Koninklijk besluit betreffende de begeleiding in de autobussen die eigendom zijn van de Staat of die hem onder contract door een natuurlijke of rechtspersoon geleend worden en die gebruikt worden voor het ophalen van de leerlingen, met uitzondering van de leerlingen van het buitengewoon onderwijs.

  • goedkeuringsdatum
    30 MAART 1976
  • publicatiedatum
    B.S.13/07/1976
  • datum laatste wijziging
    10/10/2000

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 4, 1°;

Gelet op de wet van 26 april 1962 betreffende het gemeenschappelijk vervoer van de leerlingen van de onderwijsinrichtingen;

Overwegende dat het noodzakelijk is de orde te handhaven en de veiligheid te verzekeren van de zeer jonge leerlingen die naar school vervoerd worden door voertuigen die eigendom zijn van de Staat of die hem onder contract door een natuurlijke of een rechtspersoon geleend worden;

Gelet op het akkoord van Onze Staatssecretaris van Openbaar Ambt, gegeven op 17 november 1975;

Gelet op het akkoord van Onze Staatssecretaris voor Begroting gegeven op 23 maart 1976;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, eerste lid;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale Opvoeding;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

In de voertuigen die eigendom van de Staat zijn of de Staat onder contract worden geleend door een natuurlijke of rechtspersoon, wordt een dienst voor toezicht over de leerlin-gen georganiseerd als deze voertuigen gebruikt worden voor speciaal vervoer van schoolkinderen.

Deze dienst wordt alleen georganiseerd in de voertuigen die leerlingen van het kleuter- en van het lager onderwijs vervoeren, met de uitzondering van de leerlingen van het buitengewoon onderwijs voor wie het toezicht op een andere wijze geregeld wordt.

Art. 2.

De persoon aangesteld voor deze dienst en begeleider genaamd moet de kinderen bij de autobushaltes helpen en de tucht tijdens het vervoer handhaven.

Art. 3.

Om de taak bepaald in artikel 2 uit te voeren, moet de begeleider :

van Belgische nationaliteit zijn;

van onberispelijk gedrag zijn;

lichamelijk geschikt zijn voor zijn taak;

zich in zulke gezondheidstoestand bevinden dat hij die van de kinderen niet in gevaar brengt;

ten minste 18 jaar zijn en ten hoogste 65.

Art. 4.

De begeleider wordt door het inrichtingshoofd aangeworven volgens de wetgeving op het arbeidscontract.

Dit arbeidscontract kent hem niet de hoedanigheid toe van een personeelslid onderworpen aan het statuut van de personeelsleden der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs vastgesteld in uitvoering van de wet van 22 juni 1964, betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs.

Als één van voornoemde personeelsleden een onvolledige dagtaak heeft en hem tevens prestaties onder arbeidscontract toevertrouwd worden, wordt zijn onvolledige dagtaak er niet door aangevuld.

Art. 5.

De duur van elke dienstprestatie is gelijk aan de duur van het speciaal vervoer der leerlingen, te rekenen vanaf het vertrek uit de school tot op het ogenblik van de terugkeer in de school.

Art. 6.

De toelage van de begeleiders wordt berekend naar rata van zijn prestaties volgens het uurloon van de onderhoudswerkman van de rijksonderwijsinrichtingen.

Indien de begeleider 21 jaar is, worden bovendien de regelen inzake het gewaarborgd minimumloon toegepast.

Deze toelage wordt gekoppeld aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de rijksambtenaren in actieve dienst.

Ingeval de begeleider een personeelslid is van een onderwijsinstelling of van een andere openbare dienst, heeft hij voor zijn taak van begeleider geen recht op haard- of standplaatstoelage.

Art. 7.

De begeleidingsprestaties mogen in geen geval meer bedragen dan de helft van het aantal uren die een volledig ambt uitmaken van lid van het meesters-, vak- en dienstpersoneel.

Art. 8.

Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1975.