is gemaakt, deelt de secretaris aan
de verzoeker de lijst mede van de leden van de raad van beroep.
Verzoeker mag vragen één of meer
leden te wraken. Indien hij dit wenst te doen, moet het gebeuren
vóór de aanvang van de beraadslaging, tenzij de reden tot wraking
later ontstaan is.
De redenen tot wraking zijn
deze voorzien in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
De voorzitter of een lid van de raad van beroep die weet dat er
een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden.
§ 2.
Behoudens de redenen tot wraking bedoeld in § 1, kan het betrokken
personeelslid één lid ongemotiveerd
wraken.
Art. 32.
De raad van beroep
beraadslaagt geldig :
1° zo slechts twee
vakorganisaties zetelen in voormeld sectorcomité X :
indien de voorzitter en ten minste zes andere leden aanwezig zijn;
2° zo meer vakorganisaties zitting hebben in
bedoeld sectorcomité X :
a) bij een oneven
aantal vakorganisaties : indien de voorzitter en de helft van de leden plus
één aanwezig zijn;
b) bij een even
aantal vakorganisaties : indien de voorzitter en de helft van de leden plus
twee aanwezig zijn.
Art. 33.
De raad van beroep kan
een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.
Art. 34.
Voor iedere zaak wijst de
Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs een verslaggever aan onder de
personeelsleden van het Departement Onderwijs die behoren tot [niveau A] en die
niet deelgenomen hebben aan het onderzoek.
B.Vl.R.
van 10-12-1999
De verslaggever zet aan de raad objectief de voorgeschiedenis van
de zaak en de uitslagen van het onderzoek uiteen. Hij heeft het recht van
repliek en is niet stemgerechtigd.
Art. 35.
Behalve bij gewettigde
verhindering verschijnt de verzoeker persoonlijk. Hij mag een raadsman met zijn
verdediging belasten.
Indien de verzoeker,
ofschoon bij aangetekende brief opgeroepen, niet verschijnt beslist de raad van
beroep bij verstek. Blijkt de verhindering gewettigd, dan kan het personeelslid
binnen de vijftien dagen nadat de beslissing hem met een ter post aangetekende
brief werd betekend, hiertegen verzet aantekenen. In dit geval, wordt de raad
van beroep opnieuw bijeengeroepen, en beslist, onafhankelijk de aanwezigheid
van de verzoeker, definitief en onherroepelijk.
Art. 36.
De stemming over het
advies van de raad van beroep is verplicht en geheim. De leden rechtstreeks
aangewezen door de Vlaamse Regering en de leden aangewezen op voordracht van de
representatieve vakorganisaties moeten even talrijk zijn bij een stemming.
Desnoods wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of
meer leden bij loting. De raad van beroep beslist bij meederheid van stemmen.
Onthoudingen worden geacht niet te zijn uitgebracht.
Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
Art. 37.
Behalve in geval van
strafvervolging, moet de raad van beroep binnen drie maanden na de ontvangst
van het volledig dossier, een advies uitbrengen. De Gemeenschapsminister
bevoegd voor Onderwijs kan het advies dringend vragen, doch in dat geval mag de
termijn niet minder bedragen dan één maand.
Art. 38.
Na onderzoek stuurt de
raad van beroep het dossier naar de Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs
en geeft hem kennis van zijn gemotiveerd advies, waarin vermeld wordt met
hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd verkregen.
Art. 39.
De beslissing wordt, voor
de personeelsleden bedoeld in artikel 51, § 1, van voormeld decreet,
genomen door de Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs en voor de
personeelsleden bedoeld in artikel 51, § 2, door de Vlaamse Regering
binnen een termijn van één maand ingaande op de datum van de
ontvangst van het advies. De Gemeenschapsminister bevoegd voor Ondewijs en de
Vlaamse Regering motiveren elke beslissing die met het advies van de raad van
beroep niet overeenstemt. Ze maken hun beslissing aan de raad van beroep
bekend.
Art. 40.
De voorzitter regelt de
werkzaamheden van de raad van beroep.
HOOFDSTUK VI. - Terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking
Art. 41.
§ 1.
Wanneer een ontstentenis van betrekking zich voordoet, zoals bepaald in artikel
77 van voormeld decreet, wordt, rekening houdend met de bepalingen van §
3, onder de inspecteurs, respectievelijk behorend tot de inspectie van het
basis-, secundair, hoger, kunst- en volwassenenonderwijs en van de [centra voor
leerlingenbegeleiding], diegene ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van
betrekking die de kleinste dienstanciënniteit heeft.
B.Vl.R.
van 12-1-2001
§ 2. Voor
het berekenen van de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit komen alle
diensten in aanmerking die door het personeelslid werden gepresteerd als lid
van de inspectie. Komen eveneens in aanmerking de diensten die het
personeelslid vóór zijn indiensttreding bij de inspectie
gepresteerd heeft als tijdelijk of vastbenoemd lid van de inspectiedienst
:
- van het gesubsidieerd kleuter- en lager
onderwijs bedoeld in artikel 79 van de wetten op het lager onderwijs,
gecoördineerd op 20 augustus 1957;
- bedoeld
in artikel 13 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van
de psycho-medisch-sociale centra;
- bedoeld in
artikel 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;
- het koninklijk besluit van 4 november 1978 houdende vaststelling
van het statuut en de organisatie van de rijksinspectie over de rijks- en
gesubsidieerde inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair onderwijs met
het Nederlands als onderwijstaal.
§ 3. Voor de
toepassing van de bepalingen van § 1 dient rekening te worden gehouden met
de pariteit, zoals bepaald in artikel 9 van dit
besluit.
Art. 42.
De terbeschikkingstelling
wegens ontstentenis van betrekking gaat in op 1 september.
Art. 43.
Het wegens ontstentenis
van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid geniet een wachtgeld dat
de eerste twee jaren gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde.
Vanaf het derde jaar wordt dat wachtgeld elk jaar
met 20% verminderd. Het mag evenwel niet lager zijn dan zoveel maal 1/30e van
de laatste activiteitswedde als het personeelslid op de datum van zijn
terbeschikkingstelling dienstjaren telt. De opeenvolgende verminderingen worden
berekend met de laatste activiteitswedde als basis.
Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is, is het wachtgeld
gedurende de eerste drie jaren gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf
het vierde jaar wordt dit wachtgeld op de hierboven bepaalde wijze verminderd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
dienstjaren verstaan die welke in aanmerking komen voor de berekening van het
rustpensioen. De militaire dienst, gedaan voor de indiensttreding, wordt echter
niet in aanmerking genomen en de in aanmerking komende militaire dienst wordt
slechts meegerekend voor zijn gewone duur, onverminderd de toepassing van
artikel 13 van de gecoördineerde wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947
betreffende de prioriteiten.
Art. 44.
Elk personeelslid dat ter
beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking, behoudt in die
stand gedurende twee jaar zijn aanspraken op verhoging van wedde.
Art. 45.
§ 1. Onder
"reaffectatie" van een terbeschikkinggesteld personeelslid van de inspectie
dient te worden verstaan : de toewijzing aan dit personeelslid van een
betrekking van hetzelfde ambt. Daarbij moet overeenstemming bestaan tussen het
ambt en in voorkomend geval de groep, waarin het personeelslid is ter
beschikking gesteld en het ambt en, in voorkomend geval de groep waarin de
betrekking vacant is. Het ambt van inspecteur secundair onderwijs en het ambt
van inspecteur volwassenenonderwijs worden beschouwd als hetzelfde ambt. Het
ambt van inspecteur-coördinator basisonderwijs en het ambt van inspecteur
basisonderwijs wordt eveneens als hetzelfde ambt beschouwd voor de
personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van
betrekking, in het ambt van inspecteur-coördinator basisonderwijs. [...]
Daarbij is de laatste beklede betrekking in hetzij het gemeenschapsonderwijs en
het gesubsidieerd officieel onderwijs en centra hetzij in het gesubsidieerd
vrij onderwijs en centra vóór de benoeming in het ambt van
inspecteur bepalend.
B.Vl.R.
van 10-12-1999
§ 2. Onder
"wedertewerkstelling" van een ter beschikking gesteld personeelslid van de
inspectie dient te worden verstaan : de toewijzing of aanbieding aan dit
personeelslid van een betrekking :
- van lid van
de Dienst voor Onderwijsontwikkeling met uitzondering van de betrekkingen
bedoeld in artikel 10, § 1;
- van navormer of
educatieve kracht in de navorming;
- van
pedagogisch adviseur;
- in een selectie- of
bevorderingsambt in het onderwijs of de [centra voor
leerlingenbegeleiding];
B.Vl.R.
van 12-1-2001
[- in een ander ambt van de onderwijsinspectie van de Vlaamse
Gemeenschap.]
B.Vl.R.
van 16-7-1996
§ 3. Als
gelijkwaardige taken worden beschouwd, inspectie-, onderzoeks- en
studieopdrachten toegewezen door de Gemeenschapsminister bevoegd voor
Onderwijs.
Art. 46.
§ 1. Een
personeelslid van de inspectie dat ter beschikking gesteld is wegens
ontstentenis van betrekking wordt opnieuw in dienst geroepen bij wijze van
reaffectatie in een betrekking die ofwel definitief vacant is ofwel tijdelijk
vacant is voor een periode van minstens 98 kalenderdagen.
Indien het ter beschikking gesteld personeelslid reeds
wedertewerkgesteld is geldt de verplichting en het recht op reaffectatie
slechts vanaf 1 september daaropvolgend.
§ 2. Een
personeelslid van de inspectie dat ter beschikking gesteld is wegens
ontstentenis van betrekking kan opnieuw in dienst geroepen worden bij wijze van
wedertewerkstelling :
- in een selectie of in een
bevorderingsambt in het onderwijs of een [centrum voor leerlingenbegeleiding],
rekening houdend met de aldaar geldende reglementering inzake
wedertewerkstelling;
- door de
Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs als personeelslid bedoeld in §
2 van artikel 10 van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling; ermede rekening
houdend dat de betrekking die te begeven is tot dat gedeelte van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling behoort zoals bepaald in artikel 8 van het voormeld
decreet, waartoe eveneens het personeelslid behoort dat ter beschikking gesteld
is wegens ontstentenis van betrekking.
B.Vl.R.
van 12-1-2001
Art. 47.
§ 1. Het
personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking
is verplicht de betrekking waarin het gereaffecteerd of weder te werk gesteld
is onmiddellijk te aanvaarden en in dienst te treden op de aangeduide datum.
§ 2. Elk ter
beschikking gesteld personeelslid dat, bij wijze van reaffectatie of
wedertewerkstelling, opnieuw in dienst wordt geroepen, wordt geacht in
dienstactiviteit te zijn vanaf de datum waarop het de betrekking efffectief
opneemt.
§ 3. Het ter
beschikking gesteld personeelslid dat gereaffecteerd of wedertewerkgesteld
wordt, kan onder de reglementaire voorwaarden van de verlofstelsels
genieten.
§ 4. Het ter
beschikking gesteld personeelslid dat wedertewerkgesteld wordt, moet zich
schikken naar de tuchtmacht zowel zoals deze is bepaald voor de inspectie van
de Vlaamse Gemeenschap als van de inrichtende macht van de instelling van
wedertewerkstelling.
§ 5. Het ter
beschikking gesteld personeelslid is ertoe gehouden aan de betrokken
inspectie-generaal een woonplaats in het Rijk mee te delen, waar de
beslissingen die hem aangaan, kunnen worden
meegedeeld.
Art. 48.
§ 1. Onder
geldige reden voor het niet aanvaarden van een wedertewerkstelling in een
selectie of een bevorderingsambt in het onderwijs of een PMS-centrum worden de
bepalingen begrepen die dezelfde materie regelen respectievelijk voor de
personeelsleden van het onderwijs en de PMS-centra.
§ 2. Het
afstand doen van wachtgeld, overeenkomstig artikel 49, wordt eveneens aanvaard
als een geldige reden bij het niet aanvaarden van reaffectatie of
wedertewerkstelling.
Art. 49.
§ 1. Een
ter beschikking gesteld personeelslid dat tijdelijk afstand doet van zijn recht
op de financiële voordelen hem toegekend op grond van artikel 78 van het
voormeld decreet, wordt, zonder dat hierdoor afbreuk gedaan wordt aan de
terbeschikkingstelling, op zijn verzoek, voor de duur van deze afstand
ontslagen van elke verplichting inzake reaffectatie en wedertewerkstelling,
tenzij er in de inspectie een definitieve vacature is die bij wijze van
reaffectatie moet toegewezen worden en die behoort tot dat deel van de
inspectie zoals bepaald in artikel 8 van het genoemde decreet, waartoe eveneens
het personeelslid behoort dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis
van betrekking.
§ 2. De
verklaring van afstand van het recht op bovenvermelde financiële voordelen
moet schriftelijk en voor 5 september bij de betrokken inspecteur-generaal
worden ingediend.
De afstand van het wachtgeld
moet betrekking hebben op het volledige schooljaar of dienstjaar waarvoor de
verklaring wordt ingediend en op de totale opdracht waarvoor het betrokken
personeelslid de financiële voordelen genoot.
HOOFDSTUK VII. - Overdracht van personeelsleden
naar de inspectie of naar pedagogische begeleidingsdiensten
Art. 50.
§ 1. De
leden van de inspectie, bedoeld in artikel 86, § 1, van voormeld decreet,
die benoemd waren vóór 1 september 1991 mogen de eretitel van
"inspecteur" blijven dragen.
§ 2. Voor de
toepassing van de bepalingen van artikel 86, § 2, van het voormeld decreet
worden de ambten, waarin de leden van de inspectie, bedoeld in artikel 86,
§ 1, van voormeld decreet, benoemd waren vóór 1 september
1991 en die vermeld zijn in de linkerkolom, beschouwd als zijnde in
overeenstemming met het ambt, vermeld in de rechterkolom en behouden hun
administratieve standplaats tenzij anders bepaald bij de uitbouw van de nieuwe
formatie.
1. Inspecteur van het kleuteronderwijs :
Inspecteur basisonderwijs
2. Inspecteur van het lager onderwijs :
Inspecteur basisonderwijs
3.
Inspecteur bijzondere vakken in het lager onderwijs :
Inspecteur basisonderwijs
4.
Inspecteur buitengewoon basisonderwijs :
Inspecteur basisonderwijs
5.
Kantonnale opzieners :
Inspecteur basisonderwijs
6. Kantonnale opziensters over de vrouwelijke
handwerken :
Inspecteur basisonderwijs
7. Kantonnale inspectrice voor de kleuterklassen
:
Inspecteur basisonderwijs
8. Inspecteur in het rijkslageronderwijs :
Inspecteur basisonderwijs
9.
Kantonnale inspectrice van het rijkskleuteronderwijs :
Inspecteur basisonderwijs
10.
Rijksinspecteur(trice) buitengewoon basisonderwijs voor de algemene en sociale
vorming :
Inspecteur basisonderwijs
11. Rijksinspectrice voor het gesubsidieerd
kleuter- en lager onderwijs :
Inspecteur
basisonderwijs
12. Hoofdopzieners :
Inspecteur-coördinator basisonderwijs
13. Hoofdinspecteurs :
Inspecteur-coördinator basisonderwijs
14. Inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de
lagere graad :
Inspecteur secundair onderwijs
15. Inspecteur bijzondere vakken in het secundair
onderwijs van de lagere graad :
Inspecteur
secundair onderwijs
16. Inspecteur technische
vakken en beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de lagere graad :
Inspecteur secundair onderwijs
17. Inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de
hogere graad en in het niet-universitair hoger onderwijs :
Inspecteur secundair onderwijs / Inspecteur hoger onderwijs
18. Inspecteur bijzondere vakken in het secundair
onderwijs van de hogere graad en in het niet-universitair hoger onderwijs :
Inspecteur secundair onderwijs / Inspecteur hoger
onderwijs
19. Inspecteur technische vakken en
beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het
niet-universitair hoger onderwijs :
Inspecteur
secundair onderwijs / Inspecteur hoger onderwijs
20. Inspecteur algemene en sociale vaardigheden in het
buitengewoon secundair onderwijs :
Inspecteur
secundair onderwijs
21. Inspecteur
beroepsgerichte vorming in het buitengewoon secundair onderwijs :
Inspecteur secundair onderwijs
22. Inspecteur psychologie, opvoedkunde en methodiek in het
secundair onderwijs van de hogere graad en in het niet-universitair hoger
onderwijs :
Inspecteur secundair onderwijs /
Inspecteur hoger onderwijs
23. Inspecteur
artistieke vakken in de inrichtingen voor kunstonderwijs :
Inspecteur kunstonderwijs
24.
Inspecteur van het opvoedend hulppersoneel :
Inspecteur van het opvoedend hulppersoneel
25. Inspecteur voor de psychologische en pedagogische discipline,
belast met de coördinatie :
Inspecteur
[centra voor leerlingenbegeleiding]
26.
Inspecteur voor de sociale discipline :
Inspecteur [centra voor leerlingenbegeleiding]
27. Inspecteur voor de paramedische discipline :
Inspecteur [centra voor leerlingenbegeleiding]
28. Algemene opzieners :
Inspecteur-generaal basisonderwijs
29. Inspecteur-generaal van de inspectiedienst voor het
gesubsidieerd basisonderwijs :
Inspecteur-generaal basisonderwijs
30. Inspecteur-generaal hoger onderwijs :
Inspecteur-generaal hoger onderwijs
B.Vl.R.
van 12-1-2001
§ 3. De
indelingen in groepen en subgroepen van de ambten van inspecteur, bedoeld in
artikel 1, nrs. 2 en 6 vermeld in de rechterkolom, gebeurt overeenkomstig de
concordantie zoals vermeld in artikel 51.
Art. 51.
Voor de toegang van
artikel 50, § 3, wordt de indeling in groepen en subgroepen vastgesteld
overeenkomstig de hiernavermelde concordantie, waarbij in de eerste kolom het
vakgebied vermeld wordt waarin betrokkene vóór 1 september 1991
vastbenoemd is of waarin hij bij vaste benoeming werd voorgedragen en waarbij,
opgesplitst in groepen en subgroepen, in de 2e kolom het vakgebied vanaf 1
september 1991 wordt vermeld. De voordracht, waarover sprake blijkt uit het
benoemingsbesluit. Waar deze voordracht niet vastgesteld kan worden, gebeurt de
concordantie op basis van het vak waarvoor betrokkene een vereist
bekwaamheidsbewijs bezit, respectievelijk op basis van :
-
het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel
en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor voltijds
secundair onderwijs en voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs;
- het besluit van de Vlaamse Regering
van 27 juni 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen en de
bezoldigingsregeling in het buitengewoon onderwijs;
- het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het
statuut van de leden van het technisch personeel van de rijks-PMS-centra,
rijksvormingscentra en de inspectiediensten.
Vakgebied vóór 1 september 1991 | Vakgebied vanaf 1 september 1991 | |
| groep | subgroep |
Aardrijkskundige wetenschappen | Wiskunde-wetenschappen | Aardrijkskunde |
Aardrijkskunde | Wiskunde-wetenschappen | Aardrijkskunde |
Algemene en sociale vorming | Buitengewoon secundair onderwijs | Algemene sociale vorming |
Beroepsgerichte vorming | Buitengewoon secundair onderwijs | Beroepsgerichte vorming |
Biologie | Wiskunde-wetenschappen | Biochemie |
Bouwbedrijf | Industriële technieken | Hout en bouw |
Duits | Cultuurwetenschappen | Germaanse talen |
Economie | Wiskunde-wetenschappen | Socio-economische wetenschappen |
Elektriciteit | Industriële technieken | Elektriciteit-elektronica |
Economie en handelswetenschappen | Wiskunde-wetenschappen | Socio-economische wetenschappen |
Elektriciteit-elektronica | Industriële technieken | Elektriciteit-elektronica |
Engels | Cultuurwetenschappen | Germaanse talen |
Frans | Cultuurwetenschappen | Romaanse talen |
Fysica | Wiskunde-wetenschappen | Fysica |
Germaanse talen | Cultuurwetenschappen | Germaanse talen |
Geschiedenis | Cultuurwetenschappen | Geschiedenis |
Handel | Wiskunde-wetenschappen | Socio-economische wetenschappen |
Haartooi-schoonheidszorgen | Voeding-verzorging | Verzorging |
Hout | Industriële techieken | Hout en bouw |
Huishoudkunde | Voeding-verzorging | Huishoudkunde |
Informatica | Industriële techieken | Informatica |
Klassieke talen | Cultuurwetenschappen | Klassieke talen |
Kleding | Voeding-verzorging | Kleding |
Landbouw-scheikunde | Voeding-verzorging | Landbouw |
Latijn | Cultuurwetenschappen | Klassieke talen |
Lichamelijke opvoeding | Expressievakken | Lichamelijke opvoeding |
Mechanica | Industriële techieken | Mechanica |
Muzikale opvoeding | Expressievakken | Muzikale opvoeding |
Nederlands | Cultuurwetenschappen | Nederlands |
Paramedische discipline | Paramedische discipline | Plastische opvoeding |
Expressievakken | Plastische opvoeding | |
Plastische opvoeding tekenen | Expressievakken | Plastische opvoeding |
Psychologische en pedagogische discipline | Psycho-pedagogische discipline | |
Romaanse talen | Cultuurwetenschappen | Romaanse talen |
Scheikunde | Wiskunde-wetenschappen | Biochemie |
Snit en
naad | Voeding-verzorging | Kleding |
Schrijnwerkerij-meubelmakerij | Industriële technieken | Hout en bouw |
Sociale
discipline | Sociale
discipline | |
Wiskunde | Wiskunde-wetenschappen | Wiskunde |
Wiskundige wetenschappen | Wiskunde-wetenschappen | Wiskunde |
HOOFDSTUK VIII. - Bezoldigingen en
vergoedingen
Art. 52.
[§ 1. De salarisschalen
die verbonden zijn aan de ambten, vermeld in artikel 1 en 10, worden
vastgesteld als volgt :
1° inspecteur
basisonderwijs : 167;
2° inspecteur secundair
onderwijs, inspecteur kunstonderwijs, inspecteur volwassenenonderwijs,
inspecteur volwassenenonderwijs, belast met de basiseducatie, en inspecteur
centra voor leerlingenbegeleiding :
a) houder van
een bekwaamheidsbewijs van ten minste master, als vermeld in artikel 7 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs : 541;
b) houder van andere bekwaamheidsbewijzen : 354;
3° adviseur of navorser bij de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling :
a) houder van een
doctoraat op proefschrift : 544;
b) houder van
andere bekwaamheidsbewijzen : 514.
§ 2. De salarisschalen, vermeld in
§ 1, worden met ingang van 1 september 2007 vastgesteld bij het besluit
van de Vlaamse regering van 21 november 2003 houdende de salarisschalen van
bepaalde personeelsleden van het
onderwijs.]
B.Vl.R.
van 9-11-2007
[Art. 52bis.
[[§ 1. De
salarisschalen voor de coördinerende inspecteurs worden afhankelijk van
hun salarisschaal als inspecteur vastgesteld als volgt :
1°
op basis van salarisschaal 167 : 338;
2° op
basis van salarisschaal 354 : 505;
3° op basis
van salarisschaal 541 of 544 : 544.
§ 2. De
salarisschaal van de inspecteurs-generaal basis- en secundair onderwijs en van
de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wordt vastgesteld als
volgt : 531;
§ 3. De
salarisschaal van de coördinerende inspecteur-generaal wordt vastgesteld
als volgt : 532.
§ 4. In
afwijking van § 1 en § 3, behouden de coördinerende inspecteurs
en de coördinerend inspecteur-generaal vanaf 1 mei 1999 tot en met 31
augustus 1999 de salarisschaal die hun was toegekend op 1 april 1999 in de
hoedanigheid van hun vroegere ambt van respectievelijk
inspecteur-coördinator basisonderwijs, inspecteur-coördinator
secundair onderwijs of algemeen inspecteur-generaal.
§ 5. De
salarisschalen, vermeld in § 1, § 2 en § 3 worden met ingang van
1 september 2007 vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21
november 2003 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het
onderwijs.]] ]
B.Vl.R.
10-12-1999; [[ ]] B.Vl.R.
van 7-11-2007
Art. 53.
[§ 1. De
reis-, verblijfs- en werkingskosten die gemaakt worden door personeelsleden bij
de uitoefening van de ambten vermeld in artikel 1 en in artikel 10, met
uitzondering van de contractuele personeelsleden van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, worden vergoed in de vormen en onder de voorwaarden
vermeld in dit besluit.
§ 2. De in
§ 1 vermelde personeelsleden worden gemachtigd om gebruik te maken van hun
eigen
vervoermiddel.]
B.Vl.R.
van 25-11-1992
[Art. 53bis.
[[§ 1. De forfaitaire
vergoeding voor reis-, verblijfs- en werkingskosten bedoeld in artikel 85,
§ 2, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten en het
woon-werkverkeer wordt als volgt vastgesteld :
1° 2.569,57 euro voor de inspecteurs-generaal en de directeur
van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;
2°
2.801,20 euro voor de inspecteurs basisonderwijs, die niet belast zijn met het
buitengewoon onderwijs;
3° 3.664,36 euro voor
de inspecteurs secundair onderwijs, centra voor leerlingenbegeleiding,
kunstonderwijs, volwassenenonderwijs, voor de inspecteurs belast met het
buitengewoon onderwijs, en voor de coördinerende
inspecteurs;
4° 1.985,58 euro voor de
adviseurs en navorsers van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling.
§ 2. Aan de inspecteurs
basisonderwijs, de inspecteurs secundair onderwijs, de inspecteurs van de
centra voor leerlingenbegeleiding, de inspecteurs volwassenenonderwijs en de
inspecteurs kunstonderwijs, en aan de coördinerende inspecteurs die niet
beschikken over een permanent kantoor in de gebouwen van de diensten van de
Vlaamse regering, wordt met ingang van 1 september 2005 of bij aanstelling in
het ambt van inspecteur, aanvullend bij de in § 1 bedoelde forfaitaire
vergoeding, een jaarlijkse forfaitaire ICT-vergoeding toegekend. Deze
ICT-vergoeding is bestemd voor de inrichting van het thuiskantoor met de
noodzakelijke ICT-voorzieningen en wordt vastgesteld op 474,60 euro. De
ICT-vergoeding wordt aangewend door de betrokken inspecteur om informatica en
communicatiemiddelen te voorzien in functie van de uitvoering van het ambt van
inspecteur.
Indien de inspecteur die recht heeft
op een forfaitaire ICT-vergoeding op 1 september 2005, beschikt over
ICT-voorzieningen aangekocht of geleasd na 1 september 2001 lastens de
werkingskredieten van de onderwijsinspectie, wordt de ICT-vergoeding als volgt
verminderd tot op het ogenblik dat deze ICT-voorzieningen vier jaar oud zijn
:
- voor een personal computer of laptop :
vermindering van de ICT-vergoeding met 60 %;
-
voor een printer : vermindering van de ICT-vergoeding met 10 %.
Voor de berekening van de ouderdom van de ICT-voorzieningen, wordt
rekening gehouden met de maand van aankoop of leasing zoals vermeld op de
factuur.
De forfaitaire ICT-vergoeding wordt in
alle opeenvolgende periodes van vier jaar volgend op 1 september 2005 of
volgend op de aanstelling van de inspecteur, gebruikt voor de aanschaf van
volgende ICT-voorzieningen : personal computer of laptop, printer, frequente
benodigdheden voor computer, garantie en verzekering voor computer en
gsm.
De inspectieraad bepaalt jaarlijks voor 1
september de configuratie en de minimale kwaliteitsvereisten van de
ICT-voorzieningen, waaraan de ICT-voorzieningen dienen te voldoen bij aankoop
in het komende schooljaar. De configuratie en kwaliteitsvereisten worden aan de
noden van de goede werking van de onderwijsinspectie aangepast en opgenomen in
het intern reglement van de onderwijsinspectie.
De
ICT-voorzieningen die centraal door de inspectieraad ter beschikking worden
gesteld aan de leden van de onderwijsinspectie, vallen niet binnen het bereik
van de forfaitaire ICT-vergoeding.
Na elke periode
van vier jaar of bij het verlaten van zijn ambt wordt voor elke inspecteur
basisonderwijs, inspecteur secundair onderwijs, inspecteur van de centra voor
leerlingenbegeleiding, inspecteur volwassenenonderwijs, inspecteur
kunstonderwijs en coördinerend inspecteur, die gedurende deze periode een
forfaitaire ICT-vergoeding heeft ontvangen, een afrekening gemaakt op basis van
:
- de ingebrachte facturen op naam van de
betrokken inspecteur van de ICT-voorzieningen die binnen het bereik van de
ICT-vergoeding liggen;
- de configuratie en
minimale kwaliteitsvereisten zoals bedoeld in 3° tweede
lid;
- een schriftelijke bevestiging van de
coördinerend inspecteur-generaal dat de betreffende inspecteur gedurende
deze periode effectief heeft beschikt over de informatica- en
communicatievoorzieningen noodzakelijk bij de uitvoering zijn
ambt.
Op basis van de afrekening wordt het
niet-aangewende aandeel van de forfaitaire ICT-vergoeding
teruggevorderd.
De afrekening en terugvordering
worden uitgevoerd door de diensten van het departement Onderwijs en Vorming van
het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.
§ 3. Inspecteurs die in
opdracht van de inspectieraad belast worden met bijkomende opdrachten, kunnen
hiervoor een vergoeding ontvangen. Deze bijkomende vergoeding wordt berekend
overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van
de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel
der ministeries en het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene
regeling inzake reiskosten.
Voor de terugbetaling
van reiskosten worden de inspecteurs in dit opzicht gelijkgesteld met
ambtenaren van rang 14.
Voor de vaststelling van
bijkomende reis- en verblijfskosten, is de administratieve standplaats voor de
leden van de inspectie de woonplaats en wordt de werkelijke afstand in
kilometers volgens de gevolgde wegen in aanmerking genomen.
Indien gebruik gemaakt wordt van gemeenschappelijke
vervoermiddelen worden de werkelijke kosten uitbetaald op basis van de
officiële tarieven. Indien de gemeenschappelijke vervoermiddelen
verscheidene klassen omvatten wordt voor de leden van de inspectie een
vervoerbewijs eerste klasse terugbetaald.
§ 4. De in § 1
vermelde vergoeding wordt in maandelijkse schijven uitbetaald.
De in § 2 vermelde vergoeding wordt jaarlijks uitbetaald in
het begin van het nieuwe schooljaar aan de rechthebbende inspecteurs die op
deze datum in dienst zijn.
Aan de inspecteurs die
in dienst treden in de loop van het schooljaar en in aanmerking komen voor een
forfaitaire ICT-vergoeding, wordt, pro rata van het aantal resterende
kalenderdagen tot aan het begin van het volgende nieuwe schooljaar, een
aangepaste ICT-vergoeding toegekend.
De in §
1 vermelde vergoeding wordt met 1/24 ingehouden voor elke onderbreking van de
ambtsuitoefening gedurende een periode van vijftien aaneensluitende
kalenderdagen.
De bedragen vermeld in § 1 en
§ 2 worden gekoppeld aan de spilindex 138,01 en schommelen overeenkomstig
de bepalingen van de wet van 1 maart 1977, houdende inrichting van een stelsel
waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer der
consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij koninklijk
besluit nr. 178 van 30 december 1982.]] ]
B.Vl.R.
25-11-1992; [[ ]] B.Vl.R.
van 17-3-2006
[Art. 53ter.
De bijkomende vergoeding
voor de personeelsleden bedoeld in artikel 9, § 2, [[met uitzondering van
de personeelsleden met een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht of
wegens ontstentenis van betrekking of met een verlof wegens opdracht in het
belang van het onderwijs]] en in artikel 85, § 3, van het decreet van 17
juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten wordt
berekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot
vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden
van het personeel der ministeries en het koninklijk besluit van 18 januari 1965
houdende algemene regeling inzake reiskosten.
[[...]].]
B.Vl.R. 25-11-1992; [[...]]
Decr.
van 18-5-1999
HOOFDSTUK IX. - Vakantie- en
prestatieregeling
Art. 54.
[De vakantie- en
prestatieregeling van de personeelsleden van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling, met inbegrip van personeelsleden bedoeld in artikel 10,
§§ 2 en 3, van de coördinerende inspecteurs en van de
inspecteurs-generaal is gelijk aan de vakantie- en prestatieregeling van de
ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 55.
[§ 1. De
prestatieregeling van de inspecteurs basisonderwijs, secundair onderwijs,
kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en PMS-centra bedraagt 38 uur per week
voor een voltijds ambt.
§ 2. De
inspecteurs basisonderwijs, secundair onderwijs, kunstonderwijs,
volwassenenonderwijs en PMS-centra genieten een jaarlijks vakantieverlof
vastgesteld als volgt :
1° de kerstvakantie
begint de maandag van de week waarin 25 december valt en duurt twee weken.
Indien 25 december op een zaterdag of een zondag
valt, dan begint de kerstvakantie de maandag na 25 december;
2° de paasvakantie begint de eerste maandag van april en duurt
twee weken. Indien Pasen in de maand maart valt dan begint de paasvakantie de
maandag na Pasen. Indien Pasen na 15 april valt, begint de paasvakantie de
tweede maandag voor Pasen;
3° zomervakantie :
van 6 juli tot 15 augustus.
In afwijking van het
eerste lid kan een inspecteur, na goedkeuring door de bevoegde
inspecteur-generaal, één week vakantieverlof tijdens de
zomervakantie verplaatsen naar een ander tijdstip tijdens een schoolvakantie.]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
TITEL IV. - De pedagogische
begeleidingsdiensten
HOOFDSTUK I. - Opdrachten
Art. 56.
Het jaarlijks
begeleidingsplan, zoals bepaald in artikel 88 van voormeld decreet, zal
volgende basisgegevens bevatten :
1° een
overzicht van de activiteiten die regionaal worden voorzien ten aanzien van het
daarop volgend schooljaar;
2° [voorstellen
van nascholingsactiviteiten voor de betrokken personeelsleden];
B.Vl.R.
van 10-12-1999
3° desgevallend uitgewerkte adviezen met betrekking tot
vernieuwingsprojecten.
Het begeleidingsplan wordt
toegestuurd aan de [coördinerend inspecteur-generaal].
B.Vl.R.
van 10-12-1999
Art. 57.
Het jaarverslag van de
activiteiten, zoals bepaald in artikel 88 van voormeld decreet, zal volgende
basisgegevens bevatten :
1° een overzicht van
de initiatieven die werden gerealiseerd;
2°
een rapport over de uitvoering van het vooropgestelde begeleidingsplan;
3° een verslag over de evolutie van het
begeleid onderwijs en de werking van de begeleide centra.
Het jaarverslag zal worden toegestuurd aan de [coördinerend
inspecteur-generaal] en als bijlage worden opgenomen bij het verslag van de
inspectie aan de Vlaamse Raad, zoals bedoeld in artikel 10 van het voormeld
decreet.
B.Vl.R.
van 10-12-1999
HOOFDSTUK II. - Bekwaamheidsbewijzen en
bezoldigingen
Afdeling 1. -
Bekwaamheidsbewijzen
Art. 58.
De pedagogische
adviseurs en de adviseurs-coördinatoren, waarop de begeleidingsdiensten
recht hebben op basis van artikel 89, § 1 en § 2 van voormeld
decreet, moeten om in aanmerking te komen voor een wedde of weddetoelage, zoals
bedoeld in artikel 59, houder zijn van de hierna vermelde bekwaamheidsbewijzen
:
1° pedagogische adviseurs basisonderwijs :
één van de basisdiploma's vermeld
onder de punten 1 tot en met [39]² van artikel 6 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de
weddenschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van
het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van
de onderwijsinstellingen van voltijds secundair onderwijs en van deeltijds
beroepssecundair onderwijs;
2° pedagogische
adviseur secundair onderwijs :
-
één van de bekwaamheidsbewijzen die als vereist of voldoende
geacht worden beschouwd voor het ambt van leraar secundair onderwijs, zoals
bedoeld in het onder 1°, hierboven vermelde besluit van de Vlaamse Regering
van 14 juni 1989;
- één van de
bekwaamheidsbewijzen voorzien om in aanmerking te komen als pedagogisch
adviseur voor de [centra voor leerlingenbegeleiding]²;
3° [...]¹
4°
[pedagogisch adviseur voor de centra voor leerlingenbegeleiding :
één van de bekwaamheidsbewijzen, vermeld in de bijlage van het
besluit van 12 december 2003 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de
salarisschalen van de personeelsleden van de centra voor
leerlingenbegeleiding;]²
5°
adviseur-coördinator :
één van
de bekwaamheidsbewijzen vermeld onder [1° of 2°]¹ hierboven.
[ ]¹ B.Vl.R. 10-12-1999; [
]² B.Vl.R.
van 9-11-2007
Afdeling 2. - Bezoldigingen
Art. 59.
[§ 1.
Aan de pedagogische adviseurs, waarop de begeleidingsdiensten op basis van
artikel 89, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie,
Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, recht
hebben, worden de hierna vermelde salarisschalen toegekend, respectievelijk
voor het basis-, het secundair onderwijs en de centra :
1° pedagogisch adviseur basisonderwijs : 167.
Ten hoogste 10 % van de pedagogische adviseurs kan echter worden
belast met een begeleidingsopdracht die erop gericht is het beleidsvoerend
vermogen van de scholen te ondersteunen en een onderwijsaanbod overeenkomstig
de ontwikkelingsdoelen en de eindtermen uit te werken. Die pedagogische
adviseurs moeten houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van ten minste master,
als vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni
1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het
prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs. Hun
salarisschaal wordt dan, in afwijking van het eerste lid, vastgesteld als volgt
: 502;
2° pedagogisch adviseur secundair
onderwijs en centra voor leerlingenbegeleiding :
a) houder van een bekwaamheidsbewijs van ten minste master, als
vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989
betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en
de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs : 541;
b)
houder van andere bekwaamheidsbewijzen : 354.
§ 2. Aan
de adviseur-coördinatoren, waarop de begeleidingsdiensten op basis van
artikel 89, § 2, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie,
Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, recht
hebben, wordt de hierna vermelde salarisschaal toegekend :
516.
§ 3. De
personeelsleden die met toepassing van artikel 88 van het decreet het decreet
van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en
pedagogische begeleidingsdiensten overgaan naar de pedagogische
begeleidingsdiensten, behouden de salarisschaal en de salarisanciënniteit
die op hen van toepassing waren voor 1 september 1991.
§ 4. De
salarisschalen, vermeld in § 1 en § 2, worden met ingang van 1
september 2007 vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21
november 2003 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het
onderwijs.]
B.Vl.R.
van 9-11-2007
HOOFDSTUK III. - Vakantie- en
prestatieregeling
Art. 60.
De leden van de
pedagogische begeleidingsdiensten genieten een jaarlijks vakantieverlof,
vastgesteld als volgt :
1° de kerstvakantie
begint de maandag van de week waarin 25 december valt en duurt twee weken.
Indien 25 december op een zaterdag of een zondag
valt, dan begint de kerstvakantie de maandag na 25 december;
2° de paasvakantie begint de eerste maandag van april en duurt
twee weken. Indien Pasen in de maand maart valt dan begint de paasvakantie de
maandag na Pasen. Indien Pasen na 15 april valt, begint de paasvakantie de
tweede maandag vóór Pasen;
3°
zomervakantie : bestaat uit zes weken te nemen tussen 1 juli en 31 augustus
waarvan minstens vier opeenvolgende weken.
Art. 61.
De prestatieregeling van
de pedagogische adviseurs, bedoeld in artikel 89, § 1, van voormeld
decreet, bedraagt 38 uur per week voor een voltijds ambt.
HOOFDSTUK IV. - Financiering
Art. 62.
[...]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
TITEL V. - De commissie voor homologatie
Art. 63.
[...]
B.Vl.R.
van 10-12-1999
TITEL VI. - Wijzigings- en
opheffingsbepalingen
Art. 64.
§ 1. In artikel
2, hoofdstuk I - Personeel van de inspectiediensten - B. Inspectie van het
rijksonderwijs - van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april
1972 de schalen worden vastgesteld verbonden aan de ambten van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het
paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de
leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en
aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk
onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs en de schalen verbonden aan
de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat,
gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 september 1976 en 22 oktober 1979,
worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...
§ 2. In het
§ 1 vermelde hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt met ingang van 1
september 1975 na de rubriek "C. Inspectie van het schriftelijk onderwijs" de
volgende rubriek ingevoegd : ...
§ 3. In de
rubriek "weddenschalen klasse 23 jaar" van de tabel van de weddenschalen
gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt na de weddenschaal code 370 de volgende
weddenschaal toegevoegd : ...
Art. 65.
Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 15 mei 1928
betreffende het toezicht van het lager onderwijs;
2° het koninklijk besluit van 26 februari 1960 betreffende de
inspectie van de studiën in de gesubsidieerde onderwijsinstellingen;
3° het koninklijk besluit van 15 april 1965
tot regeling van de organisatie van de inspectie van het schriftelijk
onderwijs;
4° het koninklijk besluit van 11
mei 1965 betreffende de inspectie van de gesubsidieerde of erkende
schriftelijke leergangen;
5° het koninklijk
besluit van 19 september 1966 houdende tijdelijke regeling van de inspectie van
het schriftelijk onderwijs;
[...]
B.Vl.R.
van 31-7-1992
7° het koninklijk besluit van 24 november 1967 houdende
vaststelling van het kader van de inspectie van het lager onderwijs en van het
kleuteronderwijs, ..., voor zover het geen betrekking heeft op de ambten van
diocesaan hoofdinspecteur, van diocesaan inspecteur, van inspecteur van de
lessen in de protestantse godsdienst en van inspecteur van de lessen in de
niet-confessionele zedenleer;
8° het
koninklijk besluit van 22 februari 1968 tot wijziging en splitsing volgens de
twee taalrollen van het kader van de inspectie van het middelbaar en het
normaalonderwijs;
9° artikel 10 met
uitzondering van 3°, 4°, 9° en 10° van het koninklijk besluit
van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden
van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel,
van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat,
en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op
deze inrichtingen;
10° het koninklijk besluit
van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wat betreft
de personeelsleden van de inspectiedienst bedoeld in artikel 70, § 2, van
het Bijzonder Decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor
het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de leden van de inspectiedienst
die een ambt bekleden zoals vermeld in artikel 10, 4° en 10° van het
koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de
ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor
kleuteron-derwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de
inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtin-gen;
11° het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling
van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis
moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een ambt van inspectiedienst belast
met het toezicht op de rijksonderwijsinrichtingen en op de internaten die van
deze inrichtingen afhangen, ...;
12° het
koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs
vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur of inspectrice technische
vakken en beroepspraktijk;
13° het koninklijk
besluit van 22 september 1969 tot vaststelling van de ambten waarvan de
personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om te kunnen
worden benoemd tot ambt van inspecteur-generaal;
14° het koninklijk besluit van 20 augustus 1971 houdende
splitsing volgens taalrol van het personeelskader van de inspectie van de
artistieke vakken in de richtingen voor kunstonderwijs;
15° het koninklijk besluit van 9 juni 1972 tot vaststelling
van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van
inspecteur artistieke vakken in de nederlandstalige inrichtingen voor
muziekonderwijs en voor het onderwijs in de bouwkunst en de beeldende kunsten;
16° het koninklijk besluit van 27 september
1972 tot vaststelling van de bevoegdheid van de inspecteurs artistieke vakken
in de inrichtingen van kunstonderwijs;
17°
het koninklijk besluit van 20 maart 1975 tot regeling van de organisatie der
inspectie van de psycho-medisch-sociale centra en van diensten voor studie- en
beroepsoriëntering;
18° het koninklijk
besluit van 20 mei 1975 tot vaststelling van het nederlandstalig organiek kader
van de inspectie van het secundair onderwijs en van het niet-universitair hoger
onderwijs, voor zover het geen betrekking heeft op de ambten van inspecteur
zedenleer en van inspecteur godsdienst;
19°
het koninklijk besluit van 20 juni 1975 tot vaststelling van het organiek kader
der inspectie van de psycho-medisch-sociale centra en de diensten voor studie-
en beroepsoriëntering;
20° het
koninklijk besluit van 14 december 1976 houdende organiek reglement van de
personeelsleden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op de
rijksinrichtingen, ...;
21° het koninklijk
besluit van 7 maart 1978 betreffende het examen tot verkrijgen van het
getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van kantonnaal inspecteur in het
basisonderwijs (Nederlands taalstelsel), ...;
22° het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende
vaststelling van het statuut en de organisatie van de rijksinspectie over de
rijks- en gesubsidieerde inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair
onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal;
23° het koninklijk besluit van 4 november 1987 tot aanvulling
van het Nederlands taalstelsel van de koninklijke besluiten van 22 februari
1986 tot wijziging en splitsing volgens de twee taalrollen van het kader van de
inspectie van het middelbaar en het normaalonderwijs en van 20 mei 1975 tot
vaststelling van het nederlandstalig organiek kader van de inspectie van het
secundair onderwijs en het niet-universitair hoger onderwijs.
TITEL VII. - Slotbepaling
Art. 66.
Dit besluit treedt in werking
op 1 september 1991, met uitzondering van artikel 64, dat uitwerking heeft op
de erin vermelde data.
Art. 67.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.