Besluit van de Vlaamse regering betreffende een
geïntegreerde economische boekhouding en budgettaire rapportering voor de
scholengroepen en het centrale niveau van het
gemeenschapsonderwijs.
goedkeuringsdatum
06 JULI 1999
publicatiedatum
B.S.20/10/1999
datum laatste wijziging
28/08/2024
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 22/02/2002 (B.S. 18/06/2002)
(2)
B.Vl.R. van 28/06/2002 (B.S. 25/07/2002)
(3)
B.Vl.R. van 08/11/2002 (B.S. 30/01/2003)
(4)
B.Vl.R. van 19/11/2004 (B.S. 17/12/2004)
(5)
B.Vl.R. van 21/11/2014 (B.S. 14/01/2015)
(6)
B.Vl.R. van 04/12/2020 (B.S. 02/02/2021)
(7)
B.Vl.R. van 21/06/2024 (B.S. 28/08/2024)
De Vlaamse regering,
Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980
betreffende de hervorming van de instellingen;
Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs inzonderheid op de artikelen 44, § 1, 2°, 46,
§ 1 en § 4, 49 en 52;
Gelet op het
advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 mei 1999;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid,
gemotiveerd door de dwingende eis van artikel 46, § 1 van het bijzonder
decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, dat vanaf 1
januari 2000 de nieuwe scholengroepen van het gemeenschapsonderwijs een
economische boekhouding dienen te voeren. Drie elementen kunnen hier worden
ingeroepen. Gezien de onbekendheid van de personeelsleden van met name de
scholengroepen met de principes van de economische boekhouding vereist de
invoering van dit nieuwe systeem de nodige voorbereiding en opleiding van het
personeel. In functie van de budgetopmaak voor het boekjaar 2000 moet deze
opleiding zo vlug mogelijk kunnen beginnen. De tweede reden ligt in het feit
dat zo vlug mogelijk bestekken moeten worden uitgeschreven voor het opmaken van
de nodige software die in de scholen zal moeten worden geïnstalleerd. Deze
bestekken zullen slechts kunnen worden uitgeschreven wanneer definitieve
zekerheid bestaat over de technische inhoudelijke bepalingen van de twee
besluiten. Tenslotte moeten een aantal inhoudelijke voorbereidingen worden
getroffen : enerzijds voor de uitbouw van het analytische luik van de
boekhouding, anderzijds voor het opmaken van de beginbalansen.
Gelet op het advies van de Raad van State van 29 juni 1999;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs
en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Definities en
toepassingsgebied
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit
besluit wordt onder het gemeenschapsonderwijs verstaan :
-
De scholengroepen, hierna SGR genoemd, zoals bepaald in
artikel 5, § 1, 2
° van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
- Het centrale niveau,
zoals bepaald in artikel 5, §
1, 3° van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende
het gemeenschapsonderwijs.
Art. 2.
In dit besluit wordt verstaan
onder :
- de jaarrekening van het centrale niveau
: de balans, de resultatenrekening en de toelichting enerzijds (opgesteld op
basis van de bepalingen van hoofdstuk II van dit besluit) en de uitvoering van
de begroting en de toelichting hierbij anderzijds (op basis van de bepalingen
van hoofdstuk III van dit besluit). Deze documenten vormen een integraal
geheel;
- de jaarrekening van de scholengroep : de
balans, de resultatenrekening en de toelichting, opgesteld op basis van de
bepalingen van hoofdstuk II van dit besluit. Deze documenten vormen een
integraal geheel;
- de semestriële staat van
het centrale niveau : de balans en resultatenrekening enerzijds (op basis van
de bedrijfseconomische aanrekeningsregels en waarderingsprin-cipes van
hoofdstuk II van dit besluit) en de uitvoering van de begroting anderzijds
(volgens de bepalingen van hoofdstuk III van dit besluit), die beide de
toestand weergeven op het einde van het eerste semester;
- de semesterstaat van de scholengroep : de balans en
resultatenrekening die de toestand weergeven op het einde van het eerste
semester, opgesteld op basis van de economische waarderingsregels en
aanrekeningsregels opgenomen in hoofdstuk II van dit besluit;
- de budgettaire rapportering : de uitvoering van de begroting en
de toelichting hierbij, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van dit
besluit;
- de Vlaamse minister :
[de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming]
.
HOOFDSTUK II. - Bedrijfseconomisch
luik
Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 3.
Elke SGR enerzijds en het
centrale niveau anderzijds voeren een afzonderlijke, duidelijk van elkaar te
onderscheiden, passende volledige boekhouding, rekening houdend met de aard en
de omvang van elk van hun activiteiten.
Deze
boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en
verplichtingen van welke aard ook.
Art. 4.
Het boekjaar vangt aan op
1 januari en eindigt op 31 december.
Art. 5.
§ 1. Elke
boekhouding wordt door middel van een stelsel van rekeningen gevoerd met
inachtneming van de regels van dubbel boekhouden. Alle verrichtingen worden
zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde ingebracht in
boekhoudkundige staten. Het rekeningenstelsel moet worden ingericht en
genummerd overeenkomstig de minimum indeling van het rekeningenstelsel, zoals
weergegeven in bijlage I, hoofdstuk II bij dit besluit. Hiervan vertrekkende
kan elke SGR en het centrale niveau dit rekeningenstelsel in detail en naar
eigen goeddunken verder uitbouwen, rekening houdend met de aard en de omvang
van de activiteiten.
De rekeningen, opgenomen in
de minimumindeling van het rekeningenstelsel die voor een SGR of voor het
centrale niveau inhoudelijk niet van toepassing zijn, hoeven niet in hun
rekeningenstelsel voor te komen.
§ 2. Ingeval
van real-time verwerking met gelijktijdige bijwerking van de hulpdagboeken en
de grootboekrekeningen, moeten de scholengroepen en het centraal niveau per
kwartaal het totaal van de debet- en creditmutaties per hulpdagboek inschrijven
in een vooraf geviseerd centraalboek.
Ingeval van
niet-gelijktijdige bijwerking (batch-verwerking), dient periodiek, doch
éénmaal per kwartaal in een geviseerd centraalboek een
recapitulatieboeking plaats te vinden van de totalen van de mutaties van de
periode uitgesplitst volgens hoofdrekeningen van het gevoerde
rekeningenstelsel. Indien de recapitulatieboeking door computer wordt
vervaardigd, mag deze in het centraalboek worden gekleefd, indien dit op
zodanige wijze geschiedt dat onuitwisbaarheid wordt gewaarborgd.
De jaarrekening en de inventarisstukken waarop
zij steunt, moeten worden ingeschreven in een inventarisboek. Voormelde stukken
mogen worden ingekleefd indien dit op zodanige wijze geschiedt dat
onuitwisbaarheid van gegevens gewaarborgd wordt. Inventarisstukken die wegens
omvang bezwaarlijk kunnen worden overgeschreven of ingekleefd, worden in het
boek samengevat en erbij gevoegd.
Zowel het
centralisatiejournaal als het inventarisboek dienen vooraf te worden geviseerd
en geparafeerd door de optredende accountant.
Art. 6.
De kosten en opbrengsten
van elke SGR en van het centrale niveau worden geboekt enerzijds op grond van
hun aard en anderzijds analytisch, op grond van de kostenplaatsen waarop ze
betrekking moeten hebben.
Dit analytisch stelsel
is aangepast aan de aard en omvang van de activiteiten van de scholengroep en
het centrale niveau.
De scholengroep volgt een
minimaal analytisch schema met volgende indeling :
1° het niveau specifieke leerlinggebonden elementen wordt
toegerekend per entiteit. Onder het begrip entiteit wordt begrepen : school
voor gewoon basisonderwijs, school voor buitengewoon onderwijs, school voor
gewoon secundair onderwijs (inclusief al dan niet autonome en meer
samenhangende middenscholen), school voor buitengewoon secundair onderwijs
[, onderwijsinternaat,
leersteuncentrum, residentiële voorziening, vermeld in artikel 2, § 1, 49° en 55°/1, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, of een multifunctioneel centrum als bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van
26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een
handicap,
[]
]
, Brusselse kinderdagverblijven en centrum
voor leerlingenbegeleiding;
2° het niveau
domeinen waar alle elementen met betrekking tot o.a. energie, onderhoud en
herstellingen infrastructuur, verzekeringen, hospiteren... worden toegerekend
per domein;
3° het niveau personeel;
4° het niveau voorzieningen voor maaltijden
en cafetaria toegerekend per domein;
5° het
niveau voorzieningen inzake vervoer. Binnen dit niveau wordt er een onderscheid
gemaakt tussen eigen vervoer per nummerplaat, beroepsvervoerder en andere;
6° het niveau algemeen inclusief de
administratiekosten;
7° het niveau nascholing
per school;
8° diverse projecten met
afrekening naar derden (vb. Europese projecten).
Voor de elementen die betrekking hebben op meer dan
één van de voormelde kostenplaatsen, kan een toerekening gebeuren
aan de hand van verdeelsleutels.
Het analytisch
luik van de scholengroep moet minimaal toelaten om zowel de te verantwoorden
middelen vanuit het
[beleidsdomein]
Onderwijs te staven, als de specifiek
toegekende en/of toegewezen middelen aan instellingen.
Art. 7.
Alle transacties tussen
het centrale niveau en de scholengroepen enerzijds en tussen de scholengroepen
onderling anderzijds dienen bij boeking een identificatiecode te bevatten,
teneinde de eliminatie van deze transacties en saldi mogelijk te maken bij
consolidatie van de rekeningen van de scholengroepen enerzijds en van de
scholengroepen met het centrale niveau anderzijds.
Art. 8.
Elke boeking geschiedt
aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet
verwijzen. Voor aan- en verkoopverrichtingen en dienstverlening in het klein
waarvoor geen factuur vereist is, kan de boeking geschieden door middel van een
dagelijkse, gezamenlijke inschrijving.
De
verantwoordingsstukken worden methodisch opgeborgen en tien jaar bewaard, in
origineel of in afschrift. Stukken die niet strekken tot bewijs jegens derden,
worden drie jaar bewaard.
Voor diverse boekingen
moet een intern verantwoordingsstuk worden opgemaakt.
Art. 9.
Op het einde van elk
semester verricht elke SGR enerzijds en het centrale niveau anderzijds
omzichtig en te goeder trouw, de nodige opnemingen, verificaties,
onderzoekingen en waarderingen om de inventarisatie op te maken van alle
bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook, die
betrekking hebben op de activiteiten, alsook van het eigen vermogen. Een
fysische inventaris van de voorraden moet minimaal op het einde van elk jaar
plaatsvinden.
Nadat de rekeningen in
overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris, worden ze op
het einde van elk jaar samengevat en beschreven in een staat, zijnde de
jaarrekening. Voor het centrale niveau bevat de jaarrekening eveneens de
budgettaire rapportering.
Vóór het
einde van de maand september moet de semestriële staat van het centrale
niveau worden ingediend bij de Vlaamse minister. De semestriële staat van
de scholengroep wordt vóór het einde van de maand oktober
ingediend bij de Raad.
Art. 10.
Elk jaar
vóór 30 april dienen de scholengroepen een goedgekeurde
jaarrekening over het voorgaande boekjaar in bij de Raad. Elk jaar
vóór 30 september dient de Raad een goedgekeurde jaarrekening
over het voorgaande boekjaar in bij de regering. Deze jaarrekening omvat de
consolidatie van de jaarrekening van de scholengroepen samen met deze van het
centrale niveau, waardoor een globaal beeld wordt gevormd over het
gemeenschapsonderwijs.
[Bij de jaarrekening
voegen de scholengroepen een document waarin zij aangeven hoe de begroting werd
uitgevoerd.]
Art. 11.
Iedere scholengroep en
het centrale niveau zijn ertoe gehouden hun boekhoudkundige stukken gedurende
10 jaar te bewaren of te kunnen reproduceren.
Art. 12.
[
Alle posten van de
jaarrekening en de semestriële staten, afgesloten na 31 december 2001,
worden in euro uitgedrukt.
De in euro uitgedrukte
bedragen worden naar boven of naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde
cent. Als het uitdrukken van bedragen in euro tot een resultaat leidt dat
precies de helft van een cent is, wordt het bedrag naar boven
afgerond.
]
Art. 13.
De jaarrekening en de
semestriële staten moeten een getrouw beeld geven van het vermogen, de
financiële positie, het resultaat en de rechten en verplichtingen van de
scholengroep en van het centrale niveau.
Art. 14.
De jaarrekening en de
semestriële staten worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit
besluit. Voor het centrale niveau zijn zowel de economische als budgettaire
waarderingsregels en aanrekeningsregels van toepassing, zoals opgenomen in
hoofdstuk II en III van dit besluit. Voor de scholengroepen is de jaarrekening
en de semesterstaat enkel gebaseerd op de economische waarderings- en
aanrekeningsregels van hoofdstuk II van dit besluit.
Wanneer de toepassing van de bepalingen van dit besluit niet
volstaan om te voldoen aan het bepaalde in artikel 13, moeten aanvullende
inlichtingen worden verstrekt in de toelichting.
Art. 15.
Het rekeningenstelsel van
de scholengroepen en het centrale niveau moet zodanig worden opgevat of
aangepast dat de balans en de resultatenrekening zonder toevoeging of weglating
voortvloeien uit de balans van de desbetreffende rekeningen, opgemaakt na het
in overeenstemming brengen bedoeld in artikel 9, tweede lid.
De beginbalans van een boekjaar en/of semestriële staten,
moeten onverminderd de toepassing van artikel 18, overeenstemmen met de
eindbalans van het voorafgaande boekjaar, behalve in het geval bepaald in
artikel 21, derde lid.
[De beginbalans van het boekjaar 2002
wordt in euro uitgedrukt door de bedragen in Belgische frank die in de
eindbalans van het voorafgaande boekjaar worden vermeld, te delen door de
omrekeningskoers tussen de euro en de Belgische frank en de uitkomst van deze
deling naar boven of naar beneden af te ronden op de dichtstbijzijnde cent. Als
het uitdrukken van bedragen in euro tot een resultaat leidt dat precies de
helft van een cent is, wordt het bedrag naar boven
afgerond.]
Art. 16.
Compensatie tussen
tegoeden en schulden, tussen rechten en verplichtingen en tussen kosten en
opbrengsten is verboden.
Art. 17.
De balans, de
resultatenrekening en de toelichting worden opgesteld overeenkomstig de
schema's opgenomen in bijlage 1, hoofdstuk I bij dit besluit.
De toelichting bij de balans en resultatenrekening om-vat :
1° een staat van de immateriële vaste
activa;
2° een staat van de materiële
vaste activa;
3° een staat van de
financiële vaste activa;
4° een staat
van de voorraden;
5° een staat van de
geldbeleggingen;
6° een staat van de
vorderingen;
7° een staat van de overlopende
actiefrekeningen;
8° een staat van de
herwaarderingsmeerwaarden;
9° een staat van
de investeringsdotaties en soortgelijke;
10°
een staat van de voorzieningen;
11° een staat
van de schulden;
12° een staat van de
gewaarborgde schulden
13° een staat van de
vaststaande toekomstige verplichtingen en verbintenissen;
14° een staat van de mogelijke schuldverplichtingen;
15° een staat van de overlopende
passiefrekeningen;
16° een staat van de
verkopen voorraden en diensten;
17° een staat
van de dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke van overheidswege;
18° een staat van de andere
werkingsopbrengsten;
19° een staat van de
personeelskosten;
20° een staat van de
waardeverminderingen;
21° een staat van de
andere werkingskosten;
22° een staat van de
financiële resultaten;
23° een staat van
de uitzonderlijke resultaten;
24° een
samenvatting van de waarderingsregels.
Art. 18.
Kunnen actief- en
passiefbestanddelen tot meer dan een rubriek of onderrubriek van de balans
behoren, of opbrengsten dan wel kosten tot meer dan een rubriek of onderrubriek
van de resultatenrekening, dan worden ze ingeschreven onder die post welke ten
opzichte van de bepalingen van artikel 13 het meest is aangewezen.
Art. 19.
De scholengroepen en het
centrale niveau mogen in de toelichting de rubrieken en onderrubrieken die
verplicht moeten worden vermeld, verder indelen.
Art. 20.
De voorstelling van de
jaarrekening en de semestriële staten moet identiek zijn van het ene jaar
of semester tot het andere. Ze wordt echter gewijzigd wanneer ze onder meer ten
gevolge van een belangrijke wijziging in de structuur van het vermogen, van de
opbrengsten en van de kosten van de scholengroep of het centrale niveau, niet
meer beantwoordt aan het voorschrift van artikel 13. Deze wijzigingen worden
vermeld en verantwoord in de toelichting die behoort tot het boekjaar waarin ze
werden ingevoerd.
Art. 21.
De balans wordt opgesteld
na toewijzing van het saldo van de resultatenrekening en van het overgedragen
resultaat.
Bij elke rubriek en onderrubriek van
de balans, resultatenrekening en toelichting wordt het bedrag van de
overeenkomstige post van het voorafgaande boekjaar vermeld.
Wanneer de bedragen van het boekjaar niet vergelijkbaar zijn met
die van het voorafgaande boekjaar, mogen de bedragen van het voorafgaande
boekjaar worden aangepast met het oog op hun vergelijkbaarheid. In dat geval
worden deze aanpassingen, behalve indien zij onbelangrijk zijn, in de
toelichting vermeld en onder verwijzing naar de betrokken rubrieken verklaard.
Art. 22.
In de staat van de
vaststaande toekomstige verplichtingen en verbintenissen en de staat van
mogelijke schuldverplichtingen, worden per soort deze elementen vermeld die
niet in de balans voorkomen en die het vermogen, de financiële positie of
het resultaat van de scholengroep of het centrale niveau aanmerkelijk kunnen
beïnvloeden. Deze moeten bijgehouden worden in de orderekeningen,
opgenomen in bijlage 1, hoofdstuk II bij dit besluit.
Belangrijke rechten en verplichtingen die niet kunnen worden
becijferd, worden tevens op passende wijze vermeld in deze toelichtingen.
Afdeling 2. - Waarderingsregels. -
Algemeenheden
Art. 23.
Elke scholengroep en het
centrale niveau kan een aantal specifieke waarderingsregels bepalen om tegemoet
te komen aan een aantal specifieke eigen kenmerken van hun activiteiten.
De specifieke waarderingsregels moeten eerst
vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Vlaams minister.
Deze specifieke regels worden samengevat in de
waarderingsregels zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid.
Overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 13 moet deze
samenvatting voldoende nauwkeurig zijn, zodat inzicht wordt verkregen in de
specifiek toegepaste waarderingsmethoden.
Bij de
vaststelling en toepassing van de waarderingsregels wordt uitgegaan van een
continue bedrijfsvoering door de scholengroepen en het centrale niveau.
Art. 24.
Als in
uitzonderingsgevallen blijkt dat de toepassing van een in dit hoofdstuk
bedoelde waarderingsregel niet leidt tot naleving van het bepaalde in artikel
13, moet daarvan worden afgeweken om te voldoen aan de in artikel 13 gestelde
verplichting.
Dergelijke afwijking wordt in de
toelichting vermeld en verantwoord. De geraamde invloed ervan op het vermogen,
de financiële positie en het resultaat van de scholengroep of het centrale
niveau wordt vermeld in de toelichting bij de balans en resultatenrekening over
het boekjaar waarin de afwijkende waarderingsregel voor het eerst wordt
toegepast.
Art. 25.
De waarderingsregels
bedoeld in artikel 23, eerste lid moeten van het ene boekjaar op het andere
identiek blijven en stelselmatig worden toegepast.
Artikel 24, eerste en tweede lid, zijn ook hier van toepassing
ingeval van wijziging.
Art. 26.
Elk bestanddeel van de
balans wordt afzonderlijk gewaardeerd. De afschrijvingen, waardeverminderingen
en herwaarderingen zijn specifiek voor de activabestanddelen waarop ze
betrekking hebben. Alle afschrijvingen worden lineair en pro-rata-temporis
berekend.
Art. 27.
De afschrijvingen, de
waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten moeten
stelselmatig worden gevormd overeenkomstig de in artikel 23 vastgelegde regels.
Ze mogen niet afhangen van het resultaat van het boekjaar.
Er moet rekening worden gehouden met alle voorzienbare risico's,
mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens
het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens
vorige boekjaren, zelfs indien deze risico's, verliezen of ontwaardingen
slechts gekend zijn tussen de balansdatum en de rapporteringsdatum naar de
betrokken bevoegde instanties.
Afdeling 3. - Specifieke
waarderingsregels
Onderafdeling A. -
Aanschaffingswaarde
Art. 28.
Behoudens
andersluidende bepalingen, worden de activa gewaardeerd tegen
aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen onder aftrek van
de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen.
Onder aanschaffingswaarde wordt verstaan, hetzij de
aanschaffingsprijs zoals bepaald in artikel 29, hetzij de vervaardigingsprijs
zoals bepaald in artikel 30, hetzij de inbrengwaarde zoals bepaald in artikel
31.
Art. 29.
De aanschaffingsprijs
omvat, naast de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals niet terugbetaalbare
belastingen en vervoerkosten.
De
aanschaffingsprijs van een door ruil verkregen actiefbestanddeel is de
marktwaarde van het (de) in ruil hiervoor overgedragen actiefbestanddeel
(-delen); is deze waarde moeilijk vast te stellen, dan is de aanschaffingsprijs
de marktwaarde van het door ruil verkregen actiefbestanddeel. Deze waarden
worden geschat op de datum van de ruil.
Art. 30.
De
vervaardigingsprijs omvat naast de aanschaffingskosten van de grondstoffen,
verbruiksgoederen en hulpstoffen, de productiekosten die rechtstreeks aan het
individuele product of aan de productengroep toerekenbaar zijn.
In de aanschaffingswaarde van immateriële en
materiële vaste activa moet de rente op vreemd vermogen dat wordt gebruikt
voor hun financiering worden opgenomen, doch slechts voor zover zij betrekking
heeft op de periode die het operationeel zijn van deze activa voorafgaat.
Ingeval geen specifieke financiering werd
aangegaan wordt de rentevoet berekend op basis van de gewogen gemiddelde
rentevoet van de uitstaande lange termijnschuld op het einde van het boekjaar.
Deze geactiveerde intresten worden afgeschreven over de geschatte levensduur
van het desbetreffende actief.
Art. 31.
De inbrengwaarde
stemt overeen met de bedongen waarde van de inbreng. In geval van bestemming
voor of inbreng in een scholengroep of in het centrale niveau moet onder
inbrengwaarde worden verstaan, de waarde van de goederen bij de inbreng of de
bestemming. De inbrengwaarde mag niet hoger zijn dan de prijs die op het
ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de betrokken
goederen op de markt betaald zou moeten worden.
Onderafdeling B. -
Oprichtingskosten
Art. 32.
De opstartkosten
alsook de kosten die betrekking hebben op de herstructurering van een
activiteit of afdeling (herstructureringskosten), worden ten laste van de
resultatenrekening van het boekjaar genomen waarin ze werden opgelopen.
Onderafdeling C. - Immateriële Vaste
Activa
Art. 33.
§ 1. De
immateriële vaste activa hebben betrekking op :
1. Patenten, licenties, knowhow, octrooien, merken en andere
soortgelijke rechten;
2. Computer software.
§ 2.
[Uitgaven]
van onderzoek en ontwikkeling worden ten laste van de resultatenrekening
van het boekjaar genomen waarin ze werden gemaakt.
§ 3.
[Voor de uitgaven, vermeld in paragraaf 1, is activering verplicht in geval van duurzaam gebruik vanaf
2500 euro per eenheid. Onder dat bedrag zijn ze ten laste van de resultatenrekening van het boekjaar.]
Onderafdeling D. - Materiële Vaste
Activa
Art. 34.
§ 1. De
materiële vaste activa betreffen de activa die eigendom zijn van de
scholengroepen of van het centrale niveau en die duurzaam voor de werking
worden aangewend, alsmede andere zakelijke rechten die de scholengroepen of het
centrale niveau bezitten en die duurzaam worden gebruikt voor de werking,
wanneer de vergoedingen bij aanvang van het contract werden vooruitbetaald.
De materiële vaste activa omvatten :
1° terreinen en gebouwen;
2° installaties, machines en uitrusting,
3° meubilair en materieel;
4° vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk
recht;
5° vaste activa in aanbouw,
vooruitbetalingen en andere.
§ 2. De
vervaardigingsprijs van eigen geproduceerde vaste activa omvat naast de kosten
van de materialen en arbeid ook alle andere kosten die direct toerekenbaar zijn
aan dit actief.
Onrechtstreekse productiekosten
worden niet opgenomen in de vervaardigingsprijs.
§ 3.
[Uitgaven voor verbetering en onderhoud van materiële vaste activa met uitzondering van infrastructuurwerken worden geactiveerd op voorwaarde dat ze meer dan 50% van de vervangingswaarde van het oorspronkelijke
actief bedragen en die uitgaven voor een of meer van de volgende doelstellingen worden gedaan:
1° de capaciteit verhogen;
2° de technische mogelijkheden verbeteren;
3° de oorspronkelijke geschatte levensduur verlengen;
4° het actief in overeenstemming brengen met veiligheidsvoorschriften of milieureglementeringen.
De uitgaven, vermeld in het eerste lid, mogen niet geactiveerd worden als ze 50% of minder van de
vervangingswaarde van het oorspronkelijke actief bedragen.
Courante onderhouds- en herstellingswerken zijn volledig ten laste van de resultatenrekening in het jaar dat ze zijn
uitgevoerd.
]
§ 4.
[Materiële vaste activa moeten vanaf 500 euro per eenheid geactiveerd worden. Installaties (rekening 230) en
meubilair (rekening 244) worden vanaf 2500 euro per bestelling geactiveerd. Onder de voormelde bedragen zijn ze ten
laste van de resultatenrekening van het boekjaar.
Infrastructuurwerken worden geactiveerd op voorwaarde dat ze minimaal 10.000 euro per opdracht bedragen en
ze voor een van de volgende werken worden gedaan:
1° nieuwbouw en vervangingsbouw van een gebouw;
2° werken die een substantiële verbetering van het gebouw inhouden en die betrekking hebben op veiligheid,
milieu, hygiëne of vernieuwd gebruik van het gebouw;
3° vervangen van delen die aan het einde van hun levensduur gekomen zijn (bv. vervanging cv, dak vernieuwen,
poort vervangen...);
4° bouwkundige ingrijpende duurzame wijzigingen (bv. aanleg parking, overkapping speelplaats, nieuwe keuken,
herinrichting indeling lokalen...).
De infrastructuurwerken, vermeld in het eerste lid, onder het bedrag, vermeld in het eerste lid, en andere
infrastructuurwerken zijn ten laste van de resultatenrekening van het boekjaar. De vervanging van beschadigde delen
wordt altijd in kosten genomen (bv. gebroken venster, stormschade...).
]
§ 5.
Voor vruchtgebruik, erfdienstbaarheden en erfpacht wordt verwezen naar de
gangbare boekhoudkundige verwerking hiervan.
§ 6. De
afschrijvingen voor activa in leasing en de afschrijvingen voor de inrichting
van gehuurde gebouwen worden gespreid over dezelfde duur als die welke worden
toegepast voor een overeenkomstig materieel vast activum in
eigendom.
§ 7.
Volgende afschrijvingspercentages dienen toegepast te worden :
- vaste gebouwen : 3 %
-
semi-permanente gebouwen : 4 %
- voorlopige
paviljoenen : 10 %
- machines en installaties :
6,6 %
- meubilair : 6,6 %
- bussen : 8,3 %
- (rollend)
materieel ander dan bussen : 20 %
-
[computer hardware en software en telematica: 33 %]
[
-
[...]
]
§ 8.
Materiële vaste activa kunnen geherwaardeerd worden wanneer blijkt dat de
marktwaarde op een duurzame wijze hoger zou liggen dan de boekwaarde. Deze
correctie wordt geboekt tegenover de rubriek herwaarderingsmeerwaarden op de
passiefzijde van de balans.
Deze
herwaarderingsmeerwaarden worden afgeschreven over de resterende levensduur van
het actiefbestanddeel rechtstreeks tegenover de initiële geboekte
meerwaarde op de balans. Bij een latere waardevermindering mag de
herwaarderingsmeerwaarde worden afgeboekt tot beloop van het nog niet
afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.
Herwaarderingsmeerwaarden kunnen niet geïncorporeerd worden
in het kapitaal of in de reserves.
Onderafdeling E. - Financiële Vaste
Activa
Art. 35.
§ 1. De
financiële vaste activa bevatten :
1°
Deelnemingen en vorderingen op verbonden entiteiten;
2° Deelnemingen en vorderingen op entiteiten waarmee een
deelnemingsverhouding bestaat;
3° Andere
financiële activa.
§ 2. De
deelnemingen en vorderingen en andere financiële vaste activa worden
slechts onder de rubriek financiële vaste activa geboekt, wanneer zij tot
doel hebben een duurzame en specifieke band te scheppen met de andere entiteit
of om de scholengroep of het centrale niveau in staat te stellen een invloed
uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid van deze entiteiten.
Wanneer dit niet het geval is, moeten zij beschouwd worden als
geldbeleggingen.
§ 3.
Alle deelnemingen worden bij aanschaf gewaardeerd aan intrinsieke waarde.
Wanneer bij aanschaffing de aanschaffingswaarde hoger ligt dan de intrinsieke
waarde, dan wordt het verschil ten laste gelegd van de resultatenrekening in de
rubriek waardeverminderingen op financiële vaste activa. Wanneer de
intrinsieke waarde bij aanschaf hoger zou liggen dan de aanschaffingswaarde,
dan wordt dit verschil geboekt tegenover de rubriek
herwaarderingsmeerwaarden.
De aanschaf van een
deelneming in een beursgenoteerde onderneming wordt gewaardeerd tegen de
representatieve marktkoers die op de beurs of een andere gereglementeerde
financiële markt is waargenomen op het ogenblik van de aanschaffing.
Wanneer zich een permanente ontwaarding voordoet
die economisch verantwoord is, wordt deze geboekt tegenover de rubriek
waardevermindering op financiële vaste activa.
§ 4. De
bijkomende kosten m.b.t. de aanschaffing van financiële vaste activa
worden direct ten laste van de resultatenrekening genomen.
§ 5. De
vastrentende effecten die eventueel onder de financiële vaste activa
kunnen geclassificeerd worden, worden geboekt aan aanschaffingswaarde. Het
verschil tussen de aanschaffingswaarde en de terugbetalingswaarde wordt pro
rata temporis over de resterende looptijd van de effecten in resultaat genomen
als bestanddeel van de renteopbrengst van deze effecten en, naar gelang van het
geval, toegevoegd aan of afgetrokken van de aanschaffingswaarde van de
effecten.
§ 6. De
vastrentende effecten die niet als financiële vaste activa kunnen
beschouwd worden, worden geboekt onder de rubriek
geldbeleggingen.
Onderafdeling F. - Vorderingen op meer dan
een jaar
Art. 36.
Bij de vorderingen
die betaalbaar zijn in termijnen en waarbij de interest of het lastenpercentage
gedurende de gehele contractduur wordt toegepast op het oorspronkelijke bedrag
van de financiering of lening, worden de respectieve bedragen van de gelopen
rente en lastenpercentage (die in het resultaat moeten worden opgenomen) en van
de niet gelopen rente en lastenpercentage (die overgedragen moeten worden naar
een volgend boekjaar) bepaald door toepassing van de reële rente op het
bij het begin van elke periode uitstaande saldo. Deze reële rente wordt
berekend met inachtneming van de spreiding en de periodiciteit van de
betalingen.
Onderafdeling G. -
Voorraden
Art. 37.
§ 1. De
grond- en hulpstoffen, goederen en materialen worden gewaardeerd aan
aanschaffingswaarde volgens het FIFO principe. Ze worden gewaardeerd aan
marktwaarde als die op balansdatum lager zou zijn. De waardering aan de lagere
marktwaarde mag niet worden gehandhaafd als achteraf de marktwaarde hoger is
dan de lagere waarde waartegen de voorraad werd gewaardeerd.
§ 2.
Goederen in bewerking en gereed product worden gewaardeerd aan
vervaardigingsprijs of aan marktwaarde als deze op balansdatum lager zou zijn.
De vervaardigingsprijs omvat enkel de directe kosten.
§ 3.
Aanvullende waardeverminderingen worden geboekt om rekening te houden hetzij
met de evolutie van de realisatie- of marktwaarde, hetzij met risico's inherent
aan de aard van de betrokken producten of van de gevoerde
activiteit.
Voorraden waarop een gebruiksvervaldag
staat, worden volledig afgewaardeerd als de vervaldag bereikt is.
Art. 38.
Goederen in bewerking
en bestellingen in uitvoering dienen gewaardeerd te worden aan
vervaardigingsprijs en omvatten enkel de directe kosten. De eventuele winst
wordt pas zichtbaar na volledige uitvoering van de bestelling.
Waardeverminderingen worden geboekt als blijkt dat de
vervaardigingsprijs, vermeerderd met het geraamde bedrag van de nog te maken
directe kosten, hoger is dan de bedongen netto verkoopprijs, of hoger is dan de
gemiddelde netto verkoopprijs van het afgelopen jaar als de netto verkoopprijs
nog niet bedongen is.
Onderafdeling H. - Geldbeleggingen en
liquide middelen
Art. 39.
§ 1.
Onder geldbeleggingen worden alle financiële activa opgenomen die niet
beantwoorden aan de voorwaarden gesteld in onderafdeling E.
§ 2.
Alle geldbeleggingen worden gewaardeerd aan realisatiewaarde of marktwaarde
indien voorhanden. Alle veranderingen in de realisatiewaarde of marktwaarde
worden geboekt via de resultatenrekening (andere financiële opbrengsten
en/of -kosten).
Onderafdeling I. - Eigen
Vermogen
Art. 40.
Onder eigen vermogen
wordt verstaan de som van de volgende rubrieken : patrimonium,
herwaarderingsmeerwaarden, reserves, overgedragen overschotten (of tekorten) en
het nog niet afgeschreven gedeelte van de investeringsdotaties.
Werkingsdotaties worden onmiddellijk ten laste gelegd van de resultatenrekening
van het boekjaar waarop ze betrekking hebben.
Onderafdeling J. - Voorzieningen voor
risico's en kosten
Art. 41.
§ 1.
Voorzieningen voor risico's en kosten omvat- ten :
1° Pensioenen en soortgelijke verplichtingen;
2° Grote herstellings- en onderhoudswerken;
3° Voorzieningen voor andere risico's en kosten.
§ 2.
Duidelijk omschreven verliezen of kosten die slechts aan het licht komen na
balansdatum maar vóór de uitgifte van de jaarrekening, worden
niet geboekt in de rubriek voorzieningen voor risico's en kosten, maar worden
vermeld in de toelichting. In het volgende boekjaar worden ze echter wel onder
deze rubriek opgenomen als ze nog van toepassing
zijn.
Afdeling 4. - Aanrekeningsregels
bedrijfseconomische boekhouding
Art. 42.
§ 1. Voor
wat de opbrengsten betreft, gelden de hierna volgende principes.
De verkoop van goederen en materialen wordt
erkend als alle significante risico's van eigendom werden overgedragen en de
verkoopprijs bepaald kan worden. Aan deze criteria wordt voldaan als de
goederen werden verzonden FOB plaats van verzending of als de goederen FOB
plaats van levering werden geleverd.
Opbrengsten
uit de verkoop van diensten worden erkend als de dienst gepresteerd werd, een
prijs bepaald kan worden en er geen belangrijke onzekerheden bestaan over
eventuele nog op te lopen kosten gerelateerd aan het verstrekken van de dienst.
Wanneer meer dan één dienst wordt
verstrekt voor één enkele prijs, worden inkomsten pro rata
temporis over de contractuele periode gespreid.
In die gevallen echter waar de voltooiing van het finale gedeelte
cruciaal is om aldus als gepresteerd te kunnen worden beschouwd, wordt de
opbrengst pas erkend nadat het finale gedeelte gepresteerd werd.
§ 2.
Werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke waarvan de verkrijging
afhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden als opbrengsten erkend
op het ogenblik dat de realisatie van deze voorwaarden zeer waarschijnlijk
wordt geacht en ze opgeëist werden.
Als hun
verkrijging onafhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden deze als
opbrengsten in resultaat opgenomen op het ogenblik van de definitieve
toekenning ervan.
Als de toekenning van de
werkingsdotaties gebeurt in het jaar voorafgaand aan het jaar waaraan ze
gerelateerd zijn, zal de opbrengst pas in resultaat worden opgenomen in het
jaar waaraan ze gerelateerd zijn.
Wanneer de
werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke toegekend worden voor
een activiteit waarvan de duurtijd langer is dan één jaar, moet
de resultaatsopname gespreid worden over de geschatte looptijd van de
activiteit waarop ze betrekking heeft.
§ 3.
Investeringsdotaties en soortgelijke voor eigen investeringen worden in
resultaat genomen volgens hetzelfde ritme als de afschrijvingen op de
investeringen voor de verwerving waarvan ze werden verkregen. De tegenpost van
deze boeking is de rubriek investeringsdotaties en soortgelijke als onderdeel
van het eigen vermogen. Er wordt door het centrale niveau een vordering opgezet
ten opzichte van de Vlaamse Gemeenschap vanaf het moment dat een formeel
financieel engagement wordt genomen.
Art. 43.
Kosten worden in het
algemeen erkend in de periode waarop ze betrekking hebben.
Art. 44.
Gerealiseerde verliezen
en opbrengsten ten gevolge van de verkopen van activa worden erkend in de
periode waarin de onderliggende transactie plaatsvond.
Art. 45.
Elke scholengroep
enerzijds en het centrale niveau anderzijds stellen per 1 januari 2000 een
beginbalans op, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. De beginbalans
wordt opgemaakt volgens het schema zoals bepaald voor de balans in hoofstuk I
van bijlage 1 bij dit besluit.
§ 1. Voor de
bepaling van de materiële en immateriële vaste activa worden de
volgende regels gehanteerd :
1° voor gebouwen
en de initiële vaste inrichting van gebouwen gebeurt een algemene
waardebepaling aan de hand van de financiële norm, zoals bedoeld in
artikel 26 van het
besluit van de Vlaamse regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van
de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de
fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en
psycho-medische en sociale centra.
De
refertemaand voor de waardebepaling is december 1999.
Aan de hand van de reële m2 vermenigvuldigd met de
financiële norm bekomt men de nieuwbouwwaarde, waarop de volgende
afschrijvingen worden toegepast vertrekkend van het oorspronkelijke bouwjaar :
- 3 % voor vaste gebouwen;
- 4 % voor semi-permanente gebouwen;
- 10 % voor voorlopige paviljoenen.
2° voor onbebouwde terreinen wordt op basis van de schatting
van het comité van aankoop een waarde ingeschreven in de beginbalans.
§ 2. Voor de
bepaling van de installaties, machines, uitrusting, meubilair en materieel
worden de volgende regels in acht genomen :
a)
vertrekpunt is de "inventaris van de roerende goederen" van de lokale
raden/DAB's. Aan de hand hiervan worden de afschrijvingspercentages, bepaald in
artikel 34, § 7 van dit besluit toegepast;
b)
installaties, machines, uitrusting, meubilair en materieel welke niet zijn
opgenomen in sub a) en aangekocht door het departement Onderwijs of de Centrale
Raad van de Argo worden eveneens opgenomen in de beginbalans volgens de
afschrijvingsregels bepaald in artikel 34, § 7 van dit
besluit;
c) installaties, machines, uitrusting,
meubilair en materieel aanwezig in scholen en waarop sub a) en d) niet kunnen
worden toegepast, worden eveneens opgenomen. Er wordt aan de hand van de
huidige catalogusprijzen voor vergelijkbare goederen een initiële
waardeschatting gemaakt welke aan de hand van de geschatte ouderdom wordt
afgeschreven volgens de regels bepaald in artikel 34, § 7 van dit
besluit.
De geschatte ouderdom wordt
geobjectiveerd door elementen vermeld op het goed en de vergelijking met andere
gelijkaardige goederen waarover er wel duidelijkheid is.
§ 3.
Kunstwerken, -voorwerpen en eventuele bijhorende onderdelen worden in de
beginbalans pro memorie opgenomen.
§ 4. De
investeringsdotaties en soortgelijke worden gewaardeerd tegen de nominale
waarde van de nog in resultaat op te nemen dotaties, bepaald als het verschil
tussen het brutobedrag van de investeringsdotaties betreffende dewelke een
formeel financieel engagement is genomen, en het reeds afgeschreven gedeelte,
berekend overeenkomstig dezelfde afschrijvingspercentages toegepast op de
investeringen voor dewelke de investeringsdotaties werden
verkregen.
De scholengroepen en het centrale
niveau moeten hun beginbalans indienen bij de bevoegde instanties ten laatste
op 30 juni 2000.
HOOFDSTUK III. - Begrotingsluik
Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 46.
Dit hoofdstuk heeft
betrekking op de budgettaire rapportering en is enkel van toepassing op het
centrale niveau.
Art. 47.
De begroting en de
uitvoering van de begroting omvat een staat van alle ontvangsten en alle
uitgaven van het centrale niveau. Deze staat moet opgemaakt worden volgens het
schema opgenomen in bijlage II bij dit besluit, dat gebaseerd is op de
ESER-classificatie (schema van de herwerkte versie van maart 1998).
Voor wat de budgettaire rapportering betreft,
geldt het bepaalde in artikel 10 van dit besluit.
Art. 48.
De uitvoering van de
begroting vloeit voort uit de bedrijfseconomische boekhouding die in een
koppeling met de desbetreffende ESER-code voorziet voor de boekingen die een
budgettaire implicatie hebben. Deze koppeling moet consistent en controleerbaar
zijn.
De toelichting bij de uitvoering van de
begroting omvat een verklaring van de voornaamste budgetafwijkingen, de
vastleggingsmachtiging en de aanrekening hierop.
Art. 49.
Het begrotingsjaar vangt
aan op 1 januari en eindigt op 31 december.
Art. 50.
Elke aanrekening op de
begroting geschiedt aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk,
waarnaar zij moet verwijzen.
Art. 51.
Het centrale niveau is
gehouden de verantwoordingsstukken gedurende 10 jaar te bewaren of te kunnen
reproduceren.
Art. 52.
[
De posten van de
begroting en de uitvoering van de begroting worden in euro
uitgedrukt.
De in euro uitgedrukte bedragen worden
naar boven of naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde cent. Als het
uitdrukken van bedragen in euro tot een resultaat leidt dat precies de helft
van een cent is, wordt het bedrag naar boven afgerond.
]
Afdeling 2. - Aanrekeningsregels
Art. 53.
§ 1. De
algemene regel voor het registreren van de ontvangsten is het
invorderingsrecht. Onder invorderingsrecht wordt verstaan, het recht dat het
centrale niveau heeft om geldsommen te innen die haar verschuldigd zijn.
Wanneer de transactie zich niet voltrekt op basis
van een invorderingsrecht, geldt het moment van betaling als
aanrekeningsmoment.
§ 2. De
werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke dienen voor het geheel
te worden geregistreerd als ontvangst op het moment dat het besluit getekend is
en dit in het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De registratie ervan
staat dus los van de betaling.
§ 3.
Investeringsdotaties en soortgelijke voor eigen investeringen dienen als
ontvangst te worden geboekt voor het bedrag en in het boekjaar dat ze effectief
worden uitgekeerd.
§ 4.
Investeringsdotaties en soortgelijke die het centrale niveau louter doorgeeft
aan de scholengroepen of omgekeerd, dienen verwerkt te worden zoals gebeurt
voor de werkingsdotaties.
§ 5.
Rentedotaties dienen als ontvangst te worden geboekt voor het bedrag en in het
boekjaar dat ze effectief worden uitgekeerd.
§ 6. De
eigen gerealiseerde verkopen dienen te worden aangerekend in de periode waarop
de datum van het opgemaakte document (factuur,...) betrekking
heeft.
Art. 54.
§ 1. Als
algemeen aanrekeningsmoment geldt dat de uitgaven geboekt dienen te worden op
basis van de factuur en meer bepaald in die periode dienen te worden
aangerekend waarop de factuurdatum betrekking heeft. Als de transactie zich
niet voltrekt op basis van een factuur, geldt het moment van betaling als
aanrekeningsmoment.
§ 2. De
werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke dienen voor het geheel
te worden geregistreerd als uitgaven op het moment dat het besluit getekend is
en dit in het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De registratie ervan
staat dus los van de betaling.
§ 3. De
aankopen dienen te worden aangerekend in het boekjaar waarop de factuurdatum
betrekking heeft. Aankopen die niet resulteren in de ontvangst van een factuur
dienen te worden geboekt als uitgave op het moment van
betaling.
§ 4. De
belastingen, lonen en sociale lasten worden slechts aangerekend op het moment
van betaling. Er gebeurt dus geen aanrekening bij het aanleggen van de
voorzieningen in de bedrijfseconomische boekhouding. De voorzieningen voor de
lonen van december (die slechts worden betaald in het volgende boekjaar),
vakantiegeld, eindejaarspremies,... worden pas geboekt als uitgave op het
moment dat zij effectief aan het personeel uitbetaald
worden.
Art. 55.
De aanrekening op de
vastleggingsmachtiging gebeurt op het ogenblik van het aangaan van de
verbintenissen. Deze dient extra-comptabel opgevolgd en gerapporteerd te worden
in de toelichting bij de uitvoering van de begroting zoals vermeld in artikel
47, tweede lid van dit besluit.
Art. 56.
Het saldo van het jaar X
dient expliciet naar voor te worden gebracht en overgedragen te worden naar het
volgende boekjaar, namelijk als uitgave (overschot) op de ESER-code 03.2 van
het in de bijlage 2 toegevoegde schema van de uitvoering van de begroting of
als ontvangst (tekort) op de ESER-code 08.2. In het jaar X+1 dient dan het
saldo van jaar X geboekt te worden als ontvangst (overschot) of als uitgave
(tekort).
[In het jaar 2002 wordt het saldo van het jaar 2001 geboekt in euro
als ontvangst (overschot) of als uitgave (tekort) door dat saldo te delen door
de omrekeningskoers tussen de euro en de Belgische frank en de uitkomst van
deze deling naar boven of naar beneden af te ronden op de dichtstbijzijnde
cent. Als het in euro uitgedrukt saldo precies de helft van een cent bedraagt,
wordt het bedrag naar boven
afgerond.]
De overgedragen saldi van voorgaande boekjaren dienen als
één bedrag te worden geboekt (overschotten en tekorten tesamen),
terwijl het saldo van het desbetreffende jaar (inclusief de saldi op de
begrotingen van vorige jaren) op het einde van het boekjaar op een aparte code
wordt aangerekend.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 57.
Voor wat niet geregeld werd
in het bedrijfseconomische luik, is de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot
de boekhouding en de jaarrekening van de onderneming en haar
uitvoeringsbesluiten integraal van toepassing.
Art. 58.
Dit besluit treedt in werking
op 1 januari 2000. Tegen 30 juni 2000 dient elke scholengroep enerzijds en het
centrale niveau anderzijds te beschikken over een beginbalans opgesteld volgens
de bepalingen van artikel 45 van dit besluit.
[In afwijking op
hetgeen bepaald werd in vorig lid, treedt artikel 9, derde lid in werking op 1
januari 2001.]
Art. 59.
§ 1.
[Er wordt
een begeleidingscommissie opgericht met volgende taken :
1° het uitvaardigen van richtlijnen met het oog op het
garanderen van de uniformiteit van de toepassing van de bedrijfseconomische
boekhouding van de scholengroepen en het centrale niveau;
2° het uitwerken van maatregelen van interne controle op de
boekhoudkundige verrichtingen;
3° het toezicht
op de toepassing van de in 2° bedoelde maatregelen van interne
controle.
]
§ 2. De
begeleidingscommissie staat onder het voorzitterschap van de coördinator
van het college van accountants en bestaat verder uit,
[, 1 vertegenwoordiger van het Departement Financiën en Begroting, 1 vertegenwoordiger die Agodi
aanwijst,]
3 vertegenwoordigers van de scholengroepen en 2
vertegenwoordigers van het centrale niveau.
§ 3. De
vertegenwoordigers van de scholengroepen worden aangeduid door de vergadering
van de algemene directeurs, de vertegenwoordigers van het centrale niveau
worden aangeduid door de Raad.
§ 4. Alle
beslissingen met betrekking tot de richtlijnen bedoeld in § 1 worden
genomen bij consensus. Bij het ontbreken van een consensus beslist de
voorzitter van de begeleidingscommissie.
Art. 60.
De Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage 1
Jaarrekening en rekeningenstelsel
[In hoofdstuk II van bijlage 1 bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede “232 computeruitrusting” wordt opgeheven.
2° de zinsnede “243 Telematicamateriaal” wordt vervangen door de zinsnede “243 informatica- en telematicamateriaa
l]
Bijlage 2.
Uitvoering van de begroting (Eser-schema)
- (1):
De bijlagen bij dit besluit
verschenen in het Belgisch Staatsblad dd. 15-3-2000