OPGEHEVEN : Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.

  • goedkeuringsdatum
    13 JULI 1994
  • publicatiedatum
    B.S.31/08/1994
  • datum laatste wijziging
    27/02/2014

COORDINATIE

Decr. 21-12-1994 - B.S. 16-3-1995

Decr. 19-4-1995 - B.S. 20-7-1995

Arr. nr. 88/95, 21-12-1995 - B.S. 24-1-1996

Arr. nr. 6/96, 18-1-1996 - B.S. 2-2-1996

Decr. 16-4-1996 - B.S. 12-6-1996

Decr. 8-7-1996 - B.S. 5-9-1996; err. B.S. 22-11-1996

Decr. 15-7-1997 - B.S. 21-8-1997

Decr. 19-12-1997 - B.S. 30-12-1997

Arr. nr. 80/97, 17-12-1997 - B.S. 3-2-1998

Decr. 9-6-1998 - B.S. 4-8-1998

Decr. 23-6-1998 - B.S. 8-8-1998

Decr. 7-7-1998 - B.S. 28-8-1998

Decr. 14-7-1998 - B.S. 29-8-1998

Decr. 19-12-1998 - B.S. 31-12-1998

Decr. 18-5-1999 - B.S. 20-7-1999

B.Vl.R. 18-5-1999 - B.S. 29-7-1999

Decr. 18-5-1999 - B.S. 27-1-2000

Decr. 22-12-1999 - B.S. 30-12-1999

Arr. nr. 89/2000, 13-7-2000 - B.S. 8-8-2000

Decr. 30-6-2000 - B.S. 17-8-2000

Decr. 20-10-2000 - B.S. 16-12-2000

Decr. 22-12-2000 - B.S. 30-12-2000

Decr. 20-4-2001 - B.S. 13-7-2001

Decr. 6-7-2001 - B.S. 10-10-2001

B.Vl.R. 14-12-2001 - B.S. 9-4-2002

Decr. 21-12-2001 - B.S. 29-12-2001

B.Vl.R. 24-5-2002 - B.S. 18-9-2002

B.Vl.R. 7-6-2002 - B.S. 19-9-2002; err. B.S. 30-11-2002

Decr. 5-7-2002 - B.S. 19-9-2002

Decr. 20-12-2002 - B.S. 31-12-2002

Decr. 14-2-2003 - B.S. 1-7-2003

Decr. 4-4-2003 - B.S. 14-8-2003

Decr. 27-6-2003 - B.S. 12-9-2003

B.Vl.R. 9-5-2003 - B.S. 30-9-2003

B.Vl.R. 5-12-2003 - B.S. 28-1-2004

Decr. 19-12-2003 - B.S. 31-12-2003

Decr. 19-12-2003 - B.S. 31-12-2003

Decr. 19-3-2004 - B.S. 10-6-2004; err. B.S. 27-7-2004

Decr. 30-4-2004 - B.S. 28-7-2004

Decr. 30-4-2004 - B.S. 12-10-2004

Decr. 7-5-2004 - B.S. 7-6-2004

Decr. 7-5-2004 - B.S. 31-8-2004

Decr. 24-12-2004 - B.S. 31-12-2004

Decr. 24-12-2004 - B.S. 21-2-2005

Decr. 24-6-2005 - B.S. 24-8-2005

Decr. 15-7-2005 - B.S. 16-9-2005

Decr. 23-12-2005 - B.S. 30-12-2005

Decr. 16-6-2006 - B.S. 12-10-2006

Decr. 23-6-2006 - B.S. 20-11-2006

Decr. 30-6-2006 - B.S. 13-12-2006

Decr. 15-12-2006 - B.S. 6-2-2007

Decr. 22-12-2006 - B.S. 29-12-2006

Decr. 22-6-2007 - B.S. 21-8-2007

Decr. 29-6-2007 - B.S. 14-9-2007

Decr. 13-7-2007 - B.S. 31-8-2007

Decr. 21-12-2007 - B.S. 31-12-2007

Decr. 14-3-2008 - B.S. 26-6-2008

Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008

Decr. 21-11-2008 - B.S. 27-1-2009

Decr. 19-12-2008 - B.S. 29-12-2008

Decr. 20-2-2009 - B.S. 29-4-2009

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 18-12-2009 - B.S. 30-12-2009

Decr. 18-12-2009 - B.S. 29-1-2010

Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010

Decr. 23-12-2010 - B.S. 31-12-2010

Decr. 1-7-2011 - B.S. 30-8-2011

Decr. 23-12-2011 - B.S. 30-12-2011

Decr. 1-6-2012 - B.S. 22-6-2012

Decr. 29-6-2012 - B.S. 27-7-2012

Decr. 29-6-2012 - B.S. 3-8-2012

Decr. 13-7-2012 - B.S. 24-7-2012

Bijz. decr. 13-7-2012 - B.S. 17-9-2012

Decr. 13-7-2012 - B.S. 8-11-2012

Decr. 21-12-2012 - B.S. 31-12-2012

Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013

Decr. 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013

Decr. 20-12-2013 - B.S. 31-12-2013

opgeheven door Decr. 20-12-2013 - B.S. 27-2-2014

De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, Regering bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.

Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 127 van de Grondwet.

TITEL I. - Algemene bepalingen

HOOFDSTUK I. - Definities

Art. 2.

Er wordt verstaan onder :

1° hogeschool : een instelling die hoger onderwijs organiseert overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en die bestuurd wordt door één raad van bestuur;

2° Vlaamse autonome hogeschool : een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter zoals bedoeld in titel V van dit decreet en in titel VIbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs [of als vermeld in het bijzonder decreet van 20 februari 2009 tot inrichting van de Vlaamse autonome hogeschool Hogere Zeevaartschool en tot overdracht van de inrichtende macht van het hoger zeevaartonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.];

Decr. van 20-2-2009

3° hogeschool van het gemeenschapsonderwijs : een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter zoals bedoeld in het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de hogescholen bedoeld in titel VIbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;

4° gesubsidieerde officiële hogeschool : een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter die opgericht is door een provincie, een gemeente of een OCMW;

5° gesubsidieerde vrije hogeschool : een hogeschool met een privaatrechtelijk karakter;

6° hogeschoolbestuur : het bestuursorgaan dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen;

7° departement : organisatorisch deel van de hogeschool dat geleid wordt door een departementshoofd;

8° [...]

Decr. van 4-4-2003

9° cyclus : een studieperiode die leidt tot een graad;

10° opleiding : een samenhangend geheel van georganiseerde onderwijs- en andere studieactiviteiten, in of over een studiegebied heen;

11° en 12° [...]

Decr. van 4-4-2003

13° examen : de beoordeling van een student per hem opgelegd opleidingsonderdeel;

14° vrijstelling en studieduurverkorting : het opleidingsonderdeel, respectievelijk het geheel van opleidingsonderdelen die samen ten minste één studiejaar bedragen, waaraan men niet hoeft deel te nemen en waarover men geen examen dient af te leggen overeenkomstig artikel 41 van dit decreet;

15° [overdracht : het overdragen van examencijfers binnen eenzelfde academiejaar of naar een daaropvolgend academiejaar;]

Decr. van 14-2-2003

16° [...]

Decr. van 12-4-2003

17° t.e.m. 20° [...]

Decr. van 4-4-2003

21° inschrijvingsgeld : het geld dat een student betaalt bij de inschrijving voor de deelname aan de onderwijsactiviteiten van een voltijds of deeltijds studiejaar [en het afleggen van de daaraan verbonden examens];

Decr. van 19-3-2004

22° [...]

Decr. van 4-4-2003

23° beursstudent :

- student die een studietoelage ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap;

- student, onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, die beantwoordt aan de criteria om een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap te krijgen zoals bepaald in het reglement op de studietoelagen;

- ABOS-bursaal;

- student die wel de financiële voorwaarden vervult om een studietoelage te ontvangen, maar geen studietoelage krijgt omdat hij zich voor de tweede [of een derde] maal voor hetzelfde studiejaar heeft ingeschreven [, op voorwaarde dat deze student voldoet aan de voorwaarden van artikel 177, 3° , b] of al een diploma van het hoger onderwijs heeft;

Decr. van 8-7-1996

24° bijna-beursstudent : student die geen studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap ontvangt, maar wiens referentie-inkomen hoogstens [1.240 euro] ligt boven de financiële maximumgrens bepaald in het reglement op de studietoelagen;

B.Vl.R. van 14-12-2001

25° aanstelling : het tijdelijk [voor bepaalde of voor onbepaalde duur] toewijzen van een betrekking aan een personeelslid;

B.Vl.R. van 15-7-2005

26° ambt : een functie die door een personeelslid in de hogeschool wordt uitgeoefend, door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd en waarvan de arbeidsvoorwaarden in hoofdzaak in onderhavige rechtspositieregeling vastgelegd zijn;

27° ambtswijziging : de aanstelling of benoeming van een personeelslid van de hogeschool in een ander ambt [of een [[andere graad of niveau]], zoals bedoeld in artikel 152,] binnen de hogeschool;

Decr. 20-4-2001; [[ ]] Decr. van 19-3-2004

28° artistiek gebonden onderwijsactiviteiten : door het hogeschoolbestuur bepaalde onderwijsactiviteiten van zuiver artistieke aard in de studiegebieden architectuur, audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, en produktontwikkeling die rechtstreeks gericht zijn op de beoefening van de kunst;

[28° bis [[...]]

28° ter artistieke faam : de erkenning van de vermaardheid van een persoon in een kunsttak of aan de kunsten gerelateerde beroepstak als voorwaarde tot concordantie tot docent, zoals bedoeld in artikel 317bis.]

Decr.14-7-1998; [[ ]] Decr. van 20-10-2000

29° benoeming : het in vast verband toewijzen van een betrekking aan een personeelslid;

30° betrekking : de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een hogeschool, uitgedrukt in een door het hogeschoolbestuur bepaald procentueel aandeel per week. Een betrekking kan voltijds of deeltijds zijn;

31° bekwaamheidsbewijs : het samenhangend geheel van vereisten die aan een persoon worden gesteld voor de uitoefening van een bepaald ambt. Deze vereisten kunnen een combinatie zijn van onder andere het bezit van een bepaald diploma, nuttige ervaring, een aanvullend getuigschrift;

32° bevordering : de benoeming van een benoemd personeelslid in een ambt waaraan een hogere salarisschaal verbonden is dan aan het ambt waarvan hij titularis was vóór zijn bevordering;

33° contractuele functie : een functie uitgeoefend door een personeelslid dat door de hogeschool in dienst genomen is overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of bij contract op zelfstandige basis;

34° deeltijdse betrekking voor leden van het onderwijzend personeel : een betrekking met een opdracht waarvan de omvang een procentueel aandeel van een voltijdse betrekking bedraagt. Het procentueel aandeel bedraagt [...] ten minste 10 procent van een voltijdse betrekking, en wordt steeds uitgedrukt in een veelvoud van vijf. Voor de bepaling van het procentueel aandeel komt elke halve dag per week die besteed wordt ten dienste van de hogeschool overeen met 10 procent;

Decr. van 8-7-1996

35° deeltijdse betrekking voor leden van het administratief en technisch personeel : een betrekking met een opdracht waarvan de omvang [ten minste 10 procent] van een voltijdse betrekking bedraagt;

Decr. van 8-5-2009

36° geldelijke anciënniteit : het totaal van de in aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris van het personeelslid;

[36°bis inschaling : het toekennen van een salarisschaal, met inbegrip van geldelijke anciënniteit, aan een personeelslid;]

Decr. van 20-4-2001

37° mandaat : een bijzondere taak die tijdelijk aan een personeelslid toegewezen wordt krachtens een bijzondere machtiging van het hogeschoolbestuur;

38° nuttige anciënniteit : het aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit dat op de eerste dag van de maand recht geeft op een salarisverhoging;

39° opdracht : de prestaties, uitgedrukt in procenten, per week door het personeelslid geleverd in een bepaald ambt in een hogeschool;

40° salaris : de bezoldiging die een personeelslid ingevolge zijn betrekking overeenkomstig een vastgestelde schaal ontvangt;

41° titularis : het personeelslid dat in een vacante betrekking benoemd of aangesteld werd; het personeelslid dat tijdelijk de titularis vervangt is geen titularis van de betrekking;

42° vacante betrekking : een betrekking die niet toegewezen is aan een titularis door benoeming of aanstelling;

43° voltijdse betrekking : een betrekking waaraan een opdracht van 100 procent verbonden is en die een volledige beschikbaarheid voor de hogeschool inhoudt, gedefinieerd overeenkomstig de gangbare arbeidsduurregeling;

44° [werving : eerste aanstelling of benoeming tot personeelslid in een ambt voorzien op de personeelsformatie van de hogeschool;]

Decr. van 18-5-1999

45° onderwijsbevoegdheid : het geheel van opleidingen en opties die de hogeschool bij of krachtens dit decreet kan organiseren;

46° [posthogeschoolvorming : de laureaatsvorming zoals bedoeld in artikel 340sexies, § 2, eerste lid;]

Decr. van 4-4-2003

47° onderwijsactiviteiten : de algemene benaming voor theoretische vakken, oefenzittingen, practica, laboratoria, didactische activiteiten, de aan de student individueel opgelegde werken en de stages;

48° projectmatig wetenschappelijk onderzoek : onderzoek in samenwerking met de universiteiten of derden waarbij vooraf het onderwerp, de duur en de modaliteiten worden vastgelegd;

49° nevenactiviteiten : elke bezigheid door een personeelslid uitgeoefend naast de opdracht waarvoor het ten principale titel aangesteld of benoemd is aan de hogeschool;

50° diensturen : de tijd die de leden van het administratief en technisch personeel ambtshalve dienen te besteden aan de uitoefening van de opdracht waarmee zij door de hogeschool werden belast binnen het kader van de gangbare arbeidsduurregeling;

51° maatschappelijke dienstverlening : alle prestaties ten behoeve van derden, tegen vergoeding geleverd door de diensten van een hogeschool of hieraan verbonden personen, en die voortvloeien uit aan de hogeschool aanwezige kennis, resultaten van projectmatig wetenschappelijk onderzoek of technologie;

52° instemmingsbevoegdheid : het akkoord verlenen aan een beslissing van het hogeschoolbestuur, die zonder dit akkoord niet rechtsgeldig is;

[52°bis fusie : het overnemen van een onderwijsinstelling door een bestaande onderwijsinstelling of het samensmelten van twee of meer verschillende onderwijsinstellingen tot een nieuwe onderwijsinstelling;]

Decr. van 20-4-2001

53° [...]

Decr. van 4-4-2003

[54° bruto-oppervlakte van een gebouw : het geheel van de vloeroppervlakten van alle vloerniveaus. De vloerniveaus zijn inzonderheid de verdiepingen die geheel of gedeeltelijk onder de grond zijn gebouwd, de bovengrondse verdiepingen en de verdiepingen voor technische installaties.

De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt bepaald door de buitenomtrek van de bouwdelen die het gebouw begrenzen ter hoogte van de vloer. De oppervlakte van de trappen, de liften en de installatiekokers moet op ieder niveau tot de vloeroppervlakte worden gerekend. Worden niet als bruto-oppervlakte beschouwd :

- de kruipruimten tussen de gelijkvloerse verdieping en onderste niveau van het gebouw;

- de dakverdiepingen, zolders en kelders die niet als bruikbare lokalen kunnen worden ingericht;

- de technische holle ruimten, tenzij deze volkomen afgewerkt zijn, die deel uitmaken van het gebouw en een vrije hoogte hebben van ten minste 2 meter;

- de uitwendige noodtrappen;

- de openingen en holle ruimten van meer dan 4 vierkante meter;

55° nieuwbouw : alle werken die strekken tot de oprichting van nieuwe gebouwen of de uitbreiding van de bestaande gebouwen;

56° verbouwing : alle werken uitgevoerd aan bestaande gebouwen;]

Decr. van 15-7-1997

[57° integratiekader : het geheel van personeelsleden, opgenomen in een lijst die bekrachtigd is door de Vlaamse Regering, zoals vermeld in artikel 171decies;

58° kunstopleidingen : de professioneel gerichte bacheloropleidingen en de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de volgende studiegebieden :

a) Audiovisuele en beeldende kunst;

b) Muziek en podiumkunsten;

59° School of Arts : een organisatorische eenheid binnen een hogeschool of over verschillende hogescholen heen waarin, conform artikel 8bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, de professioneel gerichte bacheloropleidingen of de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, of Muziek en podiumkunsten aangeboden worden. Een hogeschool die overeenkomstig artikel 8bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen overwegend kunstopleidingen en kunstgerelateerde opleidingen aanbiedt, wordt in het kader van dit decreet beschouwd als een School of Arts;

60° Financieringsdecreet : het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;

61° Universiteitendecreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.]

Decr. van 13-7-2012

HOOFDSTUK II. - Zending van de hogescholen en toepassingsgebied

[...]

Decr. van 4-4-2003

TITEL II. - Organisatie van onderwijs, onderzoek en dienstverlening

HOOFDSTUK I. - Organisatie van het onderwijs

Afdeling 1. - Studiegebieden

Art. 5.

De hogescholen kunnen opleidingen organiseren in de volgende studiegebieden :

1 architectuur;

2 gezondheidszorg;

3 industriële wetenschappen en technologie, [en nautische wetenschappen];

4 audiovisuele en beeldende kunst;

5 muziek en dramatische kunst;

6 biotechniek;

7 onderwijs;

8 produktontwikkeling;

9 sociaal-agogisch werk;

10 toegepaste taalkunde;

11 handelswetenschappen en bedrijfskunde.

Decr. van 19-3-2004

Afdeling 2. - Voltijds en deeltijds studeren

Art. 6.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 3. - Contactonderwijs en onderwijs op afstand

Art. 7.

De hogescholen kunnen hun opleidingen aanbieden in contactonderwijs of in onderwijs op afstand. Contactonderwijs is het onderwijs dat gegeven wordt in een rechtstreeks contact tussen de onderwijsverstrekker en de student, en op grond daarvan gebonden is aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking.

Onderwijs op afstand is het onderwijs dat bijna uitsluitend met behulp van media wordt verstrekt, waardoor de student niet aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking is gebonden. Indien een opleiding in de vorm van onderwijs op afstand wordt georganiseerd, dient voor die opleidingsonderdelen specifiek studiemateriaal te worden ontwikkeld dat naar vorm en inhoud is afgestemd op de begeleide zelfstudie.

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 4. - Opleidingen

Art. 8.

Het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen bestaat uit :

1 basisopleidingen;

2 voortgezette opleidingen;

3 posthogeschoolvorming;

[4 lerarenopleidingen.]

Decr. van 16-4-1996

Onderafdeling 1. - Basisopleidingen

Art. 9.

De basisopleidingen sluiten aan bij het secundair onderwijs.

Art. 10.

§ 1. De hogescholen kunnen basisopleidingen organiseren bestaande uit één cyclus, en de overeenkomstige graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1 architectuur, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

2 gezondheidszorg, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

3 industriële wetenschappen en technologie, [en nautische wetenschappen] waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

Decr. van 19-3-2004

4 audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

5 biotechniek, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

6 [...]

Decr. van 16-4-1996

7 sociaal-agogisch werk, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

8 handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend.

De gecoördineerde lijst van basisopleidingen van één cyclus, met vermelding van de opties, de graden en eventuele kwalificaties, is opgenomen als bijlage I bij dit decreet.

§ 2. De basisopleidingen van één cyclus en de overeenkomstige graden zijn gericht op het verwerven van beroepsvaardigheden, gestoeld op wetenschappelijk onderbouwde kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de praktische toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen van creativiteit en beroepsvaardigheid.

Art. 11.

§ 1. De hogescholen kunnen basisopleidingen organiseren bestaande uit twee cycli en in de volgende studiegebieden de overeenkomstige graden verlenen :

1 architectuur, waarvoor de graden van kandidaat, architect en interieurarchitect worden verleend;

2 industriële wetenschappen en technologie,[en nautische wetenschappen] waarvoor de graden van kandidaat, kandidaat-industrieel ingenieur, licentiaat en industrieel ingenieur worden verleend;

Decr. van 19-3-2004

3 audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in audiovisuele kunst, in beeldende kunst, in produktdesign, in dramatische kunst en in muziek worden verleend;

4 biotechniek, waarvoor de graden van kandidaat-industrieel ingenieur en industrieel-ingenieur worden verleend;

5 produktontwikkeling, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat worden verleend;

6 toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat worden verleend;

7 handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van kandidaat, kandidaat-handelsingenieur, licentiaat en handelsingenieur worden verleend;

[8 gezondheidszorg, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat worden verleend.]

Decr. van 23-6-1998

De gecoördineerde lijst van basisopleidingen van twee cycli, met vermelding van de opties, de graden en eventuele kwalificaties, is opgenomen in bijlage I van dit decreet.

§ 2. De basisopleidingen van twee cycli en de overeenkomstige graden zijn van academisch niveau en dus gestoeld op wetenschappelijke kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen van de creativiteit.

§ 3. De basisopleiding handelswetenschappen uit het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde is als basisopleiding equivalent met de academische opleiding toegepaste economische wetenschappen uit het studiegebied economische en toegepaste economische wetenschappen.

§ 4. De lijst van basisopleidingen van twee cycli met hun overeenkomstige graden van academisch niveau, kan door een decreet worden gewijzigd.

Art. 12.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Art. 13.

§ 1. De hogescholen hebben onderwijsbevoegdheid inzake de in de artikelen 10 en 11 bepaalde basisopleidingen en opties, zoals vermeld in bijlage II van dit decreet. De hogescholen kunnen deze onderwijsbevoegdheid slechts uitoefenen op het grondgebied van de aldaar bepaalde gemeente of het aldaar bepaalde geheel van gemeenten. [...]

Decr. van 20-4-2001

§ 2. Indien de in bijlage II vermelde hogescholen met elkaar fuseren, neemt de nieuwe hogeschool de onderwijsbevoegdheid en het grondgebied van de fuserende hogescholen over. [Indien een hogeschool dezelfde basisopleiding in meer dan één vestiging organiseert, kan zij deze basisopleiding hergroeperen in één of twee vestigingen. Een basisopleiding die door de hogeschool slechts in één vestiging wordt georganiseerd, kan door de hogeschool in haar geheel worden overgebracht naar een andere vestiging die tot haar grondgebied behoort.]

Decr. van 19-4-1995

[§ 2bis. In geval van een fusie tussen een Vlaamse Autonome Hogeschool en officieel gesubsidieerde en/of vrij gesubsidieerde hogescholen, neemt de Vlaamse Autonome Hogeschool de onderwijsbevoegdheden en het grondgebied zoals bedoeld in artikel 2, 53°, van deze hogescholen over.]

Decr. van 14-2-2003

§ 3. Indien een hogeschool een haar toegekende basisopleiding niet meer organiseert, verliest zij hiervoor haar onderwijsbevoegdheid.

[§ 4. De Vlaamse regering past jaarlijks de tekst in Bijlage II aan, aan de reële wijzigingen die in toepassing van dit decreet plaatsvinden.]

Decr. van 20-4-2001

Art. 14 t.e.m. 17.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Onderafdeling 2. - Voortgezette opleidingen

Art. 18.

De hogeschool kan voortgezette opleidingen aanbieden onder de volgende voorwaarden :

1 de voortgezette opleidingen sluiten aan bij de basisopleidingen van het hoger onderwijs; ze zijn gericht op een aanvulling of verbreding van de basisopleiding of op de uitdieping van of een bijzondere specialisatie in een studiegebied;

2 de basisopleidingen waarop zij aansluiten moeten tot de onderwijsbevoegdheid van de hogeschool behoren;

3 de voortgezette opleiding bestaat uit ten minste één studiejaar waarvan de studieomvang ten minste 1500 uren telt. De hogescholen kunnen de voortgezette opleidingen bekrachtigen met één van de graden van "gediplomeerde in de voortgezette studie van ...".

[In afwijking van artikel 6, derde lid, kan het opleidingsprogramma in deeltijdse vorm aangeboden worden met een minimale studieomvang van 15 studiepunten per academiejaar. De totale studieduur van een voortgezette opleiding mag evenwel niet meer bedragen dan vier academiejaren. Het hogeschoolbestuur legt de modaliteiten vast in de onderwijsregeling, zoals bedoeld in artikel 55, 1°;]

Decr. van 20-4-2001

[4 in afwijking van 3 van dit artikel bepaalt de Vlaamse regering de minimumomvang van de voortgezette lerarenopleiding basiseducatie.]

Decr. van 16-4-1996

Art. 19.

[...]

Decr. van 16-4-1996

Onderafdeling 3. - Posthogeschoolvorming

Art. 20.

De hogescholen kunnen buiten de basisopleidingen en de voortgezette opleidingen posthogeschoolvorming organiseren. Zij kunnen deze posthogeschoolvorming met een getuigschrift bekrachtigen.

[Onderafdeling 4. - Lerarenopleidingen

(voetnoot 3)

Art. 20bis.

De lerarenopleidingen ingericht door de hogescholen zijn :

- de initiële lerarenopleidingen;

- de initiële lerarenopleiding van academisch niveau;

- de voortgezette lerarenopleidingen;

[[- de initiële lerarenopleiding dans.]]³

De lerarenopleidingen behoren tot het studiegebied onderwijs. De gecoördineerde lijst van lerarenopleidingen met vermelding van de opties en de graden is opgenomen als bijlage I bij dit decreet.

Art. 20ter.

§ 1. De initiële lerarenopleidingen bedoeld in dit decreet zijn:

- kleuteronderwijs, waarvoor de graad van kleuteronderwijzer(es) wordt verleend;

- lager onderwijs, waarvoor de graad van onderwijzer(es) wordt verleend;

- secundair onderwijs-groep 1, waarvoor de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1 (met vermelding van de optie) wordt verleend.

§ 2. Tenzij anders vermeld gelden alle bepalingen die van toepassing zijn op de basisopleidingen van één cyclus ook voor de initiële lerarenopleidingen vermeld in § 1.

Art. 20quater.

§ 1. De opties van de opleiding secundair onderwijs-groep 1 worden bepaald door basisclusters van opleidingseenheden en de uitdieping van opleidingseenheden.

De student bepaalt de samenstelling van zijn basiscluster van opleidingseenheden en de uitdieping, binnen de door de hogeschool aangeboden mogelijkheden.

Elke basiscluster bestaat uit een aantal opleidingseenheden vermeld in 2 voor een totaal puntengewicht van 3 punten.

§ 2. De opleidingseenheden met hun respectievelijk puntengewicht zijn de volgende :

1. Opleidingseenheden met een gewicht 1 :

Aardrijkskunde, geschiedenis, Engels, wiskunde, fysica, Latijn, biologie, Frans, Nederlands, [[gebarentaal,]]4 godsdienst, niet-confessionele zedenleer, economie, technisch-technologische opvoeding, burotica of informatica, project algemene vakken, kleding, bewegingsrecreatie.

2. Opleidingseenheden met een gewicht 2 :

A. Mechanica-elektriciteit, voeding/verzorging-kleding, handel-burotica, bio-esthetiek-haartooi, hout-bouw, biotechnieken-land- en tuinbouw.

B. Muzikale opvoeding, plastische opvoeding, lichamelijke opvoeding.

De opleidingseenheid bewegingsrecreatie kan enkel gecombineerd worden met de opleidingseenheid lichamelijke opvoeding.

§ 3. Eén van de opleidingseenheden uit de basiscluster wordt uitgediept, met dien verstande dat van de opleidingseenheden vermeld onder § 2, 2 A slechts één van de samenstellende delen uitgediept kan worden.

In afwijking van het eerste lid :

- kunnen de opleidingseenheden Latijn en technisch-technologische opvoeding niet uitgediept worden;

- kan ook Duits als gelijkwaardig met een verdiepingseenheid gekozen worden;

- kan ook chemie als gelijkwaardig met een verdiepingseenheid gekozen worden, op voorwaarde dat zowel fysica als biologie deel uitmaken van de basiscluster;

- kunnen twee opleidingseenheden uitgediept worden voor zover deze zijn: de opleidingseenheid project algemene vakken en één opleidingseenheid uit volgende groep: aardrijkskunde, geschiedenis, Engels, wiskunde, fysica, biologie, Frans, Nederlands, godsdienst, niet-confessionele zedenleer, economie.

[[§ 4. Tot een door de Vlaamse Regering te bepalen datum worden als algemene, kunst-, technische respectievelijk praktische vakken beschouwd : alle algemene, kunst-, technische respectievelijk praktische vakken, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 1989 tot vaststelling van de algemene vakken, de kunstvakken, de technische vakken en de praktische vakken in de instellingen voor voltijds secundair onderwijs en in de instellingen voor voltijds secundair onderwijs die als centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs fungeren, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs, waarvan de vermelding in het leerplan wordt gevolgd door het woord "-gebarentaal".]]4

Art. 20quinquies.

De hogescholen die basisopleidingen van twee cycli aanbieden in het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde, in het studiegebied audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied muziek en dramatische kunst, kunnen aansluitend bij deze basisopleidingen een initiële lerarenopleiding van academisch niveau organiseren, die wordt bekrachtigd met de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2.

Art. 20sexies.

§ 1. Een hogeschool kan voor kleuteronderwijzers(essen) volgende voortgezette lerarenopleidingen organiseren, op voorwaarde dat de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding kleuteronderwijs als de initiële lerarenopleiding lager onderwijs organiseert :

- de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding lichamelijke opvoeding, waarvoor het [[diploma]]¹ van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend;

[[- de voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer voor het lager onderwijs, waarvoor het overeenstemmend diploma wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst voor het lager onderwijs waarvoor het overeenstemmend diploma wordt verleend.]]³

§ 2. Een hogeschool kan voor onderwijzers(essen) volgende voortgezette lerarenopleidingen organiseren :

Indien zij de initiële lerarenopleiding lager onderwijs organiseert :

- de voortgezette lerarenopleiding lichamelijke opvoeding, waarvoor het [[diploma]]¹ van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer [[voor het lager onderwijs]]³, waarvoor het overeenstemmend [[diploma]]¹ wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst [[voor het lager onderwijs]]³, waarvoor het overeenstemmend [[diploma]]¹ wordt verleend;

Indien de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding lager onderwijs als de initiële lerarenopleiding kleuteronderwijs organiseert :

- de voortgezette lerarenopleiding kleuteronderwijs, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend.

Indien de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding lager onderwijs als de initiële lerarenopleiding secundair onderwijs-groep 1 organiseert :

- de voortgezette lerarenopleiding voor de algemene vakken in het eerste leerjaar B van het secundair onderwijs en het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend.

§ 3. Een hogeschool kan voor geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1 volgende voortgezette lerarenopleidingen organiseren :

Indien zij de initiële lerarenopleiding secundair onderwijs-groep 1 organiseert :

- de voortgezette lerarenopleiding voor de bijkomende uitdieping van een opleidingseenheid van de basiscluster of voor Duits of chemie, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend. Voor de uitdieping van chemie gelden dezelfde voorwaarden als vermeld in artikel 20quater, § 3.

Indien de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding secundair onderwijs-groep 1 als de initiële lerarenopleiding lager onderwijs organiseert :

- de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend;

[[- de voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer voor het lager onderwijs, waarvoor het overeenstemmend diploma wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst voor het lager onderwijs waarvoor het overeenstemmend diploma wordt verleend.]]³

§ 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de houders van het diploma kleuterleid(st)er gelijkgesteld met kleuteronderwijzers(essen) en de houders van het diploma geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs gelijkgesteld met geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1.

§ 5. Een hogeschool die zowel het studiegebied onderwijs als het studiegebied sociaal-agogisch werk organiseert, kan een voortgezette lerarenopleiding basiseducatie inrichten.

[[§ 6. Een hogeschool die zowel het studiegebied onderwijs als ten minste twee basisopleidingen van twee cycli van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst organiseert, kan een voortgezette lerarenopleiding muzische vorming inrichten voor houders van een diploma van een initiële lerarenopleiding of van een initiële lerarenopleiding van academisch niveau.]]²

Art. 20septies.

[[§ 1.]]³ Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs organiseren, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend.

[[Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een voortgezette lerarenopleiding intercultureel onderwijs organiseren, waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend.]]³

[[§ 2. Tot de voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs worden toegelaten :

- de houders van een diploma van een initiële lerarenopleiding;

- de personeelsleden van het buitengewoon onderwijs.

§ 3. Het ministerieel besluit van 10 mei 1924 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het opvoeden van abnormale kinderen. - Reglement en programma van de voorbereidende cursussen en van de examens, zoals gewijzigd, wordt opgeheven met ingang van het academiejaar 1999-2000.

De studenten die zich ten laatste in het academiejaar 1998-1999 ingeschreven hebben voor de normaalleergangen, kunnen deze voleindigen, op voorwaarde dat zij hun studies niet onderbreken.

De instellingen kunnen getuigschriften uitreiken tot uiterlijk 2002.]]³]

Decr. 16-4-1996; [[ ]]¹ Decr. 15-7-1997; [[ ]]² Decr. 14-7-1998; [[ ]]³ Decr. 18-5-1999; [[ ]]4 Decr. van 7-5-2004

[Art. 20octies.

[[§ 1.]] Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren organiseren, waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend.]

Decr. van 18-5-1999

[§ 2. Vanaf het academiejaar 2002-2003 hebben alle personeelsleden van het onderwijs toegang tot de voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren.]

Decr. van 19-3-2004

[Art. 20novies.

De hogeschool die de basisopleiding dans van één cyclus aanbiedt, kan aansluitend bij deze basisopleiding een initiële lerarenopleiding organiseren, waarvoor het diploma van leraar dans wordt verleend.

Deze lerarenopleiding bestaat uit één studiejaar en bedraagt ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uren onderwijs- en andere studie-activiteiten.

Tot de lerarenopleiding dans worden toegelaten :

1° de geslaagden van het tweede studiejaar van de basisopleiding dans van één cyclus. Om het diploma van leraar dans te behalen, moeten de studenten in kwestie het diploma van de basisopleiding dans van één cyclus behaald hebben;

2° de kandidaten die voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden tot de basisopleidingen van één cyclus, geslaagd zijn voor een artistiek toelatingsexamen, georganiseerd door de hogeschool die de basisopleiding dans van één cyclus organiseert, en vijf jaar nuttige ervaring als professioneel danser in een erkend gezelschap kunnen aantonen.]

Decr. van 18-5-1999

Afdeling 5. - Toelatingsvoorwaarden

Art. 21.

Voor de inschrijving voor een basisopleiding geldt als algemene toelatingsvoorwaarde het bezit van een [diploma van secundair onderwijs]¹ of een diploma van het hoger onderwijs [een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid,]² of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend, of dat ingeschreven is op de lijst bedoeld in artikel 23.

Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan de hogeschool, bij een met redenen omklede beslissing, personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma behaald hebben dat toelating verleent tot gelijkwaardig hoger onderwijs van dat land, toelaten tot inschrijving voor een basisopleiding.

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. van 19-3-2004

Art. 22.

§ 1. Voor de inschrijving voor de tweede cyclus van een basisopleiding geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van de eerste cyclus van deze basisopleiding.

§ 2. Het hogeschoolbestuur kan eveneens tot de tweede cyclus toelaten :

1 de houders van een diploma van de eerste cyclus van een verwante basisopleiding van academisch niveau;

2 de houders van een diploma van de eerste cyclus van een verwante academische opleiding.

Het hogeschoolbestuur deelt haar beslissingen ter zake jaarlijks voor 31 maart mee aan de Vlaamse regering via de commissaris van de Vlaamse regering.

[Art. 22bis.

De inschrijving van een student die niet voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden, is nietig. Aan de nietige inschrijving wordt geen enkel rechtsgevolg verleend.

In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, heeft een ingeschreven student die niet voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden het recht om :

1° examens voor het gevolgde studiejaar af te leggen, en;

2° indien hij slaagt, de opleiding verder af te werken en een diploma van die opleiding te verwerven indien hij het verdere traject van de opleiding met goed gevolg heeft beëindigd, indien volgende voorwaarden zijn vervuld :

a) de student heeft deelgenomen aan de studieactiviteiten gedurende een termijn van ten minste 60 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van het begin van het academiejaar, respectievelijk van inschrijving, zo de inschrijving na het begin van het academiejaar werd genomen, en;

b) het foutief karakter werd door de hogeschool vastgesteld dan wel door een externe instantie aan de hogeschool gemeld na de in a) bedoelde termijn, en;

c) de student heeft geen valse verklaringen afgelegd of valse documenten voorgelegd om aannemelijk te maken dat hij aan de decretale voorwaarden voldoet.

Decr. van 19-3-2004

Art. 23.

De Vlaamse regering zal een lijst van binnenlandse en buitenlandse diploma's of getuigschriften opstellen die, voor wat de toelating tot de basisopleiding betreft, gelijkgesteld worden met de in de artikelen 21 en 22 vermelde diploma's.

Art. 24.

Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden, wordt niemand toegelaten tot de basisopleiding nautische wetenschappen zonder geslaagd te zijn voor een geschiktheidsproef eigen aan de maritieme opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt deze geschiktheidsproef af.

Art. 25.

Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden wordt niemand toegelaten tot de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, zonder geslaagd te zijn voor een artistieke toelatingsproef eigen aan deze opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt deze toelatingsproef af.

Art. 26.

§ 1. Voor de inschrijving voor een voortgezette opleiding geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van het hoger onderwijs dat krachtens een beslissing van de hogeschool toelating verleent tot die opleiding. [De hogeschool kan, in afwijking van de in het eerste lid vermelde diplomavereiste, een student die het diploma van een basisopleiding nog niet heeft behaald, eveneens toelaten tot een voortgezette opleiding. Het diploma van de voortgezette opleiding kan evenwel slechts behaald worden na het behalen van het diploma van de basisopleiding. De hogeschool legt daartoe de criteria en de voorwaarden vast in de onderwijsregeling.]

Decr. van 20-10-2000

§ 2. De hogeschool kan daarenboven de inschrijving in een voortgezette opleiding afhankelijk maken van het slagen voor een toelatingsexamen.

§ 3. [...]

Decr. van 16-4-1996

[Art. 26bis.

Voor de inschrijving in een lerarenopleiding van academisch niveau geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van de eerste cyclus van een basisopleiding van academisch niveau bedoeld in artikel 20quinquies of een diploma bedoeld in artikel 22, § 2.]

Decr. van 16-4-1996

[Art. 26ter.

Het hogeschoolbestuur kan, in afwijking van de vooropleidingseisen vermeld in de artikelen 21, 22 en 26, vluchtelingen, ontheemden en personen die nog niet officieel erkend zijn als vluchteling, en die geen of niet alle documenten kunnen voorleggen omtrent hun vooropleiding in hun land van herkomst, toegang geven tot een basisopleiding, de tweede cyclus van een basisopleiding, een voortgezette opleiding, of een initiële lerarenopleiding van academisch niveau indien ze slagen voor een door de hogeschool daartoe speciaal ingericht bekwaamheidsonderzoek of toelatingsexamen.]

Decr. van 20-4-2001

Afdeling 6. - Inschrijving van de student

Art. 27 t.e.m. 30.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 7. - Inschrijvingsgeld en examengeld

Art. 31 t.e.m. 35.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 8. - Opleidingsprogramma en studieomvang

Art. 36.

Het hogeschoolbestuur bepaalt voor elke opleiding het opleidingsprogramma. Dit bestaat uit een samenhangend geheel van onderwijs- en andere studieactiviteiten gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen inzake kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken.

Met uitzondering van de opties van de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst [en onderwijs], is een optie geënt op een gemeenschappelijke stam van ten minste één derde en ten hoogste twee derde van het opleidingsprogramma.

Decr. van 16-4-1996

Het houdt hierbij rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen regelen, of die andere voorschriften met betrekking tot de opleiding inhouden.

Art. 37.

Het hogeschoolbestuur deelt elke opleiding in studiejaren in. Elk studiejaar omvat een samenhangend geheel van onderwijs- en andere studieactiviteiten.

Art. 38.

§ 1. De hogeschool drukt de studieomvang van elk studiejaar en van elk onderdeel van het opleidingsprogramma uit in hele studiepunten.

§ 2. De studieomvang van een studiejaar bedraagt ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uur onderwijs- en andere studieactiviteiten.

§ 3. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, het aantal studiepunten per studiejaar en de wijze waarop die studiepunten worden berekend.

Art. 39.

[...]

Decr. van 20-10-2000

Art. 40.

[§ 1. Alle basisopleidingen bestaande uit één cyclus zijn ingedeeld in drie studiejaren. De minimale studieduur voor het behalen van de betreffende graad bedraagt drie academiejaren.

§ 2. Elke cyclus van de basisopleidingen van twee cycli is ingedeeld in twee studiejaren. De minimale studieduur voor het behalen van de graad, verbonden aan elke cyclus, bedraagt twee academiejaren.

§ 3. In afwijking van § 2 is de tweede cyclus van de basisopleidingen die leiden tot de graad van handelsingenieur, architect, licentiaat in productontwikkeling, meester in productdesign of meester in muziek, ingedeeld in drie studiejaren. De minimale studieduur voor het behalen van elk van deze graden, bedraagt drie academiejaren.

§ 4. De in § 2 en in § 3 bedoelde studieduur van de tweede cyclus wordt berekend met ingang van het academiejaar waarin de student zich regelmatig heeft laten inschrijven voor de tweede cyclus of in voorkomend geval met ingang van het academiejaar waarin de student zich voor de eerste maal heeft laten inschrijven voor het volgen van opleidingsonderdelen uit het eerste studiejaar van de tweede cyclus in combinatie met een aangepast programma van het laatste studiejaar van de eerste cyclus, zoals bedoeld in § 5, 2°.

§ 5. In afwijking van artikel 22 :

1° kunnen de houders van het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie of van het kandidaatsdiploma van de academische opleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, het diploma van licentiaat in de kinesitherapie behalen, indien zij aan hun studie ten minste twee academiejaren besteden;

2° kan het hogeschoolbestuur personen die krachtens dit decreet een beperkt jaarprogramma volgen op grond van overzetting van examencijfers of vrijstelling in het laatste jaar van de eerstecyclusopleiding, toelaten tot de inschrijving voor de tweede cyclus. De bevoegde examencommissie of examencommissies kan of kunnen consecutief delibereren over de twee betreffende studiejaren in hetzelfde academiejaar. Het hogeschoolbestuur legt criteria en voorwaarden vast in de onderwijsregeling.]

Decr. van 20-10-2000

[Art. 40bis.

Geïntegreerd in de basisopleiding van twee cycli vermeld in het artikel 20quinquies zoals ingevoegd door het decreet van 16 april 1996 worden tijdens de tweede cyclus minimum 270 uren onderwijs- of andere studieactiviteiten voor de initiële lerarenopleiding van academisch niveau aangeboden. Voor de afgestudeerden die dit onderdeel niet hebben gevolgd, moet dit deeltijds worden ingericht. Tevens worden, gedeeltelijk of volledig parallel met, of na de tweede cyclus tussen de 600 en de 750 uren onderwijs- of andere studieactivitieten aan de initiële lerarenopleiding van academisch niveau ingericht, waarvan ten minste 1/3 begeleide onderwijspraktijk.]

Decr. van 16-4-1996

[Art. 40ter.

De Vlaamse Regering bepaalt de minimale studieomvang van de voortgezette lerarenopleidingen.]

Decr. van 16-4-1996

Art. 41.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 9. - Organisatie van het academiejaar

Art. 42.

Het hogeschoolbestuur bepaalt de wijze van organisatie van de onderwijsactiviteiten, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling voor de studenten.

Afdeling 10. - Organisatie van de examens en bekrachtiging van de studie

Art. 43 t.e.m. 45.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Art. 46.

[...]

Decr. van 20-10-2000

Art. 47 en 48.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 11. - Diploma's en graden

Art. 49.

De hogeschool waar de student is ingeschreven, kent de graden toe en reikt de diploma's uit. Door hun uitreiking krachtens dit decreet zijn de diploma's van rechtswege erkend en bekrachtigd.

Art. 50.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Art. 51.

De Vlaamse regering bepaalt de vorm van en de vermeldingen op de diploma's en de getuigschriften.

Afdeling 12. - Examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap

Art. 52.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 13. - Taalregeling

Art. 53.

De onderwijs- en bestuurstaal in de hogescholen is het Nederlands. De volgende onderwijsactiviteiten kunnen in een andere taal worden gedoceerd en geëxamineerd :

1 die welke een vreemde taal tot onderwerp hebben, in deze taal;

2 die welke in de tweede cyclus van de basisopleidingen van academisch niveau en in het laatste studiejaar van de basisopleidingen bestaande uit één cyclus en in de voortgezette opleidingen worden verzorgd door anderstalige gastprofessoren. Deze onderwijsactiviteiten vormen ten hoogste twintig procent van het programma;

3 die met betrekking tot opleidingsprogramma's specifiek ten behoeve van buitenlandse studenten opgesteld;

4 die met betrekking tot de posthogeschoolvorming;

5 die met betrekking tot voortgezette opleidingen, voor zover een door de hogeschool voldoend geacht aantal niet-Nederlandstaligen zich hiervoor hebben ingeschreven.

De studenten behouden te allen tijde het recht om een volledige basisopleiding in het Nederlands te volgen en over een aldaar in een vreemde taal gevolgde onderwijsactiviteit examen in het Nederlands af te leggen, de onderwijsactiviteiten die een vreemde taal tot onderwerp hebben uitgezonderd.

Afdeling 14. - Onderwijs- en examenregeling : studiecontract

Art. 54 t.e.m. 56.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Afdeling 15. - Gelijkwaardigheid

Art. 57.

De Vlaamse regering legt, na advies van de Vlaamse onderwijsraad, de algemene gelijkwaardigheid vast van buitenlandse diploma's of getuigschriften met de in dit decreet bepaalde graden. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor en de procedure tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's of getuigschriften die niet in een dergelijk besluit zijn opgenomen, met de in dit decreet bepaalde graden.

[Onverminderd het door of krachtens het eerste lid van dit artikel bepaalde, kunnen de hogescholen buitenlandse diploma's of getuigschriften als volledig gelijkwaardig erkennen met een graad van de eerste cyclus van een basisopleiding van twee cycli en gedeeltelijk gelijkwaardig met de andere door hen verleende graden. Bij de erkenning van een gedeeltelijke gelijkwaardigheid bepaalt het hogeschoolbestuur over welke opleidingsonderdelen nog examen moet worden afgelegd om te voldoen aan de voorwaarden van het verwerven van de desbetreffende graad.]

Decr. van 20-4-2001

[Afdeling 16. - Geïntegreerd Hoger Onderwijs

Art. 57bis.

Geïntegreerd hoger onderwijs is een samenwerking tussen de hogescholen en het buitengewoon onderwijs. Het is bedoeld om studenten met een handicap en/of leer- en opvoedingsmoeilijkheden de lessen of activiteiten te laten volgen in een hogeschool met hulp vanuit een school voor buitengewoon onderwijs, die daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of aanvullende uren en via de werkingsmiddelen een integratietoelage of -krediet krijgt.

Art. 57ter.

§ 1. Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd hoger onderwijs is het volgende vereist :

1° de student moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het hoger onderwijs;

2° een attest geïntegreerd onderwijs waaruit blijkt welk type van buitengewoon onderwijs gevolgd is door de betrokken student of welk type op het niveau buitengewoon secundair onderwijs in principe aangewezen zou zijn;

3° een integratieplan voor de betrokken student : dit is een plan ten behoeve van de voorbereiding en evaluatie van de integratie van een student met een handicap in de hogeschool. Het integratieplan bevat de bondige omschrijving van de handicap(s) en de hulpvraag, zowel pedagogisch als didactisch, die uit de handicap(s) voortvloeit, de beschrijving van de aard, de wijze, de omvang en de plaats van de integratie en van de hulp vanuit het buitengewoon onderwijs.

§ 2. Het attest geïntegreerd onderwijs bedoeld in § 1, 2° , en elk attest met het oog op de verlenging van een inschrijving in het geïntegreerd onderwijs, wordt afgeleverd door de directeur van een PMS-centrum.

§ 3. Het integratieplan bedoeld in § 1, 3° , komt bij consensus tot stand na gemeenschappelijk overleg tussen de student, de algemeen directeur van de betrokken hogeschool en of zijn afgevaardigde en de directeurs van het buitengewoon onderwijs en/of hun afgevaardigde en van de betrokken PMS-centra en/of hun afgevaardigde. Bij ieder verlenging van de integratie wordt een nieuw integratieplan opgemaakt.

§ 4. De regering bepaalt de vorm van het attest en van het integratieplan.

Art. 57quater.

§ 1. Studenten die geïntegreerd hoger onderwijs volgen zijn regelmatig ingeschreven studenten in de hogeschool.

§ 2. De regering bepaalt de wijze waarop de student in het geïntegreerd hoger onderwijs bovendien in aanmerking komt als regelmatige leerling in de school voor buitengewoon onderwijs die hulp verleent zoals bepaald in artikel 57bis.

Art. 57quinquies.

§ 1. Studenten met een handicap die hogescholenonderwijs volgen, maar omwille van hun handicap bepaalde opleidingsonderdelen niet kunnen volgen, kunnen daarvoor een vrijstelling krijgen indien zij vervangende onderwijsactiviteiten volgen.

§ 2. Het hogeschoolbestuur beslist over de vrijstelling en legt de vervangende activiteiten vast.

Art. 57sexies.

De school voor buitengewoon onderwijs die een student geïntegreerd onderwijs begeleidt, krijgt daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of uren.

De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de aanvullende lestijden of lesuren en/of uren, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan.]

Decr. van 15-7-1997

HOOFDSTUK II. - Kwaliteitsbewaking

Art. 58 t.e.m. 60.

[...]

Decr. van 4-4-2003

[Art. 60bis.

[[...]] ]

Decr. 18-5-1999; [[ ]] Decr. van 20-10-2000

HOOFDSTUK III. - Samenwerkingsakkoorden

Art. 61 t.e.m. 63.

[...]

Decr. van 4-4-2003

TITEL III. - Rechtspositieregeling van het personeel van de hogescholen

HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen

Afdeling 1. - Administratieve standen

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 64.

De administratieve standen waarin de personeelsleden zich geheel of gedeeltelijk kunnen bevinden zijn :

1° dienstactiviteit;

2° non-activiteit;

3° terbeschikkingstelling.

Art. 65.

Voor de vaststelling van zijn administratieve stand wordt een personeelslid altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het personeelslid van rechtswege of bij beslissing van het hogeschoolbestuur in een andere administratieve stand plaatst.

Art. 66.

[...]

Decr. van 21-12-2012

Onderafdeling 2. - Dienstactiviteit

Art. 67.

Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling, heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op een salaris en op verhoging in salaris en kan het zijn aanspraak doen gelden op bevordering.

Art. 68.

De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder een personeelslid verlof gelijkgesteld met dienstactiviteit kan krijgen.

Art. 69.

§ 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de vakantieregeling van haar personeel.

§ 2. De leden van het onderwijzend personeel hebben per academiejaar recht op minstens negen weken vakantie.

§ 3. De leden van het administratief en technisch personeel hebben jaarlijks recht op minstens 35 werkdagen vakantie.

§ 4. Het tijdstip van het opnemen van de vakantiedagen kan afhankelijk gemaakt worden van de organisatie van het academiejaar. De bezoldigde vakantiedagen worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Onderafdeling 3. - Non-activiteit

Art. 70.

Behoudens andersluidende bepaling, heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op salaris. Het maakt alleen onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden aanspraak op verhoging tot een hoger salaris en op bevordering.

Art. 71.

Niemand kan volledig in de stand non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van de maand [waarin hij of zij aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist] en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

Decr. van 21-12-2012

Art. 72.

Onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden bevindt het personeelslid zich in de stand non-activiteit :

1° wanneer het in vredestijd sommige militaire prestaties vervult of voor de civiele bescherming dan wel voor taken van openbaar nut wordt aangewezen op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;

2° wanneer het een afwezigheid van lange duur gewettigd door familiale redenen wordt toegestaan;

3° wanneer het afwezig is op grond van een toestemming om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen. In dit geval is het personeelslid in non-activiteit voor de niet-uitgeoefende prestaties;

4° wanneer het met politiek verlof is met inbegrip van de periode van eventuele uitgestelde indiensttreding na het beëindigen van het mandaat;

5° wanneer het personeelslid met toepassing van artikel 148 ambtshalve deeltijds wordt. De non-activiteit heeft betrekking op het gedeelte van de opdracht dat niet meer uitgeoefend wordt.

Art. 73.

Ongewettigde afwezigheid plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit, onverminderd de tuchtstraf die eraan kan worden verbonden.

Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het personeelslid geen aanspraak maken op bevordering tot een hoger salaris, noch op bevordering.

Onderafdeling 4. - Terbeschikkingstelling

Art. 74.

Het personeelslid kan onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden ter beschikking worden gesteld :

1° wegens bijzondere opdracht;

2° wegens ziekte of gebrekkigheid;

3° wegens persoonlijke aangelegenheden;

4° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;

5° wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.

Een overeenkomstig 1° en 2° ter beschikking gesteld personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op bevordering en op een hoger salaris doen gelden.

[...]

Decr. van 19-3-2004

Art. 75.

Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden na het einde van de maand [waarin hij of zij aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist] en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

Decr. van 21-12-2012

Art. 76.

De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden ter beschikking gesteld om de redenen vermeld in artikel 74, eerste lid, 1° , 2° , 4° of 5° , aanspraak maken op een wachtgeld.

Het wachtgeld, de toelagen en eventuele vergoedingen die aan deze personeelsleden worden toegekend, volgen de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit.

Afdeling 2. - Evaluatie

Art. 77.

§ 1. Het hogeschoolbestuur legt [vóór 1 mei 1999] een evaluatieregeling vast, met inbegrip van de evaluatieprocedure en de werking van het college van beroep inzake evaluatie. De criteria die hierbij gehanteerd worden en de manier waarop de evaluatie tot stand komt, zijn voorwerp van onderhandeling in het hogeschoolonderhandelingscomité.

Decr. van 18-5-1999

§ 2. De evaluatie is verplicht voor elk personeelslid en gebeurt minstens [vijfjaarlijks], behalve wanneer het personeelslid de evaluatie "onvoldoende" toegewezen krijgt. In dit geval dient na één jaar een nieuwe evaluatie te gebeuren. [In afwijking van de termijn van vijf jaar, gebeurt de eerste evaluatie van het personeelslid na de eerste aanstelling, of na benoeming of bevordering na maximum drie jaar.]

[De eerste evaluatie conform de in § 1 bedoelde evaluatieregeling is voor alle personeelsleden afgerond uiterlijk op het einde van het academiejaar 2000-2001.]

Decr. van 18-5-1999

§ 3. Indien een evaluatie "onvoldoende" wordt toegekend, kan het betrokken personeelslid binnen een termijn van vijftien kalenderdagen beroep aantekenen tegen deze beslissing bij het college van beroep inzake evaluatie.

Het hogeschoolbestuur richt een college van beroep inzake evaluatie op. Dit college bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, al dan niet personeelsleden van de hogeschool. Zij worden aangeduid voor een termijn van vier jaar door het hogeschoolbestuur, waarbij het hogeschoolonderhandelingscomité moet instemmen met drie van de vijf leden en drie van de vijf plaatsvervangende leden. Personeelsleden die betrokken waren bij de evaluatie die aanleiding gegeven heeft tot het aantekenen van het beroep, kunnen geen zitting hebben in het college van beroep.

Zolang in de hogeschool geen college van beroep is opgericht, kan geen evaluatie "onvoldoende" worden toegekend.

§ 4. De evaluatie "onvoldoende" is definitief indien de termijn waarin is voorzien voor het instellen van een beroep is verstreken of nadat in beroep een definitieve beslissing werd genomen.

§ 5. Op elke evaluatie die niet eindigt met een "onvoldoende" kan de betrokkene schriftelijk reageren. Deze schriftelijke reactie wordt aan het evaluatiedossier toegevoegd.

§ 6. De evaluatieregeling wordt, na een periode van vijf jaar, geëvalueerd door de commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogeschool. Hij dient hierover te rapporteren aan de Vlaamse regering.

[De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen maakt vóór eind 1999 een evaluatie op van de evaluatiereglementen van de hogescholen.]

Decr. van 18-5-1999

[§ 7. De evaluatie van het onderwijzend personeel belast met de opleidingsonderdelen godsdienst en niet-confessionele zedenleer behoort, voor wat betreft de vakinhoudelijke aspecten van deze opleidingsonderdelen, tot de bevoegdheid van de leden van de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.]

Decr. van 18-5-1999

Afdeling 3. - Tucht

Art. 78.

§ 1. In geval van tekortkoming aan hun plichten kan het hogeschoolbestuur de benoemde personeelsleden één van de volgende sancties opleggen :

1° de blaam;

2° de afhouding van het salaris;

3° de schorsing bij tuchtmaatregel;

4° de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling van het personeelslid dat benoemd is;

5° de terugzetting van het benoemd personeelslid in een ambt waaraan een lagere salarisschaal verbonden is;

6° het ontslag;

[7° de afzetting.]

Een tuchtmaatregel is definitief indien de termijn waarin is voorzien voor het instellen van een beroep is verstreken, of nadat in beroep een definitieve beslissing werd genomen.

§ 2. Feiten uit het privé-leven die geen weerslag hebben op de relatie tussen de student en het personeelslid of op de werking van de hogeschool, kunnen geen aanleiding geven tot een tuchtmaatregel vanwege het hogeschoolbestuur.

Decr. van 1-7-2011

Art. 79.

De afhouding van het salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste twaalf maanden en mag per maand niet meer dan één vijfde van het bruto-maandsalaris bedragen.

Art. 80.

De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste één jaar, die eenmaal verlengd kan worden met een periode van zes maanden. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd doch blijft in de administratieve stand waarin het zich bevond op de dag voor de schorsing. De schorsing heeft de halvering van het bruto-salaris tot gevolg.

Art. 81.

De afhouding of de halvering van het salaris ingevolge een tuchtmaatregel, mag niet tot gevolg hebben dat het salaris van het personeelslid wordt verminderd tot een bedrag lager dan het netto belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij in het stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers dat voordeel zou genieten.

Art. 82.

Bij de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de betrekking die het als benoemd personeelslid bekleedde de dag voorafgaand aan de tuchtuitspraak en wordt het geacht te behoren tot de categorie van personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2° . Het personeelslid dat bij tuchtmaatregel is teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, komt slechts opnieuw in aanmerking voor een benoeming na verloop van twee volledige academiejaren volgend op de uitspraak.

Art. 83.

De terugzetting in een ambt waaraan een lagere salarisschaal verbonden is, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de uitspraak. Het personeelslid wordt bezoldigd volgens de salarissschaal verbonden aan het ambt dat hem bij tuchtmaatregel is toegewezen.

Art. 84.

In geval van ontslag bij tuchtmaatregel wordt het personeelslid definitief uit zijn ambt verwijderd na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naargelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen van de werkloosheids- en verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld, kan het door het hogeschoolbestuur met een andere opdracht worden belast en, naar rato van de grootte van zijn oorspronkelijke opdracht, worden vervangen. Het ontvangt de brutowedde verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn.

Art. 85.

Het personeelslid tegen wie een tuchtstraf [of een preventieve schorsing] wordt uitgesproken kan hiertegen, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, beroep instellen bij een beroepsinstantie. Het hogeschoolbestuur richt een college van beroep inzake tucht op. Dit college bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende leden, vreemd aan de hogeschool, waarbij het hogeschoolonderhandelingscomité moet instemmen met twee van de drie leden en twee van de drie plaatsvervangende leden; indien er geen instemming wordt bereikt, worden negen kandidaten voorgedragen door het hogeschoolbestuur en moet er een instemming worden bereikt over vier kandidaten, waarvan twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden. Zij worden aangewezen voor een termijn van vier jaar door het hogeschoolbestuur. De Vlaamse regering bekrachtigt deze aanwijzing.

Decr. van 9-7-2010

Art. 86.

Wanneer er tegen een personeelslid een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld of wanneer een personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk wordt vervolgd, en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van het onderwijs of van de hogeschool, kan de betrokkene door het hogeschoolbestuur preventief worden geschorst bij wijze van ordemaatregel.

De preventieve schorsing is een bewarende maatregel. Het personeelslid blijft tijdens deze schorsing in de administratieve stand waarin het zich bevond de dag voor de preventieve schorsing. Tijdens de preventieve schorsing wordt het personeelslid ontheven van de verplichting om dienstprestaties te leveren.

Art. 87.

De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste één jaar. In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten kan het hogeschoolbestuur deze termijn voor periodes van ten hoogste zes maanden verlengen zolang de strafrechtelijke procedure loopt.

[Art. 87bis.

Wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan het hogeschoolbestuur bij een in artikel 86 vermelde preventieve schorsing beslissen tot een inhouding van het salaris. De inhouding mag niet meer bedragen dan een vijfde van de nettobezoldiging.

Als het hogeschoolbestuur in aansluiting op de preventieve schorsing geen tuchtstraf oplegt of als tuchtstraf een blaam oplegt, wordt het ingehouden salaris uitbetaald aan het betrokken personeelslid.

Als in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris een tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, wordt het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing ingehouden salaris in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf. Als het bedrag van het ingehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil aan het betrokken personeelslid uitbetaald.]

Decr. van 9-7-2010

Art. 88.

De Vlaamse regering kan de verdere procedure betreffende de tuchtregeling en de preventieve schorsing bepalen. Deze procedure waarborgt de rechten van de verdediging.

Afdeling 4. - Toegang tot de ambten

Art. 89.

Voor de toegang tot een ambt van het personeel van de hogescholen gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden :

1° onderdaan zijn van een lidstaat van de [Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie]¹;

2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;

3° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs;

4° [...]³

5° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het beoogde ambt;

6° voldoen aan de dienstplichtwetten;

7° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt. [...]²

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. 22-6-2007; [ ]³ Decr. van 8-5-2009

Art. 90.

In afwijking van artikel 89, 1° , kan het hogeschoolbestuur in het belang van het onderwijs en het onderzoek, op grond van een omstandige motivering, ook personen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de [Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie]¹ tot lid van het [...]² personeel aanstellen.

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. van 8-5-2009

[Art. 90bis.

§ 1. [[Een benoemd personeelslid of een personeelslid bedoeld in artikel 318, 2°, kan na interne of externe vacature aangesteld en benoemd worden in een ander ambt. Het personeelslid ontvangt de salarisschaal verbonden aan het andere ambt en is onderworpen aan de statutaire bepalingen verbonden aan dit ambt.

Een benoemd personeelslid of personeelslid bedoeld in artikel 318, 2°, dat door ambtswijziging een andere aanstelling krijgt, behoudt zijn benoeming of zijn overgangsrechten in zijn vorige ambt zolang het niet benoemd wordt in het andere ambt.

De benoemde personeelsleden blijven, tot zij benoemd zijn in het nieuwe ambt, inzake ziekteverlof en geldelijke anciënniteit evenwel onderworpen aan de statutaire bepalingen verbonden aan het ambt waarin zij benoemd zijn indien deze bepalingen gunstiger zijn.]]

§ 2. De bezoldiging gebeurt met ingang van het academiejaar 1999-2000 volgens de modaliteiten die respectievelijk gelden voor de benoemde personeelsleden en de personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2°.]

Decr.18-5-1999; [[ ]] Decr. van 20-4-2001

Art. 91.

De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op de gastprofessoren.

Afdeling 5. - Einde aanstelling en definitieve ambtsneerlegging

Art. 92.

§ 1. Een aanstelling eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg :

1° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;

[1°bis bij het einde van de aanstelling of van de benoeming van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;]²

2° op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid wordt benoemd in deze betrekking;

3° [...]³

4° uiterlijk op het einde van de termijn waarvoor de aanstelling gebeurde;

5° bij pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens [of mits instemming van het hogeschoolbestuur, op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt]¹;

6° bij overlijden;

7° bij ontslag wegens dringende redenen;

8° voor de personeelsleden die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 89;

9° wanneer is vastgesteld dat het personeelslid wegens en overeenkomstig de wet, het decreet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt naar behoren te vervullen.

[In afwijking van het eerste lid, 5°, kan de aanstelling van het personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het hogeschoolbestuur verlengd worden. De definitieve ambtsneerlegging gaat pas in na het einde van de aanstelling. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de aanstelling.]4

[ ]¹ Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr. 14-2-2003; [ ]³ Decr. 22-6-2007; [ ]4 Decr. van 21-12-2012

§ 2. Wanneer het hogeschoolbestuur een einde maakt aan de aanstelling, om andere redenen dan de bepalingen vermeld in § 1, moet het een opzeggingstermijn in acht nemen, gelijk aan drie maanden per begonnen schijf van vijf jaar dienstanciënniteit gepresteerd in de betrokken hogeschool of haar rechtsvoorganger. [De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving van de opzegging. Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het personeelslid dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot.]

De opzeggingstermijn wordt herleid tot zeven dagen indien het een personeelslid betreft dat is aangesteld voor een periode van minder dan [twaalf maanden] en indien dit personeelslid de evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen voor het ambt waarop de evaluatie betrekking heeft.

Decr. van 4-7-2008

Art. 93.

§ 1. Een benoeming eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg :

1° wanneer het personeelslid niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 89, 1° , 2° en 6° ;

2° wanneer het personeelslid gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen ongewettigd afwezig blijft;

3° indien het personeelslid zich bevindt in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;

4° wanneer is vastgesteld dat het personeelslid wegens en overeenkomstig de wet, het decreet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt naar behoren te vervullen;

5° bij pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens [of mits instemming van het hogeschoolbestuur, op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt]¹;

6° bij overlijden;

7° bij toepassing van de artikelen 71 en 75;

8° [...]²

[In afwijking van het eerste lid, 5°, kan de benoeming van het personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het hogeschoolbestuur verlengd worden. De definitieve ambtsneerlegging gaat pas in na het einde van de benoeming. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de benoeming.]4

§ 2. Voor de benoemde personeelsleden geven eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging :

1° het ontslag als gevolg van een tuchtmaatregel;

2° indien hij gedurende twee opeenvolgende academiejaren of vijf keer in zijn loopbaan binnen de hogeschool de evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen voor het ambt waarop de evaluatie betrekking heeft.

[In deze gevallen wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.]³ Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en kan de hogeschool het betrokken personeelslid met een andere opdracht belasten. Het betrokken personeelslid geniet dan het brutosalaris verbonden aan het ambt waarin het was benoemd. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn.

[§ 3. Het hogeschoolbestuur kan de benoeming van een personeelslid eveneens beëindigen bij een ontslag om een dringende reden. In dit geval vindt het ontslag plaats zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. Het hogeschoolbestuur betaalt evenwel de werkgevers- en werknemersbijdragen nodig voor de opname van het betrokken personeelslid in de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering met inbegrip van de sector uitkeringen en de moederschapsbescherming. De duur van de periode gedekt door de betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering met inbegrip van de sector uitkeringen mag de duur van de benoeming van het ontslagen personeelslid niet overschrijden.]²

[ ]¹ Decr.18-5-1999; [ ]² Decr. 13-7-2007; [ ]³ Decr. 13-7-2012; [ ]4 Decr. van 21-12-2012

[Art. 93bis.

§ 1. De onderwijsbevoegdheid godsdienst of niet-confessionele zedenleer van personeelsleden belast met de lesopdracht godsdienst of niet-confessionele zedenleer eindigt van rechtswege vanaf het ogenblik dat de bevoegde instantie van de betrokken levensbeschouwing [[...]] daartoe beslist.

Deze beslissing moet uitdrukkelijk gemotiveerd zijn.

§ 2. Het hogeschoolbestuur bepaalt het opdrachtvolume waarvoor het personeelslid zijn aanstelling of benoeming behoudt. Bij vermindering van het opdrachtvolume of volledig ontslag gelden inzake de opzeggingstermijnen de bepalingen van artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2, laatste lid. Het hogeschoolbestuur bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden tijdens de opzeggingstermijn worden vervangen.]

Decr. 18-5-1999; [[ ]] Decr. van 8-5-2009

Art. 94.

Het hogeschoolbestuur kan elk personeelslid zonder opzegging om dringende redenen ontslaan. Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de aanstelling of benoeming onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.

Het hogeschoolbestuur meldt het ontslag en de dringende redenen die er aanleiding toe geven bij een ter post aangetekende brief aan het betrokken personeelslid, binnen drie werkdagen nadat de feiten bekend werden bij het hogeschoolbestuur.

Het betrokken personeelslid kan binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de indiening bij de post van bovenvermelde brief, bij aangetekend schrijven een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het college van beroep inzake tucht bedoeld in artikel 85. Het beroep is niet opschortend. [Het college van beroep inzake tucht spreekt zich binnen de twintig werkdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de indiening van het bezwaarschrift bij de post uit over de gegrondheid van het ontslag om dringende redenen.]

[Indien het college van beroep inzake tucht het ontslag om dringende redenen van een benoemd personeelslid ongegrond verklaart, kan het beslissen tot een preventieve schorsing van het personeelslid, met een tuchtprocedure tot gevolg. Het personeelslid wordt in dat geval in de administratieve stand geplaatst waarin het zich de dag voor het ontslag bevond.]

Voor de berekening van de termijnen vermeld in dit artikel is de poststempel bewijskrachtig.

[...]

Decr. van 1-7-2011

Art. 95.

[In de gevallen vermeld in artikel 92, § 1, 8, artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2 en § 3, motiveert het hogeschoolbestuur de beslissing die leidt tot de beëindiging van de aanstelling of de definitieve ambtsneerlegging.]

Decr. van 22-6-2007

[Op schriftelijk verzoek van het personeelslid deelt het hogeschoolbestuur de motivatie van een opzeg mee ofwel bij geschrift tegen ontvangstbewijs ofwel bij aangetekend schrijven.]

Decr. van 4-7-2008

Art. 96.

Het personeelslid kan aan de aanstelling of benoeming een einde maken op basis van het vrijwillige ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt overeengekomen, mag het tijdelijke personeelslid zijn dienst slechts verlaten met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen. Voor het benoemde personeelslid geldt in een dergelijk geval een opzeggingstermijn van ten minste zestig dagen.

[De opzeggingstermijn gaat in de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de opzegging. Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het hogeschoolbestuur dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot.]

Decr. van 4-7-2008

[Art. 96bis.

ls het hogeschoolbestuur een aanstelling of benoeming beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2, bedoelde opzeggingstermijn, of zonder inachtneming van de in artikel 95 bedoelde motivering, moet zij aan het personeelslid een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn.

Als het personeelslid zijn aanstelling beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 96 bedoelde opzeggingstermijn, moet het aan het hogeschoolbestuur een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn.]

Decr. van 4-7-2008

HOOFDSTUK II. - Onderwijzend personeel

Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 97.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het onderwijzend personeel van de hogescholen, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen verschaft door de Vlaamse Gemeenschap.

[In afwijking van het eerste lid, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de algemeen directeur eveneens van toepassing op het administratief en technisch personeel van de hogescholen.]

Decr. van 14-7-1998

Art. 98.

Voor de berekening van de dienstanciënniteit :

1° bestaat het aantal dagen gepresteerd als lid van het onderwijzend personeel, ongeacht het volume van de opdracht, uit al de kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode met inbegrip van de bezoldigde vakantiedagen;

2° mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in één ambt dat tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;

3° kan gedurende een academiejaar een dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen worden verworven;

4° worden als diensten beschouwd, de diensten door het personeelslid gepresteerd in het hoger onderwijs voor zover ze bezoldigd waren ten laste van de werkingsuitkering verschaft door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de diensten gepresteerd in de hoedanigheid van gastprofessor;

5° worden eveneens als diensten beschouwd, de periodes tijdens welke het personeelslid een verlof geniet overeenkomstig artikel 68 of het zich in de administratieve stand terbeschikkingstelling bevindt zoals bepaald in artikel 74, eerste lid, 1° , 2° en 4° .

Art. 99.

De "nuttige beroepservaring" is de ervaring verworven door de uitoefening van een ambacht, beroep of artistieke bedrijvigheid. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, komen voor de nuttige beroepservaring zowel diensten gepresteerd binnen als buiten het onderwijs in aanmerking, voor zover zij onderworpen waren aan het stelsel van de sociale zekerheid. Het hogeschoolbestuur beoordeelt de nuttige beroepservaring rekening houdend met het [...] ambt aan de hand van door het personeelslid verstrekt bewijsmateriaal. Voor de berekening van de duur van de nuttige beroepservaring wordt geen rekening gehouden met de omvang van de in aanmerking genomen prestaties.

Decr. van 19-4-1995

[In afwijking van het voorgaande lid kunnen voor de beoordeling van de nuttige beroepservaring van personeelsleden belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten ook diensten in aanmerking genomen worden die niet onderworpen waren aan het stelsel van de sociale zekerheid.]

Decr. van 8-7-1996

Art. 100.

[§ 1. De ambten van het onderwijzend personeel van de hogescholen, met uitzondering van de ambten in de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en de ambten aan de Hogere Zeevaartschool, worden in de volgende groepen ingedeeld :

1° groep 1 : praktijklector, hoofdpraktijklector, lector en hoofdlector;

2° groep 2 : assistent en doctor-assistent;

3° groep 3 : docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar.

De ambten van groep 1 kunnen uitsluitend worden verleend in de professionele bacheloropleidingen.

De ambten van groep 2 kunnen uitsluitend worden verleend in de academische opleidingen.

De ambten van groep 3 kunnen zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend.

§ 2. De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 benoemd waren in het ambt van assistent of praktijkassistent verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een benoeming in het ambt van lector.

De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 aangesteld waren in het ambt van praktijkassistent verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een aanstelling in het ambt van lector.

De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 benoemd waren in het ambt van werkleider verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een benoeming in het ambt van hoofdlector.

In afwijking van paragraaf 1 en het derde lid van paragraaf 2, behouden de werkleiders die bezoldigd worden met een salarisschaal 528 voor ten hoogste het volume van hun opdracht waarin ze met deze salarisschaal bezoldigd worden, het ambt van werkleider.

Dit ambt van werkleider kan zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend.]

Decr. van 19-7-2013

Afdeling 2. - Samenstelling, taakomschrijving en opdracht

Art. 101.

[In afwijking van artikel 100 worden de ambten van het onderwijzend personeel in de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en de ambten aan de Hogere Zeevaartschool als volgt ingedeeld :]²

1° groep 1 : de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector;

2° groep 2 : het assisterend personeel : de assistent, de doctor-assistent en de werkleider;

3° groep 3 : de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar.

[De ambten van groep 1 kunnen uitsluitend worden verleend in de professionele bacheloropleidingen. De lectoren en hoofdlectoren kunnen ook belast worden met praktijkgericht onderwijs in de academische bacheloropleidingen.

De ambten van groep 2 kunnen uitsluitend worden verleend in de academische opleidingen. De praktijkassistenten, de benoemde assistenten en de werkleiders kunnen ook belast worden met een opdracht in de professionele bacheloropleidingen.

De ambten van groep 3 kunnen zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend.]¹

[ ]¹ Decr. 22-6-2007; [ ]² Decr. van 19-7-2013

Art. 102.

Het ambt van gewoon hoogleraar kan slechts toegewezen worden onder de volgende voorwaarden :

1° de betrokken hogeschool is actief op het vlak van onderzoek door een samenwerkingsakkoord met een Vlaamse universiteit in het vakgebied of de vakgebieden van de vacature;

2° de kandidaat-gewoon hoogleraar moet ten minste zes jaar gefungeerd hebben als docent, hoofddocent of hoogleraar aan een hogeschool of universiteit en er belast geweest zijn met onderzoeksopdrachten. Diensten gepresteerd als vastbenoemd navorser van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of van andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek komen eveneens in aanmerking voor het bereiken van de vereiste anciënniteit ;

3° de kandidaat-gewoon hoogleraar beantwoordt aan de criteria die de hoogste wetenschappelijke kwaliteit in het betrokken vakgebied of vakgebieden garanderen en die beoordeeld worden door een jury bestaande uit drie gewoon hoogleraren uit drie Vlaamse universiteiten, aangeduid door die drie universiteiten.

Art. 103.

[Het takenpakket van de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector, de hoofdlector, de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar bestaat uit één of meer van de volgende taken : het verstrekken van onderwijs, begeleidingsopdrachten, projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening, organisatorische taken en administratieve taken.]

Decr. van 20-4-2001

Art. 104.

Het assisterend personeel staat docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren bij en vervult onder hun leiding onderzoeks-, onderwijs- of begeleidingsopdrachten.

In voorkomend geval gebeuren de activiteiten, verricht in het kader van de voorbereiding van het doctoraatsproefschrift, onder de leiding van de promotor van de universiteit waaraan gedoctoreerd wordt.

[Het assisterend personeel kan ten belope van een gedeeltelijke of volledige opdracht administratieve en/of organisatorische taken uitvoeren.]

Decr. van 20-4-2001

[ [[...]] ]

Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

[In de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en aan de Hogere Zeevaartschool kunnen de hogescholen voltijdse of deeltijdse leden van het assisterend personeel met hun akkoord de titel van praktijkassistent verlenen. Deze personeelsleden worden in hoofdzaak belast met taken van praktijkgebonden onderwijs.]

Decr. van 19-7-2013

Art. 105.

§ 1. De tijdelijke assistent [met uitzondering van de praktijkassistent zoals bedoeld in artikel 104]² heeft het recht om ten minste de helft van zijn werktijd aan de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift te besteden. Dit recht vervalt indien de assistent slechts deeltijds aangesteld is [of indien hij geen titularis is van zijn betrekking]¹.

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. van 15-7-1997

§ 2. In afwijking van § 1 van dit artikel kan de tijdelijke assistent belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten enkel aanspraak maken op dit recht op voorwaarde dat hij bezoldigd wordt volgens de bepalingen vervat in artikel 142, § 2.

Art. 106.

[Bij overeenkomst gesloten tussen een instelling van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en een hogeschool, kan een lid van het personeel van een dergelijke instelling met zijn instemming belast worden met de uitvoering van opdrachten met inbegrip van examens aan deze hogeschool. De overeenkomst bepaalt de termijn van de opdracht en desgevallend de financiële vergoeding die door de hogeschool betaald wordt aan de instelling waartoe het lid van het personeel behoort.]

Decr. van 19-3-2004

Art. 107.

[...]

Decr. van 9-7-2010

Art. 108.

§ 1. De functie van algemeen directeur wordt ingenomen ofwel door een personeelslid van de hogeschool dat met een mandaat van onbepaalde duur belast wordt, ofwel via externe werving met een contract van onbepaalde duur.

§ 2. Het personeelslid van de hogeschool dat met het mandaat van algemeen directeur belast is, behoudt zijn betrekking op de personeelsformatie alsook het recht op salarisverhoging of op bevordering, op dezelfde wijze als wanneer hij niet met een mandaat belast was.

Art. 109.

[Een lid van het onderwijzend personeel uit de groep van lectoren, hoofdlectoren, docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren, of een lid van het administratief - en technisch personeel vult de functie van departementshoofd in bij mandaat voor hernieuwbare periodes van vier jaar.]²

Decr. van 1-7-2011

[In afwijking van het eerste lid kunnen in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audio-visuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, produktontwikkeling of architectuur, ook personeelsleden uit de groep van assistenten en werkleiders het mandaat van departementshoofd uitoefenen.]¹

[Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van het mandaat van departementshoofd.]²

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. van 1-7-2011

Art. 110.

Een personeelslid van de hogeschool oefent de functie van bibliothecaris uit bij mandaat voor onbepaalde duur. Dit personeelslid kan behoren tot het onderwijzend personeel of tot het administratief en technisch personeel.

Art. 111.

Het hogeschoolbestuur bepaalt de opdracht en de taakomschrijving van de leden van het onderwijzend personeel. De aanwezigheid in de hogeschool is niet vereist gedurende twee halve dagen per week voor de voltijdse leden van het onderwijzend personeel [...].

Decr. van 19-4-1995

Art. 112.

Elke opdracht is voltijds of deeltijds. Het hogeschoolbestuur bepaalt voor elk lid van het onderwijzend personeel of zijn opdracht voltijds dan wel deeltijds is. Het wijst tevens het (de) departement(en) aan waaraan het betrokken personeelslid verbonden is.

Art. 113.

Tenzij het bepaalde in artikel 142, § 2 van toepassing is, kunnen de personeelsleden belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten enkel worden belast met onderwijsactiviteiten en met activiteiten in het kader van de ontwikkeling en de beoefening van de kunsten, zoals bepaald in de zending van de hogescholen.

Art. 114.

Het hogeschoolbestuur bepaalt bij de vacantverklaring van een betrekking of ze een voltijdse dan wel deeltijdse opdracht inhoudt, en of ze aanleiding kan geven tot een benoeming.

Tevens bepaalt het hogeschoolbestuur het deeltijdse karakter van een opdracht wanneer een lid van het onderwijzend personeel met een voltijdse opdracht ofwel om een deeltijdse opdracht verzoekt en het hogeschoolbestuur hiermee instemt, ofwel met toepassing van artikel 148 ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst.

Art. 115.

[Binnen de ambten van groep 3 zijn geen onderlinge combinaties mogelijk.]

Decr. van 8-5-2009

Afdeling 3. - Werving, bevordering en ambtswijziging

Art. 116.

[§ 1. ] Het hogeschoolbestuur stelt de leden van het onderwijzend personeel aan en benoemt ze. De aanstelling of benoeming moet gemotiveerd zijn.

[§ 2. De leden van het onderwijzend personeel die belast zijn met de opleidingsonderdelen godsdienst of niet-confessionele zedenleer worden aangesteld door het hogeschoolbestuur, in consensus met de bevoegde instantie van de betrokken levensbeschouwing, zoals bedoeld in artikel 77, § 7.]

Decr. van 18-5-1999

Art. 117.

Het hogeschoolbestuur kan een vacante betrekking na kandidaatstelling toewijzen door werving, door bevordering of door ambtswijziging.

Art. 118.

Werving en ambtswijziging in de ambten bedoeld in artikel 101 kunnen zowel in tijdelijk als in vast verband gebeuren met uitzondering van het ambt van doctor-assistent dat steeds tijdelijk is.

Art. 119.

[§ 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden voor aanstelling, benoeming en uitbreiding van aanstelling of benoeming.

§ 2. Een werving in een vacante betrekking, met uitzondering van de aanstelling van minder dan één academiejaar, kan slechts gebeuren na een openbare vacature en wordt via ten minste twee openbare informatiekanalen bekendgemaakt.]

Decr. van 8-5-2009

[Art.119bis.

Een hogeschool kan een vacante betrekking in het onderwijzend personeel ook invullen via de overname van een benoemd lid van het onderwijzend personeel van een andere hogeschool. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de hogeschool waar het benoemd was, tenzij de overnemende hogeschool het personeelslid in een hogere salarisschaal of anciënniteit inschaalt.

De overname van een benoemd personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.]

Decr. van 1-7-2011

Art. 120.

[In afwijking van artikel 117 kan het ambt van werkleider slechts door bevordering of ambtswijziging worden toegewezen.]¹

[De opdracht van een personeelslid dat al een deeltijds ambt als werkleider bekleedt, kan uitgebreid worden met vrijstelling van de in artikel 130, eerste lid, 1°, vermelde anciënniteitsvoorwaarde.]²

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. van 8-5-2009

Art. 121.

Een benoemd personeelslid dat door ambtswijziging een andere aanstelling krijgt, behoudt zijn benoeming in zijn vorig ambt zolang hij niet opnieuw benoemd wordt in een ander ambt.

Art. 122.

§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 92, § 1, 1° en artikel 126, wordt het ambt van assistent tijdelijk toegewezen voor een periode van twee jaar, die driemaal met een periode van twee jaar kan worden verlengd.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden zulks vergen, kan de assistent voor een bijkomende termijn van één jaar worden aangesteld. Deze bijkomende termijn is niet hernieuwbaar, behalve bij zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte. Op grond hiervan kan de assistent van wie het doctoraat ver gevorderd is, zo hij erom verzoekt, voor een bijkomende termijn van zes maanden tot een jaar worden aangesteld.

[De in artikel 104 bedoelde praktijkassistenten kunnen voor hernieuwbare termijnen van minimum één jaar en maximum vijf jaar worden aangesteld. Deze minimumtermijn geldt niet voor plaatsvervangers van de titularis.]

Decr. van 15-7-1997

§ 2. [In afwijking van § 1 kan ten hoogste 25 procent van het aantal assistenten, uitgedrukt in voltijdse eenheden, worden benoemd.]

Decr. van 15-7-1997

[§ 2bis. [[In afwijking van de bepalingen in § 2, kan het hogeschoolbestuur een lid van het onderwijzend personeel benoemen in het ambt van assistent indien het personeelslid voldoet aan één van de hierna vermelde voorwaarden :

1° het personeelslid heeft de leeftijd van 55 jaar bereikt, vervult de voorwaarden voor vaste benoeming en is sinds 1 januari 1996 ononderbroken in dienst van de hogeschool als assistent;

2° het personeelslid heeft op 1 januari 2008 de leeftijd van 55 jaar bereikt en is op die datum gedurende ten minste zes jaar ononderbroken in de hogeschool in het ambt van assistent aangesteld.

Indien het personeelslid al een benoeming heeft in een ander onderwijsniveau, kan het slechts ten belope van maximaal één voltijdse benoeming vastbenoemd zijn.]] ]

Decr. 22-6-2007; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

§ 3. [Alle contracten van het ambt van assistent die door het hogeschoolbestuur afgesloten zijn tussen 1 januari 1996 en het einde van het academiejaar 1995-1996 kunnen door het hogeschoolbestuur verlengd worden tot het einde van het academiejaar 1997-1998. Deze verlenging komt niet in aanmerking voor de periode bedoeld in § 1.]

Decr. van 15-7-1997

[§ 4. De aanstellingen in het ambt van assistent die gebeuren na de aanvang van het academiejaar, kunnen als einddatum het einde van dat academiejaar hebben. In voorkomend geval komt deze aanstellingsperiode niet in aanmerking voor de periode bedoeld in § 1.]

Decr. van 15-7-1997

Art. 123.

[Doctor-assistenten worden aangesteld voor maximaal twee termijnen van ten hoogste drie jaar.

De aanstelling voor de tweede periode kan slechts na een gunstige evaluatie.

Doctor-assistenten die op het einde van het academiejaar 2003-2004 in dienst zijn, kunnen na het beëindigen van de lopende aanstelling, voor één bijkomende periode van ten hoogste drie jaar aangesteld worden.

In geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de eerste of tweede termijn van het mandaat worden de doctor-assistenten voor een bijkomende termijn van één jaar aangesteld.]

Decr. van 19-3-2004

Art. 124.

[§ 1.]¹ Onverminderd de bepalingen van de [artikelen 122, 123 en 124bis]², gebeurt elke aanstelling voor hernieuwbare termijnen van ten hoogste zes jaar. De overeenkomst tot aanstelling bepaalt de termijn waarvoor de aanstelling gebeurt.

[Het eerste lid is niet van toepassing op aanstellingen in de ambten van groep 1 en 3 die gebeuren vanaf 1 september 2005.]²

[§ 2. Personeelsleden die reeds voor meer dan zes opeenvolgende jaren zijn aangesteld in een vacante betrekking worden tijdig, dat wil zeggen rekening houdend met een overeenkomstig artikel 92, § 2, berekende termijn, in kennis gesteld van het feit dat hun lopende aanstelling niet wordt hernieuwd.

Worden de bepalingen van het eerste lid niet of slechts gedeeltelijk in acht genomen, dan wordt :

1° de aanstelling hernieuwd voor de in het eerste lid bedoelde termijnen of voor het resterend gedeelte van die termijn, of

2° een vergoeding uitbetaald die gelijk is aan het salaris dat overeenstemt met de duur van de overeenkomstig 1° in acht te nemen termijn.]¹

[ ]¹ Decr. 14-2-2003; [ ]² Decr. van 15-7-2005

[Art. 124bis.

§ 1. Vanaf het derde opeenvolgende academiejaar zijn de aanstellingen in vacante betrekkingen in de ambten van groep 1 en groep 3, zoals bedoeld in artikel 101, eerste lid, ook deze via ambtswijziging, van onbepaalde duur.

§ 2. Als het hogeschoolbestuur een einde maakt aan een aanstelling van onbepaalde duur moet het de bepalingen van artikel 92 in acht nemen. Ingeval een einde wordt gemaakt aan een aanstelling na ambtswijziging bedoeld in artikel 90bis en 121 wordt voor de berekening van de opzeggingstermijn enkel rekening gehouden met de periode van aanstelling na de ambtswijziging.

§ 3. Aanstellingen in vacante betrekkingen voor bepaalde duur die aanvingen voor 1 september 2005 en waarvan de duur verstrijkt na 1 oktober 2005, en de hernieuwde aanstellingen in toepassing van artikel 124, § 2, tweede lid, 1°, blijven ressorteren onder de bepalingen van artikel 124.

§ 4. Personeelsleden van de in § 3 vermelde aanstellingen die na het verstrijken van de duur van deze aanstellingen opnieuw in een vacante betrekking worden aangesteld, worden voor onbepaalde duur aangesteld voorzover zij aan de voorwaarden van § 1 voldoen.]

Decr. van 15-7-2005

Art. 125.

Elke benoeming gaat in op de eerste dag van een maand volgend op de datum van de benoeming.

Art. 126.

Het hogeschoolbestuur bepaalt onder welke voorwaarden een lid van het onderwijzend personeel tijdelijk kan worden vervangen.

Art. 127.

Het hogeschoolbestuur kan contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse gastprofessoren [tewerkstellen] voor een periode van maximum vijf jaar. Opeenvolgende aanstellingen van voltijdse gastprofessoren mogen in ieder geval de totale duur van vijf opeenvolgende jaren niet overschrijden. Aanstellingen van deeltijdse gastprofessoren zijn hernieuwbaar.

[In afwijking van het vorige lid kan het hogeschoolbestuur in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst, contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse gastprofessoren tewerkstellen voor een periode van onbepaalde duur.]

Decr. van 14-7-1998

Afdeling 4. - Toegang tot de ambten

Art. 128.

§ 1. De bekwaamheidsbewijzen die, behoudens het bepaalde in § 2 van dit artikel, minimaal vereist zijn voor aanstelling en benoeming in de hierna vermelde ambten zijn :

1° praktijklector en hoofdpraktijklector : een diploma van een opleiding van het hoger onderwijs van één cyclus;

2° lector en hoofdlector :

- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

- een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau;

3° assistent en werkleider :

- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

- een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau;

4° doctor-assistent : een diploma van doctor op proefschrift;

5° docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogle- raar : een diploma van doctor op proefschrift.

In afwijking van 5° , worden de personeelsleden in het bezit van het diploma van burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect of bio-ingenieur, voor zover zij op 1 oktober 1991 in dienst waren in het hoger onderwijs van het lange type, het hoger kunstonderwijs of het hoger technisch onderwijs van de derde graad, geacht in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor aanstelling en benoeming in de ambten van docent, hoofddocent en hoogleraar.

§ 2. [Voor de artistiek gebonden onderwijsactiviteiten van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, architectuur en productontwikkeling geldt bij aanstelling en benoeming in de ambten van docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar als vereist bekwaamheidsbewijs eveneens een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of van het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met zes jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs.]

Decr. van 20-10-2000

§ 3. Voor de opleiding nautische wetenschappen geldt als vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten van docent, hoofddocent en hoogleraar eveneens het brevet van kapitein ter lange omvaart.

§ 4. Voor de onderwijsactiviteit "godsdienst" geldt eveneens als vereist basisbekwaamheidsbewijs voor de ambten van lector en hoofdlector : de hoedanigheid van bedienaar van de erkende eredienst.

§ 5. De in deze afdeling vermelde basisbekwaamheidsbewijzen moeten uitgereikt zijn, hetzij door een Belgische universiteit of door een door een wet of decreet daarmee gelijkgestelde instelling, of door een door de Staat dan wel door de Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, hetzij door een door de Staat of de Gemeenschap ingestelde examencommissie.

Worden eveneens aangenomen, buitenlandse diploma's of getuigschriften die krachtens de wet of het decreet of met toepassing van de Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord als gelijkwaardig erkend zijn.

Art. 129.

§ 1. In afwijking van artikel 128 kan het hogeschoolbestuur op grond van een omstandige motivering personen die blijk hebben gegeven van specifieke deskundigheid of nuttige beroepservaring, tot deeltijds lid van het onderwijzend personeel aanstellen met vrijstelling van het vereiste bekwaamheidsbewijs op voorwaarde dat ze verder werkzaam blijven in de relevante beroepssector.

§ 2. Het hogeschoolbestuur kan de personen die blijk hebben gegeven van nuttige beroepservaring aanstellen of benoemen tot deeltijds of voltijds lid van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat zij ten minste vijftien jaar nuttige beroepservaring verworven hebben.

§ 3. De nuttige beroepservaring bedoeld in § 1 en § 2 moet verworven zijn door de uitoefening van een ambacht, beroep of artistieke bedrijvigheid buiten het onderwijs.

§ 4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing voor een aanstelling of benoeming in het ambt van gewoon hoogleraar.

Art. 130.

Voor het toewijzen van het ambt van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider, hoofddocent of hoogleraar wordt naast de vereiste bekwaamheidsbewijzen zoals bepaald in artikel 128, een bijkomende anciënniteitsvoorwaarde gesteld. Deze bijkomende anciënniteitsvoorwaarde moet in voorkomend geval gecumuleerd worden met de nuttige beroepservaring die een onderdeel vormt van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

1° Bij interne toewijzing van het ambt van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider en hoofddocent respectievelijk :

- ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als praktijklector, lector, benoemd assistent en docent in de eigen hogeschool.

2° Bij interne toewijzing van het ambt van hoogleraar :

- ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als hoofddocent of vier jaar als docent in de eigen hogeschool.

3° Bij externe werving als hoofddocent :

- ten minste vier jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben, of

- ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als docent in een andere hogeschool of universiteit.

4° Bij externe werving als hoogleraar :

- ten minste zes jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben, of

- ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als hoofddocent of vier jaar docent in een andere hogeschool of universiteit.

[5° Bij externe werving als hoofdpraktijklector of als hoofdlector :

- ten minste vier jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben,

- of ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als praktijklector of als lector in een andere hogeschool.]

Het hogeschoolbestuur kan evenwel, in afwijking van het bepaalde in 3° en 4°, bij een eerste benoeming of aanstelling in de hogeschool, met een tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen, afwijken van de in dit artikel gestelde bijkomende anciënniteitsvoorwaarden.

Decr. van 19-3-2004

Art. 131.

Naast de in artikel 128 vastgelegde minimaal vereiste bekwaamheidsbewijzen, kan het hogeschoolbestuur bij reglement bijkomende voorwaarden opleggen inzake specialiteit van diploma's en nuttige beroepservaring. Zij neemt deze bijkomende voorwaarden in het vacaturebericht op.

Art. 132.

De minimaal vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de in dit artikel vermelde mandaten worden vastgesteld als volgt :

1° algemeen directeur :

- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

- een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau.

2° departementshoofd :

- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

- een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau.

3° bibliothecaris :

- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

- een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau,

aangevuld met het getuigschrift van de aanvullende studie informatie- en bibliotheekwetenschap of het diploma van bibliotheekwezen en documentaire informatiekunde.

[In afwijking van het eerste lid, 3° , worden de personeelsleden in het bezit van een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met de akte van bekwaamheid tot het houden van een openbare bibliotheek, geacht in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs om het mandaat van bibliothecaris uit te oefenen, voor zover zij op 15 januari 1994 in dienst waren in het hoger onderwijs met volledig leerplan in het ambt van bibliothecaris.]

Decr. van 19-4-1995

Art. 133.

De Vlaamse regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen die gelijkgesteld worden met de in deze afdeling vermelde bekwaamheidsbewijzen.

Art. 134.

De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op de gastprofessoren.

Afdeling 5. - Bezoldigingsregeling

Art. 135.

De Vlaamse regering bepaalt de bezoldigingsregeling van de leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen, met inbegrip van de salarisschalen.

Art. 136.

[§ 1. De personeelsleden belast met een mandaat, kunnen bezoldigd worden hetzij met een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.

§ 2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 137 en 138 bepaalt het hogeschoolbestuur vrij het bedrag van de vergoeding dat het in voorkomend geval aan het vervullen van een mandaat in de hogeschool kan verbinden. Het salaris, eventuele mandaatsvergoeding inbegrepen, mag echter maximum 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast was met een mandaat.]

Decr. van 14-7-1998

[§ 3. [[Het personeelslid dat gedurende 10 jaren belast was met het mandaat van departementshoofd of bibliothecaris, verwerft bij beëindiging van zijn mandaat [[[het salaris]]] zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt deze salarisschaal als het zijn betrekking op de personeelsformatie opnieuw opneemt.]] ]

Decr. 4-4-2003; [[ ]] Decr. 19-3-2004; [[[ ]]] Decr. van 21-12-2012

Art. 137.

§ 1. De bezoldiging van de [algemeen directeur, lid van het onderwijzend personeel]² bestaat uit :

1° ofwel een mandaatsvergoeding gelijk aan het verschil tussen het salaris van gewoon hoogleraar, berekend rekening houdend met de door het personeelslid verworven geldelijke anciënniteit, en het salaris waarop het personeelslid ingevolge zijn betrekking op de personeelsformatie recht heeft, en toe te voegen aan dit salaris;

2° ofwel het salaris van gewoon hoogleraar [...]¹.

[ ]¹ Decr. 14-7-1998; [ ]² Decr. van 19-3-2004

§ 2. Wanneer het mandaat van het personeelslid dat belast was met de functie van algemeen directeur beëindigd is, en wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt, krijgt het opnieuw de salarisschaal verbonden aan deze betrekking en vervalt het recht op de vergoeding bedoeld in § 1 [...].

Decr. van 14-7-1998

[§ 3. In afwijking van § 2 wordt de salarisschaal van gewoon hoogleraar na een mandaatsperiode van tien jaar definitief en behoudt het personeelslid [[het salaris]] wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt.]

Decr. 4-4-2003; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

[§ 4. De dienstjaren, gepresteerd in het ambt van directeur van de Hogere Zeevaartschool, worden in aanmerking genomen om de mandaatsperiode van tien jaar te bepalen, vermeld in § 3.]

Decr. van 20-2-2009

[Art. 137bis.

[[De personeelsleden die op het ogenblik van een fusie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en die na de fusie dat mandaat niet langer uitoefenen, worden definitief ingeschaald in de salarisschaal van gewoon hoogleraar wanneer zij hun betrekking in de personeelsformatie van de gefusioneerde hogeschool weer opnemen.]] ]

Decr. 20-4-2001; [[]] Decr. van 19-7-2013

Art. 138.

De gastprofessoren kunnen ten hoogste het salaris genieten dat verbonden is aan het ambt van gewoon hoogleraar. De gastprofessoren hebben daarenboven recht op een vergoeding voor de werkelijke kosten gemaakt voor hun overkomst en tijdelijk verblijf.

Art. 139.

Leden van het onderwijzend personeel die met toepassing van de artikelen 61, 62 en 63 van dit decreet prestaties verrichten in een andere hogeschool of universiteit, hebben recht op een vergoeding voor de werkelijke kosten gemaakt voor hun overkomst en tijdelijk verblijf.

Art. 140.

§ 1. [Bij de [[inschaling,]] aanstelling of benoeming of bij ambtswijziging schaalt het hogeschoolbestuur de leden van het onderwijzend personeel of de algemeen directeur in de overeenstemmende salarisschaal in. Het kan daarbij rekening houden, geheel of gedeeltelijk, met de verworven nuttige beroepservaring. [[Voor eenzelfde ambt kan slechts eenmaal een geldelijke anciënniteitsbijslag op grond van nuttige beroepservaring aangevraagd en toegekend worden. ]] ]

Decr.18-5-1999; [[ ]] Decr. van 20-4-2001

[§ 2. ]¹ Het aantal jaren nuttige beroepservaring dat in aanmerking kan genomen worden bedraagt ten hoogste tien jaar. [De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool.]² Slechts de beroepservaring opgedaan vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet, kan worden gehonoreerd. Als deze geldelijke anciënniteitsbijslag eenmaal toegekend wordt, is hij voor het personeelslid definitief verworven en maakt hij deel uit van het salaris waarop het betrokken personeelslid volgens zijn verworven geldelijke anciënniteit recht heeft.

[De beperking voor het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is niet van toepassing op nieuwe personeelsleden die vanaf 1 februari 2011 in een hogeschool aangesteld of benoemd worden. De toekenning van de nuttige beroepservaring gebeurt op basis van een gemotiveerde beoordeling van de doorlopen carrière, de verworven ervaring en de verworven kwalificaties.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari 2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueel personeelslid in de betrokken hogeschool hadden.]³

[ ]¹ Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr. van 1-7-2011

[§ 3. [[...]] ]

Decr. 18-5-1999; [[ ]] Decr. van 20-4-2001

[§ 4. ] In afwijking van § 1 van dit artikel kan voor de personeelsleden die aangeworven zijn met toepassing van artikel 129, § 2 het aantal jaren nuttige beroepservaring dat in aanmerking genomen kan worden voor de bepaling van de geldelijke anciënniteitsbijslag meer dan tien jaar bedragen.

[§ 5. In afwijking van § 1 worden de diensten, gepresteerd bij de vzw Studiecentrum Open Hoger Onderwijs in aanmerking genomen als geldelijke anciënniteitsbijslag, voorzover ze gepresteerd werden vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet.]

Decr. van 18-5-1999

Art. 141.

[§ 1.] Het hogeschoolbestuur kan gedurende een periode een premie toekennen aan de leden van het onderwijzend personeel, alsmede aan de algemeen directeur op basis van persoonlijke verdiensten. Deze premie is te allen tijde herzienbaar en wordt toegekend op basis van de evaluatie. Deze premie kan in voorkomend geval gecombineerd worden met de geldelijke anciënniteitsbijslag toegekend op basis van de verworven nuttige beroepservaring. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria voor het toekennen van premies vast. Deze criteria behoeven het akkoord van het hogeschoolonderhandelingscomité.

[§ 2. [[Het hogeschoolbestuur kan aan leden van het onderwijzend personeel die met hun toestemming tijdelijk belast worden met het leveren van bijkomende prestaties een persoonlijke vergoeding toekennen. Deze vergoeding bedraagt ten hoogste 20 % van het jaarsalaris waarop het personeelslid recht heeft ingevolge zijn inschaling. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria vast voor het toekennen van deze vergoeding.]] ]

Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr. van 8-5-2009

[Art. 141bis.

In afwijking van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, hoofdstuk IV, artikel 78, eerste lid en in aanvulling van artikel 85 van dezelfde wet, kan het hogeschoolbestuur leden van het onderwijzend personeel die [[...]] met pensioen gaan, een vergoeding geven lastens de werkingsuitkering voor zover het hogeschoolbestuur beslist heeft het betreffend onderwijzend personeelslid een deel van zijn activiteiten van onderwijs, onderzoek of maatschappelijke dienstverlening te laten voortzetten. [[...]] ]

Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

Art. 142.

§ 1. De personeelsleden belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, met uitzondering van de basisopleidingen van één cyclus, krijgen voor een voltijds of deeltijds ambt van hetzij assistent, werkleider, doctor-assistent, docent, hoofddocent, hoogleraar of gewoon hoogleraar bijzondere salarisschalen, vastgesteld door de Vlaamse regering.

§ 2. Wanneer zij evenwel bij de uitoefening van hun ambt afzien van de toepassing van artikel 150, krijgen zij mits het hogeschoolbestuur de uitdrukkelijke toestemming geeft, de gangbare salarisschaal verbonden aan het ambt dat zij bekleden.

[De toekenning van de gangbare salarisschaal is geen recht voor het personeelslid, heeft altijd een tijdelijk karakter en dient jaarlijks geëvalueerd te worden. De gangbare salarisschaal blijft verworven zolang het personeelslid blijft voldoen aan de voorwaarden waarbij zij werd toegekend.]

Decr. van 14-7-1998

[§ 3. In afwijking van § 2 verwerft het personeelslid dat gedurende vier jaar de gangbare salarisschaal genoot of met genot van de gangbare salarisschaal de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, het recht om deze salarisschaal verder te blijven genieten.]

Decr. van 20-4-2001

Art. 143.

[Het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betaalt de salarissen, in voorkomend geval met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, de mandaatsvergoedingen, de premies bedoeld in artikel 141, [[de vergoedingen bedoeld in artikel 141bis]] van de leden van het onderwijzend personeel, met inbegrip van de gastprofessoren, voor zover zij ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool worden bezoldigd.]

Decr. 19-4-1995; [[ ]] Decr. van 15-7-1997

Art. 144.

[§ 1.] Het onderwijzend personeel van de gesubsidieerde en van de Vlaamse autonome hogescholen die overeenkomstig artikel 143 hun bezoldiging ontvangen, worden geacht in de salaristoelageregeling te zijn opgenomen in de zin van artikel 77 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.

[§ 2. De leden van het onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel die hun ambt te persoonlijker titel hebben behouden, worden geacht in hoofdambt te zijn bezoldigd.]

Decr. van 20-4-2001

Art. 145.

De salarissen worden betaald aan het einde van de maand waarop ze betrekking hebben, met uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar. De uitbetaling gebeurt op basis van de gegevens verstrekt door het hogeschoolbestuur en onder zijn verantwoordelijkheid.

Het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of een ander orgaan dat hiermee door de Vlaamse regering wordt belast, betaalt de kinderbijslagen ten behoeve van de bovenvermelde personeelsleden.

Art. 146.

[Het hogeschoolbestuur zorgt voor de uitbetaling van de personeelsleden aangeworven bij arbeidsovereenkomst, voor de uitbetaling van de vergoedingen bedoeld in de artikelen 138 en 139, alsmede voor de uitbetaling van de tegemoetkoming in de vervoerskosten van zijn personeelsleden.]

Decr. van 19-4-1995

Afdeling 6. - Cumulatieregeling

Art. 147.

§ 1. De leden van het onderwijzend personeel belast met een voltijdse opdracht en de algemeen directeur mogen geen andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde activiteit uitoefenen dan met toestemming van het hogeschoolbestuur.

§ 2. Het hogeschoolbestuur stelt jaarlijks de naamlijst op van de voltijdse en van de deeltijdse leden van het onderwijzend personeel die ten minste een halftijdse opdracht uitoefenen, en die andere beroepsactiviteiten of bezoldigde activiteiten uitoefenen die verenigbaar worden geacht met hun opdracht aan de hogeschool. Tegenover de naam van elk personeelslid wordt de aard en de duur van de nevenactiviteiten opgegeven, evenals de omvang van de opdracht aan de hogeschool. In voorkomend geval wordt ook de algemeen directeur op deze lijst opgenomen. Het hogeschoolbestuur maakt deze lijst openbaar in de hogeschool [...].

Decr. van 19-7-2013

[§ 3. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 148 wordt een deeltijdse opdracht van meer dan 70 procent beschouwd als een voltijdse opdracht.]

Decr. van 8-7-1996

Art. 148.

§ 1. Deeltijds wordt ambtshalve de opdracht van het personeelslid, belast met een voltijdse opdracht dat een andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde activiteit uitoefent die een groot deel van zijn tijd in beslag neemt. [Het procentueel aandeel van een opdracht die ambtshalve deeltijds wordt gesteld, bedraagt ten hoogste 70 procent.]

Decr. van 8-7-1996

§ 2. Als andere beroepsactiviteiten of bezoldigde activiteiten die een groot gedeelte van de tijd in beslag nemen, worden beschouwd alle activiteiten waarvan de omvang twee halve dagen per week overschrijdt of die voorkomen op een lijst vastgesteld door de Vlaamse regering.

§ 3. De Vlaamse regering kan bij het vaststellen van de lijst ook de voorwaarden en de procedure vastleggen waaronder het hogeschoolbestuur, bij met reden omklede beslissing, individueel een afwijking kan toestaan aan een lid van het onderwijzend personeel dat een bepaalde activiteit uitoefent die voorkomt op die lijst.

§ 4. [Het voltijds benoemde lid] van het onderwijzend personeel dat op zijn verzoek of in toepassing van § 1 van dit artikel ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst verkrijgt, vanaf het ogenblik dat er opnieuw aan de gestelde voorwaarden voldaan is, en indien betrokkene nog geen zestig jaar oud is, opnieuw een voltijdse opdracht.

[Dit recht vervalt als het betrokken lid langer dan [[acht]], al dan niet opeenvolgende academiejaren, een dergelijke deeltijdse opdracht uitoefent.]

Decr.19-4-1995; [[ ]] Decr. van 20-4-2001

Art. 149.

Het hogeschoolbestuur kan bij wijze van algemeen reglement de lijst van de activiteiten aanvullen die ambtshalve geacht worden een groot gedeelte van de tijd van het onderwijzend personeel in beslag te nemen. Het hogeschoolbestuur stuurt hiervan een afschrift aan de Vlaamse regering via de commissaris van de Vlaamse regering.

Art. 150.

In afwijking van artikel 148, § 1, wordt niet ambtshalve deeltijds de opdracht van het personeelslid belast met een voltijdse opdracht van artistiek gebonden onderwijsactiviteiten van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst bedoeld in artikel 142, § 1, dat een andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde activiteit uitoefent die een groot deel van zijn tijd in beslag neemt, voor zover de nevenactiviteiten van artistieke aard zijn en verband houden met de door het personeelslid verstrekte onderwijsactiviteiten.

HOOFDSTUK III. - Administratief en technisch personeel

Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 151.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het administratief en technisch personeel van de hogescholen, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen verschaft door de Vlaamse Gemeenschap.

Afdeling 2. - Loopbaanstructuur

Art. 152.

De Vlaamse regering stelt de tabel vast van de loopbaanstructuur van het administratief en technisch personeel van de hogescholen. Deze tabel bepaalt per niveau waarin dit personeel wordt ingedeeld, de graden, alsook de toelatings- en diplomavoorwaarden en de salarisschalen voor elk van deze graden.

Art. 153.

Het administratief en technisch personeel van de hogescholen bekleedt een graad die voorkomt in de tabel van de loopbaanstructuur.

Art. 154.

Als diplomavoorwaarde geldt het bezit van het desbetreffende Belgische diploma of getuigschrift, of het bezit van een diploma of getuigschrift dat krachtens de wet of het decreet of met toepassing van de Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord daarmee als gelijkwaardig erkend is.

Afdeling 3. - Bezoldigingsregeling

Art. 155.

De Vlaamse regering bepaalt de bezoldigingsregeling van de leden van het administratief en technisch personeel van de hogescholen.

Art. 156.

[§ 1. Bij de [[inschaling,]] aanstelling of benoeming of bij ambtswijziging schaalt het hogeschoolbestuur de leden van het administratief en technisch personeel in de overeenstemmende salarisschaal in. Het kan daarbij rekening houden, geheel of gedeeltelijk, met de verworven nuttige beroepservaring. [[Voor eenzelfde graad kan slechts eenmaal een geldelijke anciënniteitsbijslag op grond van nuttige beroepservaring aangevraagd en toegekend worden.]] ]

Decr.18-5-1999; [[ ]] Decr. van 20-4-2001

[§ 2.]¹ Het aantal nuttige jaren beroepservaring dat in aanmerking kan genomen worden, bedraagt ten hoogste tien jaar. [De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool.]² Slechts de beroepservaring opgedaan vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet, kan worden gehonoreerd. Als deze geldelijke anciënniteitsbijslag eenmaal toegekend wordt, is hij voor het personeelslid definitief verworven en maakt hij deel uit van het salaris waarop het betrokken personeelslid volgens zijn verworven geldelijke anciënniteit recht heeft.

[De beperking voor het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is niet van toepassing op nieuwe personeelsleden die vanaf 1 februari 2011 in een hogeschool aangesteld of benoemd worden. De toekenning van de nuttige beroepservaring gebeurt op basis van een gemotiveerde beoordeling van de doorlopen carrière, de verworven ervaring en de verworven kwalificaties.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari 2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueel personeelslid in de betrokken hogeschool hadden.]³

[ ]¹ Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr. van 1-7-2011

[§ 3. [[...]] ]

Decr. 18-5-1999; [[ ]] Decr. van 20-4-2001

[§ 4. In afwijking van § 1 worden de diensten, gepresteerd bij de vzw Studiecentrum Open Hoger Onderwijs in aanmerking genomen als geldelijke anciënniteitsbijslag, voor zover ze gepresteerd werden vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet.]

Decr. van 18-5-1999

Art. 157.

Het hogeschoolbestuur kan gedurende een periode een premie toekennen aan de leden van het administratief en technisch personeel op basis van persoonlijke verdiensten. Deze premie is te allen tijde herzienbaar en wordt toegekend op basis van de evaluatie. Deze premie kan in voorkomend geval gecombineerd worden met de geldelijke anciënniteitsbijslag toegekend op basis van de verworven nuttige beroepservaring. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria voor het toekennen van premies vast. Deze criteria behoeven het akkoord van het hogeschoolonderhandelingscomité.

[Het hogeschoolbestuur kan aan leden van het administratief en technisch personeel die met hun toestemming tijdelijk belast worden met het leveren van bijkomende prestaties een persoonlijke vergoeding toekennen. Deze vergoeding bedraagt ten hoogste 20 % van het jaarsalaris waarop het personeelslid recht heeft ingevolge zijn inschaling. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria vast voor het toekennen van deze vergoeding.]

Decr. van 8-5-2009

Art. 158.

[§ 1. De personeelsleden belast met een mandaat kunnen bezoldigd worden hetzij met een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.

§ 2. Het hogeschoolbestuur bepaalt vrij het bedrag van de vergoeding dat het in voorkomend geval aan het vervullen van een mandaat in de hogeschool kan verbinden. Behoudens het bepaalde in artikel 137 mag het salaris, eventuele mandaatsvergoeding inbegrepen, maximum 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast was met een mandaat.]

Decr. van 14-7-1998

[§ 3. Na een mandaatsperiode van tien jaar wordt de salarisschaal zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt het personeelslid deze salarisschaal wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt.]

Decr. van 19-3-2004

[Art. 158bis.

§ 1. De bezoldiging van de algemeen directeur, lid van het administratief en technisch personeel, bestaat uit :

1° ofwel een mandaatsvergoeding gelijk aan het verschil tussen het salaris van gewoon hoogleraar, berekend rekening houdend met de door het personeelslid verworven geldelijke anciënniteit, en het salaris waarop het personeelslid ingevolge zijn betrekking op de personeelsformatic recht heeft, en toe te voegen aan dit salaris;

2° ofwel het salaris van gewoon hoogleraar.

§ 2. Wanneer het mandaat van het personeelslid dat belast was met de functie van algemeen directeur beëindigd is, en wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt, krijgt het opnieuw de salarisschaal verbonden aan deze betrekking en vervalt het recht op de vergoeding bedoeld in § 1.

§ 3. Het personeelslid dat gedurende 10 jaren belast was met het mandaat van algemeen directeur, verwerft bij beëindiging van zijn mandaat [[het salaris]] zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt deze salarisschaal als het zijn betrekking op de personeelsformatie opnieuw opneemt. ]

Decr. 19-3-2004; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

[Art. 158bis/l.

De personeelsleden die op het ogenblik van een fusie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en die na de fusie dat mandaat niet langer uitoefenen, worden definitief ingeschaald in de salarisschaal van gewoon hoogleraar wanneer zij hun betrekking in de personeelsformatie van de gefusioneerde hogeschool weer opnemen.]

Decr. van 19-7-2013

[Art. 158ter.

Het departementshoofd, lid van het administratief en technisch personeel wordt bezoldigd met hetzij een mandaatsvergoeding, hetzij een niet verworven salarisschaal. Het hogeschoolbestuur bepaalt vrij het bedrag van de vergoeding dat aan het vervullen van het mandaat verbonden is. Het salaris, met inbegrip van een eventuele mandaatsvergoeding, mag maximaal 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid zou genieten als het niet belast was met het mandaat van departementshoofd.

Het personeelslid dat gedurende 10 jaar belast was met het mandaat van departementshoofd, verwerft bij de beëindiging van dit mandaat definitief het in het eerste lid vermelde salaris en behoudt dit salaris als het personeelslid zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt.]

Decr. van 1-7-2011

Art. 159.

[Het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betaalt de salarissen, in voorkomend geval met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, de mandaatsvergoedingen, de premies bedoeld in artikel 157, van de leden van het administratief en technisch personeel, voor zover zij ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool worden bezoldigd.]

Decr. van 19-4-1995

Art. 160.

Het administratief en technisch personeel van de gesubsidieerde en de Vlaamse autonome hogescholen die overeenkomstig artikel 159 hun bezoldiging ontvangen, worden geacht in de weddetoelageregeling te zijn opgenomen in de zin van artikel 77 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.

Art. 161.

De salarissen worden betaald aan het einde van de maand waarop ze betrekking hebben, met uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste werkdag van de maand januari van het volgend jaar. De uitbetaling gebeurt op basis van de gegevens verstrekt door het hogeschoolbestuur en onder zijn verantwoordelijkheid.

Het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of een ander orgaan dat door de Vlaamse regering hiermee wordt belast, betaalt de kinderbijslagen ten behoeve van de bovenvermelde personeelsleden.

Art. 162.

[Het hogeschoolbestuur zorgt voor de uitbetaling van de personeelsleden aangeworven bij arbeidsovereenkomst, alsmede voor de uitbetaling van de tegemoetkoming in de vervoerskosten van zijn personeelsleden.]

Decr. van 19-4-1995

Afdeling 4. - Toewijzing van betrekkingen

Art. 163.

Het hogeschoolbestuur kan, rekening houdend met de behoeften van de hogeschool, betrekkingen intern of extern vacant verklaren voor de graden waarin in de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel werd voorzien.

De vacante betrekkingen van het administratief en technisch personeel kunnen worden toegewezen hetzij door werving, hetzij door bevordering [, hetzij door ambtswijziging]¹.

[In afwijking van het eerste lid kan een bevordering of een ambtswijziging in een functie van de onmiddellijk hogere graad en van de daaropvolgende graad plaatsvinden zonder interne vacantverklaring en zonder selectie indien dit gebeurt in het kader van een vooraf door het hogeschoolbestuur bepaalde loopbaanplanning. Deze afwijking geldt enkel voor de zeer goed functionerende en presterende personeelsleden. De bevordering of ambtswijziging moet afdoende gemotiveerd worden op basis van een evaluatie van de door het betrokken personeelslid geleverde prestaties.

Een eerste bevordering of ambtswijziging in een leidinggevende functie vindt steeds plaats na een interne vacantverklaring en selectie.]²

[ ]¹ Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr. van 1-7-2011

Art. 164.

Werving kan gebeuren in de door het hogeschoolbestuur bepaalde graden van de tabel bedoeld in artikel 152, mits voldaan is aan de gestelde vereisten.

Het hogeschoolbestuur kan bijzondere toelatingsvoorwaarden of bijzondere voorwaarden inzake specialiteit van diploma's opleggen naast de in artikel 152 bedoelde toelatings- en diplomavoorwaarden.

Art. 165.

Werving is mogelijk in vast of tijdelijk verband, en voor zowel voltijdse als deeltijdse betrekkingen.

[De omvang van een deeltijds dienstverband wordt uitgedrukt in een procentueel aandeel van een voltijds dienstverband. Het procentueel dienstverband moet ten minste 10 % van een voltijdse aanstelling omvatten en wordt als een veelvoud van vijf uitgedrukt. Een halve dag per week komt overeen met 10 %. Het betrokken personeelslid verkrijgt hetzelfde procentueel aandeel van het salaris dat het zou genieten in een voltijds dienstverband.]²

Het vacaturebericht vermeldt de graad, de toelatingsvoorwaarden, de taakbeschrijving, het voltijds of deeltijds dienstverband en het vast of tijdelijk karakter van de vacante betrekking. Voor interimaire vervangingen en tijdelijke betrekkingen van minder dan één [jaar]¹ is een vacantverklaring niet vereist.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. van 4-7-2008

Art. 166.

[§ 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden voor aanstelling, benoeming en uitbreiding van aanstelling of benoeming.

§ 2. Een werving in een vacante betrekking, met uitzondering van de aanstelling van minder dan één jaar, kan slechts gebeuren na een openbare vacature en wordt via ten minste twee openbare informatiekanalen bekendgemaakt.]

Decr. van 8-5-2009

[§ 3. Personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap kunnen zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel met behoud van hun verworven graad, salarisschaal en anciënniteit op voorwaarde dat :

1° zij geworven werden volgens de procedure die beantwoordt aan de in § 1 en § 2 bepaalde wervingseisen;

2° zij de graad, anciënniteit en salarisschaal bezitten die zij zouden bekomen hebben indien de voorgaande diensten gepresteerd werden overeenkomstig de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen van toepassing op het personeel ten laste van de jaarlijkse werkingsuitkeringen.]

Decr. van 4-7-2008

[Art. 166bis.

Een hogeschool kan een vacante betrekking in het administratief en technisch personeel ook invullen via de overname van een benoemd lid van het administratief en technisch personeel van een andere hogeschool. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de hogeschool waar het benoemd was, tenzij de overnemende hogeschool het personeelslid in een hogere salarisschaal of anciënniteit inschaalt.

De overname van een benoemd personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.]

Decr. van 1-7-2011

Art. 167.

Elke benoeming gaat in op de eerste dag van een maand volgend op de datum van de benoeming.

Art. 168.

[Het hogeschoolbestuur kan beslissen dat leden van het administratief en technisch personeel die met pensioen zijn een deel van hun activiteiten kunnen voortzetten. Het hogeschoolbestuur kan hiervoor een vergoeding ten laste van de werkingsuitkeringen geven. De beslissing geldt voor maximum een jaar en kan telkens met maximum een jaar verlengd worden.]

Decr. van 21-12-2012

Afdeling 5. - Anciënniteiten

Art. 169.

Voor het administratief en technisch personeel worden de volgende anciënnniteiten onderscheiden :

1° de dienstanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in welk ambt ook in een hogeschool;

2° de graadanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in een welbepaalde graad binnen de hogeschool;

3° de niveau-anciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in een één of meer graden van eenzelfde niveau binnen de hogeschool;

4° de schaalanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in een bepaalde salarisschaal als personeelslid van de hogeschool. De diensten gepresteerd terwijl het personeelslid de evaluatie "onvoldoende" bekomen heeft, worden niet meegerekend.

Het personeelslid wordt geacht werkelijke diensten te presteren zolang het zich bevindt in een toestand op grond waarvan het zijn recht op een salaris, of bij gebreke daarvan, zijn aanspraak op een verhoging in salaris of op een bevordering behoudt.

Afdeling 6. - Cumulatieregeling

Art. 170.

Een lid van het administratief en technisch personeel mag vrij onbezoldigde of bezoldigde nevenactiviteiten, verricht buiten de diensturen, cumuleren met het uitoefenen van zijn betrekking aan de hogeschool voor zover :

1° de cumulatie-activiteiten het naar behoren vervullen van zijn opdracht binnen de hogeschool niet verhinderen;

2° de cumulatie-activiteiten niet in strijd zijn met de waardigheid als lid van het administratief en technisch personeel van de hogeschool;

3° de cumulatie-activiteiten geen tegenstrijdigheid van belangen tot gevolg hebben.

Art. 171.

Een lid van het administratief en technisch personeel mag geen nevenactiviteiten cumuleren binnen de diensturen, behalve wanneer het nevenactiviteiten betreft die inherent zijn aan de normale uitoefening van de opdracht waarmee het personeelslid door de hogeschool werd belast.

Het hogeschoolbestuur oordeelt of een nevenactiviteit als inherent kan worden beschouwd.

[Afdeling 7. - Politiek verlof

Art. 171bis.

De leden van het administratief en technisch personeel worden van ambtswege en zonder dat ze zich eraan kunnen onttrekken met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :

1° het lidmaatschap van het Europees of Belgisch Parlement, van een [[Gemeenschaps- of Gewestparlement]], van de Commissie van de Europese Gemeenschap, van een regering op federaal-, gemeenschaps- of gewestniveau;

2° het ambt van gouverneur, vice-gouverneur, adjunct van de gouverneur van Vlaams-Brabant of het mandaat van lid van het rechtsprekend college, bedoeld in artikel 83quinquies, § 2, van de bijzonder wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, of van bestendig afgevaardigde of van staatssecretaris in het Brusselse Gewest, of van burgemeester, schepen of OCMW-voorzitter in een gemeente van meer dan 50 000 inwoners.

Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging voor één van de bovenvermelde mandaten.

Art. 171ter.

Het hogeschoolbestuur kan de leden van het administratief en technisch personeel op hun verzoek voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn van een gemeente, of voorzitter of lid van het vast bureau van de districtsraad, ongeacht het aantal inwoners, een politiek verlof toekennen. Het personeelslid kan dit verlof voltijds of halftijds opnemen.

Art. 171quater.

Voor de toepassing van artikel 171bis wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de gemeentewet.

Art. 171quinquies.

Gedurende de perioden van politiek verlof op eigen verzoek of van ambtswege is het personeelslid in de stand non-activiteit. Het personeelslid heeft tijdens deze periodes geen recht op salaris. De perioden van politiek verlof tellen echter wel mee voor de berekening van de geldelijke anciënniteit.

Art. 171sexies.

Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die waarin het mandaat een einde neemt.

Art. 171septies.

De leden van het administratief en technisch personeel die een politiek mandaat hebben uitgeoefend zoals bedoeld in deze afdeling, in de periode tussen 1 januari 1996 en 1 september 2005, worden geacht een politiek verlof overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling te hebben opgenomen.]

Decr. 15-7-2005; [[ ]] Decr. van 23-6-2006

[HOOFDSTUK IV. - Personeel dat verbonden is aan de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten

Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 171octies.

De bepalingen van afdeling 2 zijn van toepassing op de volgende personeelscategorieën die bezoldigd worden ten laste van de werkingsuitkeringen, verschaft door de Vlaamse Gemeenschap :

1° de leden van het onderwijzend personeel van groep 2 en 3 en de leden van het administratief en technisch personeel van de hogescholen, die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd wordt in een universiteit;

2° de leden van het onderwijzend personeel van groep 1 die belast zijn met een opdracht van praktijkgericht onderwijs in een academische opleiding, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd wordt in een universiteit.

De bepalingen van afdeling 3 zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden die op het ogenblik van de integratie van de academische opleidingen in een universiteit verbonden zijn aan een dergelijke academische opleiding of tewerkgesteld zijn in het kader van een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding.

De bepalingen van afdeling 4 zijn van toepassing op de personeelsleden die op 1 februari 2013 tewerkgesteld zijn in een centrale dienst van de hogeschool of in een departement of andere structurele eenheid waarin zowel academische als professionele opleidingen worden aangeboden, en die aldus niet eenduidig kunnen worden toegewezen noch aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, noch aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding. Onder deze groep van personeelsleden bevinden zich :

1° leden van het onderwijzend personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen en uitsluitend belast met administratieve taken;

2° leden van het administratief en technisch personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen;

3° contractuele personeelsleden;

4° het opvoedend hulppersoneel;

5° de leden van het administratief en technisch personeel ten laste van de sociale toelage of waarvan de bezoldiging doorgerekend wordt op de sociale toelage van de hogeschool;

6° de contractuele personeelsleden bezoldigd ten laste van de sociale toelage van de hogeschool.

Afdeling 2. - Het integratiekader

Art. 171novies.

Alle leden van het onderwijzend personeel en van het administratief en technisch personeel die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van een of meerdere academische opleidingen, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, of die aan een dergelijke academische opleiding toegewezen zijn, worden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 171decies. Ze maken deel uit van het integratiekader van de desbetreffende hogeschool.

Een personeelslid dat niet opgenomen wil worden in het integratiekader, deelt deze beslissing uiterlijk op 31 januari 2013 mee aan het hogeschoolbestuur. In dat geval beeindigt het hogeschoolbestuur de aanstelling of benoeming van het betrokken personeelslid. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere afspraak wordt gemaakt, blijft het betrokken personeelslid zijn werkzaamheden aan de hogeschool vervullen tot het einde van het academiejaar 2012-2013. Het hogeschoolbestuur kent aan het personeelslid een opzeggingstermijn toe die ingaat op 1 februari 2013 en waarvan de duur wordt vastgesteld volgens het aantal arbeidsdagen dat vereist is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. In ieder geval eindigt deze opzeggingstermijn als het betrokken personeelslid de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Een benoemd personeelslid wordt tijdens de opzeggingstermijn geacht als tijdelijk te zijn aangesteld.

Indien de opzeggingstermijn die aan het personeelslid moet toegekend worden opdat het personeelslid aanspraak zou kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, het einde van het academiejaar 2012-2013 overschrijdt, wordt het betrokken personeelslid op het einde van het academiejaar 2012-2013 onmiddellijk ontslagen met uitbetaling van een opzeggingsvergoeding overeenstemmend met de resterende duur van de opzeggingstermijn die aan het personeelslid werd toegekend.

Art. 171decies.

§ 1. Een hogeschool die academische opleidingen aanbiedt die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, stelt een nominatieve lijst vast van alle leden van het onderwijzend personeel en van het administratief en technisch personeel die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van, of belast zijn met een opdracht in een of meerdere van dergelijke academische opleidingen. De lijst wordt goedgekeurd door de universiteit die de academische opleidingen integreert. De lijst wordt samen met het akkoord van beide instellingen uiterlijk op 1 april 2013 bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. De commissaris van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool, verleent zijn visum op de lijst uiterlijk op 15 juni 2013. De Vlaamse Regering keurt de lijst goed voor 15 juli 2013.

De lijst bevat zowel de titularissen als de personeelsleden die op 1 februari 2013 een titularis vervangen.

In het geval er geen goedgekeurde lijst is op 1 april 2013 stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 15 juli 2013 een lijst samen, op basis van een voorstel van de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool en universiteit.

§ 2. De hogeschool informeert de betrokken personeelsleden tijdig en voorziet in een procedure om administratieve onjuistheden recht te zetten. De leden van het hogeschoolonderhandelingscomite krijgen inzage in de lijst. Administratieve onjuistheden kunnen door de hogeschool rechtgezet worden tot op het ogenblik dat de regeringscommissaris zijn visum verleend heeft over de lijst, zoals vermeld in paragraaf 1.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 worden de volgende personeelsleden niet opgenomen in de lijst :

1° de personeelsleden die voltijds ter beschikking zijn gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;

2° de personeelsleden die volledig betaald worden via het Centraal Fonds, conform artikel 35 en 36 van het Financieringsdecreet, met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in artikel 36, § 1, 6°;

3° de personeelsleden die volledig centraal betaald worden door de Vlaamse Gemeenschap, conform artikel 37 van het Financieringsdecreet;

4° de personeelsleden van het meester-, vak- en dienstpersoneel, vermeld in artikel 333 van dit decreet;

5° de inkomende personeelsleden die op basis van een samenwerkingsakkoord, vermeld in artikel 95 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen of in artikel 106 van dit decreet, een opdracht uitoefenen binnen de hogeschool in het kader van een academische opleiding.

De samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in het eerste lid, 5°, kunnen met instemming van de instellingen die de samenwerkingsovereenkomst hebben afgesloten, en de universiteit of universiteiten die de desbetreffende academische opleiding met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren, aangepast worden, rekening houdend met de nieuwe opleidingenstructuur en in het belang van de tewerkstelling van de betrokken personeelsleden.

§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de hogeschool beslissen om een lid van het onderwijzend personeel van groep 1, dat op 1 februari 2013 belast is met een onderwijsopdracht in een academische bacheloropleiding, niet op te nemen in de lijst als de omvang van de opdracht niet meer bedraagt dan 20 %. De instemming van het betrokken personeelslid en van de universiteit die de opleiding integreert, is daarvoor vereist.

§ 5. In afwijking van paragraaf 1 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies ter, niet opgenomen in de lijst.

§ 6. In afwijking van paragraaf 1 en in het geval dat er een overeenkomst is tussen de hogeschool, de universiteit en het betrokken personeelslid, worden de personeelsleden die verbonden zijn aan een academische opleiding die afgebouwd wordt, niet opgenomen in de lijst. Deze personeelsleden blijven personeelslid van de hogeschool. In deze overeenkomst worden ook de afspraken vastgelegd waardoor het personeelslid zijn opdracht in de opleiding in afbouw verder zet aan de universiteit, dit in het kader van een samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig artikel 95 van het Structuurdecreet.

§ 7. De lijst is opgesplitst in onderwijzend personeel enerzijds en administratief en technisch personeel anderzijds en bevat van ieder personeelslid, voor wat betreft de tewerkstelling in het kader van de academische opleidingen, de volgende gegevens :

1° de voor- en achternaam;

2° het stamboeknummer;

3° het ambt, verleend aan een lid van het onderwijzend personeel;

4° de graad, bekleed door een lid van het administratief en technisch personeel;

5° het statuut (aangesteld of benoemd);

6° de aanduiding "titularis" of "vervanger van een titularis";

7° de omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de academische opleidingen, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013;

8° de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de betrokken academische opleidingen, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013, met vermelding van het eventuele verlofstelsel.

Als het betrokken personeelslid meerdere ambten bekleedt in het kader van een academische opleiding, dan worden de verschillende ambten opgenomen in de lijst, samen met het statuut, de omvang van de opdracht en de werkelijk uitgeoefende omvang, verbonden aan de verschillende ambten.

Als het betrokken personeelslid geen titularis van een ambt is, bevat de lijst ook :

1° de voornaam, de achternaam en het stamboeknummer van de titularis die het personeelslid vervangt;

2° de vastgelegde einddatum van de aanstelling.

Art. 171undecies.

Na 1 februari 2013 worden de volgende wijzigingen aangebracht in de lijst, vermeld in artikel 171decies :

1° schrappen van personeelsleden :

a) bij het beëindigen van de aanstelling van rechtswege, op initiatief van de instelling of op eigen initiatief van het personeelslid;

b) bij een definitieve ambtsneerlegging, overeenkomstig artikel 93, of op eigen initiatief van het personeelslid;

c) bij het ter beschikking stellen wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;

d) bij rangschikking in het universitaire kader, overeenkomstig hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet;

e) doctor-assistenten bij niet verlenging van de periode van de aanstelling, of na afloop van de maximale duur van de aanstelling;

f) tijdelijke assistenten bij niet verlenging van de periode van de aanstelling, of na afloop van de maximale duur van de aanstelling, vermeld in artikel 122 van dit decreet;

2° wijzigen van gegevens :

a) verandering van statuut;

b) verandering van ambt;

c) verandering van graad;

d) wijzigingen in de omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de academische opleidingen;

e) wijzigingen in de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de betrokken academische opleidingen, met vermelding van het verlofstelsel indien van toepassing;

3° toevoegen van personeelsleden :

a) de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies quater, § 2, eerste lid.

Een wijziging in de omvang van de opdracht, zoals vermeld in punt 2°, d), is alleen mogelijk in de volgende gevallen :

1° het hogeschoolbestuur heeft ingestemd met het verzoek van een lid van het onderwijzend personeel om de voltijdse opdracht terug te brengen naar een deeltijdse opdracht, overeenkomstig artikel 114;

2° de opdracht van een lid van het onderwijzend personeel, belast met een voltijdse opdracht, wordt ambtshalve deeltijds, overeenkomstig artikel 148, § 1;

3° het voltijds benoemde lid van het onderwijzend personeel dat op zijn verzoek of ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst, verkrijgt opnieuw een voltijdse opdracht overeenkomstig artikel 148, § 4;

4° de uitbreiding van de opdracht door ambtswijziging van een personeelslid dat al een deeltijds ambt als werkleider bekleedt, met vrijstelling van de ancienniteitsvoorwaarde, vermeld in artikel 130, eerste lid, 1°.

De wijzigingen worden door de hogeschool doorgegeven aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming volgens de geldende afspraken of regelgeving.

Art. 171duodecies.

§ 1. Een hogeschool kan in het kader van een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, na 1 februari 2013 geen andere personeelsleden aanstellen of benoemen dan de personeelsleden die op dat ogenblik opgenomen zijn in het integratiekader.

In afwijking van het eerste lid kan de hogeschool een personeelslid in het integratiekader tijdelijk vervangen op voorwaarde dat deze vervanging eindigt voor het einde van het academiejaar 2012-2013, in het uiterste geval op 30 september 2013. Deze vervangingen worden niet opgenomen in het integratiekader.

§ 2. Een personeelslid dat op 1 februari 2013 een titularis in een betrekking vervangt en aldus opgenomen is in het integratiekader, kan na beeindiging van die aanstelling niet opnieuw aangesteld worden in het integratiekader.

Art. 171ter decies.

Tot en met 30 september 2013 blijft de hogeschool de werkgever van de personeelsleden in het integratiekader. Met ingang van 1 oktober 2013 worden deze personeelsleden in het integratiekader overgedragen naar de universiteit die de academische opleidingen van de betrokken hogeschool integreert.

De personeelsleden in het integratiekader bevinden zich in de administratieve stand dienstactiviteit, behalve bij een uitdrukkelijke bepaling die het personeelslid van rechtswege of bij beslissing van het hogeschoolbestuur in een andere administratieve stand plaatst.

De rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens dit decreet, is, met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, van toepassing op de personeelsleden in het integratiekader. Ze behouden hun hoedanigheid van personeel van het niet-universitaire onderwijs.

Art. 171quater decies.

In afwijking van artikel 101 kan een hogeschool na 1 februari 2013 geen lid van het onderwijzend personeel van groep 1 belasten met praktijkgericht onderwijs in een academische bacheloropleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, als dat nog niet het geval was voor die datum, tenzij in het kader van een samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig artikel 95 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Art. 171quinquies decies.

In afwijking van artikel 104 kan het hogeschoolbestuur na 1 februari 2013 de titel van praktijkassistent niet verlenen aan leden van het assisterend personeel in het integratiekader.

Art. 171sexies decies.

In afwijking van artikel 117 en artikel 163 kan het hogeschoolbestuur na 1 februari 2013 geen vacante betrekking in het integratiekader toewijzen door werving.

Art. 171septies decies.

Artikel 122, § 2, is niet van toepassing op de assistenten in het integratiekader.

Art. 171duodevicies.

In afwijking van artikel 123 kunnen doctor-assistenten in het integratiekader na een gunstige evaluatie voor een derde periode van ten hoogste drie jaar aangesteld worden.

Art. 171undevicies.

Artikel 126 is vanaf 1 februari 2013 niet van toepassing op het onderwijzend personeel in het integratiekader.

Art. 171vicies.

In de overgangsperiode van 1 februari 2013 tot 30 september 2013 kunnen beslissingen ten aanzien van een individueel personeelslid in het integratiekader die fmanciele repercussies hebben na 30 september 2013 uitsluitend genomen worden door het hogeschoolbestuur na akkoord van de universiteit die het personeelslid integreert.

Art. 171vicies semel.

De universiteit en de hogeschool sluiten voor de overgangsperiode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2013 een overeenkomst waarin ten minste de volgende afspraken gemaakt worden : 1° de praktische regeling in verband met beslissingen over individuele personeelsaangelegenheden van personeelsleden in het integratiekader; 2° de praktische afhandeling van de personeelsdossiers in het integratiekader; 3° afspraken over de uitwisseling van gegevens van de personeelsleden in het integratiekader; 4° afspraken over de behandeling van mogelijke conflicten tussen de universiteit en de hogeschool over personeelsleden in het integratiekader.

Afdeling 3. - Contractuele personeelsleden verbonden aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit of aan een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding

Art. 171vicies bis.

De arbeidsovereenkomst van de contractuele personeelsleden die op het ogenblik van de integratie verbonden zijn aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, of aan een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding, wordt met ingang van 1 oktober 2013 overgenomen door de desbetreffende universiteit.

De hogeschool kan na 1 februari 2013 geen contractuele personeelsleden aanwerven voor de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in een universiteit of voor onderzoeksprojecten gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding, tenzij :

1° het contract van het betrokken personeelslid afloopt voor het einde van het academiejaar 2012-2013, en uiterlijk op 30 september 2013; of

2° de universiteit hiertoe haar akkoord gegeven heeft.

Afdeling 4. - Personeelsleden die op 1 februari 2013 niet eenduidig kunnen toegewezen worden noch aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, noch aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding

Art. 171vicies ter.

§ 1. Een hogeschool die academische opleidingen aanbiedt die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in een universiteit, stelt een nominatieve lijst op van de personeelsleden die op 1 februari 2013 tewerkgesteld zijn in een centrale dienst of in een gemengd departement of gelijkaardige structurele indeling en die niet eenduidig kunnen worden toegewezen noch aan een academische opleiding die integreert in een universiteit, noch aan een kunstopleiding of aan een professionele opleiding, en die niet opgenomen worden in het integratiekader. De lijst is opgesplitst in de volgende vier deellijsten :

1° een deellijst die de leden van het administratief en technisch personeel bevat, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen;

2° een deellijst die de leden van het onderwijzend personeel bevat die belast zijn met administratieve taken en bezoldigd zijn ten laste van de werkingsuitkeringen;

3° een deellijst die de contractuele personeelsleden bevat, in zoverre de arbeidsovereenkomst van deze personeelsleden niet afloopt voor 1 oktober 2013;

4° een deellijst die het opvoedend hulppersoneel bevat;

5° een deellijst die de leden van het administratief en technisch personeel bevat waarvan de bezoldiging doorgerekend wordt op de sociale toelage van de hogeschool;

6° een deellijst die de contractuele personeelsleden bevat bezoldigd ten laste van de sociale toelage van de hogeschool.

De lijst wordt goedgekeurd door de universiteit die de academische opleidingen integreert. De lijst wordt samen met het akkoord van beide instellingen uiterlijk op 1 april 2013 bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. De commissaris van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool verleent zijn visum op de lijst uiterlijk op 15 juni 2013. De Vlaamse Regering keurt de lijst goed voor 15 juli 2013.

De lijst bevat zowel de titularissen als de plaatsvervangers die op 1 februari 2013 een titularis vervangen.

In het geval er geen goedgekeurde lijst is op 1 april 2013 stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 15 juli 2013 een lijst samen, op basis van een voorstel van de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool en universiteit.

§ 2. De hogeschool informeert de betrokken personeelsleden tijdig en voorziet in een procedure om administratieve onjuistheden recht te zetten. De leden van het hogeschoolonderhandelingscomite krijgen inzage in de lijst. Administratieve onjuistheden kunnen door de hogeschool rechtgezet worden tot op het ogenblik dat de regeringscommissaris zijn visum verleend heeft over de lijst, vermeld in paragraaf 1.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 171decies, § 2, niet opgenomen in de lijst.

§ 4. De lijst bevat van ieder personeelslid de volgende gegevens :

1° de voor- en achternaam;

2° het stamboeknummer, indien van toepassing;

3° de graad, bekleed door het personeelslid;

4° het statuut (aangesteld of benoemd), indien van toepassing;

5° de aanduiding "titularis" of "vervanger van een titularis";

6° de omvang van de opdracht, verbonden aan de graad, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013;

7° de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan de graad, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013, met vermelding van het eventuele verlofstelsel.

Als het betrokken personeelslid geen titularis is, bevat de lijst ook :

1° de voornaam, achternaam en het stamboeknummer van de titularis die het personeelslid vervangt;

2° de vastgelegde einddatum van de aanstelling.

Art. 171vicies quater.

§ 1. De personeelsleden die opgenomen zijn in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter, blijven personeelsleden van de hogeschool. Op de leden van het administratief en technisch personeel en op de leden van het onderwijzend personeel blijft de rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens dit decreet, van toepassing.

§ 2. Mits instemming van het betrokken personeelslid, de hogeschool en de universiteit kunnen leden van het administratief en technisch personeel en van het onderwijzend personeel, opgenomen in een deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 1° en 2°, overgedragen worden naar het integratiekader.

Met instemming van het betrokken personeelslid kunnen leden van het administratief en technisch personeel en van het onderwijzend personeel, opgenomen in een deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 1° en 2°, gerangschikt worden in het universitaire kader, overeenkomstig de bepalingen vermeld in hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet.

Met instemming van het betrokken personeelslid en de hogeschool kan de universiteit het arbeidscontract overnemen van een contractueel personeelslid, opgenomen in de deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 3°.

Art. 171vicies quinquies.

Na 1 februari 2013 kunnen de volgende wijzigingen aangebracht worden in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter :

1° schrappen van personeelsleden :

a) bij het beeindigen van de aanstelling van rechtswege, op initiatief van de instelling of op eigen initiatief van het personeelslid;

b) bij een definitieve ambtsneerlegging, overeenkomstig artikel 93, of op eigen initiatief van het personeelslid;

c) bij het ter beschikking stellen wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;

d) bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;

e) bij rangschikking in het universitaire kader, overeenkomstig hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet;

f) bij een wijziging van het takenpakket binnen de hogeschool, waarbij het personeelslid volledig toegewezen wordt aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding binnen een School of Arts;

g) bij opname in het integratiekader, zoals bedoeld in artikel 171vicies quater;

h) bij overname van de arbeidsovereenkomst door de universiteit, zoals bedoeld in artikel 171vicies quater;

2° wijzigen van gegevens :

a) verandering van statuut;

b) verandering van graad;

c) wijzigingen in de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan de graad.

De wijzigingen worden door de hogeschool doorgeven aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming volgens de geldende afspraken of regelgeving. De Vlaamse Regering maakt jaarlijks een aangepaste lijst kenbaar die de situatie op 1 januari van dat jaar weergeeft.

Art. 171vicies sexies.

De hogeschool en universiteit werken in gezamenlijk overleg een regeling uit voor de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies ter. Die overeenkomst bevat minimaal :

1° de opdracht, de taakomschrijving en de organisatorische eenheid waar het betrokken personeelslid zijn opdracht uitvoert;

2° de manier waarop de personeelskosten verdeeld worden tussen de hogeschool en de universiteit;

3° het bedrag van de werkingsuitkering van de universiteit dat jaarlijks toegevoegd wordt aan de werkingsuitkering van de hogeschool voor het dekken van de personeelskosten, vermeld in punt 2.

De overeenkomst wordt voor 15 juli 2013 ter kennisgeving voorgelegd aan de Vlaamse Regering.

Jaarlijks kan een aangepaste of nieuwe overeenkomst voor 15 juli ter kennisgeving voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering.

Art. 171vicies septies.

Bij gebrek aan een overeenkomst, vermeld in artikel 171vicies sexies, wordt de volgende regeling toegepast :

1° in de periode vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2019 :

a) de personeelskosten van de personeelsleden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter worden jaarlijks verdeeld naar rato van het aantal financieringspunten van de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in de universiteit, berekend voor het begrotingsjaar 2011, in de hogeschool ten opzichte van het aantal financieringspunten in de professionele opleidingen en de kunstopleidingen;

b) het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 1°, a) wordt in het begrotingsjaar 2014 afgetrokken van de werkingsuitkering van de universiteit, berekend conform artikel 32 van het Financieringsdecreet, en toegevoegd aan de werkingsuitkering van de hogeschool;

c) vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 1°, b), afgebouwd overeenkomstig het volgende schema :

2015

92,5 % van het berekende bedrag

2016

85 % van het berekende bedrag

2017

77,5 % van het berekende bedrag

2018

70 % van het berekende bedrag

2019

62,5 % van het berekende bedrag

d) vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag van de personeelskosten jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5, van het Financieringsdecreet;

2° in het begrotingsjaar 2019 wordt, op basis van de wijzigingen aangebracht aan de lijst, overeenkomstig artikel 171vicies quinquies, een geactualiseerde lijst vastgesteld van de niet eenduidig toewijsbare personeelsleden. Deze lijst wordt vanaf het begrotingsjaar 2020 jaarlijks aangepast aan de wijzigingen vermeld in artikel 171vicies quinquies;

3° in de periode vanaf het begrotingsjaar 2020 tot en met het begrotingsjaar 2024 :

a) vanaf het begrotingsjaar 2020 worden de personeelskosten van de personeelsleden opgenomen op de jaarlijks geactualiseerde lijst verdeeld overeenkomstig de regeling, vermeld in 1°, a);

b) vanaf het begrotingsjaar 2020 wordt het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 3°, a), afgebouwd overeenkomstig het volgende schema :

2020

100 % van het berekende bedrag, tenzij het aldus berekende bedrag groter is dan het bedrag berekend voor het begrotingsjaar 2019. In dat geval wordt het bedrag berekend voor het begrotingsjaar 2019 genomen.

2021

80 % van het berekende bedrag

2022

60 % van het berekende bedrag

2023

40 % van het berekende bedrag

2024

20 % van het berekende bedrag

c) vanaf het begrotingsjaar 2020 wordt het bedrag van de personeelskosten jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5, van het Financieringsdecreet.

Die regeling gaat in vanaf het begrotingsjaar 2014. De financieringspunten zijn de financieringspunten, berekend overeenkomstig artikel 14 van het Financieringsdecreet, berekend voor het begrotingsjaar 2011.

De Vlaamse Regering kan de percentages vermeld in 3°, b), aanpassen.

Art. 171duodetricies.

De assistenten die niet opgenomen zijn in het integratiekader of toegewezen aan een School of Arts behouden hun ambt van assistent ten persoonlijken titel.]

Decr. van 13-7-2012

TITEL IV. - Financiering en beheer van de hogescholen

HOOFDSTUK I. - Financiering van de werking van de hogescholen

Art. 172 t.e.m. 177.

[...]

Decr. van 14-3-2008

Afdeling 5. - Berekening financiering

Art. 178.

[...]

Decr. van 14-3-2008

Art. 179.

[...]

Decr. van 14-3-2008

[12° [[SLO is bestemd voor de financiering van de initiële lerarenopleiding van academisch niveau en de initiële lerarenopleiding dans en met ingang van het academiejaar 2007-2008 ook voor de specifieke lerarenopleidingen van de hogescholen. De specifieke lerarenopleidingen voor de houders van een professioneel bachelordiploma, met uitzondering van de specifieke lerarenopleiding dans, worden slechts gefinancierd mits goedkeuring door de Vlaamse Regering van een strategisch beleidsplan van een Expertisenetwerk of regionaal platform dat de organisatie en ontwikkeling van de specifieke lerarenopleidingen en de kwaliteitszorg beschrijft.

De Vlaamse Regering houdt hierbij rekening met de volgende criteria inzake macrodoelmatigheid : het aanbod van specifieke lerarenopleidingen in het Expertisenetwerk en het aantal studenten in deze specifieke lerarenopleidingen. De Vlaamse Regering kan hierbij het advies inwinnen van de Erkenningscommissie.

In 2007 ontvangen de hogescholen voor de organisatie van de specifieke lerarenopleidingen gezamenlijk een bedrag van 883.859 euro. Vanaf 2008 is dit bedrag gelijk aan [[[1.362.083,04]]]² euro.

Voor het begrotingsjaar 2007 gebeurt de verdeling pro rata de in het academiejaar 2004-2005 uitgereikte diploma's in de lerarenopleiding. Vanaf het begrotingsjaar 2008 gebeurt de verdeling pro rata de in het voorlaatst afgelopen academiejaar verworven credits in de lerarenopleiding.

Deze bedragen worden jaarlijks aangepast op de wijze bepaald in [[[artikel 9, § 5, van het decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen]]]¹.

Vóór het begrotingsjaar [[[2012]]]¹ wordt deze financieringswijze geëvalueerd.]] ]

Decr. 16-4-1996; [[ ]] Decr. 15-12-2006; [[[ ]]]¹ Decr. 1-7-2011; [[[ ]]]² Decr. van 20-12-2013

[...]

Decr. van 14-3-2008

Art. 180 en 181.

[...]

Decr. van 14-3-2008

[Art. 181bis.

§ 1. Het bedrag [[bestemd voor de financiering van de personeelsleden van de hogescholen, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen,]] is gelijk aan de som van volgende bedragen :

1° de geraamde kosten van de wachtgelden van de personeelsleden van de hogescholen, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, met uitzondering van die personeelsleden waarvan sprake in 2° , te betalen tijdens het begrotingsjaar;

2° dat deel van de wachtgelden die de personeelsleden die genieten van een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het speciale overgangsstelsel, ontvangen hebben in het academiejaar dat tijdens het vorige begrotingsjaar werd afgesloten, dat overeenkomt met 62,5 procent van hun laatste brutoactiviteitssalaris.

§ 2. De hogescholen ontvangen vanaf het begrotingsjaar 1998 het bedrag vermeld in § 1, 2°.]

Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr. van 4-4-2003

[§ 3. [[...]]

§ 4. [[...]] ]

Decr. 22-12-2000; [[ ]] Decr. van 30-6-2006

Art. 182 t.e.m. 185.

[...]

Decr. van 14-3-2008

Art. 186 en 187.

[...]

Decr. van 4-4-2003

Art. 188 t.e.m. 190.

[...]

Decr. van 14-3-2008

[Art. 190bis.

[[§ 1. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen een bedrag van 10,708 miljoen euro voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen.

§ 2. Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt in het begrotingsjaar 2012 vermeerderd met een bedrag van 100.000 euro.

§ 3. De bedragen, verkregen na toepassing van paragraaf 1 en 2, worden verdeeld onder de hogescholen op basis van de som van :

1° 100 procent van het aantal opgenomen studiepunten in de initiële professionele bacheloropleidingen, berekend conform artikel 11 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen;

2° 50 procent van het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten zich hebben ingeschreven in een diploma-contract voor bachelor-na-bacheloropleidingen.

§ 4. De toegekende bedragen worden door de hogescholen besteed aan het dekken van zowel kosten voor het opzetten van een organieke ondersteuningsstructuur als de kosten verbonden met de uitvoering van de projecten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in het kader van het professioneel hoger onderwijs.

De hogeschool stelt samen met de associatie waartoe ze behoort een onderzoeksreglement op. Dat reglement bevat ten minste de volgende elementen :

1° de looptijd van de projecten;

2° de (voorwaarden voor de) wetenschappelijke ondersteuning van de projecten;

3° de methodologie die gevolgd wordt bij de ex-ante-evaluatie van de ingediende voorstellen, de ex-postevaluatie van de uitgevoerde projecten en eventueel de tussentijdse evaluatie van de projecten die in uitvoering zijn.]] ]

Decr. 4-4-2003; [[ ]] Decr. van 13-7-2012

Art. 190ter t.e.m. 195quater.

[...]

Decr. van 14-3-2008

HOOFDSTUK II. - Financiering van de investeringen

Afdeling 1. - Investeringen

Art. 196.

[§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 24.736.000 euro, te verdelen als volgt :

1° voor de publiekrechtelijke hogescholen : 10.401.000 euro;

2° voor de vrije gesubsidieerde hogescholen : 14.335.000 euro.

De verdeling per hogeschool wordt vastgelegd als volgt :

Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013)

Vrije gesubsidieerde hogescholen

Arteveldehogeschool

1.445.098

LUCA School of Arts

1.240.061

Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen

1.555.028

Katholieke Hogeschool Vives Noord

597.332

Thomas More Kempen

1.342.257

Katholieke Hogeschool Leuven

953.896

Katholieke Hogeschool Limburg

1.091.071

Thomas More Mechelen

1.094.382

Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

1.622.827

Katholieke Hogeschool Vives Zuid

1.267.790

Thomas More Antwerpen

627.831

GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven

529.851

HUB-EHSAL

967.376

Totaal

14.335.000

Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013)

Publiekrechtelijke hogescholen

Erasmushogeschool Brussel

1.115.855

Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen

2.708.251

Hogeschool Gent

3.863.621

Hogeschool West-Vlaanderen

1.201.431

Hogeschool PXL

1.511.842

XIOS Hogeschool Limburg

646.645

Totaal

10.401.000

§ 2. In het kader van de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten wordt het bedrag van 24.736.000 euro aan investeringsmachtigingen voor het begrotingsjaar 2014 in het begrotingsjaar 2024 verminderd tot 18.799.329 euro.

Deze vermindering met 5.963.671 euro wordt gelijkmatig gespreid over de periode 2015-2024 (jaarlijkse vermindering met telkens 10%) en wordt als volgt vastgelegd :

Begrotingsjaar

Vrije gesubsidieerde hogescholen

Publiekrechtelijke hogescholen

Totaal

2015

14.031.271

10.111.062

24.142.333

2016

13.727.542

9.821.124

23.548.666

2017

13.423.813

9.531.185

22.954.998

2018

13.120.085

9.241.247

22.361.332

2019

12.816.356

8.951.309

21.767.665

2020

12.512.627

8.661.371

21.173.998

2021

12.208.898

8.371.433

20.580.331

2022

11.905.169

8.081.494

19.986.663

2023

11.601.440

7.791.556

19.392.996

2024

11.297.711

7.501.618

18.799.329

§ 3. De investeringsmachtigingen, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden onder de hogescholen als volgt verdeeld :

1° de investeringsmachtigingen van 2014 per hogeschool, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden in de periode 2015-2024 per hogeschool gelijkmatig verminderd met 10 % per jaar;

2° tegelijk wordt in combinatie met deze afbouw van de investeringsmachtigingen 2014 (situatie as is) een nieuw systeem van verdeling van investeringsmachtigingen in de hogescholen ingevoerd dat gelijkmatig aangroeit met 10 % per jaar tot een totaal van 18.799.329 euro in het begrotingsjaar 2024 (prijsniveau 2013) :

Begrotingsjaar

%

Vrije gesubsidieerde hogescholen

Publiekrechtelijke hogescholen

Totaal

2015

10 %

1.403.127

1.011.106

2.414.233

2016

20 %

2.745.508

1.964.225

4.709.733

2017

30 %

4.027.144

2.859.356

6.886.500

2018

40 %

5.248.034

3.696.499

8.944.533

2019

50 %

6.408.178

4.475.655

10.883.832

2020

60 %

7.507.576

5.196.823

12.704.399

2021

70 %

8.546.229

5.860.003

14.406.231

2022

80%

9.524.135

6.456.196

15.989.331

2023

90 %

10.441.296

7.012.401

17.453.697

2024

100 %

11.297.711

7.501.618

18.799.329

De verdeling van deze middelen per hogeschool wordt vastgelegd in artikel 196/1.

§ 4. Vanaf het begrotingsjaar 2025 bedraagt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 18.799.329 euro, te verdelen als volgt :

1° voor de publiekrechtelijke hogescholen : 7.501.618 euro;

2° voor de vrij gesubsidieerde hogescholen : 11.297.711 euro.

Deze basisbedragen (prijsniveau 2013) worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies.

§ 5. De basisbedragen (prijsniveau 2013), zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4, worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies.

§ 6. Bij eventuele fusies van hogescholen worden de bedragen aan investeringsmachtigingen zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4 van de fuserende hogescholen samengevoegd en toegekend aan de nieuwe fusiehogeschool.]

Decr. van 20-12-2013

[Art. 196/1.

De verdeling en de toewijzing per hogeschool van de investeringsmachtigingen, vermeld in artikel 196, § 3 en § 4, gebeurt binnen de respectievelijke enveloppes van de vrije gesubsidieerde hogescholen en de publiekrechtelijke hogescholen op basis van volgende criteria :

1° voor alle professionele bacheloropleidingen (exclusief het hoger kunstonderwijs) : het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding of een bachelor-na-bacheloropleiding;

2° voor het hoger kunstonderwijs : het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een academisch gerichte bacheloropleiding, een initiële masteropleiding, een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding.

Deze opgenomen studiepunten worden per studiegebied of cluster van studiegebieden gewogen met de overeenkomstige puntengewichten :

Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1

Sociaal-agogisch werk

1

Gezondheidszorg

1

Gezondheidszorg - Onderwijs

1

Gezondheidszorg - Onderwijs - Sociaal-agogisch werk

1

Onderwijs

1

Industriële wetenschappen en technologie

2,5

Nautische wetenschappen

2,5

Architectuur

2,5

Architectuur - Industriële wetenschappen en technologie

2,5

Biotechniek

2,5

Audiovisuele en beeldende kunst

2,5

Muziek en podiumkunsten

2,5

Toegepaste taalkunde

2,5

Productontwikkeling

2,5

Het aantal gewogen opgenomen studiepunten per hogeschool is gelijk aan de som van de producten van het aantal opgenomen studiepunten in ieder studiegebied of cluster van studiegebieden enerzijds en het overeenkomstige bepaalde puntengewicht.

Voor de vaststelling van het gewogen aantal opgenomen studiepunten voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.]

Decr. van 20-12-2013

Art. 197.

[Deze investeringsmiddelen dragen uitsluitend bij tot de dekking van de uitgaven voor de aankoop van gebouwen, voor de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw of verbouwing, voor de voorafgaande afbraakwerken, voor de omgevingswerken, voor de eerste uitrusting, voor de aankoop van gronden, voor de aankoop van didactische en wetenschappelijke apparatuur, voor de onroerende investeringen met betrekking tot de sociale voorzieningen, tot dekking van de kapitaal- en intrestlasten voortspruitend uit leningen ten behoeve van de investeringsuitgaven, tot dekking van de investeringsuitgaven bij publieke private samenwerkingsovereenkomsten en tot dekking van de investeringsuitgaven bij promotieovereenkomsten voor aanneming van werken.]

Decr. van 22-6-2007

Art. 198.

[§ 1.] Om voor de financiering van de investeringen in aanmerking te komen moet de hogeschool voldoen aan de volgende voorwaarden :

- minstens 2.000 financierbare studenten tellen, indien het nieuwbouw, vernieuwbouw of aankoop van gebouwen betreft;

- eigenaar zijn van het onroerend goed, ofwel een zakelijk recht bezitten op het onroerend goed dat haar het genot waarborgt voor ten minste een periode van dertig jaar. Deze voorwaarde geldt niet bij de aankoop van een gebouw, van grond of van zware didactische en wetenschappelijke apparatuur.

[§ 2. In de schoot van de associatie wordt een advies gegeven over de meerjarenplanning en over de besteding van de investeringsmiddelen. Dit advies is gebaseerd op het in artikel 101, § 2, 8°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde meerjarenplan voor de onderlinge afstemming van investeringen, infrastructuur, bibliotheek- en documentatievoorzieningen.

§ 3. Voor de hogescholen die geen deel uitmaken van een associatie wordt de in § 1 vermelde norm verhoogd tot 4 000 financierbare studenten.]

Decr. van 4-4-2003

Art. 199.

[...]

Decr. van 22-6-2007

Art. 200.

Bij verkoop of wijziging van het doel van het geheel of een deel van het gebouw dat werd aangekocht, gebouwd, gemoderniseerd, uitgebreid of geschikt gemaakt met behulp van de in artikel 196 bedoelde middelen, dient het totale bedrag van de tegemoetkoming terugbetaald te worden. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer sinds de eerste januari van het jaar waarin de belofte van tegemoetkoming werd gedaan dertig jaar zijn verlopen; of wanneer bij verkoop de opbrengst ten belope van het bedrag van de toegekende subsidie binnen een periode van twee jaar en met behoud van bestemming opnieuw wordt geïnvesteerd voor de in artikel 197 bedoelde aangelegenheden.

[Een terugbetaling van de tegemoetkoming is evenmin van toepassing als het geheel of een deel van het gebouw dat werd aangekocht, gebouwd, gemoderniseerd, uitgebreid of geschikt gemaakt met behulp van de middelen, vermeld in artikel 196, aan een universiteit wordt overgedragen of ter beschikking gesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 24, § 6, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen in het kader van de overdracht van bevoegdheid, vermeld in artikel 23, § 4, van voormeld decreet, en als aldus het doel van het desbetreffende gebouw of deel van het gebouw behouden blijft.

In voorkomend geval is de universiteit evenmin een vergoeding verschuldigd voor de investeringen, vermeld in artikel 197, die de hogeschool met de middelen, vermeld in artikel 196, gedaan heeft.]

Decr. van 22-6-2007

Afdeling 2. - Investeringsdiensten

Onderafdeling 1. - De Vlaamse autonome hogescholen

Art. 201 t.e.m. 203.

[...]

Decr. van 7-5-2004

Art. 204.

[§ 1. Naast de werkingsuitkeringen ontvangen de Vlaamse autonome hogescholen vanaf het begrotingsjaar 2011 een bedrag van 868.000 euro voor het eigenaarsonderhoud.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt dit bedrag geïndexeerd volgens de gezondheidsindex.

§ 3. Indien een beroep wordt gedaan op de waarborg van de Vlaamse Gemeenschap kan deze zich laten terugbetalen met behulp van de volgende verrichtingen, in de volgorde waarin zij zijn aangegeven :

a) afhouding op de werkingsuitkering verschuldigd aan de hogeschool die in het gebouw is gehuisvest;

b) afhouding op de dotatie toegekend aan andere onderwijsinstellingen die door dezelfde inrichtende macht zijn georganiseerd;

c) invordering door het bestuur van Registratie en Domeinen van het Ministerie van Financiën op het patrimonium van de inrichtende macht.]

Decr. van 23-12-2011

Art. 205.

[ [[Een commissaris]] van de Vlaamse regering bij de hogescholen oefent toezicht uit op de IVAH overeenkomstig afdeling 2, hoofdstuk V van titel IV van dit decreet.]

Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr. van 8-5-2009

Onderafdeling 2. - Gesubsidieerde hogescholen

Art. 206.

[...]

Decr. van 7-5-2004

HOOFDSTUK III. - Financiering en beheer van de sociale voorzieningen

[...]

Decr. van 29-6-2012

[HOOFDSTUK IIIbis. - Vermogensrechten op vindingen aan hogescholen

Art. 215bis.

§ 1. De vermogensrechten op vindingen die, in het kader van hun onderzoekstaken, gedaan worden door bezoldigde personeelsleden, komen uitsluitend toe aan de hogeschool. In dezelfde lijn verkrijgt de hogeschool eveneens de vermogensrechten op vindingen gedaan door vrijwillige onderzoekers die aan de hogeschool onderzoek verrichten voor zover deze overdracht van rechten in een schriftelijke overeenkomst met deze personen wordt bevestigd.

Onder vindingen wordt verstaan potentieel octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken die, met het oog op een industriële of landbouwkundige toepassing voor commerciële doeleinden aanwendbaar zijn.

Onder bezoldigd personeelslid wordt verstaan :

a) een lid van het onderwijzend personeel,

b) een bursaal werkzaam binnen de hogeschool of een door de hogeschool bezoldigde wetenschappelijke medewerker of

c) een beleidsondersteunend of technisch personeelslid van de hogeschool.

In de gevallen bedoeld onder b) en c) wordt geen rekening gehouden met aanwezigheid of afwezigheid van enige supervisie op het onderzoek, de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging.

Onder vrijwillige onderzoeker wordt verstaan een persoon die van de hogeschool geen vergoeding ontvangt, dan wel een vergoeding die overeenkomstig de wetgeving op de sociale zekerheid geen aanleiding geeft tot enige bijdrageplicht.

§ 2. De onderzoeker heeft de plicht om zijn vinding voor elke andere vorm van bekendmaking aan te melden aan de binnen de hogeschool bevoegde dienst.

Met het oog op de bescherming van haar rechten kan de hogeschool op een redelijke wijze en gedurende een termijn van maximum 12 maanden, de vrijheid van openbaarmaking van de onderzoeker beperken.

§ 3. De hogeschool heeft het uitsluitend recht tot exploitatie van de vinding. Bij die exploitatie ziet de hogeschool er op toe dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot gebruik van de onderliggende onderzoeksresultaten voor doeleinden van onderwijs en onderzoek. Bij de exploitatie neemt zij tevens de mogelijke aantrekking van activiteiten naar de hogeschool of haar regio in overweging.

De onderzoeker heeft het recht om geïnformeerd te worden over de stappen die de hogeschool onderneemt met betrekking tot de juridische bescherming en exploitatie van zijn vinding.

De onderzoeker heeft het recht op een bij een intern reglement vastgesteld of overeengekomen billijk aandeel in de geldelijke opbrengsten die de hogeschool verwerft uit de exploitatie van de vinding.

§ 4. De hogeschool kan haar rechten op vindingen op een algemene of individuele basis overdragen aan de onderzoeker doch zij behoudt steeds een onvervreemdbaar, niet-exclusief en kosteloos recht tot gebruik ervan voor onderwijskundige of wetenschappelijke doeleinden. De hogeschool kan eveneens een aandeel bedingen in de opbrengsten die de onderzoeker uit de exploitatie van die rechten verwerft.

Onverminderd het bepaalde in § 5, beschikt de onderzoeker over de mogelijkheid om de rechten op zijn vinding op te eisen indien de hogeschool, zonder geldige reden, nalaat de vinding binnen een redelijke termijn en uiterlijk binnen de drie jaar na de datum van aanmelding bedoeld in § 2 te exploiteren.

§ 5. Indien voor het verwerven van een bescherming van de vinding, formaliteiten moeten vervuld worden of termijnen moeten nageleefd worden en de hogeschool nalaat daartoe de nodige stappen te zetten binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de aanmelding, komen, behoudens andersluidende afspraken tussen de onderzoeker en de hogeschool, de rechten op de vinding, met inbegrip van de exploitatierechten, toe aan de onderzoeker, onverminderd het in § 4 omschreven wetenschappelijk gebruiks- en vergoedingsrecht van de hogeschool.

Indien de hogeschool tijdig de vereiste formaliteiten vervult, streeft zij nadien een geografische bescherming en exploitatie van de vinding na. In voorkomend geval, deelt zij uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van het Unionistisch recht van voorrang (Verdrag van Parijs) schriftelijk aan de onderzoeker mee voor welke landen bescherming wordt gevraagd. In de overblijvende landen verkrijgt de onderzoeker onmiddellijk het recht om zelf bescherming aan te vragen alsook om, overeenkomstig de gemaakte afspraken tussen de hogeschool en de onderzoeker, de vinding te exploiteren.

§ 6. Het hogeschoolbestuur stelt een intern reglement vast waarin de concrete modaliteiten voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel nader worden uitgewerkt. Het hogeschoolbestuur houdt hierbij rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese regelgeving vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de eigendom en exploitatie van intellectuele eigendomsrechten.

§ 7. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de hogeschool onderzoeksovereenkomsten en dienstverleningscontracten met derden sluit overeenkomstig het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en hogescholen met andere rechtspersonen.

§ 8. De in dit artikel omschreven rechten en plichten van de hogeschool kunnen op algemene of individuele basis worden toegekend aan :

1° op grond van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie :

a) de associatie, of

b) de universiteit binnen de associatie,

c) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid onder het gezag van de associatie of de universiteit, of

d) een dienst met rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de associatie of de universiteit.

2° op grond van een beslissing van het hogeschoolbestuur :

a) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid onder het gezag van de hogeschool, of

b) een dienst met rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de hogeschool.]

Decr. van 19-3-2004

HOOFDSTUK IV. - Beheer van de hogeschool

Afdeling 1. - Beheer van de goederen

Art. 216.

De hogeschool sluit haar overeenkomsten voor aanneming van werk, leveringen en diensten af volgens de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de overheidsopdrachten met dien verstande dat het hogeschoolbestuur :

- de bevoegdheden uitoefent die in de reglementering van het Rijk aan de minister zijn toegekend;

- het in dezelfde reglementering bepaalde advies niet hoeft in te winnen vooraleer een overeenkomst ingevolge offerteaanvragen of onderhands af te sluiten;

- [...]²

- [...]¹

Het vaststellen van de wijze van gunnen, het gunnen en uitvoeren van opdrachten van aanneming van werk, leveringen en diensten, gebeurt door het hogeschoolbestuur.

[ ]¹ Arr. nr. 6/96, 18-1-1996; [ ]² Decr. van 19-3-2004

[Art. 216ter.

Onverminderd de voorwaarden opgelegd door dit decreet, kunnen de hogescholen in functie van hun zending beschikken over alle roerende en onroerende goederen, die zij in eigendom of anderszins bezitten, alsook over de opbrengsten ervan.

[[De hogescholen zijn ertoe gemachtigd schenkingen onder levenden of bij testament te aanvaarden. Een schenking kan maar aanvaard worden na een uitdrukkelijke machtiging hiertoe door het hogeschoolbestuur. Wanneer het gaat om een aanvaarding van een schenking van onroerende goederen, of van roerende goederen die de waarde van 1 miljoen euro overschrijden of die met lasten zijn bezwaard, brengt het hogeschoolbestuur de Vlaamse Regering hiervan op de hoogte.]] ]

Decr. 20-4-2001; [[ ]] Decr. van 8-5-2009

Art. 217.

[...]

Decr. van 20-4-2001

Afdeling 2. - Activiteiten van de hogeschool

Onderafdeling 1. - Inkomsten uit onderwijsverstrekking

Art. 218.

Het hogeschoolbestuur kan voorwerpen en diensten geproduceerd in het kader van de onderwijsverstrekking vervreemden of verhuren onder door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden.

Onderafdeling 2. - Oneerlijke concurrentie en publiciteit

Art. 219.

[...]

Decr. van 18-5-1999

Art. 220.

[De universiteiten en de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap stellen uiterlijk op 1 oktober 2000 gezamenlijk een deontologische code op betreffende het voeren van publiciteit. Zij richten uiterlijk op dezelfde datum gezamenlijk een geschillencommissie op. Zij bepalen bij gezamenlijk reglement de samenstelling en de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat en de duur van het mandaat van de leden. De Vlaamse regering bekrachtigt de deontologische code en het reglement inzake de geschillencommissie.]

Decr. van 18-5-1999

Art. 221.

[Bij ontstentenis van een deontologische code en een geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 220 op de vastgestelde datum, stelt de Vlaamse regering een deontologische code op en richt zij een geschillencommissie op. De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat en de duur van het mandaat van de leden.]

Decr. van 18-5-1999

Art. 222.

[De geschillencommissie opgericht overeenkomstig artikel 220 of 221 behandelt op vraag van een hogeschool, een universiteit of de Vlaamse regering de inbreuken op de deontologische code en brengt desgevallend aanmaningen uit ten overstaan van de betrokken hogeschool of universiteit.

Ingeval een hogeschool of universiteit geen gevolg geeft aan de aanmaningen van de geschillencommissie, kan de Vlaamse regering, na de geschillencommissie en de hogeschool of universiteit gehoord te hebben, bepalen ten hoogste 5% van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 229, in te houden.]

Decr. van 18-5-1999

Afdeling 3. - Begroting

Art. 223.

Ieder jaar voor 1 oktober deelt de Vlaamse regering aan elke hogeschool de geraamde werkingsuitkering voor het volgende begrotingsjaar mee met inbegrip van de berekeningswijze.

[Vóór 1 juli bezorgt de Vlaamse Regering aan elke hogeschool een raming van de werkingsmiddelen en de sociale toelage nodig voor het opmaken van de begroting, vermeld in artikel 224.]

Decr. van 19-7-2013

Art. 224.

[Het hogeschoolbestuur bezorgt vóór 15 september aan de Vlaamse Regering een begroting opgemaakt volgens het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, in navolging van de verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap.]

Het hogeschoolbestuur stelt voor 1 november een begroting op voor het volgende begrotingsjaar en legt deze binnen veertien dagen ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

Decr. van 19-7-2013

Art. 225.

[Samen met de begroting dient het hogeschoolbestuur een meerjarenbegroting in voor de komende vijf begrotingsjaren. Die meerjarenbegroting houdt rekening met het beleid van de hogeschool ten minste op de volgende gebieden :

1° algemeen financieel beleid;

2° personeelsbestand en personeelsbeleid;

3° onderwijsaanbod;

4° praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, onderzoek in de kunsten, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en transfer van kennis;

5° investeringen;

6° kwaliteitszorg.]

Decr. van 19-7-2013

Art. 226.

[De begroting bestaat uit vier deelbegrotingen :

1° een begrote resultatenrekening, inhoudende een raming van alle opbrengsten en kosten van de hogeschool en derhalve het resultaat van de begrotingsperiode [[met een afzonderlijke afdeling voor studentenvoorzieningen]]²;

2° een begroting van de geplande investeringen en de geplande financieringswijzen van deze investeringen voor de begrotingsperiode [[met een afzonderlijke afdeling voor studentenvoorzieningen]]²;

3° een liquiditeitenbegroting, inhoudende een raming van alle inkomsten en uitgaven van de hogeschool en derhalve van de wijziging van het liquiditeitensaldo voor de begrotingsperiode;

4° een geprojecteerde balans, bestaande uit een raming van alle activa en passiva, na de resultatenverwerking van de periode, op de einddatum van de begrotingsperiode.

De deelbegrotingen moeten een sluitend geheel vormen.

De Vlaamse regering kan de bijkomende regels voor de vormgeving van de begroting [[en meerjarenbegroting]]¹ bepalen. Deze regels slaan op onder meer de omschrijving van de diverse afdelingen en rubrieken van de deelbegrotingen en de procedure tot wijziging van de begroting.]

Decr. 19-4-1995; [[ ]]¹ Decr. 8-7-1996; [[ ]]² Decr. van 29-6-2012

Art. 227.

Wanneer de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het desbetreffende begrotingsjaar is goedgekeurd, legt de Vlaamse regering de werkingsuitkering definitief vast en deelt ze onmiddellijk mee aan de hogeschool.

Wanneer de definitieve werkingsuitkering afwijkt van de geraamde, legt het hogeschoolbestuur binnen veertien dagen een aangepaste begroting ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering.

Art. 228.

Indien de Vlaamse regering oordeelt dat de begroting strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde of dat zij het financiële evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, deelt zij binnen twee maanden haar bezwaren aan de hogeschool mee. [Als gevolg hiervan wordt de uitbetaling van de werkingsuitkering van het betreffende begrotingsjaar bedoeld in artikel 229, opgeschort tot op het ogenblik dat de Vlaamse regering de begroting goedkeurt.]

Zij verzoekt daarbij het hogeschoolbestuur de nodige wijzigingen aan te brengen en de begroting binnen twee maanden opnieuw voor te leggen.

Indien zij nog bezwaren heeft tegen de gewijzigde begroting, deelt zij dit binnen drie maanden aan het hogeschoolbestuur mee op dezelfde wijze als voorgeschreven in het vorig lid. [...]

Wanneer de in het eerste en derde lid bepaalde termijnen verstreken zijn, wordt de begroting geacht te zijn goedgekeurd. Wanneer de in het tweede lid bepaalde termijn verstreken is, kan de Vlaamse regering de betaling van de uitkeringen geheel of gedeeltelijk staken.

Decr. van 14-7-1998

Art. 229.

[De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap stelt in het eerste, tweede en derde kwartaal werkingsuitkeringen ter beschikking aan de hogeschool. Het bedrag is als volgt berekend :

0,95 x 4/12 (W-L) in het eerste kwartaal

0,95 x 3/12 (W-L) in het tweede kwartaal

0,95 x 4/12 (W-L) in het derde kwartaal

waarbij :

- W gelijk is aan de jaarlijkse werkingsuitkering;

- L gelijk is aan de door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap geraamde salariskosten aangerekend tijdens het begrotingsjaar.

Uiterlijk op 31 januari van het volgend begrotingsjaar ontvangt de hogeschool het saldo van de jaarlijkse werkingsuitkering.]

Decr. van 21-12-2012

Afdeling 4. - Vaststelling van de personeelsformatie

Art. 230.

[Het hogeschoolbestuur bepaalt samen met de begroting de formatie per ambt van het onderwijzend personeel en per graad van het administratief en technisch personeel dat ten laste van de werkingsuitkering wordt bezoldigd voor het volgende begrotingsjaar. De hogeschool stelt een afzonderlijke formatie op voor de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts en voor de andere personeelsleden. Het deelt deze personeelsformaties binnen veertien dagen mee aan de Vlaamse Regering. De ambten op de personeelsformatie worden uitgedrukt in eenheden die overeenstemmen met voltijdse betrekkingen. De Vlaamse Regering kan hieromtrent nadere regels opstellen.]

De gastprofessoren en andere contractuele personeelsleden zijn niet opgenomen in de personeelsformatie. De hogeschool bezoldigt hen ten laste van de werkingsuitkering of ten laste van het patrimonium.

Decr. van 13-7-2012

Art. 231.

§ 1. [Bij het vaststellen van de jaarlijkse personeelsformaties neemt het hogeschoolbestuur met betrekking tot het onderwijzend personeel, uitgedrukt in voltijdse eenheden, de volgende regels in acht :

1°[[...]]

2°[[...]]

3° voor de personeelsformaties die betrekking hebben op de personeelsleden verbonden aan de professionele opleidingen [[, op de personeelsleden van de Hogere Zeevaartschool]] en op de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts : het aantal vastbenoemde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, bedraagt ten hoogste 72 % van het aantal leden van het onderwijzend personeel uitgedrukt in voltijdse eenheden. Hierbij wordt de bevordering of ambtswijziging van een reeds in de hogeschool benoemd personeelslid niet beschouwd als een nieuwe benoeming. [[De toepassing van de bepalingen van punt 3° wordt voor een periode van vijf jaar met ingang van het begrotingsjaar 2014 opgeschort.]]

Een benoeming of aanstelling in een ambt van het onderwijzend personeel is slechts mogelijk met inachtneming van bovenvermelde aantallen.]²

[§ 2. In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de normen vermeld in § 1.]¹

[ ]¹ Decr. 4-7-2008; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

[Art. 231bis.

In afwijking van de bepalingen van artikel 231 kunnen de personeelsleden die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen, op hun verzoek worden benoemd in de vacante betrekking. Deze bepaling geldt ten aanzien van de personeelsleden die op 1 januari 1995 in de hogeschool in dienst waren en ingevolge de uitoefening van een betrekking in vast verband in een instelling voor secundair onderwijs rechten kunnen laten gelden op een pensioen ten laste van de schatkist.]

[[In afwijking van de bepalingen van artikel [[[122, § 2 en]]] 231 kan het hogeschoolbestuur een personeelslid benoemen dat de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft en een aanstelling in een vacant ambt heeft. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden waaronder deze benoeming mogelijk is.]] ]

Decr. 8-7-1996; [[ ]] Decr. 1-7-2011; [[[ ]]] Decr. van 21-12-2012

[Art. 231ter.

In afwijking van de artikelen 122, § 2 en 231 kunnen voor de personeelsleden die gebruik maken van het overgangsstelsel inzake voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, tijdelijke personeelsleden zoals bedoeld in artikel 318, 2° benoemd worden voor het volume waarvoor er een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het overgangsstelsel wordt toegekend. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.]

Decr. van 15-7-1997

[Art. 231quater.

[[§ 1.]] In afwijking van de bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231 kan het hogeschoolbestuur personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2° , [[...]] op hun verzoek benoemen. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

Deze benoeming is mogelijk in het ambt waarvoor zij overgangsmaatregelen genieten en voor het volume van de opdracht waarop zij krachtens artikel 326 aanspraak kunnen maken.

[[§ 2. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231, kan het hogeschoolbestuur personeelsleden zoals bedoeld in artikel 318, 2°, die op 1 januari 1996 met toepassing van artikel 317 werden geconcordeerd naar een ambt waarvoor zij niet in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs, op hun verzoek benoemen in een ambt waarvoor zij wel het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten.

Deze benoeming is mogelijk voor het volume van de opdracht waarop zij krachtens artikel 326 aanspraak kunnen maken. Door deze benoeming verliezen deze personeelsleden het genot van de in artikel 319 bedoelde overgangsmaatregelen en bekomen zij de salarisschaal verbonden aan het ambt waarin zij benoemd worden.]] ]

Decr. 14-7-1998; [[ ]] Decr. van 18-5-1999

Art. 232.

[§ 1. De geraamde bezoldigingskosten - met inbegrip van de mandaatvergoedingen en premies - van de geraamde personeelsformatie, van de contractuele personeelsleden bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering en van de plaatsvervangers kunnen maximaal 5 procent variëren in min of in plus op de norm 80 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering.

[[In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de in de eerste alinea bedoelde variatie.]]

§ 2. Als de bezoldigingskosten zoals bepaald in § 1 hoger worden geraamd dan 85 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering, dient de hogeschool samen met de begroting een financieringsplan in, dat aangeeft op welke wijze en binnen welke termijn zij met de beschikbare reserves de financiële herstructurering zal realiseren. De hogeschool kan niemand benoemen of aanstellen ten laste van de werkingsuitkering voordat de Vlaamse regering dit financieringsplan heeft goedgekeurd.

§ 3. Als de bezoldigingskosten zoals bepaald in § 1 lager worden geraamd dan 75 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering, stelt de hogeschool samen met de begroting een personeelsstructuurplan op om het minimumniveau van 75 procent te bereiken. Dit personeelsstructuurplan behoeft de goedkeuring van het hogeschoolonderhandelingscomité.

§ 4. De Vlaamse regering legt de wijze vast voor het berekenen van de procentnormen zoals bepaald in de voorgaande paragrafen.]

Decr. 20-4-2001; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

[Art. 232bis.

De afwijking tussen de begrote en de gerealiseerde personeelsformatie, uitgedrukt in geld, bedraagt ten hoogste 2,5 %.

Als de in het eerste lid vermelde afwijking groter is dan 2,5 % voegt het hogeschoolbestuur hiervoor een verantwoording toe bij de jaarrekening. De verantwoording wordt door de regeringscommissaris beoordeeld bij de analyse van de jaarrekening.

Als de regeringscommissaris oordeelt dat er geen redelijke verantwoording is voor de overschrijding van de in het eerste lid vermelde afwijking, dient de commissaris hiertegen een met redenen omkleed bezwaar in bij de Vlaamse Regering.

Indien de Vlaamse Regering dit bezwaar bijtreedt, kan zij als sanctie een deel van de toekomstige werkingsuitkering van de hogeschool inhouden.

Als de Vlaamse Regering van plan is een deel van de werkingsuitkeringen in te houden, deelt zij dit mee aan het hogeschoolbestuur. Het hogeschoolbestuur heeft dertig dagen om zijn bezwaren tegen dit voornemen aan de Vlaamse Regering mee te delen. De Vlaamse Regering neemt na het verstrijken van de termijn van dertig dagen binnen dertig dagen een beslissing en deelt deze binnen zeven dagen aan het hogeschoolbestuur mee.

Het maximale bedrag dat de Vlaamse Regering kan inhouden, wordt berekend door het bedrag van de werkingsuitkeringen, zoals vastgesteld in de jaarrekening, te vermenigvuldigen met het verschil tussen het vastgestelde afwijkingspercentage en het getolereerde afwijkingspercentage, zoals bedoeld in het eerste lid.

De inhouding van de werkingsuitkering kan er niet toe leiden dat het aandeel in de enveloppe voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.]

Decr. van 22-6-2007

Afdeling 5. - Boekhouding

Art. 233.

[De hogescholen voeren betreffende alle voorzieningen van de instelling een algemene boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische boekhouding. De boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De Vlaamse regering legt een boekhoudkundig schema vast. De boekhouding wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor. De bedrijfsrevisor kan rechtstreeks briefwisseling voeren met de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogeschool over de boekhouding en rekeningen van de hogeschool. Hij brengt het hogeschoolbestuur hiervan op de hoogte.]

Decr. van 19-3-2004

Afdeling 6. - Jaarrekening en jaarverslag

Art. 234.

§ 1 en 2. [...]

Decr. van 14-3-2008

[§ 3. Indien het hogeschoolbestuur nalaat de jaarrekening en/of het jaarverslag tijdig in te dienen, dan kan de Vlaamse regering bepalen ten hoogste 5% van het bedrag van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 229, in te houden.

De inhouding van de werkingsuitkeringen [[gebeurt naar rato van het aantal kalenderdagen]] van de nalatigheid. De inhouding wordt verrekend vanaf de betaling van de eerstvolgende schijf, volgend op de overschrijding van de indieningsdatum van de jaarrekening en/of het jaarverslag. De ingehouden bedragen worden op het einde van het begrotingsjaar samen met de uitbetaling van het saldo verdeeld over [[de andere]] hogescholen a rato van hun relatief aandeel in de enveloppe. [[Deze maatregel kan er niet toe leiden dat het aandeel in de enveloppe voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.]] ]

Decr.18-5-1999; [[ ]] Decr. van 20-4-2001

[§ 4. Als de Vlaamse regering voornemens is om een bedrag van de werkingsuitkeringen in te houden, zoals bepaald in § 3, deelt zij dit mee aan het hogeschoolbestuur, en verzoekt zij het hogeschoolbestuur om een verantwoording. Het hogeschoolbestuur antwoordt binnen dertig dagen.

Na het verstrijken van de termijn van dertig dagen neemt de Vlaamse regering binnen dertig dagen een gemotiveerde beslissing en deelt hem binnen een termijn van zeven werkdagen aan het hogeschoolbestuur mee.]

Decr. van 20-4-2001

Art. 235 en 236.

[...]

Decr. van 14-3-2008

Art. 237.

Als een hogeschool uitgaven heeft gedaan die in strijd zijn met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, kan de Vlaamse regering de daarmee gemoeide bedragen in mindering brengen op de toekomstige werkingsuitkering. Zij deelt deze beslissing binnen drie jaar na ontvangst van de jaarrekening mee aan het hogeschoolbestuur.

Art. 238.

Als het hogeschoolbestuur ten onrechte een student als financierbaar heeft beschouwd, of aan een financierbare student een onjuist puntengewicht heeft toegekend, wijzigt de Vlaamse regering het aantal onderwijsbelastingseenheden naar evenredigheid. Zij brengt de bedragen die daarop betrekking hebben in mindering op de toekomstige werkingsuitkering.

Art. 239.

[Als het hogeschoolbestuur of de bevoegde overheid de salarissen van het onderwijzend personeel of van het administratief en technisch personeel verkeerd heeft vastgesteld, moet het de terugbetaling vragen binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar van betaling in de vorm zoals bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. Als de terugbetaling niet gevraagd wordt binnen de gestelde termijn, zijn de ten onrechte uitbetaalde bedragen definitief vervallen.

Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is bepaald.]

Decr. van 4-7-2008

HOOFDSTUK V. - Beheerscontrole

Afdeling 1. - Definitie van de controle

Art. 240.

De controle van de Vlaamse regering ten aanzien van het beheer van de hogescholen omvat :

- de controle van de wettelijkheid en regelmatigheid van alle ontvangsten en uitgaven, waarbij de conformiteit met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde enerzijds, en het financiële evenwicht van de hogeschool anderzijds wordt onderzocht;

- het onderzoek van de rekeningen en de financiële staten : de rekeningen moeten een juist beeld geven van de gedane verrichtingen en van de financiële toestand, en zij moeten in overeenstemming zijn [...] met de algemeen aanvaarde boekhoudprincipes.

Decr. van 8-7-1996

Art. 241.

De Vlaamse regering vertrouwt deze controletaken toe aan commissarissen bij de hogescholen.

Afdeling 2. - De commissarissen van de Vlaamse regering

Art. 242.

[§ 1. De Vlaamse Regering benoemt een commissaris van de Vlaamse Regering bij iedere hogeschool. Eenzelfde commissaris kan bij meerdere hogescholen worden aangesteld.

De commissarissen van de Vlaamse Regering worden benoemd onder de houders van een masterdiploma of een bij of krachtens de wet of het decreet of internationaal verdrag gelijkgesteld diploma, die ten minste vijf jaar nuttige ervaring hebben.

Het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen is onverenigbaar met elk ambt of bestuursmandaat in een universiteit, hogeschool, associatie, hogere instituut voor schone kunsten, instelling voor excellente kunstopleidingen, instelling voor postinitieel onderwijs of vzw voor het beheer van de sociale voorzieningen binnen de Vlaamse Gemeenschap.

§ 2. De commissarissen van de Vlaamse Regering ontvangen de bezoldiging die op een gewoon hoogleraar aan een Vlaamse universiteit van toepassing is. Hun dienstjaren als commissaris worden gelijkgesteld met academische dienstjaren.

De rechtspositieregeling van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid is op hen van toepassing. De Vlaamse Regering is gemachtigd met betrekking tot de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen aanvullende of afwijkende rechtspositieregels vast te stellen.

§ 3. De commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen mogen geen andere beroepsactiviteiten of andere bezoldigde activiteiten uitoefenen dan met toestemming van de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs.

§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de ambtsgebieden van de commissarissen.]

Decr. van 8-5-2009

Art. 243.

[§ 1. De titularissen die op 31 december 2008 benoemd waren hetzij in het ambt van commissaris-coördinator van de Vlaamse Regering bij de hogescholen hetzij in het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen, worden met ingang van 1 januari 2009 geacht benoemd te zijn in het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen zoals bedoeld in artikel 242 van dit decreet.

§ 2. De titularis die op 31 december 2008 benoemd was als commissaris-coördinator behoudt de salarisschaal die hij op dat ogenblik genoot evenals zijn titel en het statuut dat op dat ogenblik op hem van toepassing was, met inbegrip van de aanrekening van zijn dienstjaren als academische dienstjaren.

§ 3. De commissaris-coördinator en de commissarissen van de Vlaamse Regering die op 31 december 2008 belast waren met het toezicht op één of meer instellingen behouden vanaf 1 januari 2009 het ambtsgebied dat hen toegewezen was.]

Decr. van 8-5-2009

Art. 244.

[...]

Decr. van 14-3-2008

Art. 245.

§ 1. De commissarissen [...]² zien erop toe dat het hogeschoolbestuur geen enkele beslissing neemt, die strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, of die het financiële evenwicht van de instelling in gevaar brengt.

[...]²

§ 2. [Het college van commissarissen beschikt over alle bevoegdheden noodzakelijk voor de uitoefening van zijn opdracht.

Teneinde deze opdracht te kunnen uitoefenen, kan het college een beroep doen op personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse openbare instellingen of van het onderwijs.

De Vlaamse regering stelt het personeelseffectief vast van de diensten van het college van commissarissen, de wijze en de functie waarop de in het [[tweede lid]]² vermelde personeelsleden kunnen worden aangeduid, alsmede de jaarlijkse toelage die aan de betrokken personeelsleden omwille van de specificiteit van hun opdracht kan worden uitbetaald. Deze toelagen worden gelijkgesteld met de jaarlijkse toelagen van attaché, respectievelijk uitvoerend personeelslid tot een maximumbedrag van 137.270 frank, respectievelijk 96.089 frank. Deze toelagen worden maandelijks na vervallen termijn uitbetaald en gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van het stelsel tot koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen; daartoe worden ze gekoppeld aan het indexcijfer 138.01. [[Deze toelage wordt niet toegekend aan nieuwe personeelsleden die na 1 september 2013 belast worden met een opdracht bij de diensten van het college van commissarissen.]]²

De personeelsleden van de Vlaamse openbare instellingen en van het onderwijs worden in deze hoedanigheid belast met een opdracht. Deze opdracht wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit, overeenkomstig de statutaire bepalingen op hen van toepassing. Deze personeelsleden worden door de Vlaamse minister van Onderwijs aangesteld. Tijdens de duur van de opdracht wordt aan het betrokken personeelslid bij zijn instelling van herkomst vrijstelling van dienst verleend.

[[...]]¹ ]¹

[ ]¹ Decr. 21-12-1994; [ ]² Decr. 8-5-2009; [[ ]]¹ Decr. 8-5-2009; [[ ]]² Decr. van 19-7-2013

Art. 246.

De commissarissen [...] van de Vlaamse regering kunnen met raadgevende stem alle vergaderingen bijwonen van het hogeschoolbestuur, waarop punten worden behandeld waarvoor zij bevoegd zijn.

Decr. van 8-5-2009

Art. 247.

§ 1. Behoudens de gevallen van dringende noodzakelijkheid die zij aanvaarden, krijgen de commissarissen [...] van de Vlaamse regering vijf vrije dagen voor de vergadering de volledige agenda van de vergadering, alsmede alle stukken toegestuurd.

§ 2. Zij hebben te allen tijde het recht om door het hogeschoolbestuur te worden gehoord over alle punten die tot hun bevoegdheid behoren. Zij hebben inzagerecht in de dossiers die voor deze punten voorgelegd worden aan de beraadslaging en beslissing van het hogeschoolbestuur. Zij krijgen binnen vijf dagen een afschrift van alle beslissingen van het hogeschoolbestuur over de punten waarvoor ze bevoegd zijn.

§ 3. Zij geven aan het hogeschoolbestuur alle opmerkingen die zij noodzakelijk achten in het kader van hun opdracht.

Decr. van 8-5-2009

Art. 248.

De Vlaamse regering bepaalt de lijst van de controletaken van de commissarissen [...].

Decr. van 8-5-2009

Art. 249.

§ 1. Tegen elke beslissing van het hogeschoolbestuur, die zij strijdig achten met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde of die het financieel evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, dienen de commissarissen [...]¹ van de Vlaamse regering een met redenen omkleed beroep in bij de Vlaamse regering.

§ 2. [Zij oefenen dit beroep uit binnen zeven kalenderdagen. Deze termijn begint te lopen na de dag van ontvangst van de beslissing door de commissaris.]² Zij geven het hogeschoolbestuur binnen dezelfde termijn kennis van dit beroep dat de uitvoering van de beslissing schorst.

[ ]¹ Decr. 8-5-2009; [ ]² Decr. van 19-7-2013

Art. 250.

§ 1. Als de Vlaamse regering vaststelt dat een beslissing van het hogeschoolbestuur strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, of het financiële evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, deelt zij dat binnen dertig dagen na het door de commissarissen [...] aangetekende beroep aan het hogeschoolbestuur mee.

§ 2. In dezelfde mededeling verzoekt de Vlaamse regering het hogeschoolbestuur binnen dertig dagen hetzij een nieuwe beslissing te nemen die van onwettigheid of onregelmatigheid vrij is of het financieel evenwicht van de hogeschool niet in gevaar brengt, hetzij de betrokken beslissing in te trekken.

§ 3. De gewraakte beslissing heeft alleen uitwerking als de Vlaamse regering, binnen dertig dagen na het beroep, geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid, bedoeld in § 1.

Decr. van 8-5-2009

Art. 251.

§ 1. Als bij het verstrijken van de termijn bedoeld in [artikel 250, § 2,] het hogeschoolbestuur geen enkele nieuwe beslissing neemt, spreekt de Vlaamse regering binnen twintig dagen de vernietiging uit van de beslissing van de Vlaamse autonome hogeschool, of schorst zij binnen twintig dagen de toekenning van het geheel of een gedeelte van de uitkeringen van de gesubsidieerde hogeschool.

Decr. van 19-4-1995

§ 2. De Vlaamse regering motiveert haar maatregel en deelt hem binnen een termijn van zeven werkdagen aan het hogeschoolbestuur mee.

§ 3. Wanneer de betrokken gesubsidieerde hogeschool tegen de getroffen maatregel beroep instelt bij de rechtbank, wordt de uitvoering van de maatregel van de Vlaamse regering tot aan de definitieve uitspraak van het gerecht geschorst.

Art. 252.

[...]

Decr. van 20-4-2001

Afdeling 3. - Controle van de v.z.w.'s voor sociale voorzieningen

Art. 253.

[...]

Decr. van 21-12-2012

TITEL V. - Bestuur en medezeggenschap

HOOFDSTUK I. - De Vlaamse autonome hogeschool

Art. 254 t.e.m. 281bis.

[...]

Bijz. decr. van 13-7-2012

Art. 282.

[...]

Decr. van 19-3-2004

HOOFDSTUK II. - Algemene samenwerkingsverbanden

Art. 283.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 61, 62, 63 en 173 van dit decreet kunnen hogescholen in vrij verband samenwerken met het oog op vrijwillige netoverschrijding. Daartoe kunnen zij beslissen om, bij overeenkomst, samen te werken in een netwerk op onderwijskundig, administratief, financieel en sociaal vlak.

Teneinde dit samenwerkingsverband te realiseren, kunnen de hogescholen gelden overdragen.

Deze samenwerkingsverbanden vallen onder de controle zoals bepaald in titel IV, hoofdstuk V van dit decreet.

HOOFDSTUK III. - Het bestuur van en de medezeggenschap in de gesubsidieerde hogescholen

Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 284.

Dit hoofdstuk is enkel van toepassing op de gesubsidieerde vrije en de gesubsidieerde officiële hogescholen.

Art. 285.

Elke gesubsidieerde vrije hogeschool neemt één aparte privaatrechtelijke rechtspersoon aan. Zij bepaalt haar bestuurszetel en deelt die mee aan de Vlaamse regering.

[Art. 285bis.

Aan de personen die in de hogeschool een bestuursmandaat bekleden, kan een vergoeding worden toegekend. Het hogeschoolbestuur bepaalt het bedrag van deze vergoeding.]

Decr. van 19-4-1995

Art. 286.

Het hogeschoolbestuur bepaalt welke departementen de hogeschool omvat en wijst per departement een departementshoofd aan [...]². Het departementshoofd is belast met de dagelijkse leiding van het departement.

[...]¹

[ ]¹ Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr. van 1-7-2011

Art. 287.

Het hogeschoolbestuur kan overeenkomstig de statuten bepaalde beslissingsbevoegheden delegeren, onder meer op het niveau van de departementen.

Art. 288.

De commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen oefent in het kader van de wettelijkheidscontrole toezicht uit op de werking van de medezeggenschapsorganen en van de onderhandelingscomités. [De commissaris-coördinator stelt vóór eind 1999 een evaluatie op van de werking van de medezeggenschapsorganen en de onderhandelingscomités.]

Decr. van 18-5-1999

Afdeling 2. - De medezeggenschapsorganen

Onderafdeling 1. - De academische raad

Art. 289.

Het hogeschoolbestuur richt een academische raad op.

Het hogeschoolbestuur heeft de plicht de academische raad in te lichten over alle aangelegenheden met betrekking tot de hogeschool.

Art. 290.

De academische raad is samengesteld uit :

1° drie achtste vertegenwoordigers van het hogeschoolbestuur;

2° drie achtste vertegenwoordigers van het personeel, verkozen door en onder alle personeelsleden van de hogeschool. De kandidaten dienen op het ogenblik van hun verkiezing ten minste twee jaar een betrekking in de hogeschool te hebben bekleed;

3° twee achtste vertegenwoordigers van de studenten van de hogeschool, verkozen door en onder de studenten die voltijds zijn ingeschreven in die hogeschool.

Art. 291.

Het mandaat van de leden van de academische raad duurt vier academiejaren en is hernieuwbaar. Het mandaat van de vertegenwoordigers van de studenten duurt één academiejaar en is tweemaal hernieuwbaar.

Art. 292.

De personeelsleden die deel uitmaken van de academische raad, genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

De studenten die deel uitmaken van de academische raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.

Art. 293.

Het reglement van de academische raad wordt in consensus opgesteld door het hogeschoolbestuur en de academische raad. Zo er geen consensus wordt bereikt beslist de academische raad.

Dit reglement bepaalt ten minste :

1° het aantal vergaderingen, met een minimum van drie per jaar;

2° de wijze van bijeenroeping;

3° de wijze van mededeling van de documenten;

4° de wijze van besluitvorming en stemming;

5° de wijze waarop het hogeschoolbestuur de beslissingen die het neemt in het kader van de medezeggenschap, meedeelt aan de leden van de academische raad;

6° het secretariaat van de academische raad;

7° de procedure van verkiezing van de vertegenwoordigers van het personeel en de studenten.

Art. 294.

De rechten en bevoegdheden van de academische raad worden als volgt gedefinieerd :

1° informatierecht : het recht op informatie;

2° adviesbevoegdheid : het op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief verlenen en opstellen van een advies na bespreking in de academische raad;

3° overlegbevoegdheid : het op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn gemandateerde(n) of op eigen initiatief nemen van een besluit dat, als het bij consensus wordt genomen, door het hogeschoolbestuur wordt uitgevoerd. Indien geen consensus wordt bereikt, beslist het hogeschoolbestuur. Indien dit besluit echter consequenties inhoudt voor de arbeidsomstandigheden van het personeel, dan dient over dit besluit onderhandeld te worden in het betrokken onderhandelingscomité, vooraleer het door het hogeschoolbestuur kan worden uitgevoerd.

De academische raad kan deze rechten hebben of bevoegdheden uitoefenen door of krachtens het decreet of krachtens een beslissing van het hogeschoolbestuur.

Art. 295.

§ 1. De academische raad heeft een recht op informatie over alle aangelegenheden met betrekking tot de hogeschool.

§ 2. Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief heeft de academische raad ten minste adviesbevoegdheid, voor wat de onderwijskundige aspecten betreft, met betrekking tot :

1° verandering van de doelstelling van de hogeschool;

2° uitbreiding, inkrimping of beëindiging van de werkzaamheden van de hogeschool of een belangrijk onderdeel ervan;

3° bouwprojecten;

4° de vaststelling en de wijziging van het beleid inzake interne kwaliteitsbewaking met betrekking tot de onderwijs- en onderzoeksopdracht;

5° het onderzoeksbeleid van de hogeschool, het plan tot verwezenlijking van dit beleid en zijn jaarlijkse aanpassingen, waarin hij het beleid van de verschillende departementen coördineert;

6° de programmatie van de hogeschool.

Indien de academische raad een unaniem advies uitbrengt, kan het hogeschoolbestuur hiervan enkel gemotiveerd afwijken.

§ 3. Op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn gemandateerde(n), of op eigen initiatief heeft de academische raad ten minste overlegbevoegdheid voor wat de onderwijskundige aspecten betreft, met betrekking tot :

1° beleid met betrekking tot de besteding en de verdeling van de middelen;

2° de vaststelling van de criteria voor de aanwending van de werkingsuitkering, de vaststelling van de begroting en de personeelsformatie;

3° de algemene organisatie van de werking van de hogeschool;

4° de vaststelling en de wijziging van het huishoudelijke reglement van de hogeschool;

5° de vaststelling en de wijziging van het globale beleid inzake onderwijs- en examenregeling;

6° de concrete vaststelling en de wijziging van de onderwijs- en examenregeling;

7° de deelname aan of de beëindiging van een onderwijsexperiment;

8° de vaststelling of de wijziging van het globale nascholingsbeleid van de hogeschool;

9° de vaststelling en de wijziging van het beleid met betrekking tot de sociale voorzieningen ten behoeve van de studenten;

10° het toezicht op, de evaluatie van en de coördinatie van de opleidingsprogramma's en de studiebegeleiding;

11° de organisatie van het academiejaar met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling;

12° overdracht of fusie van de hogeschool.

§ 4. Indien er in de hogeschool geen of slechts één departement en evenmin een vergelijkbare structuur zoals bepaald in artikel 296 is, neemt de academische raad de adviserende bevoegdheid zoals vermeld in artikel 299 op.

Onderafdeling 2. - De departementale raad

Art. 296.

Indien de hogeschool meer dan één departement telt, richt het hogeschoolbestuur per departement een departementale raad op. Indien het hogeschoolbestuur bepaalde beslissingsbevoegdheden toekent in een andere deelstructuur of op een ander niveau dan het departement, richt het voor deze deelstructuur of voor dit niveau een medezeggenschapsorgaan op dat samengesteld is op analoge wijze als de departementale raad en dat dezelfde bevoegdheden uitoefent.

De departementale raad is als volgt samengesteld :

1° het departementshoofd, dat ambtshalve voorzitter is van de departementale raad;

2° [de helft vertegenwoordigers van het personeel, verkozen door en onder leden van het personeel verbonden aan het departement, met uitzondering van het departementshoofd. De kandidaten dienen op het ogenblik van de verkiezing te minste twee jaar een betrekking in de hogeschool te hebben bekleed;]

3°één vierde vertegenwoordigers van de studenten verkozen door en onder de studenten die verbonden zijn aan het departement en voltijds zijn ingeschreven in die hogeschool;

4°één vierde vertegenwoordigers uit de sociaal-economische en culturele milieus, gecoöpteerd door het departementshoofd en de vertegenwoordigers, bedoeld in 2° en 3°.

Decr. van 19-3-2004

Art. 297.

De personeelsleden die deel uitmaken van de departementale raad, genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

De studenten die deel uitmaken van de departementale raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.

Art. 298.

Het hogeschoolbestuur bepaalt het reglement van de departementale raad waarin ten minste zijn opgenomen :

1° de bevoegdheid en de werking van de departementale raad;

2° de wijze van samenstelling en het aantal leden;

3° de duur van het mandaat;

4° de materies waarvoor de departementale raad bevoegd is.

Art 299.

§ 1. De departementale raad heeft een recht op informatie over alle aangelegenheden met betrekking tot het departement.

§ 2. Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief kan de departementale raad adviezen op departementaal niveau verlenen met betrekking tot :

1° de vaststelling van de pedagogische criteria met betrekking tot de besteding van de middelen;

2° de vaststelling van de pedagogische criteria voor de taakverdeling van het personeel;

3° de samenwerkingsakkoorden met derden;

4° de algemene organisatie en de werking;

5° de programmatie van de opleiding;

6° de programmatie, de organisatie en de evaluatie van het onderzoeksbeleid;

7° de goedkeuring van onderzoeksprojecten;

8° de evaluatie van de onderzoeksactiviteiten;

9° de vormgeving van de interne kwaliteitsbewaking met betrekking tot de onderwijs- en onderzoeksopdracht;

10° de indeling van elke opleiding in opleidingsonderdelen en studiejaren;

11° de uitdrukking van de studieomvang van elke opleiding in studiepunten;

12° de onderwijs- en examenregeling;

13° de vaststelling van de criteria voor het opstellen van de opleidingsprogramma's en de pedagogische methodes;

14° de evaluatie van het onderwijs;

15° de organisatie en de evaluatie van de studiebegeleiding;

16° de organisatie van en de controle op de examens en de evaluatie van de examenregeling;

17° het beleid inzake de nascholing;

18° de oprichting van vaste of tijdelijke commissies en werkgroepen;

19° de organisatie van de onderwijsactiviteiten.

Onderafdeling 3. - De studentenraad

Art. 300.

[...]

Decr. van 19-3-2004

Afdeling 3. - De onderhandelingscomités

Art. 301.

Ieder hogeschoolbestuur richt een hogeschoolonderhandelingscomité op. Indien er in de hogeschool meer departementen zijn, wordt in ieder departement een departementaal onderhandelingscomité opgericht. Indien de beslissingsbe-voegdheid zich op een ander niveau situeert, richt het hogeschoolbestuur op dit niveau ook een onderhandelingscomité op.

Art. 302.

§ 1. [§ 1. In de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde vrije hogescholen onderhandelen het hogeschoolbestuur en de representatieve vakorganisaties over de aangelegenheden, bedoeld in en krachtens de artikelen 2, 9 en 11 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. Het arbeidsreglement in de hogescholen vormt daarenboven eveneens voorwerp van onderhandeling in het hogeschoolonderhandelingscomité. Over dezelfde aangelegenheden kan niet én in het hogeschoolonderhandelingscomitéén op een ander niveau worden onderhandeld.]

Decr. van 18-5-1999

In de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde officiële hogeschool onderhandelen het hogeschoolbestuur en de representatieve vakorganisaties over de aangelegenheden bedoeld in en krachtens de artikelen 2, 6, 9 en 11 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, met dien verstande dat over dezelfde aangelegenheden niet én in het hogeschoolonderhandelingscomitéén op een ander niveau kan worden onderhandeld.

Bovendien bezorgt het hogeschoolbestuur de onderhandelingscomités de volgende inlichtingen, verslagen en bescheiden :

1° algemene informatie met betrekking tot de werking en de organisatie van de hogeschool;

2° het organogram van de hogeschool, met de interne organisatiestructuur, de bestuursstructuur, de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

3° de statuten van de hogeschool;

4° de begroting;

5° de meerjarenbegroting;

6° in voorkomend geval het financieringsplan bedoeld in artikel 232;

7° de jaarrekening;

8° het jaarverslag;

9° een overzicht van de inkomsten van welke aard dan ook;

10° de personeelsformatie;

11° de evolutie van het aantal personeelsleden en de vooruitzichten met betrekking tot de tewerkstelling;

12° de evolutie van de studentenaantallen en van de slaagcijfers per opleiding;

13° de samenwerkingsakkoorden en de samenwerkingsverbanden bedoeld in artikel 283;

14° de fysische inventaris van de onroerende goederen van de hogeschool;

15° een toelichting bij het systeem van enveloppefinanciering en het resultaat hiervan op de hogeschool;

16° de programmatieplannen en rationalisatieplannen met betrekking tot studiegebieden, opleidingen en opties;

17° de inlichtingen met betrekking tot het nascholingsbeleid, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening;

18° de sociale voorzieningen voor de studenten;

19° de prioriteiten inzake de uitrusting van de hogeschool;

20° de accommodatiemogelijkheden;

21° de adviezen van de studentenraad, van de academische raad en in voorkomend geval van de departementale raden.

[Op vraag van het hogeschoolonderhandelingscomité kan de bedrijfsrevisor verslag uitbrengen over alle financiële bescheiden.]

Decr. van 8-7-1996

§ 2. De bepalingen van artikel 301 zijn niet van toepassing in de gesubsidieerde vrije hogescholen indien de aangelegenheden bedoeld in § 1 van dit artikel geheel of gedeeltelijk worden behandeld door de ondernemingsraad bedoeld bij of krachtens de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

De bepalingen van artikel 301 zijn niet van toepassing in de gesubsidieerde officiële hogescholen indien de aangelegenheden bedoeld in § 1 van dit artikel geheel of gedeeltelijk worden behandeld in de organen opgericht bij of krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Art. 303.

Het hogeschoolonderhandelingscomité, respectievelijk het departementaal onderhandelingscomité, bestaan uit gemandateerde vertegenwoordigers van het hogeschoolbestuur, respectievelijk het departementsbestuur en ten minste evenveel afgevaardigden van het personeel. Er zijn evenveel plaatsvervangende als effectieve afgevaardigden.

Het aantal effectieve afgevaardigden van het personeel in elk onderhandelingscomité bedraagt ten minste twee en ten hoogste negen. [Bij fusie van instellingen of onderdelen van instellingen worden de afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités van de betrokken instellingen tot de volgende verkiezingen samengevoegd tot de nieuwe personeelsafvaardiging in het nieuwe onderhandelingscomité en geldt het maximum aantal van negen afgevaardigden niet.]

Beide delegaties kunnen een beroep doen op technici.

Decr. van 8-5-2009

Art. 304.

§ 1. De afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde vrije hogescholen worden verkozen op door de representatieve vakorganisaties voorgedragen kandidatenlijsten. In geen geval kan het departementshoofd voorgedragen worden als afgevaardigde van het personeel. Het mandaat van de afgevaardigden bedraagt vier academiejaren. Tenzij de onderhandelingscomités dit bij reglement anders bepalen, gebeurt de verkiezing van de afgevaardigden op dezelfde wijze als bedoeld in de artikelen 20, 20bis en 20ter van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

De afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde officiële hogescholen worden aangeduid door de representatieve vakorganisaties.

§ 2. De afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

[De hogescholen moeten een kwaliteitsvolle organisatie van de medezeggenschap faciliteren.]

Decr. van 15-7-2005

[Afdeling 4. - Deelname aan lokale inspraakorganen en andere vergaderingen

Art. 304bis /1.

Het personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet of een decreet, krijgt dienstvrijstelling om de vergaderingen bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.

Op verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie, krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de vergaderingen van de Vlaamse Onderwijsraad bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.]

Decr. van 1-7-2011

[HOOFDSTUK IV. - Begeleiding en ondersteuning

Art. 304bis.

[[§ 1.]]¹ De personeelsleden van het onderwijs die voor de begeleiding van de onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties in uitvoering van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 1995 en 1996 voor de sector "Onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap [[en het akkoord van sectorale programmatie voor de jaren 2003 en 2004 voor de sector "hoger onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap]]², bekomen

- ofwel een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs;

- ofwel een verlof wegens vakbondsopdracht,

overeenkomstig de geldende reglementaire bepalingen.

In tegenstelling met de geldende reglementaire bepalingen zijn de representatieve vakorganisaties er evenwel niet toe gehouden voor de in dit artikel bedoelde personeelsleden die een verlof wegens vakbondsopdracht genieten aan de overheid een som terug te storten die gelijk is aan het globaal bedrag van de wedden, weddetoelagen, salarissen, vergoedingen en toelagen die door de overheid aan deze personeelsleden werden uitgekeerd.

[[§ 2. Voor de toepassing van dit artikel worden onder representatieve vakorganisaties verstaan de vakorganisaties die voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.]]¹ ]

Decr. 15-7-1997; [[ ]]¹ Decr. 18-5-1999; [[ ]]² Decr. van 14-3-2008

[§ 3. De Vlaamse overheid kent aan de representatieve vakorganisaties middelen toe voor de werkingskosten van de in dit artikel bedoelde personeelsleden met een verlof wegens vakbondsopdracht. Deze middelen bedragen 3000 euro per effectieve voltijdse eenheid.]

Decr. van 4-7-2008

TITEL VI. - Bijzondere bepalingen

Art. 305.

§ 1. Met ingang van 1 september 1995 kan aan een instelling voor hoger onderwijs geen secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs georganiseerd worden.

§ 2. De onderverdelingen voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs die in toepassing van § 1 van het hoger onderwijs van het korte type afgesplitst worden, worden hetzij onmiddellijk opgeheven, hetzij gehecht aan een bestaande instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs, [hetzij omgevormd tot een autonome instelling voor secundair onderwijs, hetzij omgevormd tot een autonome instelling voor secundair onderwijs en aanvullend secundair beroepsonderwijs] voor zover deze instelling voldoet aan de bepalingen van het voor haar geldend rationalisatie- en programmatieplan, bedoeld in artikel 13, § 1, punt 1, littera a van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

(voetnoot 1)

§ 3. De autonome instellingen die in toepassing van § 2 ontstaan, worden niet als nieuwe instellingen beschouwd voor de toepassing van de bepalingen van het voor deze instellingen geldend rationalisatie- en programmatieplan, bedoeld in artikel 13, § 1, punt 1, littera a van voornoemde wet van 29 mei 1959.

Art. 306.

De Vlaamse regering kan in het koninklijk besluit nr. 541 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type, wijzigingen aanbrengen die noodzakelijk zijn om het in overeenstemming te brengen met de bepaling van artikel 305, § 1.

Art. 307.

De instellingen voor hoger onderwijs met volledig leerplan kunnen vanaf [een door de Vlaamse regering te bepalen datum] geen onderwijs voor sociale promotie meer organiseren. De afdelingen en opleidingen van het onderwijs voor sociale promotie die in het academiejaar 1994-1995 gehecht zijn aan instellingen voor hoger onderwijs met volledig leerplan, worden op [een door de Vlaamse regering te bepalen datum] gehecht aan de instelling voor secundair onderwijs met volledig leerplan die ontstaat door de afsplitsing bedoeld in artikel 305.

Decr. van 15-7-1997

Indien de instelling geen secundair onderwijs met volledig leerplan inricht,

1° worden de afdelingen voor sociale promotie beschouwd als een autonome inrichting, die niet moet voldoen aan de rationalisatienormen bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie. In afwijking van artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit, kan geen wedde, noch gedeeltelijke wedde worden toegekend verbonden aan een directieambt, ongeacht het aantal lesuren/leerlingen;

2° ofwel worden zij gehecht aan een bestaande onderwijsinstelling voor secundair onderwijs of voor hoger onderwijs voor sociale promotie.

[Voor de toepassing van dit artikel worden de niet-gerangschikte afdelingen "monumentenzorg" en "stedebouw" beschouwd als afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie.]

Decr. van 19-4-1995

[Art. 307bis.

De instellingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan kunnen vanaf 1 september 1995 geen deeltijds kunstonderwijs meer organiseren. Het deeltijds kunstonderwijs dat in het academiejaar 1994-1995 nog verbonden is aan een instelling voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, wordt op 1 september 1995 beschouwd als een autonome instelling die onderworpen is aan de reglementering op het deeltijds kunstonderwijs.]

Decr. van 19-4-1995

[Art. 307ter.

De vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie van het Instituut voor Optica Raymond Thibaut die ingevolge de afbouw van de afdeling optiek en optometrie terbeschikkinggesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, kunnen met ingang van 1 september 1998 tot en met 31 augustus 2001 aangesteld worden in de Katholieke Vlaamse Sociale Hogeschool Brussel en Parnas Dilbeek. Deze aanstelling wordt met betrekking tot hun geldelijke en statutaire toestand in het onderwijs voor sociale promotie beschouwd als een wedertewerkstelling in de zin van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. De personeelsleden blijven gedurende de periode van deze aanstelling bezoldigd uit de begroting van het onderwijs voor sociale promotie.

De hogeschool kan deze personeelsleden, in afwijking van artikel 231 voor wat betreft het volume van de opdracht waarvoor zij in het OSP benoemd waren, uiterlijk tot 31 augustus 2001 benoemen in een ambt waarvoor zij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. De personeelsleden worden vanaf dit ogenblik bezoldigd uit de werkingsuitkeringen van de hogeschool.]

Decr. van 14-7-1998

[Art. 307quater.

Onverminderd de toepassing van de artikelen 92 en 93 is de hogeschool die één of meer van de in artikel 8bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs bedoelde afdelingen overneemt, verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan de leden van het onderwijzend personeel van deze overgenomen afdelingen, op voorwaarde dat deze in de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 tewerkgesteld zijn geweest in de betrokken afdeling, en :

1° ofwel uiterlijk op 30 juni 2003 vastbenoemd werden in hoofdambt of in bijbetrekking in de afdeling;

2° ofwel in de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 aangesteld zijn geweest in een vacante betrekking als tijdelijke van doorlopende duur als lid van het onderwijzend personeel in de afdeling en als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap werden bezoldigd in hoofdambt, of het recht op dergelijke aanstelling van doorlopende duur in bedoelde periode konden doen gelden.

De hogeschool is verplicht deze personeelsleden werkgelegenheid te verschaffen naar rato van het volume van de betrekking die zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op de laatste dag van hun tewerkstelling in juni 2003.

Art. 307quinquies.

De hogeschool wijst de benoemde personeelsleden op het ogenblik van de overname een betrekking toe in een ambt binnen de personeelsformatie naar rato van het volume van de opdracht die zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op 30 juni 2003. De hogeschool wijst de tijdelijken van doorlopende duur en de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op het ogenblik van de overname een betrekking toe in een ambt binnen de personeelsformatie naar rato van het volume van de betrekking die zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op de laatste dag van hun tewerkstelling in juni 2003.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden worden vanaf de overname personeelslid van de hogeschool en betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de betrokken hogeschool. De rechtspositieregeling en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de hogescholen zijn op hen van toepassing, rekening houdend met volgende overgangsmaatregelen :

1° de tijdelijken van doorlopende duur en de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur behouden de salarisschaal die zij op de laatste dag van hun tewerkstelling in de overgenomen afdeling genoten, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere salarisschaal;

2° de personeelsleden die op 30 juni 2003 vast benoemd waren in de betrokken afdeling, worden op het ogenblik van de overname door de hogeschool benoemde personeelsleden van de hogeschool en behouden de salarisschaal die zij op 30 juni 2003 genoten voor hun betrekking in de overgenomen afdeling, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere salarisschaal;

3° de personeelsleden die in de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hadden of in deze periode een recht op dergelijke aanstelling konden doen gelden, worden op het ogenblik van de overname door de hogeschool tijdelijke personeelsleden van de hogeschool. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231 kan het hogeschoolbestuur bedoelde personeelsleden op hun verzoek benoemen voor het volume van de opdracht waarop zij aanspraak kunnen maken. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs;

4° de personeelsleden die op 30 juni 2003 benoemd waren in debetrokken afdeling, krijgen vanaf de overname een bezoldiging die gelijk is aan de optelsom van de salarissen die zij genoten voor de twee onderwijsopdrachten op de vooravond van de overname, op voorwaarde dat zij :

a) op 1 januari 1996 als lid van het onderwijzend personeel binnen de overnemende hogeschool van overgangsmaatregelen in de zin van artikel 318 konden genieten en als zodanig vanaf 1 januari 1996 een betrekking binnen de personeelsformatie van de hogeschool opgenomen hebben,

b) uiterlijk op 30 juni 2003 voor een voltijdse opdracht als lid van het onderwijzend personeel benoemd waren binnen de overgedragen afdeling van het betrokken centrum voor volwassenenonderwijs.

Bij wijziging van het opdrachtvolume wordt het salaris naar evenredigheid aangepast.]

Decr. van 19-3-2004

[Art. 307sexies.

§ 1. Met behoud van de toepassing van artikelen 92 en 93 is de hogeschool die in toepassing van artikel 57ter van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie overneemt, verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan de leden van het onderwijzend personeel van die overgenomen opleidingen, op voorwaarde dat die personeelsleden in de periode van 1 juni tot en met 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, tewerkgesteld zijn geweest in de opleiding in kwestie, en als die personeelsleden aan een van de volgende voorwaarden voldoen :

1° uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, werden ze vastbenoemd in hoofdambt of in bijbetrekking in de opleiding;

2° in de periode van 1 juni tot en met 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, zijn ze aangesteld geweest in een vacante betrekking als tijdelijke van doorlopende duur als lid van het onderwijzend personeel in de opleiding en werden ze als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap bezoldigd in hoofdambt, of konden ze het recht op dergelijke aanstelling van doorlopende duur in bedoelde periode doen gelden.

De hogeschool is verplicht die personeelsleden werkgelegenheid te verschaffen naar rato van het volume van de betrekking die zij in de overgenomen opleiding uitoefenden op de laatste dag van hun tewerkstelling in juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de overdracht.

§ 2. De tijdelijke personeelsleden die voldoen aan de voorwaarden vermeld in § 1, 2°, krijgen bij toewijzing van een betrekking in een ambt binnen de personeelsformatie, een aanstelling van onbepaalde duur, zoals bedoeld in artikel 124bis.

[[§ 3. Het budget, vermeld in artikel 39ter van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, dat de hogeschool bedoeld in paragraaf 1 ontvangt, is beperkt tot de loonkost van de personeelsleden die op datum van de overgang effectief aangesteld of benoemd worden in de hogeschool.]] ]

Decr. 16-6-2006; [[ ]] Decr. van 13-7-2012

[Art. 307septies.

De benoemde personeelsleden krijgen op het moment van de overname door de hogeschool, zoals vermeld in artikel 57ter van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, een betrekking toegewezen in een ambt binnen de personeelsformatie van de hogeschool naar rato van het volume van de opdracht die zij in de overgenomen opleiding uitoefenden op 30 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de overdracht.

De hogeschool wijst de tijdelijke personeelsleden van doorlopende duur en de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op het ogenblik van de overname een betrekking toe in een ambt binnen de personeelsformatie naar rato van het volume van de betrekking die zij in de overgenomen opleiding uitoefenden op de laatste dag van hun tewerkstelling in juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de overdracht.

De in het eerste lid vermelde personeelsleden worden vanaf de overname personeelslid van de hogeschool en worden betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool in kwestie. De overname van deze personeelsleden gebeurt op éénzelfde moment.

De rechtspositieregeling en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de hogescholen zijn op hen van toepassing, rekening houdend met de volgende overgangsmaatregelen :

1° de tijdelijke personeelsleden van doorlopende duur en de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur behouden de salarisschaal die zij op de laatste dag van hun tewerkstelling in de overgenomen opleiding genoten, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere salarisschaal;

2° de personeelsleden die op 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend vastbenoemd waren in de opleiding in kwestie, worden op het ogenblik van de overname door de hogeschool benoemde personeelsleden van de hogeschool en behouden de salarisschaal die zij op 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, genoten voor hun betrekking in de overgenomen opleiding, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere salarisschaal;

3° de personeelsleden die in de periode van 1 juni tot en met 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hadden of in die periode een recht op een dergelijke aanstelling, konden doen gelden, worden op het ogenblik van de overname door de hogeschool tijdelijke personeelsleden van de hogeschool. In afwijking van de bepalingen van artikel 122, § 2, en artikel 231 kan het hogeschoolbestuur de vermelde personeelsleden op hun verzoek benoemen voor het volume van de opdracht waarop zij aanspraak kunnen maken. Elk personeelslid dat benoemd wordt, moet in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs;

4° de personeelsleden die op 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend vast benoemd waren, krijgen vanaf de overname een bezoldiging die gelijk is aan de optelsom van de salarissen die zij genoten voor de twee onderwijsopdrachten op de vooravond van de overname, op voorwaarde dat zij :

a) op 1 januari 1996 als lid van het onderwijzend personeel binnen de overnemende hogeschool van overgangsmaatregelen in de zin van artikel 318 konden genieten en als zodanig van 1 januari 1996 een betrekking binnen de personeelsformatie van de hogeschool opgenomen hebben;

b) uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, voor een voltijdse opdracht als lid van het onderwijzend personeel benoemd waren in het betrokken centrum van het volwassenenonderwijs.

Bij wijziging van het opdrachtvolume wordt het salaris naar evenredigheid aangepast.]

Decr. van 16-6-2006

[Art. 307octies.

De hogeschool treedt in de rechten en de verplichtingen van de inrichtende macht van het gemeenschapsonderwijs met betrekking tot de opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie die in toepassing van artikel 57ter van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen door de hogeschool zijn overgenomen. In de overname zijn begrepen alle rechten en verplichtingen verbonden aan hangende en toekomstige procedures.]

Decr. van 16-6-2006

Art. 308.

Indien de Jesode-Hatora en Beth-Jacob Normaalschool te Antwerpen met ingang van het academiejaar 1994-1995 wordt opgeheven, kan de inrichtende macht van deze onderwijsinstelling vanaf het academiejaar 1994-1995 een afdeling voor hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie "getuigschrift pedagogische bekwaamheid", georganiseerd volgens het modulair stelsel, oprichten, gehecht aan een van haar instellingen voor secundair onderwijs.

In afwijking van artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van een aantal betrekkingen in de Rijksinrichtingen voor technisch onderwijs en van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie, kan geen wedde, noch gedeeltelijke wedde worden toegekend verbonden aan een directieambt, een ambt van werkmeester of een ambt van studiemeester-opvoeder, en dit ongeacht het aantal lesuren/leerlingen.

[De benoemde personeelsleden van de opgeheven Jesode-Hatora en Beth-Jacob Normaalschool te Antwerpen worden, met behoud van vaste benoeming in het hoger onderwijs, tewerkgesteld naar keuze, hetzij in een hogeschool, hetzij in de afdeling "getuigschrift pedagogische bekwaamheid" van het hoger onderwijs voor sociale promotie, hetzij in een van de instellingen van secundair onderwijs van de eigen inrichtende macht.]

Decr. van 15-7-1997

Art. 309.

Een hogeschool kan [met ingang van 1 september 1995] met een instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie een overeenkomst afsluiten waarbij een personeelslid van de hogeschool met zijn instemming belast wordt met een onderwijsopdracht aan de instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie. De overeenkomst bepaalt ten minste de termijn van de opdracht. Het betrokken personeelslid blijft juridisch en administratief behoren tot de hogeschool.

[Vanaf 1 januari 1996 wordt het salaris van het personeelslid uitbetaald ten laste van de werkingsmiddelen van de hogeschool.] Het brutosalaris of de brutosalaristoelage met inbegrip van de patronale bijdragen waarop het personeelslid ingevolge zijn opdracht aan de instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie recht zou hebben overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende de bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, wordt door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks uitbetaald aan de hogeschool waaraan het personeelslid juridisch en administratief verbonden is.

Decr. van 19-4-1995

Art. 310.

De gesubsidieerde of gefinancierde personeelsleden van onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs met volledig leerplan of hogescholen die na 1 januari 1995 fuseren, worden in dezelfde statutaire toestand waarin zij zich bevinden op het ogenblik van de fusie overgenomen door de na fusie opgerichte nieuwe onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan of hogeschool of de na fusie overblijvende onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan of hogeschool. Onder fusie wordt verstaan het overnemen van een onderwijsinstelling door een bestaande onderwijsinstelling of het samensmelten van twee of meer verschillende onderwijsinstellingen tot een nieuwe onderwijsinstelling.

Art. 311.

[...]

Decr. van 9-6-1998

Art. 312.

§ 1. Art. 80 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt vervangen door de volgende bepaling : ...

§ 2. Art. 126 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : ...

[Art. 312bis.

Een hogeschool die gezamenlijk alle studiejaren van de basisopleidingen huishoudkunde-technische-technologische opvoeding en kleding-technisch-technologische opvoeding van het studiegebied onderwijs organiseert, kan deze opleidingen met ingang van 1 september 1995 omzetten naar de basisopleiding technisch-technologische opvoeding van het studiegebied onderwijs met de opties huishoudkunde en kleding.]

Decr. van 19-4-1995

[Art. 312ter.

Het diploma van "maatschappelijk adviseur", uitgereikt door een onderwijsinstelling georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap, kan gelijkgesteld worden met het diploma van "maatschappelijk assistent".

De houders van een diploma van "maatschappelijk adviseur" moeten daartoe een aanvraag indienen bij de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs, via de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van het departement Onderwijs, en het bewijs leveren dat hun diploma uitgereikt is door een instelling die op grond van de onderwijswetgeving daartoe gemachtigd was.]

Decr. van 18-5-1999

[Art. 312quater.

Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de kosten van projecten van innovatie van het hoger onderwijs.]

Decr. van 18-5-1999

[Art. 312quinquies.

Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de kosten van projecten van internationale samenwerking op het vlak van het hogescholenonderwijs.]

Decr. van 18-5-1999

[Art. 312sexies.

De opleiding tot lijnpiloot georganiseerd door een door het Belgisch Bestuur van de Luchtvaart erkende privé-instelling wordt gelijkgesteld met een basisopleiding van één cyclus in een hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap.]

Decr. van 14-2-2003

TITEL VII. - Overgangsbepalingen

HOOFDSTUK I. - Overgangsbepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs

Art. 313.

In het academiejaar 1995-1996, voor de maanden september tot en met december, is de omkadering van de hogescholen identiek aan de omkadering van de hogescholen vastgesteld voor het academiejaar 1994-1995 [met dien verstande dat de omkadering wordt verminderd met de omkadering die in het academiejaar 1994-1995 was ingevuld door personeelsleden die met toepassing van artikel 340 kiezen voor of worden toegewezen aan een instelling voor secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs.]

Decr. van 19-4-1995

Art. 314.

De in het academiejaar 1994-1995 georganiseerde opleidingen en opties die overeenkomstig bijlage I van dit decreet niet meer kunnen worden georganiseerd vanaf het academiejaar 1995-1996, worden vanaf het academiejaar 1995-1996 studiejaar per studiejaar afgebouwd. De studenten die in het academiejaar 1994-1995 voor dergelijke opleiding of optie als regelmatig student waren ingeschreven, hebben het recht om deze opleiding of optie te voltooien op voorwaarde :

1° dat het maximaal aantal inschrijvingen en de maximale financieringsduur, bedoeld in artikel 177, 3° en 4° , niet worden overschreden; voor de berekening van het aantal inschrijvingen en de financieringsduur komen [ook] het aantal inschrijvingen en academiejaren vóór het academiejaar 1995-1996 in aanmerking;

2° dat zij hun studies niet onderbreken.

Decr. van 19-4-1995

[Art. 314bis.

De Vlaamse regering bepaalt in een tabel op welke wijze de in het academiejaar 1994-1995 georganiseerde opleidingen en opties worden omgevormd tot de opleidingen en opties bedoeld in bijlage 1 van dit decreet. Deze rangschikt eveneens elk van deze opleidingen en opties, evenals de opleidingen bedoeld in artikel 314, in één van de financieringsgroepen bedoeld in artikel 189.

Artikel 314 is enkel van toepassing op de studenten die in het academiejaar 1994-1995 zijn ingeschreven in een opleiding of optie die overeenkomstig deze tabel wordt afgebouwd.]

Decr. van 19-4-1995

[Art. 314ter.

§ 1. De Vlaamse regering bepaalt het academiejaar met ingang waarvan de lerarenopleiding dans, zoals bepaald in artikel 23, § 3, van het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V, wordt afgebouwd.

§ 2. De pedagogische leergang, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, wordt afgebouwd met ingang van het academiejaar 1996-1997.

§ 3. De studenten die ten laatste in de respectieve academiejaren als regelmatig student zijn ingeschreven in het eerste jaar van een opleiding, vermeld in § 1 en § 2 van dit artikel, hebben het recht deze opleiding of optie te voltooien op voorwaarde

1° dat zij maximum tweemaal voor eenzelfde jaar van de opleiding ingeschreven worden en dat het totaal aantal inschrijvingen in de opleiding niet meer bedraagt dan tweemaal de reglementaire duur;

2° dat zij hun studies niet onderbreken.

§ 4. De in § 1 en § 2 bedoelde opleidingen worden door de Vlaamse Gemeenschap erkend; zij worden evenwel niet gefinancierd.]

Decr. van 15-7-1997

[§ 5. De omzendbrief KO/M/85-3 van 26 augustus 1985 betreffende "koninklijke muziekconservatoria - pedagogische leergang - herstructurering", gewijzigd door de omzendbrief van 21 oktober 1994, wordt bekrachtigd. De hogescholen die de rechtsopvolger zijn van vermelde conservatoria, kunnen de overeenstemmende getuigschriften uitreiken uiterlijk tot 30 september 1997.]

Decr. van 14-7-1998

[Art. 314quater.

Vanaf het academiejaar 1998-1999 wordt de optie kinesitherapie afgebouwd. De studenten die op 1 november 1997 ingeschreven waren in de optie kinesitherapie hebben het recht om deze opleiding te voltooien, met dien verstande dat de hogescholen tot uiterlijk het academiejaar 2001-2002 het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie mogen uitreiken.]

Decr. van 23-6-1998

[Art. 314quinquies.

Vanaf het academiejaar 1998-1999 wordt de basisopleiding kinesitherapie van twee cycli geleidelijk studiejaar per studiejaar opgebouwd.]

Decr. van 23-6-1998

[Art. 314sexies.

§ 1. De basisopleiding 2C elektriciteit wordt met ingang van het academiejaar 1998-1999 omgevormd in de basisopleiding elektronica. De hogescholen die de onderwijsbevoegdheid hadden voor de basisopleiding elektriciteit krijgen de onderwijsbevoegdheid voor de basisopleiding elektronica.

§ 2. De basisopleiding 2C elektromechanica wordt met ingang van academiejaar 1998-1999 ingedeeld in 3 opties.

Alle hogescholen die tijdens het academiejaar 1997-1998 de optie elektriciteit van de basisopleiding 2C elektriciteit of de basisopleiding 2C elektromechanica inrichtten, krijgen met ingang van het academiejaar 1998-1999 de onderwijsbevoegdheid voor de basisopleiding 2C elektromechanica.

§ 3. De studenten die tijdens het academiejaar 1997-1998 geslaagd waren voor minstens één studiejaar van de opleidingen die overeenkomstig §§ 1 en 2 worden omgevormd, hebben het recht hun opleiding te voltooien onder de voorwaarden vermeld in artikel 314, 1° en 2° .]

Decr. van 23-6-1998

HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen betreffende het personeel

Afdeling 1. - Algemeen

Art. 315.

§ 1. In afwachting dat de Vlaamse regering de verlofstelsels bepaalt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming vereist is, wordt het verlof toegekend door het hogeschoolbestuur. Uiterlijk op 1 september 1996 vervalt de bestaande regeling voor de jaarlijkse vakantie.

[De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd om bij het bepalen van de verlofstelsels de bepalingen van dit decreet inzake de verlofstelsels en de voorwaarden waaronder personeelsleden zich in de stand non-activiteit kunnen bevinden te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen.]

Decr. van 14-2-2003

§ 2. In afwachting dat de Vlaamse regering de voorwaarden bepaalt waaronder de personeelsleden zich in de stand non-activiteit kunnen bevinden, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming vereist is, wordt deze afwezigheid toegestaan door het hogeschoolbestuur.

§ 3. In afwachting dat de Vlaamse regering de voorwaarden bepaalt waaronder de personeelsleden ter beschikking gesteld kunnen worden zoals bepaald in artikel 74 en waaronder zij een wachtgeld kunnen genieten, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming vereist is, wordt de terbeschikkingstelling toegekend door het hogeschoolbestuur.

§ 4. De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet geheel of gedeeltelijk afwezig zijn ingevolge een reglementair toegestane terbeschikkingstelling [politiek verlof], een reglementair toegestaan verlof of afwezigheid, blijven deze genieten voor de toegestane periode, behalve wanneer aan deze terbeschikkingstelling [politiek verlof], dit verlof of deze afwezigheid op 31 december 1995 een salaris of wachtgeld, betaald ten laste van het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, verbonden was. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het rustpensioen, en op het personeel dat in loopbaanonderbreking is.

§ 5. In afwachting dat de Vlaamse regering de regels inzake ziektecontrole vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldige wettelijke en reglementaire bepalingen inzake controle op de afwezigheid wegens ziekte van toepassing.

Art. 316.

Het personeelslid dat op 1 januari 1994 regelmatig tot de proeftijd toegelaten is in een selectie- of bevorderingsambt, overeenkomstig artikel 42 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, wordt op 31 december 1994 geacht zijn proeftijd al te hebben beëindigd en wordt met zijn toestemming beschouwd als zijnde vastbenoemd in het betrokken ambt.

[Art. 316bis.

Het personeelslid, vast benoemd in het bevorderingsambt van directeur, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, dat op 1 januari 1995 gereaffecteerd is in een vacante betrekking van het bevorderingsambt van directeur in het hoger onderwijs buiten de universteit met volledig leerplan wordt geacht op 1 januari 1995 een nieuwe vaste benoeming te hebben bekomen in het betrokken ambt aan de hogeschool van reaffectatie.

Voor de toepassing van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het Onderwijs IV, zoals gewijzigd bij decreet van 15 december 1993, wordt deze benoeming niet beschouwd als een nieuwe vaste benoeming.]

Decr. van 19-4-1995

Afdeling 2. - Onderwijzend personeel

Art. 317.

De Vlaamse regering stelt de concordantie vast van de vervangen ambten met de overeenstemmende nieuwe ambtsbenamingen zoals bepaald in artikel 101. [...]

Arr. nr. 80/97, van 17-12-1997

[Art. 317bis.

§ 1. Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten, die op 30 juni 1995 één van de in het derde lid vermelde ambten uitoefenden in een basisopleiding van twee cycli of in de erbij aansluitende lerarenopleiding in de studiegebieden, audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling en architectuur, opleiding tot interieurarchitect, geldt dat hun ambt wordt geconcordeerd naar het ambt van assistent.

In afwijking van artikel 104 hebben deze personeelsleden tot taak onderwijs te verstrekken en begeleidingsopdrachten te vervullen. Hun takenpakket kan ook projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening en organisatorische taken omvatten. Zij mogen de titel van leraar hoger kunstonderwijs dragen.

Het in eerste lid vermelde ambt van assistent vervangt :

a) het wervingsambt van leraar artistieke vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent;

b) het wervingsambt van docent aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;

c) het wervingsambt van hoofd van studiebureau aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;

d) het selectieambt van gewoon hoogleraar aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;

e) de wervingsambten van lesgever en leraar artistieke vakken aan het Hoger Architectuurinstituut Henry Van de Velde in Antwerpen in de afdelingen binnenhuisarchitectuur en productontwikkeling;

f) het wervingsambt van leraar algemene vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent of aan het Hoger Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent - afdeling binnenhuisarchitectuur;

g) het wervingsambt van leraar technische vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent of aan het Hoger Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent, afdeling binnenhuisarchitectuur, of aan de Hogeschool voor Audiovisuele Communicatie RITS in Brussel, afdeling animatie;

h) het wervingsambt van werkleider aan instellingen voor hoger kunstonderwijs;

i) het wervingsambt van adjunct-leraar aan instellingen voor hoger kunstonderwijs.

§ 2. In afwijking van § 1 worden deze ambten geconcordeerd naar het ambt van docent, voor zover het betrokken personeelslid, belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten over een ruime artistieke faam beschikt, zoals omschreven in artikel 2, 28° en 28° ter.

§ 3. Het hogeschoolbestuur erkent de ruime artistieke faam en hanteert hiervoor de volgende criteria, voor zover deze relevant zijn voor de betrokken artistieke discipline :

- publicaties over het werk van betrokkene in vakbladen, tijdschriften of kranten;

- eigen publicaties of gerealiseerde dossiers in verband met de vrije of toegepaste artistieke praktijk van de betrokkene;

- regionale, federale of internationale prijzen;

- deelname aan belangrijke manifestaties in binnen- en buitenland;

- realisaties voor binnenlands of buitenlandse instellingen of bedrijven;

- relevante bijdragen aan belangrijke producties;

- tentoonstellingen in vooraanstaande binnenlandse of buitenlandse galerijen of musea.

Bovendien moeten de artistiekgebonden onderwijsactiviteiten aansluiten bij de artistieke of aan de kunsten gerelateerde beroepsactiviteiten waarvoor de artistieke faam wordt aangevraagd.]

Decr. van 14-7-1998

[Art. 317ter.

De concordantie door het hogeschoolbestuur van de leden van het onderwijzend personeel in een basisopleiding of in de erbij aansluitende lerarenopleiding, behorend tot de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling en architectuur en opleiding tot interieurarchitect, tot docent op 1 januari 1996, in toepassing van artikel 317, wordt bekrachtigd.]

Decr. 14-7-1998; [[ ]] Arr. nr. 89/2000, van 13-7-2000

Art. 318.

Overgangsbepalingen worden toegekend aan :

1° de personeelsleden die uiterlijk op 31 december 1995 op grond van de op deze datum geldende reglementering, hetzij vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn zoals bedoeld in artikel 42 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, hetzij vastbenoemd en als dusdanig erkend zijn, daar waar de erkenning bestaat, in een ambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel aan de instellingen die betrokken waren bij de vorming van de hogeschool;

2° [de tijdelijke personeelsleden van één van de instellingen die betrokken waren bij de vorming van de hogeschool die op 30 juni 1995 in dienst zijn als titularis van een ambt van de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel en als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap bezoldigd worden, op voorwaarde dat ze op 15 januari 1994]² :

a) [in dienst waren in één van de instellingen die betrokken zijn bij de vorming van de hogeschool en sedertdien ononderbroken in dienst zijn gebleven in één van deze instellingen]²,

en

b) - ofwel een dienstanciënniteit telden van zes jaar, verworven in het hoger onderwijs, bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek;

- ofwel een dienstanciënniteit telden van drie jaar, verworven in het pedagogisch hoger onderwijs buiten de universiteit, en bovendien gedurende ten minste drie jaar een ambt met volledige opdracht in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel uitgeoefend hebben in het secundair onderwijs, en er vastbenoemd geweest zijn;

- ofwel tien jaar nuttige beroepservaring telden. Deze personeelsleden dienen daarenboven [bij de aanvang van het academiejaar 1995-1996]¹ een dienstanciënniteit van drie jaar te hebben verworven in het hoger onderwijs, bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek. [Deze dienstanciënniteit van 3 jaar komt niet in aanmerking voor de berekening van de duur van de nuttige beroepservaring]²;

- ofwel bij hun aanstelling in het hoger onderwijs buiten de universiteit met volledig leerplan toepassing verkregen hebben van artikel 90, § 1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.

Voor de toepassing van voormelde bepaling worden niet als dienstonderbreking beschouwd : de vakantieperiodes, de militaire dienst, de periodes van wederoproeping, de ziekte- of bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, alsook de verloven zonder behoud van salaris voor een maximum duur van zes werkdagen per academiejaar, alsmede een periode van ten hoogste dertig kalenderdagen per academiejaar. Voormelde verloven en afwezigheden kunnen eveneens aanvangen op 15 januari 1994 of bij de aanvang van het academiejaar. [...]¹

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. van 8-7-1996

[Art. 318bis.

De personeelsleden behorend tot het onderwijzend personeel die vóór de inwerkingtreding van dit decreet ter beschikking gesteld waren bij ontstentenis van betrekking in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs of in het onderwijs voor sociale promotie en die wedertewerkgesteld waren in een hogeschool op 30 juni 1995, worden gelijkgesteld met de personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2°, mits ze voldoen aan de andere voorwaarden van artikel 318, 2°, en mits ze op 1 januari 1999 titularis zijn van een betrekking van het onderwijzend personeel in een hogeschool.]

Decr. van 18-5-1999

[ [[Art. 318ter.]]

§ 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit verworven in het onderwijs, met uitzondering van het academisch onderwijs, zoals bedoeld in artikel 318;

a) komen enkel de diensten gepresteerd als lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel in aanmerking;

b) bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties uit al de kalenderdagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de ontspanningsverloven en de kerst- en paasvakantie, als zij in deze periode vallen. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met 1,2. De dagen gepresteerd in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties worden gerekend vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van de zomervakantie;

c) worden de dagen gepresteerd in een betrekking met onvolledige dienstprestaties, die ten minste de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor de betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties. Het aantal dagen gepresteerd in een betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren, vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties wordt met de helft verminderd;

d) mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties, die tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;

e) vormen dertig dagen een maand;

f) worden als diensten beschouwd de diensten door het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs of in het gesubsidieerd onderwijs gepresteerd in de stand dienstactiviteit, alsook het verlof gelijkgesteld met dienstactiviteit dat hem werd toegekend. Eveneens als diensten worden beschouwd de perioden tijdens dewelke het personeelslid ter beschikking gesteld werd wegens ontstentenis van betrekking, wegens bijzondere opdracht, wegens ziekte of gebrekkigheid of wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;

g) kan gedurende een schooljaar een dienstactiviteit van maximaal 360 dagen worden verworven.

§ 2. De dienstanciënniteit aan een universiteit, bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek wordt berekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de bezoldigde vakantiedagen, ongeacht het volume van de opdracht. De dienstanciënniteit wordt uitgedrukt in jaren, maanden en dagen, waarbij 30 dagen één maand vormen. Ze kan nooit meer bedragen dan 12 maanden voor een kalenderjaar.

Voor de dienstanciënniteit aan een universiteit komen enkel diensten gepresteerd aan een Belgische universiteit, als lid van het academisch personeel of van het onderwijzend en wetenschappelijk personeel in aanmerking, ongeacht de financieringsbron.

§ 3. In geen geval kan de dienstanciënniteit berekend overeenkomstig de bepalingen van § 1 van dit artikel lager zijn dan de nuttige ervaring die het personeelslid in het hoger onderwijs zou hebben verworven in uitvoering van artikel 10, § 7, eerste lid, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs.]

Decr. 19-4-1995; [[ ]] Decr. van 18-5-1999

Art. 319.

§ 1. De overgangsbepalingen gelden voor het ambt, het bekwaamheidsbewijs en de salarisschaal.

§ 2. Voor de personeelsleden die fungeren in een ambt in het hoger onderwijs van twee cycli zijn de overgangsmaatregelen beperkt tot het volume van de opdracht waarvan zij op 30 juni 1995 titularis zijn.

Art. 320.

§ 1. De overgangsbepalingen gelden voor de in artikel 318 bedoelde personeelsleden voor het ambt waarin zij op 30 juni 1995 benoemd of als titularis aangesteld zijn. Zij krijgen het ambt dat hun vroegere ambt vervangt. Zij worden geacht zich in het nieuwe ambt in dezelfde statutaire toestand te bevinden als op het ogenblik van de omvorming in het ambt dat vervangen wordt.

§ 2. Wanneer een vastbenoemd personeelslid op basis van artikel 318, 2° voor de omvorming van het ambt kiest waarin hij als tijdelijk titularis is aangesteld, behoudt hij het recht op vaste benoeming in het ambt waarvoor hij vastbenoemd werd en dat met toepassing van artikel 317 overeenkomstig geconcordeerd werd [, voor zover het personeelslid benoemd is bij dezelfde hogeschool als waar hij tijdelijk titularis is.]

[§ 3. Personeelsleden die vast benoemd zijn in een hogeschool, en die tegelijkertijd tijdelijk aangesteld zijn in een andere hogeschool en daar als zodanig van de bepalingen kunnen genieten van artikel 318, 2° , kunnen op 1 september 1995 door de hogeschool waar ze tijdelijk aangesteld zijn als vast benoemd personeelslid worden overgenomen in het ambt waarvoor ze vast benoemd waren of in het ambt waarin ze als tijdelijke aangesteld waren, voor zover ze in het bezit zijn van het daartoe vereiste bekwaamheidsbewijs. Voor de toepassing van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, wordt deze overname niet beschouwd als een nieuwe vaste benoeming.]

Decr. van 19-4-1995

[§ 4. Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan de hogeschool die krachtens artikel 339quater, § 3, benoemde personeelsleden tewerkstelt, deze personeelsleden als benoemd personeelslid overnemen in het ambt waarvoor zij benoemd zijn of in een ambt waarvoor zij over de vereiste bekwaamheidsbewijzen beschikken.

Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan de hogeschool die krachtens artikel 339quater, § 3, personeelsleden tewerkstelt die genieten van de bepalingen van artikel 318, 2° , deze personeelsleden overnemen met het genot van de bepalingen van artikel 318, 2° , in het ambt dat zij bekleedden in de hogeschool van herkomst of in een ambt waarvoor zij over de vereiste bekwaamheidsbewijzen beschikken.

Een overname zoals bedoeld in de eerste twee leden van deze paragraaf wordt niet beschouwd als een nieuwe aanstelling of benoeming.]

Decr. van 23-6-1998

Art. 321.

De personeelsleden van wie de opdracht binnen de hogeschool na de concordantie zoals bedoeld in artikel 317, uit een combinatie van ambten bestaat die strijdig is met artikel 115 van dit decreet, kunnen deze opdracht verder blijven uitoefenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 318.

Art. 322.

De personeelsleden, bedoeld in artikel 318, die niet in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor hun nieuwe ambt toegekend overeenkomstig het in artikel 317 bedoelde besluit, worden beschouwd als zijnde in het bezit van het vereiste diploma om in dit nieuwe ambt te fungeren. [Met uitzondering van diegenen die in toepassing van artikel 17 van de wet van 7 juli 1970 zoals gewijzigd door artikel 12 van de wet van 18 februari 1977 een afwijking, onbeperkt in de tijd, van het vereiste bekwaamheidsbewijs verkregen hebben, kunnen de tijdelijke personeelsleden in dit nieuwe ambt niet benoemd worden.]

Decr. van 22-6-2007

[Art. 322bis.

In afwijking van het bepaalde in artikel 322 kan het hogeschoolbestuur vanaf 1 januari 2011 de personeelsleden, bedoeld in artikel 318, 2°, die aan de voorwaarden, vermeld in artikel 326, tweede lid, voldoen, benoemen in het ambt waarnaar ze geconcordeerd zijn, zonder dat deze personeelsleden over het voor dit ambt vereiste diploma beschikken.]

Decr. van 1-7-2011

Art. 323.

§ 1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 318, blijven de salarisschaal genieten die hun mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover de personeelsleden beschikken recht geeft op een hogere salarisschaal in het nieuwe ambt. In geen geval mogen deze personeelsleden in hun nieuwe ambt [of in geval van bevordering] een lager salaris of salarisschaal krijgen dan die waarop zij in hun vroegere ambt recht hadden.

Decr. van 19-4-1995

§ 2. De personeelsleden, bedoeld in artikel 318 en belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, met uitzondering van de basisopleidingen van één cyclus, verkrijgen in hun nieuwe ambt de bijzondere salarisschaal voor de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs, tenzij de salarisschaal die hun mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, hoger lag. In dat geval behouden zij hun vroegere [salarisschaal].

Decr. van 19-4-1995

[Wanneer zij evenwel op hun verzoek en met instemming van het hogeschoolbestuur de toepassing verkrijgen van artikel 142, § 2, verkrijgen zij in het ambt waarnaar zij op grond van artikel 317 werden geconcordeerd, de gangbare salarisschaal van de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs.]

Decr. van 14-7-1998

§ 3. De personeelsleden, bedoeld in artikel 318, die op 30 juni 1995 belast waren met het ambt van werkleider, behouden de salarisschaal die hun werd toegekend op grond van de wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, voor ten hoogste het volume van hun opdracht als werkleider op 30 juni 1995.

§ 4. In afwijking van de bepalingen van deze afdeling mogen de tijdelijke personeelsleden die op 30 juni 1995 als leraar bijzondere vakken in dienst zijn in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan in één van de instellingen die betrokken waren bij de vorming van de hogeschool en niet in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt van lector en niet kunnen genieten van de overgangsmaatregelen, toegekend aan de personeelsleden, bedoeld in artikel 318, 2° , door de hogeschool in dienst worden gehouden in het ambt van lector.

Zij blijven de salarisschaal genieten die hun mocht worden verleend op grond van de wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

Zij worden beschouwd als zijnde in het bezit van het vereiste diploma voor het fungeren in het ambt van lector. Zij kunnen in dit ambt evenwel niet benoemd worden.

Art. 324.

§ 1. De leden van het onderwijzend personeel [, bedoeld in artikel 318,] worden op 1 januari 1996 ingeschaald in de salarisschaal zoals bepaald door de Vlaamse regering, of in de salarisschaal waarop zij in toepassing van artikel 323 recht hebben, en krijgen in die salarisschaal het jaarsalaris dat overeenstemt met hun nuttige anciënniteit op 31 december 1995 overeenkomstig de op die datum geldende bezoldigingsregeling.

[In afwijking van het eerste lid kan het hogeschoolbestuur op 1 januari 1996 het aantal jaren nuttige beroepservaring dat opgenomen is in de geldelijke anciënniteit van de werkleiders, docenten en hoogleraars aanvullen tot tien jaar, voor zover deze nuttige beroepservaring kan worden bewezen.]

Decr. van 19-4-1995

§ 2. De geldelijke anciënniteit wordt evenwel aangepast indien de aanvangsleeftijd van de nieuwe schaal verschilt van die van de vroegere schaal.

§ 3. De personeelsleden die op 31 december 1995 een schaal genieten bestaande uit een enig bedrag worden ingeschaald met een geldelijke anciënniteit berekend vanaf de leeftijd van 24 jaar overeenkomstig de bezoldigingsregeling van kracht op 31 december 1995.

§ 4. De personeelsleden van wie de anciënniteit op 31 december 1995 beperkt is wegens onvolledige prestaties, worden ingeschaald met een geldelijke anciënniteit berekend volgens de op 31 december 1995 geldende bezoldigingsregeling voor een ambt met volledige prestaties.

Art. 325.

§ 1. Het genot van de in de artikelen 320 tot en met 324 bedoelde overgangsmaatregelen gaat verloren wanneer het personeelslid definitief ontslag neemt of krijgt.

§ 2. Het genot van de artikelen 320 tot en met 324 kan evenwel overgedragen worden naar een andere hogeschool indien het personeelslid binnen het jaar nadat het ontslag genomen of gekregen heeft in de hogeschool, aangesteld of benoemd wordt in een andere hogeschool.

Art. 326.

Onverminderd de toepassing van artikel 93 is het hogeschoolbestuur verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan [haar personeelsleden bedoeld in artikel 318, 1° ,] naar rato van het volume van de opdracht waarvan deze personeelsleden op 30 juni 1995 titularis waren.

Tegen dezelfde voorwaarden [...] is het hogeschoolbestuur eveneens verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan haar tijdelijke personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 318, 2° , voor zover deze personeelsleden het ambt waarvoor zij overgangsbepalingen genieten, op 30 juni 1995 in hoofdambt uitoefenden.

Decr. van 19-4-1995

[In afwijking van artikel 122 kan de hogeschool tot het einde van het academiejaar 2004-2005 werkgelegenheid verschaffen aan de tijdelijke personeelsleden die op 30 juni 1995 aangesteld waren in een vacant ambt van assistent, naar rato van het opdrachtvolume op 30 juni 1995, voorzover zij dit ambt in hoofdambt uitoefenden.]

Decr. van 7-5-2004

[Art. 326bis.

§ 1. De personeelsleden die op 30 juni 1995 in dienst zijn als lesgever aan een conservatorium, behouden tot hun uitdiensttreding hun ambt op persoonlijke titel op voorwaarde dat zij :

a) op 15 januari 1994 in dienst waren als lesgever in een conservatorium en er sederdien in die hoedanigheid ononderbroken in dienst zijn gebleven;

b) op 15 januari 1994 een dienstanciënniteit telden van 6 jaar, verworven in het hoger onderwijs;

c) op 30 juni 1995 belast zijn met een opdracht als lesgever met een volume van ten miste 13/18.

Het hogeschoolbestuur is verplicht hen vanaf het academiejaar 1995-1996 werkgelegenheid te verschaffen naar rato van het volume van hun opdracht op 30 juni 1995.

§ 2. De personeelsleden die op 30 juni 1995 in dienst zijn als lesgever aan een conservatorium en die niet voldoen aan de voorwaarden van § 1, mogen door de hogeschool in dienst worden gehouden als lesgever voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995.

§ 3. De personeelsleden bedoeld in § 1 en § 2 kunnen als lesgever niet benoemd worden. In afwijking van artikel 324, § 3, blijven zij verder bezoldigd tegen het enig bedrag dat hen op grond van de op 30 juni 1995 geldende regelementering werd toegekend. Inzake cumulatie vallen deze personeelsleden in hun hoedanigheid van lesgever onder toepassing van artikel 150.]

Decr. van 19-4-1995

Art. 327.

§ 1. De personeelsleden, bedoeld in [artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten], worden geacht zich in de administratieve stand dienstactiviteit te bevinden.

Decr. van 4-7-2008

§ 2. Hun bezoldiging houdt op na het verstrijken van de maand waarin het personeelslid [aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist]³ en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

[Deze bepaling geldt niet voor personeelsleden bedoeld in [[ [[[artikel 36, § 1, 4° en 6°,]]] van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten]]¹. [[...]]² ]¹

[De bepaling in het eerste lid geldt evenmin voor de personeelsleden met een andere bezoldigde activiteit binnen het onderwijs naast de bezoldiging ten laste van de centrale voorafname die voor minder dan 50 % van een voltijdse opdracht ten laste van de centrale voorafname bezoldigd worden.]²

[ ]¹ Decr. 15-7-1997; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr. 21-12-2012; [[ ]]¹ Decr. 4-7-2008; [[ ]]² Decr. 21-12-2012; [[[ ]]] Decr. van 8-5-2009

[§ 3. In afwijking van § 2, eerste lid, eindigt de bezoldiging van de personeelsleden belast met onderwijsactiviteiten, mits toestemming van het personeelslid inzake het verder uitoefenen van de onderwijsactiviteiten, op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid voldoet aan de in § 2, eerste lid, bepaalde voorwaarden.]

Decr. van 18-5-1999

Art. 328.

Voor de toepassing van artikel 92, § 2 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die in dienst zijn op 1 september 1995, berekend zoals bepaald in artikel 6 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra of in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, voor wat betreft de diensten, gepresteerd vóór 1 januari 1996.

Art. 329.

Voor de toepassing van de afdelingen 2, 3 en 5, van Titel III, Hoofdstuk I en van [de artikelen 109, 148, § 4, 277 en 286] van dit decreet, worden de personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2° , beschouwd als benoemde personeelsleden.

Decr. van 19-4-1995

Art. 330.

In afwijking van artikel 2, 34° kunnen de personeelsleden waarvan de deeltijdse opdracht op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet minder bedraagt dan 10 procent van een voltijdse opdracht uiterlijk tot het academiejaar 1999-2000 een deeltijdse opdracht van 5 procent blijven uitoefenen.

Evenzo kunnen de personeelsleden bedoeld in artikel 318 waarvan de deeltijdse opdracht op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet meer bedraagt dan 70 procent van een voltijdse opdracht een deeltijdse opdracht van meer dan 70 procent blijven uitoefenen, met dien verstande dat de deeltijdse opdracht uitgedrukt is in een veelvoud van vijf.

Art. 331.

§ 1. [De personeelsleden, bedoeld in artikel 182, § 1 worden ambtshalve geconcordeerd.]

§ 2. Deze personeelsleden genieten alle overgangsbepalingen zoals van toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 318, 1° .

Deze overgangsbepalingen gelden voor het ambt waarvoor de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking werd uitgesproken.

[§ 3. De personeelsleden vermeld in artikel 182, § 1, 5° blijven tot en met 31 december 1995 een verlof of terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht zoals bedoeld in artikel 90, § 1 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten genieten.

§ 4. Met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in de vorige paragraaf, blijven de personeelsleden die vanaf 1 september 1995 een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in de artikelen 90 en 91 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdien-sten toegekend hebben gekregen, hiervan genieten tot 31 augustus 1996.]

Decr. van 8-7-1996

Art. 332.

In afwachting van de door de Vlaamse regering vastgelegde bezoldigingsregeling, zoals bepaald in artikel 135, blijft het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar onderwijs van kracht met uitzondering van de artikelen 4, 5, [...] 17 en 41 tot en met 49.

Decr. van 1-7-2011

[Art. 332bis.

De salarisschalen, toegekend tot op de datum van 31 december 1995 aan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de Hogeschool voor Audio-visuele Communicatie - Rits in Brussel, worden bekrachtigd.]

Decr. van 19-4-1995

[Art. 332ter.

De afwijkingen van de vereiste bekwaamheidsbewijzen die vanaf het academiejaar 1994-1995 werden verleend aan de leraren podologie, worden bekrachtigd en verlengd tot december 1995. De salarisschaal verbonden aan dit ambt is tot december 1995 de salarisschaal 301.

Art. 332quater.

De personeelsleden van de gerangschikte en niet gerangschikte afdelingen binnenhuisarchitectuur, die toepassing hebben verkregen van artikel 95 van het decreet betreffende het onderwijs-VI krijgen als tewerkstelling toegewezen, het ambt waarin zij op 30 juni 1995 fungeerden.]

Decr. van 8-7-1996

[Art. 332quinquies.

Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet beoogde rechtsbescherming worden de bezoldiging of de subsidiëring, de toegekende salarisschaal alsmede de vaste benoeming of de erkenning ervan van personeelsleden als directeur of directrice van een school met een afdeling verpleegkunde op het niveau van het hoger technisch onderwijs van de eerste graad of van het hoger onderwijs van het korte type, aan wie een afwijking van diploma werd verleend zoals bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder het diploma van vroedvrouw, verpleger of verpleegster wordt toegekend, bekrachtigd.]

Decr. van 20-4-2001

Afdeling 3. - Administratief en technisch personeel

Art. 333.

[§ 1.]² De op 31 december 1995 in het gemeenschapsonderwijs benoemde leden van het meester-, vak- en dienstpersoneel behouden tot hun uitdiensttreding op persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995 en de daaraan verbonden [salarisschaal]¹, alsmede de geldelijke anciënniteit die zij op 31 december 1995 genoten overeenkomstig de op die datum geldende reglementering. Zij blijven behoren tot de categorie van het meester-, vak- en dienstpersoneel. Inzake vakantieregeling is het regime van het administratief en technisch personeel op hen van toepassing.

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. van 8-7-1996

[§ 2. Op hun verzoek kunnen zij evenwel een plaats op de personeelsformatie toegewezen krijgen. Zij worden ingeschaald in één van de salarisschalen van de nieuw toegekende graad.]

Decr. van 8-7-1996

Art. 334.

§ 1. De op 31 december 1995 vastbenoemde, hetzij vastbenoemde en als dusdanig erkende, leden van het opvoedend hulppersoneel behouden tot hun uitdiensttreding op persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995 en de daaraan verbonden salarisschaal, alsmede de geldelijke anciënniteit die zij op 31 december 1995 genoten overeenkomstig de op die datum geldende reglementering. Zij blijven behoren tot de categorie van het opvoedend hulppersoneel. Zij hebben recht op de minimum-vakantieregeling voor het onderwijzend personeel zoals voorzien in artikel 69, § 2.

§ 2. Op hun verzoek kunnen zij evenwel een plaats op de personeelsformatie toegewezen krijgen. [...]

Decr. van 8-7-1996

§ 3. De benoemde bibliothecarissen kunnen op hun verzoek in de personeelsformatie van het onderwijzend personeel worden opgenomen met behoud van hun statutaire toestand indien zij in het bezit zijn van het daartoe vereiste diploma.

§ 4. [...]

Decr. van 19-4-1995

Art. 335.

§ 1. Bij de eerste toewijzing van de betrekkingen op de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel plaatst het hogeschoolbestuur haar personeelsleden die op 31 december 1995 een ambt van het administratief personeel uitoefenen, alsook de personeelsleden die toepassing verkregen hebben van artikel 334, § 2, in een graad die voorkomt in de tabel van de loopbaanstructuur van het administratief en technisch personeel.

Deze personeelsleden dienen [op 1 september 1995] een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd ambt van de categorie administratief of opvoedend hulppersoneel uit te oefenen. Bij voormelde rangschikking gelden geen voorrangsregels. Elke toewijzing moet evenwel gegrond zijn op basis van kwaliteitscriteria.

[In afwijking van artikel 166, § 2, en in afwijking van artikel 119, § 2, kan het hogeschoolbestuur op 1 januari 1996 zonder openbare oproep personeelsleden werven in een betrekking op hetzij de personeelsformatie van het onderwijzend personeel, hetzij op de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel, op voorwaarde dat deze personeelsleden op 1 oktober 1995 in dienst zijn als personeelslid van de hogeschool of haar rechtsvoorganger.]

Decr. van 19-4-1995

§ 2. Indien aan benoemde personeelsleden geen betrekking op de personeelsformatie toegewezen wordt, dient het hogeschoolbestuur hen in overtal op te nemen voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995. Deze personeelsleden behouden hun oude ambt op persoonlijke titel en de eraan verbonden salarisschaal tot op het ogenblik van uitdiensttreding. In elk geval komen hun salariskosten ten laste van het hogeschoolbestuur. Het benoemde personeelslid dat in overtal buiten de personeelsformatie wordt opgenomen, bevindt zich in de administratieve stand dienstactiviteit.

[Art. 335bis.

De personeelsleden bedoeld in de artikelen 333, 334, § 1, en 335, § 2, vallen inzake cumulatie onder de toepassing van de artikelen 170 en 171.]

Decr. van 19-4-1995

Art. 336.

§ 1. Voor de leden van het administratief personeel aan wie een betrekking op de personeelsformatie wordt toegewezen, bepaalt de Vlaamse regering de concordantie van de vervangen ambten met de overeenstemmende nieuwe graden zoals bepaald in de tabel van de loopbaanstructuur, bedoeld in artikel 152.

§ 2. De personeelsleden, bedoeld in artikel 334, § 2, worden in een graad die voorkomt in de tabel van de loopbaanstructuur geplaatst, rekening houdend met het bezit van het vereiste diploma.

§ 3. Indien aan een benoemd personeelslid een betrekking op de personeelsformatie wordt toegewezen, behoudt het zijn benoeming in zijn vorige ambt totdat het in zijn nieuwe ambt opnieuw in vast verband benoemd is.

Art. 337.

§ 1. De leden van het administratief personeel aan wie een betrekking op de personeelsformatie werd toegewezen, worden op 1 januari 1996 ingeschaald in de salarisschaal zoals bepaald door de Vlaamse regering.

§ 2. [De personeelsleden die toepassing verkregen hebben van artikel 334, § 2, worden ingeschaald in een van de salarisschalen van de nieuw toegekende graad.]

Decr. van 19-4-1995

§ 3. De personeelsleden verkrijgen in de overeenkomstig § 1 of § 2 vastgestelde salarisschaal het jaarsalaris dat overeenstemt met hun nuttige anciënniteit op 31 december 1995 overeenkomstig de op die datum geldende bezoldigingsregeling. [De geldelijke anciënniteit wordt evenwel aangepast indien de aanvangsleeftijd van de nieuwe schaal verschilt van die van de vroegere schaal, met uitzondering voor de met toepassing van artikel 336 geconcordeerde personeelsleden die hierdoor salarisverlies zouden lijden.]

Decr. van 15-7-1997

§ 4. De schaalanciënniteit in de nieuwe weddeschaal met het oog op inschaling in een hogere weddeschaal van dezelfde graad is gelijk aan nul.

[§ 5. In afwijking van § 4 wordt de schaalanciënniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 336, § 1, als volgt vastgesteld :

- voor de personeelsleden die op 31 december 1995 vast benoemd zijn in een wervingsambt in de categorie administratief personeel, is de schaalanciënniteit gelijk aan de dienstanciënniteit verworven op 31 december 1995 in de categorie administratief personeel;

- voor de personeelsleden die op 31 december 1995 tjdelijk aangesteld zijn in een wervingsambt in de categorie administratief personeel, is de schaalanciënniteit gelijk aan één derde van de dienstanciënniteit verworven op 31 december 1995 in de categorie administratief personeel;]

Decr. van 19-4-1995

[- voor de personeelsleden vastbenoemd op 31 december 1995 in een selectieambt of bevorderingsambt in de categorie van het administratief personeel is de schaalanciënniteit gelijk aan de dienstanciënniteit verworven op 31 december 1995 in het betreffende selectieambt of bevorderingsambt.]

Decr. van 18-5-1999

[Art. 337bis.

[[In afwijking van het bepaalde in artikel 166, § 3, kunnen gedurende een periode van acht jaar te rekenen vanaf 1 september 2008 personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap die niet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 166, § 1 en § 2, zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel indien zij op 1 september 2008 ten minste vijf jaar in dienst zijn van de hogeschool.]] ]

Decr. 19-3-2004; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

Art. 338.

Totdat artikel 155 van dit decreet uitgevoerd is, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing.

Afdeling 4. - Andere overgangsbepalingen

Art. 339.

[§ 1. De personeelsleden, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, die op 30 juni 1995 niet waren gereaffecteerd en weder tewerkgesteld in de instelling waarbij zij benoemd zijn, en die niet behoren tot de personeelsleden bedoeld in artikel 182, § 1, worden op basis van de volgende criteria tewerkgesteld :

1° personeelsleden die gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, blijven deze reaffectatie of wedertewerkstelling behouden tot deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt overeenkomstig de bepalingen van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling, wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Als deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt, is 3° op hen van toepassing;

2° personeelsleden die gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn in een andere hogeschool, worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn;

3° personeelsleden die voor een gehele of gedeeltelijke opdracht ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking en die hiervoor niet zijn gereaffecteerd of weder tewerkgesteld, worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn.

§ 2. De personeelsleden bedoeld in artikel 182 worden op basis van de volgende criteria tewerkgesteld :

1° personeelsleden die gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan blijven deze reaffectatie of wedertewerkstelling behouden tot deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt overeenkomstig de bepalingen van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Indien deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt is 3° of 4° op hen van toepassing;

2° personeelsleden die gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn in een andere hogeschool, blijven daar tewerkgesteld;

3° personeelsleden die voor een gehele of gedeeltelijke opdracht ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking en die hiervoor niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld, worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn;

4° de overige personeelsleden worden tewerkgesteld hetzij in een hogeschool naar keuze, hetzij in de dichtst bijzijnde hogeschool, rekening houdend met privaatrechtelijk of publiekrechtelijk statuut van het personeelslid en de hogeschool.

In afwijking van de criteria bedoeld in het eerste lid, kan de Vlaamse regering de personeelsleden bedoeld in 2° , 3° en 4° van het eerste lid, op hun verzoek andere mogelijkheden inzake tewerkstelling aanbieden. [[De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten inzake deze tewerkstelling.]]

De personeelsleden die tewerkgesteld worden in een hogeschool waar zij op 31 augustus 1995 niet benoemd waren, worden geacht personeelslid te zijn van de hogeschool waar zij tewerkgesteld zijn.]

Decr. 19-4-1995; [[ ]] Decr. van 18-5-1999

[Art. 339bis.

De personeelsleden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, andere dan deze bedoeld in artikel 182, die op 30 juni 1995 niet waren gereaffecteerd en weder tewerkgesteld in de instelling waarbij zij benoemd zijn, kunnen op 1 september 1995 worden overgenomen als vast benoemd personeelslid door de hogeschool waar zij op 30 juni 1995 zijn gereaffecteerd of weder tewerkgesteld. Deze ovename gebeurt in het ambt dat zij bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling uitoefenen of in het ambt waarvoor zij reeds benoemd zijn en voor het volume van hun reaffectatie of wedertewerkstelling.

Voor de toepassing van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, wordt deze overname niet beschouwd als een nieuwe vaste benoeming.]

Decr. van 19-4-1995

[Art. 339ter.

§ 1. De hogescholen die de opleiding kinesitherapie aanbieden, bepalen welke van hun eigen personeelsleden zoals bedoeld in artikel 195ter, § 1, een tewerkstelling krijgen in de opleiding kinesitherapie en leggen hiervoor de criteria vast na onderhandelingen in het hogeschoolonderhandelingscomité.

In toepassing van het eerste lid kan maximum 25 procent van de begrote bezetting van de opleiding kinesitherapie, uitgedrukt in voltijdse eenheden, ingenomen worden door personeelsleden die beschikken over het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie. Deze personeelsleden worden belast met taken van praktijkgericht onderwijs.

§ 2. De hogescholen bepalen welke van hun eigen personeelsleden zoals bedoeld in artikel 195ter, § 1, een tewerkstelling krijgen in de optie kinesitherapie in afbouw en leggen hiervoor de criteria vast na onderhandelingen in het hogeschoolonderhandelingscomité.

§ 3. De personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar 1997-1998 fungeerden in het ambt van praktijklector, behouden, in afwijking van artikel 101, dit ambt op persoonlijke titel.

§ 4. De personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar 1997-1998 fungeerden in het ambt van lector en beschikken over het diploma van gegradueerde, behouden, in afwijking van artikel 101, dit ambt op persoonlijke titel.

§ 5. De personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar 1997-1998 fungeerden in het ambt van lector en beschikken over het vereiste bekwaamheidsbewijs, worden assistent. Deze personeelsleden komen niet in aanmerking bij de berekening van de percentages bedoeld in artikel 122.]

Decr. van 23-6-1998

[Art. 339quater.

§ 1. De personeelsleden bedoeld in [[artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten]]¹, vallen niet onder de toepassing van artikel 326. Voor de personeelsleden die worden tewerkgesteld krachtens artikel 339ter of die overgenomen worden krachtens artikel 320, § 4, is artikel 326 wel van toepassing voor het volume van de opdracht waarvoor zij respectievelijk worden tewerkgesteld of overgenomen.

§ 2. Na het verstrijken van de maand waarin een personeelslid bedoeld in [[artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten]]¹, [[aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist]]² en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen, stopt voor dit personeelslid de financiering overeenkomstig [[artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten]]¹.

[[De bepaling in het eerste lid geldt niet voor de personeelsleden, bedoeld in artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten, met een andere niet centraal bezoldigde activiteit binnen het onderwijs van ten minste 50 % van een voltijdse opdracht.]]¹

§ 3. De in § 1 bedoelde personeelsleden kunnen worden tewerkgesteld hetzij in de eigen hogeschool, hetzij in een hogeschool naar keuze. De hogeschool die deze personeelsleden tewerkstelt, dient 70 procent van het bruto aanvangssalaris van de salarisschaal van het personeelslid terug te betalen aan de Vlaamse Gemeenschap.

Onverminderd artikel 195ter, § 1, worden deze personeelsleden geacht aangesteld te zijn in de hogeschool waar zij worden tewerkgesteld. Dit lid is niet meer van toepassing zodra de hogeschool gebruik maakt van artikel 320, § 4.

§ 4. De in § 1 bedoelde personeelsleden kunnen op hun verzoek ook een tewerkstelling verkrijgen buiten het hogescholenonderwijs. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten. Een instelling die deze personeelsleden tewerkstelt, dient 70 procent van het bruto aanvangssalaris van de salarisschaal van het personeelslid terug te betalen aan de Vlaamse Gemeenschap.

§ 5. Een periode van studie aan het hoger onderwijs wordt ook beschouwd als een tewerkstelling in de zin van dit artikel op voorwaarde dat het personeelslid regelmatig ingeschreven is in een hogeschool of universiteit in de Vlaamse Gemeenschap. Een academiejaar waarin het personeelslid niet slaagt, wordt voor de toepassing van artikel 339quater, § 3, niet beschouwd als een periode van tewerkstelling.

Deze paragraaf is slechts van toepassing voor studies die leiden tot het behalen van één bijkomend diploma.

§ 6. De personeelsleden tewerkgesteld krachtens dit artikel worden geacht zich in de administratieve stand dienstactiviteit te bevinden.]

Decr. 23-6-1998; [[ ]]¹ Decr. 4-7-2008; [[ ]]² Decr. van 21-12-2012

[Art. 339quinquies.

§ 1. De Vlaamse regering zal aan de personeelsleden bedoeld in artikel 195ter, § 1, die geen tewerkstelling hebben krachtens artikel 339ter of artikel 339quater, een tewerkstelling voorstellen. De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten waaronder dit gebeurt. Tijdens de periode van deze tewerkstelling bevindt het personeelslid zich in de stand dienstactiviteit.

§ 2. Het salaris van de personeelsleden bedoeld in § 1, die geen tewerkstelling bekomen die minstens 50 procent bedraagt van de opdracht waarvoor zij vallen onder de toepassing van artikel 195ter, § 1, wordt afgebouwd overeenkomstig het volgende schema :

- gedurende de eerste twee jaren ontvangen zij het salaris waarop zij recht hadden op de laatste dag van hun tewerkstelling in de optie kinesitherapie of de opleiding kinesitherapie of conform artikel 339quater;

- vanaf het derde jaar wordt dit salaris elk jaar met 20 procent verminderd.

Het salaris van deze personeelsleden mag nooit minder bedragen dan zoveel maal 1/30 van het salaris als het personeelslid dienstjaren telt, met een maximum van 30/30.

§ 3. De personeelsleden bedoeld in § 1, die op 1 januari 1998 een andere bezoldigde activiteit uitoefenden met toestemming van de hogeschool, mogen deze activiteit blijven uitoefenen voor hetzelfde volume als op 1 januari 1998.

Alle personeelsleden melden jaarlijks de aard, de duur en het brutobelastbaar inkomen van hun bezoldigde activiteiten aan een commissie die speciaal met dit doel wordt opgericht. Indien de bezoldigde activiteit waarvan sprake in de eerste alinea wijzigt, kan deze commissie, volgens de regels bepaald door de Vlaamse regering, de uitbetaling van de personeelsleden geheel of gedeeltelijk schorsen.

De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van deze commissie.]

Decr. van 23-6-1998

Art. 340.

§ 1. De benoemde personeelsleden, leden van het bestuurspersoneel en het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen die thans én hoger onderwijs met volledig leerplan én [secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs] organiseren, kiezen op het ogenblik van de afsplitsing ingevolge artikel 305 tussen een betrekking in het hoger onderwijs en een betrekking in het [secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs] in een ambt van dezelfde categorie. Indien zij kiezen voor een betrekking in het secundair onderwijs, worden zij geacht benoemd te zijn in het secundair onderwijs. Zij behouden de salarisschaal die zij genoten op het ogenblik van de afsplitsing.

§ 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing op de personeelsleden, verbonden aan een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan die op 1 september 1995 is opgeheven, voor zover deze onderwijsinstelling op het ogenblik van de opheffing eveneens [secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs] organiseerde.

§ 3. De benoemde leden van het [opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel], verbonden aan een hogeschool, kunnen te allen tijde overgaan naar het [secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs], bij wijze van mutatie zoals bedoeld in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs of in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.

Deze mutaties zijn in afwijking van de in het eerste lid vermelde decreten, ook mogelijk voor leden van het opvoedend hulppersoneel die benoemd zijn in een selectie- of bevorderingsambt. Zij behouden de salarisschaal die zij genoten in het hoger onderwijs met volledig leerplan, indien deze salarisschaal hoger is dan deze in het [secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs].

Deze mogelijkheid tot mutatie vervalt op het ogenblik dat het personeelslid kiest voor een benoeming in een ambt van het administratief en technisch personeel van de hogeschool.

[§ 4. De benoemde leden van het administratief personeel en de benoemde werkmeesters of werkplaatsleiders van de onderwijsinstellingen die thans én hoger onderwijs met volledig leerplan én secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs organiseren, worden op 1 september 1995 overgenomen, met behoud van hun statutaire toestand, door de instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs. De personeelsleden aan wie op basis van de omkadering van de instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs geen betrekking kan worden toegewezen op 1 september 1995, worden met ingang van die datum geacht benoemd te zijn in de hogeschool. Voor het invullen van de omkadering in de instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs, heeft het personeelslid met de grootste dienstanciënniteit in voorkomend geval voorrang om te kiezen hetzij voor de instelling voor secundair of aanvullend secundair beroepsonderwijs, hetzij voor de hogeschool.]

Decr. van 19-4-1995

[Art. 340bis.

Met ingang van 1 september 1995 kunnen geen nieuwe terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking met toepassing van hoofdstuk II van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III worden uitgesproken.

De personeelsleden die op 31 augustus 1995 ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, worden met ingang van 1 september 1995 tot en met 31 december 1995 toegewezen aan een onderwijsinstelling, overeenkomstig de regels bepaald in artikel 339. De hogeschool belast deze personeelsleden met pedagogische taken of stelt ze tewerk binnen de perken van haar omkadering. De personeelsleden belast met pedagogische taken ontvangen een wachtgeld of wachtgeldtoelage berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 29 van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.

Het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wederterwerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage houdt op met ingang van 1 september 1995 van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan, behoudens de artikelen 29 en 41.]

Decr. van 19-4-1995

[HOOFDSTUK IIbis. - Projecten voor het Hoger Kunstonderwijs

Art. 340ter t.e.m. 340quinquies.

[[...]] ]

Decr. 14-7-1998; [[ ]] Decr. van 19-12-2003

[HOOFDSTUK IIter. - Hogere instituten en andere instellingen voor Schone Kunsten

Art. 340sexies.

§ 1. [[De Vlaamse Regering kan in de vorm van een jaarlijkse toelage bijdragen in de financiering van de hogere instituten voor schone kunsten en van instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren.

Het totale bedrag van de toelage wordt vastgesteld op 3.202.000 euro vanaf 1 januari 2007.

Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2008 jaarlijks op de volgende wijze aangepast :

0,8 x (Ln/07) + (Cn/C07) waarbij :

- Ln/L07 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2007;

- Cn/C07 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2007.]]¹

[[De indexformule vermeld in het derde lid wordt in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast.]]³

[[Voor [[[de begrotingsjaren 2012 en 2013]]] wordt het bedrag, vermeld in het tweede lid, geïndexeerd aan de hand van de volgende indexformule :

0,8 x (Ln/L07) + 0,2 waarbij :

- Ln/L07 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2007.]]4

§ 2. De in § 1 bedoelde hogere instituten voor schone kunsten worden opgericht met als doel posthogeschoolvormingen te organiseren inzake de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst. De posthogeschoolvorming wordt bekrachtigd met de titel van 'Laureaat van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten'. Deze laureaatsvorming heeft tot doel aan afgestudeerden uit de betrokken sectoren en aan jonge kunstenaars de mogelijkheid te bieden hun artistiek talent verder te ontplooien. Deze instituten worden beheerd door een vereniging zonder winstgevend doel die met betrekking tot de posthogeschoolvorming optreedt als overkoepelende instantie voor alle hogescholen die een opleiding in de betrokken sectoren organiseren.

De in § 1 bedoelde andere instellingen zijn instellingen die excellente hogere kunstopleidingen organiseren, doch krachtens artikel 4 niet onder de toepassing van dit decreet vallen.

§ 3. Om voor de in § 1 bedoelde subsidiëring in aanmerking te komen, sluiten de instituten en instellingen een beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar met de Vlaamse regering, waarin ten minste volgende zaken worden afgesproken :

- de onderdelen van het strategisch beleidsplan;

- de organisatie van de interne en externe kwaliteitszorg, met inbegrip van de wijze waarop het instituut of de instelling omgaat met de uitkomsten van de externe kwaliteitszorg. Daartoe organiseert het instituut of de instelling ten minste om de vijf jaar een externe visitatie waaraan onder meer buitenlandse instellingen deelnemen;

- het instroomniveau, de wijze van selectie van de studenten en de inschrijvingsgelden;

- de minimale kwalificaties van de ingezette personeelsleden en de arbeidsvoorwaarden;

- [[...]]²

- het afsluiten van een samenwerkingsakkoord met andere Vlaamse hogescholen die het betrokken studiegebied aanbieden, en eventueel met Belgische en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs en derden. De samenwerkingsovereenkomst vermeldt ten minste de voorwaarden van samenwerking en de financiële vergoeding die in voorkomend geval voor de dienstverlening zal worden betaald;

- het toezicht op de naleving van de verbintenissen door [[...]]5 de administratie, de sancties bij het niet naleven van de verbintenis en de procedure hierbij.

[[De besluiten die de Vlaamse Regering neemt in uitvoering van de bepalingen van dit decreet met betrekking tot de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen en betreffende de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen zijn van overeenkomstige toepassing op de instituten voor schone kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren.]]²

§ 4. [[...]]5

De Vlaamse regering kan de subsidiëring van een instituut of instelling verminderen, doch slechts jaarlijks en naar evenredigheid van de vastgestelde tekortkomingen op de in de beheersovereenkomst bezegelde afspraken.]

Decr. 20-4-2001; [[ ]]¹ Decr. 29-6-2007; [[ ]]² Decr. 4-7-2008; [[ ]]³ Decr. 18-12-2009; [[ ]]4 Decr. 1-6-2012; [[ ]]5 Decr. 19-7-2013; [[[ ]]] Decr. van 21-12-2012

[§ 5. [[In afwijking van het bepaalde in paragraaf 3 kunnen lopende beheersovereenkomsten maximaal twee keer met ten hoogste één jaar verlengd worden, in geval de evaluatie van de wijze waarop de lopende beheersovereenkomst werd uitgevoerd, onvoldoende positief is om een nieuwe beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar af te sluiten. Indien na deze verlenging(en) naar het oordeel van de Vlaamse Regering de betrokken instelling een deugdelijk beleidsplan heeft voorgelegd, kan een nieuwe beheersovereenkomst met een looptijd van maximaal vier jaar worden gesloten.]] ]

Decr. 23-12-2005; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen betreffende de financiering en het beheer

Afdeling 1. - Overgangsbepalingen betreffende de werkingsuitkeringen

Art. 341.

In artikel 2, § 1, eerste lid, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, worden tussen de woorden "het gesubsidieerd onderwijs" en "worden", de woorden "met uitzondering van het hoger onderwijs met volledig leerplan" ingevoegd. In artikel 2, § 1, tweede lid van hetzelfde decreet, wordt de zin "Voor het hoger onderwijs wordt onder regelmatige leerlingen begrepen, de studenten die in aanmerking komen voor de financiering, zoals gedefinieerd in uitvoering van artikel 9bis van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs" opgeheven.

[Art. 341bis.

De financierbaarheid van de studenten en opleidingen op 1 februari 1991, 1992, 1993, 1994 en 1995 wordt bepaald overeenkomstig de op deze data van toepassing zijnde reglementering.]

Decr. van 19-4-1995

Afdeling 2. - Overgangsbepalingen betreffende de investeringen

Onderafdeling 1. - Vlaamse autonome hogescholen

Art. 342.

Bij de oprichting van een Vlaamse autonome hogeschool waarbij gesubsidieerde hogescholen betrokken zijn, kunnen de gebouwen waarin voorheen hoger onderwijs werd verstrekt van het gesubsidieerd onderwijs geheel of gedeeltelijk naar de nieuwe Vlaamse autonome hogeschool worden overgedragen. Dit kan gebeuren, al dan niet in volle eigendom, door gebruik te maken van één van de bestaande rechtsfiguren van het burgerlijk recht.

Indien voor het bedoelde gebouw of voor het gedeelte ervan de DIGO een subsidie heeft verleend, treedt de nieuwe Vlaamse autonome hogeschool ten aanzien van de DIGO in de rechten en verplichtingen van de vroegere inrichtende overheid, op voorwaarde dat deze Vlaamse autonome hogeschool eigenaar wordt van het gebouw of het zakelijk recht overneemt van de vroegere inrichtende macht of het zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit.

Indien één van de hiervoor bedoelde voorwaarden niet wordt vervuld en er hoger onderwijs wordt verstrekt in dit gebouw, blijft de vroegere inrichtende overheid verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO. In dit geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving niet te worden toegepast.

Onderafdeling 2. - Gesubsidieerd onderwijs

Art. 343.

Bij fusies of overnamen in het gesubsidieerd onderwijs zonder dat hierbij wordt overgegaan tot de oprichting van een Vlaamse autonome hogeschool, kunnen de gebouwen waarin het hoger onderwijs werd verstrekt geheel of gedeeltelijk worden overgedragen. Dit kan gebeuren al dan niet in volle eigendom, door gebruik te maken van één van de bestaande rechtsfiguren van het burgerlijk recht.

Indien voor het bedoelde gebouw of voor het gedeelte ervan de DIGO een subsidie heeft verleend, treedt de nieuwe gesubsidieerde hogeschool ten aanzien van de DIGO in de rechten en verplichtingen van de vroegere inrichtende overheid, op voorwaarde dat deze gesubsidieerde hogeschool eigenaar wordt van het gebouw of het zakelijk recht overneemt van de vroegere inrichtende overheid of een zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit.

Indien één van de hiervoor bedoelde voorwaarden niet wordt vervuld en er hoger onderwijs wordt verstrekt in dit gebouw, blijft de vroegere inrichtende overheid verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO. In dit geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving niet toegepast te worden.

Onderafdeling 3. - Andere overgangsbepalingen

Art. 344.

Indien ten gevolge van de herstructurering van inrichtende overheden en instellingen van het gesubsidieerd hoger onderwijs gebouwen, waarvoor de DIGO een tegemoetkoming heeft verleend, niet langer gebruikt worden voor het hoger onderwijs, kan de verantwoordelijke inrichtende overheid deze gebouwen gebruiken voor haar eigen niet-hoger onderwijs ofwel overdragen aan of ter beschikking stellen van inrichtende overheden die onderwijs van een ander niveau organiseren.

Als hierbij de eigendom of het zakelijk recht dat noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor een subsidie van de DIGO overgaat naar de verkrijgende inrichtende overheid of deze een zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit, treedt deze laatste in de rechten en verplichtingen ten opzichte van de DIGO. In dit geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetge-ving niet toegepast te worden.

Als de eigendom of het hiervoor vermelde zakelijk recht niet wordt overgedragen of gevestigd en het gebouw verder voor onderwijsdoeleinden wordt gebruikt, dient het hiervoor vermelde artikel 19, § 2 evenmin te worden toegepast. De oorspronkelijke inrichtende macht blijft wel verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO voor de naleving van de verplichtingen die werden aangegaan bij de toekenning van de subsidie.

Art. 345.

De uitvoering van de verbintenissen die door DIGO voor [1 september 1995] werden aangegaan voor onroerende investeringen van gesubsidieerde hogescholen die toetreden tot een Vlaamse autonome hogeschool, blijft ten laste van de dotatie van de DIGO.

Alle na 1 januari 1996 aangegane verbintenissen die een verhoging betekenen van de in het vorig lid bedoelde verbintenissen komen ten laste van de middelen toegekend aan de IVAH.

Decr. van 19-4-1995

Art. 346.

[...]

Decr. van 22-12-1999

[Art. 346bis.

[[§ 1.]] Wat betreft het begrotingsjaar 1995 worden de bedragen voor de investeringen vermeld in het artikel 18, § 1, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II verminderd met :

- het gemeenschapsonderwijs : 25,3 miljoen frank;

- het gesubsidieerd officieel onderwijs : 5,9 miljoen frank;

- het gesubsidieerd vrij onderwijs : 0,7 miljoen frank.]

Decr. 19-4-1995; [[ ]] Decr. van 8-7-1996

[§ 2. In afwijking van artikel 197 kunnen de investeringsmiddelen van de IVAH tot en met het begrotingsjaar 1998 ook worden aangewend voor de huur van gebouwen waarin ononderbroken sedert 1994 hoger onderwijs wordt verstrekt.]

Decr. van 8-7-1996

[Art. 346ter.

De volgende artikelen en titels en/of hoofdstukken van dit decreet zijn niet van toepassing op de Vlaamse autonome hogeschool "Hogere Zeevaartschool" : artikel 109, artikel 179, 12°, titel V, hoofdstuk I met uitzondering van artikelen 257, § 2, 265 en 266 en afdeling 3 van dit hoofdstuk.]

Decr. van 20-2-2009

TITEL VIII. - Opheffings- en slotbepalingen

HOOFDSTUK I. - Opheffingsbepalingen

Art. 347.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 17 september 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van het diploma van licentiaat in de handelswetenschappen;

2° het koninklijk besluit van 18 september 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van het diploma van handelsingenieur;

3° het ministerieel besluit van 9 juni 1936 handelshogescholen - formulier van het getuigschrift der tweede proef van de kandidatuur in de handelswetenschappen;

4° het ministerieel besluit van 16 juli 1937 - formulier van het getuigschrift der eerste proef van de onderscheiden licentiaten in de handelswetenschappen en der eerste proef van de graad van handelsingenieur;

5° het ministerieel besluit van 28 juni 1938 handelshogescholen - formulier van het getuigschrift van de tweede proef van de onderscheiden licentiaten in de handelswetenschappen en van de tweede proef van de graad van handelsingenieur;

6° het ministerieel besluit van 3 augustus 1938 handelshogescholen - formulier van het getuigschrift van kandidaat in de handelswetenschappen (enige proef) en van het diploma der verschillende licentiaatsexamens in de handelswetenschap-pen (enige proef) of van handelsingenieur (enige proef);

7° het koninklijk besluit van 29 juni 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor het behalen van de diploma's van kandidaat en licentiaat in de bestuurswetenschappen aan het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene, het Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen, en het "Institut d'Enseignement supérieur - Lucien Cooremans" te Brussel.

Art. 348.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling van de toekenning van de diploma's van kandidaat-vertaler, licentiaat-vertaler en licentiaat-tolk in het hoger technisch onderwijs van de derde graad;

2° het koninklijk besluit van 30 juni 1967 tot oprichting van een ambt van adjunct-directeur in het hoger technisch onderwijs van de derde graad voor vertalers en tolken.

Art. 349.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling, in de derde graad van het hoger technisch onderwijs, van de studiën ter verkrijging van het diploma voor cultuurspreidingstechnieken;

2° het koninklijk besluit van 16 april 1965 houdende organiek kader van het Hoger Rijkstechnisch Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding.

Art. 350.

De volgende wetten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het besluit van de Regent van 18 november 1949 houdende organisatie van het onderwijs in de bouwkunde;

2° de wet van 18 februari 1977 houdende organisatie van het architectuuronderwijs [...];

3° het koninklijk besluit van 29 december 1977 tot vaststelling van de hogere architectuurinstituten georganiseerd of gesubsidieerd door het Rijk, van hun afdelingen en hun vestigingsplaatsen.

Decr. van 19-4-1995

Art. 351.

De volgende wetten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en het agrarisch hoger onderwijs van het lange type [...];

Decr. van 19-4-1995

2° het koninklijk besluit van 23 februari 1977 houdende uitvoering van artikel 4, § 4, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en agrarisch hoger onderwijs van het lange type;

3° het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende instelling van een Assimilatiecommissie en een Commissie van beroep ter gelijkstelling van bepaalde graden en diploma's, uitgereikt door inrichtingen voor hoger onderwijs, met de graad en het diploma van industrieel ingenieur, en dit met ingang van 1 januari 1995;

4° het koninklijk besluit van 20 september 1978 ter uitvoering van artikel 2, § 1, 2° , 3° , en 4° , van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en het agrarisch hoger onderwijs van het lange type;

5° het koninklijk besluit van 5 oktober 1988 tot vaststelling van de Industriële Hogescholen georganiseerd of gesubsidieerd door het Rijk, van hun afdelingen en hun vestigingsplaatsen, met het Nederlands als onderwijstaal.

Art. 352.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven met betrekking tot de opleidingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leer- plan :

1° het koninklijk besluit nr. 78 van 21 juli 1982 houdende vaststelling van de regels en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het hulpopvoedend personeel en van het administratief personeel, inzonderheid in het hoger onderwijs van het korte type;

2° het koninklijk besluit nr. 79 van 21 juli 1982 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat;

3° het koninklijk besluit nr. 80 van 21 juli 1982 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare bijkomende lestijden in het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat;

4° het koninklijk besluit nr. 301 van 31 maart 1984 houdende vaststelling van de minimale studentenbevolking van de afdelingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

5° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de structuur van het economisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

6° het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 1992 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in het economisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan.

Art. 353.

De bepalingen van de volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven voor zover zij niet behoren tot de bevoegdheidssfeer van de federale overheid : [...]

Arr. nr. 88/95, van 21-12-1995

10° het ministerieel besluit van 5 november 1948 - examen ter verkrijging van het bekwaamheidsgetuigschrift om als gids te dienen - reglement;

11° het koninklijk besluit van 11 oktober 1957 houdende instelling van een bijzondere examencommissie belast met het uitreiken van het diploma van leraar in de stenodactylografie aan de inrichtingen voor middelbaar, technisch of normaalonderwijs van de Staat;

12° het ministerieel besluit van 14 oktober 1957 betreffende de inrichting van de examens van leraar in de stenodactylografie aan de inrichtingen voor middelbaar, technisch of normaalonderwijs van de Staat;

13° het koninklijk besluit van 5 mei 1958 houdende instelling van een bijzondere examencommissie belast met het uitreiken van het bekwaamheidsgetuigschrift voor het ambt van bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen;

14° het ministerieel besluit van 7 mei 1958 betreffende de inrichting van de examens van bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen;

15° het koninklijk besluit van 25 september 1973 houdende instelling van een examencommissie belast met het uitreiken van de bekwaamheidsdiploma's tot het geven van onderwijs in het tekenen en de plastische opvoeding aan de onderwijsinrichtingen van het secundair (tweede en derde graad) en van het hoger onderwijs van het korte type;

16° het koninklijk besluit van 25 september 1973 houdende instelling van een examencommissie belast met het uitreiken van de bekwaamheidsdiploma's tot het geven van muzikale opvoeding aan de onderwijsinrichtingen voor secundair en hoger onderwijs van het korte type.

Art. 354.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 16 oktober 1933 houdende organiek reglement van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen;

2° het koninklijk besluit van 21 juni 1958 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder Rijkstoelagen worden verleend aan het Lemmensinstituut te Mechelen;

3° het koninklijk besluit van 13 oktober 1959 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een eerste prijs in de koninklijke muziekconservatoria;

4° het koninklijk besluit van 19 januari 1961 betreffende bepaalde toekenningsvoorwaarden en de vorm der door de koninklijke muziekconservatoria uitgereikte attesten, getuigschriften en diploma's, alsook betreffende het virtuositeitsdiploma;

5° het koninklijk besluit van 21 september 1972 houdende afwijkingen van het koninklijk besluit van 2 juli 1932 voor wat betreft de samenstelling van de Commissie van Beheer van het Eigen Vermogen van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel;

6° het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en van de duur van de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria;

7° het koninklijk besluit van 26 augustus 1974 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de koninklijke muziekconservatoria te Antwerpen, Brussel en Gent;

8° het koninklijk besluit van 26 augustus 1974 tot vaststelling van de structuur, de samenstelling en de werking van de Verbeteringsraad voor het Nederlandstalig muziekonderwijs;

9° het koninklijk besluit van 27 juni 1977 tot wijziging van de koninklijke besluiten van 16 oktober 1933 houdende organiek reglement van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen en van het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent;

10° het ministerieel besluit van 9 mei 1980 houdende rangschikking van de hogere muziekstudies, georganiseerd door het Lemmensinstituut te Leuven;

11° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juli 1982 houdende instelling van een prijs van virtuositeit van de Vlaamse Gemeenschap;

12° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 1987 houdende vaststelling van de personeelsformatie van het administratief personeel van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel (Nederlandstalige afdeling).

Art. 355.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 14 juli 1967 waarbij de Studio Herman Teirlinck door het Rijk wordt aangenomen als instelling van het hoger kunstonderwijs;

2° het koninklijk besluit van 4 december 1967 tot regeling van de werking van de Commissie van toezicht bij het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;

3° het ministerieel besluit van 15 juli 1969 tot inrichting van de toelatings-, overgangs- en eindexamens van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen, afdeling Toneelspeelkunst;

4° het ministerieel besluit van 15 juli 1969 tot inrichting van het toelatingsexamen van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen, afdeling Kleinkunst;

5° het koninklijk besluit van 27 december 1972 houdende het leerprogramma van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;

6° het ministerieel besluit van 14 juni 1973 houdende de examenregeling van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst;

7° het koninklijk besluit van 7 april 1975 tot vaststelling van het organiek kader van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;

8° het koninklijk besluit van 2 januari 1976 waarbij model van het diploma of getuigschrift van de afdelingen "Toneel" en "Kleinkunst" bij het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen wordt vastgesteld;

9° het koninklijk besluit van 11 mei 1981 houdende rangschikking van de afdelingen Toneelspeelkunst en Kleinkunst bij het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen in de tweede graad van het hoger kunstonderwijs;

10° het besluit van de Vlaamse regering van 25 juli 1984 tot wijziging van sommige bepalingen van de organisatie van de studiën van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen.

Art. 356.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 20 augustus 1934 houdende organiek reglement van de Koninklijke Academie en van het Hoger Instituut van Schone Kunsten te Antwerpen;

2° het koninklijk besluit van 5 mei 1952 tot oprichting van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

3° het ministerieel besluit van 10 augustus 1967 tot vaststelling van de afdelingen bij het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

4° het ministerieel besluit van 21 december 1967 tot bepaling van de normen voor aflevering van de diploma's en getuigschriften bij het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

5° het koninklijk besluit van 8 januari 1969 houdende inrichting volgens volledig leerplan en rangschikking op het niveau van het hoger kunstonderwijs van de afdeling "Binnenhuisarchitectuur" bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

6° het ministerieel besluit 27 februari 1969 houdende opstelling van het diploma van de afdeling binnenhuisarchitectuur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

7° het koninklijk besluit van 11 september 1970 tot oprichting van de afdeling Industriële vormgeving bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

8° het ministerieel besluit van 30 mei 1972 houdende vaststelling van de modaliteiten van overgangs- en herexamens in de afdeling Industriële vormgeving bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

9° het koninklijk besluit van 27 september 1972 tot vaststelling van de bevoegdheid van de inspecteurs artistieke vakken in de inrichtingen voor kunstonderwijs;

10° het ministerieel besluit van 18 maart 1974 houdende huishoudelijk reglement van het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen;

11° het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

12° het ministerieel besluit van 19 april 1977 houdende uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

13° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de plastische kunsten met volledig leerplan in de drie graden van het hoger kunstonderwijs;

14° het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1983 houdende vaststelling van het inschrijvingsgeld in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, in de Vlaamse Gemeenschap;

15° het ministerieel besluit van 21 mei 1985 waarbij het programma van de prijs van virtuositeit van de Vlaamse Gemeenschap voor viool, cello, piano, orgel en gitaar alsmede de samenstelling van de examencommissie wordt vastgelegd;

16° het ministerieel besluit van 20 februari 1976 houdende de inhoud van de toelatingsproef, de vaststelling der vakken, de indeling van de leerstof over de verschillende studiejaren, de wijze waarop de examens worden afgelegd en de vorm en de inhoud van het attest en de getuigschriften worden bepaald, van de pedagogische leergang bij de Koninklijke Muziekconservatoria te Antwerpen, Brussel en Gent;

17° het ministerieel besluit van 22 april 1980 tot inrichting van de artistieke proef voor de toegang tot de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan die een onderwijs in de plastische kunsten organiseren van de 1e, de 2e of de 3e graad;

18° het koninklijk besluit van 3 oktober 1980 - Voordrachtgevers bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw en het Hoger Architectuurinstituut van het Rijk te Antwerpen.

Art. 357.

De volgende decreten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 1 augustus 1977 tot vaststelling van het organiek reglement van de rijksinrichtingen voor hoger onderwijs van het lange type en met volledig leerplan;

2° het koninklijk besluit van 14 december 1978 tot vaststelling van de voorwaarden voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel van de inrichtingen voor hoger onderwijs van het lange type;

3° het koninklijk besluit nr. 77 van 20 juli 1982 tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type;

4° het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 358.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 12 oktober 1971 tot regeling van de gelijkwaardigheid van de diploma's van bewaarschoolonderwijzeres, van onderwijzer en onderwijzeres van de lagere school en van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, uitgereikt in België en in de gebieden die aan de Belgische soevereiniteit onderworpen zijn geweest of waarvan het bestuur aan België werd toevertrouwd;

2° het ministerieel besluit van 27 december 1988 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van sommige Nederlandse getuigschriften van het paramedisch hoger beroepsonderwijs met sommige Belgische diploma's van het paramedisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

3° het ministerieel besluit van 27 december 1988 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van sommige Nederlandse getuigschriften van het hoger beroepsonderwijs met sommige Belgische diploma's van het sociaal hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan.

Art. 359.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het besluit van de Vlaamse regering van 4 maart 1992 betreffende de organisatie van examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap voor het hoger onderwijs met volledig leerplan;

2° het ministerieel besluit van 5 maart 1992 tot vaststelling van het inschrijvingsgeld voor de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 360.

De volgende decretale bepalingen en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de procedure en de modaliteiten inzake de lokale autonomie en inspraakregeling in de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijsinstellingen;

2° artikel 2, tweede lid en hoofdstuk VII van het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs.

Art. 361.

De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :

1° het ministerieel besluit van 1 augustus 1984 tot het vaststellen van een schoolgeld of bijkomend inschrijvingsgeld aan buitenlandse leerlingen en studenten ingeschreven in inrichtingen voor gewoon of buitengewoon kleuter-, lager, secundair of hoger niet-universitair onderwijs, met volledig of beperkt leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, voor het eerste trimester van het school- of academiejaar 1984-1985;

2° het besluit van de Vlaamse regering van 4 juli 1990 tot bepaling van het minimumbedrag, de wijze van innen en de eventuele gehele of gedeeltelijke vrijstelling van het inschrijvingsgeld opgelegd aan de studenten van het hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het universitair onderwijs.

Art. 362.

[§ 1. [[§ 1. De Vlaamse regering stelt de opdracht van de inspecteurs hoger onderwijs die op 30 juni 1998 benoemd zijn, opnieuw vast.

De in het eerste lid bedoelde inspecteurs hoger onderwijs behouden tot hun uitdiensttreding op persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1998 en de daaraan verbonden salarisschaal, alsmede de verworven geldelijke anciënniteit overeenkomstig de op die datum geldende reglementering. Zij behouden de rechtspositieregeling die op hen van toepassing was op 30 juni 1998.]]

§ 2. De vast benoemde pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren van het korte type worden met ingang van 1 september 1995 tewerkgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 339, § 2. Zij worden geacht zich in de stand dienstactiviteit te bevinden.]

Decr. 19-4-1995; [[ ]] Decr. van 18-5-1999

[Zij behouden het statuut dat op hen van toepassing was op 31 augustus 1995. Bovendien blijven zij de salarisschaal genieten die mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover men beschikt recht geeft op een hogere salarisschaal in het nieuwe ambt.]

Decr. van 8-7-1996

Art. 363.

§ 1. De artikelen 40, 41 en 43 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III worden opgeheven.

§ 2. In de artikelen 55 en 56 van hetzelfde decreet worden de woorden " en/of het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan" opgeheven.

Art. 364.

Art. 79 van het decreet van 20 april 1993 betreffende het onderwijs-IV wordt opgeheven.

Art. 365.

De volgende wetten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, houden op van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan :

1° het koninklijk besluit van 6 juni 1953 tot oprichting van de afdelingen voor lichamelijke opvoeding bij de Rijksmiddelbare normaalscholen;

2° het koninklijk besluit van 8 september 1954 houdende vaststelling der prestaties van de studiemeesters der Rijksnormaalscholen;

3° de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs;

4° de wet van 27 juli 1955 houdende regelen inzake inrichting van het onderwijs van de Staat, de provincies en de gemeenten, en inzake de subsidiëring door de Staat van inrichtingen voor middelbaar, normaal- en technisch onderwijs;

5° het koninklijk besluit van 5 december 1955 tot vaststelling van het organiek reglement der Rijkstechnische scholen;

6° het koninklijk besluit van 31 augustus 1960 tot wijziging van de benaming van zekere afdelingen in de Rijksinstellingen voor land- en tuinbouwonderwijs;

7° het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 en van de artikelen 24, 27 en 32 der wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs;

8° het koninklijk besluit van 14 november 1962 houdende algemene regeling van de studiën in het hoger technisch onderwijs;

9° het ministerieel besluit van 15 oktober 1963 houdende vaststelling van het model van getuigschrift en diploma uit te reiken in het hoger technisch onderwijs;

10° het koninklijk besluit van 18 februari 1964 houdende regeling van de studiën ter verkrijging van het diploma en de graad van technisch ingenieur;

11° het koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vakantie en verlofregeling in het onderwijs;

12° het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs;

13° de wet van 8 juli 1966 houdende tijdelijke opschorting van de uitbreiding van de onderwijsnetten;

14° het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs wordt berekend;

15° het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot vaststelling van de normen voor de inrichting van facultatieve cursussen en van aanvullende of facultatieve activiteiten;

16° het koninklijk besluit van 26 januari 1968 tot vaststelling van de titels vereist met het oog op de toekenning van toelagen aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 18 maart 1976 en 27 juni 1977 en het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1983;

17° het koninklijk besluit van 15 juli 1969 tot vaststelling van de bevoegdheden van de beheerders, de opvoeders-huismeester en de directiesecretarissen in de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en normaalonderwijs;

18° het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 dat de toegang reglementeert tot de technische en beroepsleergangen en de werking van deze leergangen;

19° het koninklijk besluit van 9 september 1969 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van onderricht in gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs;

20° het koninklijk besluit van 2 december 1969 tot vaststelling van de regels voor de oprichting van betrekkingen van opvoeder-huismeester, directiesecretaris en beheerder in de onderwijsinrichtingen van de Staat;

21° het ministerieel besluit van 30 januari 1970 tot wijziging en aanvulling van het reglement van inwendige orde van de twee afdelingen van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel;

22° het koninklijk besluit van 22 april 1970 betreffende de organisatie van de taalexamens voor de leraars artistieke vakken in het kunstonderwijs;

23° de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

24° het koninklijk besluit van 8 januari 1971 tot vaststelling van het onderwijsniveau van de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs;

25° de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften;

26° de wet van 19 juli 1971 betreffende algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs;

27° het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften;

28° de wet van 27 juli 1971 tot regeling van het hoger onderwijs;

29° het ministerieel besluit van 15 oktober 1971 tot vaststelling van het programma van de taalexamens voor de leraars artistieke vakken in het kunstonderwijs;

30° het koninklijk besluit van 9 juni 1972 tot vaststelling van de vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de ambten van inspecteur artistieke vakken in het kunstonderwijs;

31° het koninklijk besluit van 10 juli 1973 tot vaststelling van de weddeschalen die als basis dienen voor de vaststelling van de weddetoelagen van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het gesubsidieerd muziekonderwijs;

32° het koninklijk besluit van 10 oktober 1973 tot vaststelling, wat betreft het Nederlands kunstonderwijs, van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en getuigschriften;

33° het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal, pedagogisch en artistiek hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad;

34° het ministerieel besluit van 9 april 1974 houdende afwijking, ten titel van experiment, van de modaliteiten van de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en verpleegster, en van de stages tot het bekomen van het brevet van verpleegassistent en verpleegassistente;

35° het koninklijk besluit van 14 augustus 1975 houdende uitvoering van artikel 21, §§ 2 en 3, b, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving op het onderwijs;

36° het koninklijk besluit van 9 oktober 1975 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der vrije inrichtingen voor kunstonderwijs;

37° het koninklijk besluit van 9 oktober 1975 ter uitvoering van de wet van 26 maart 1969 betreffende het pensioen van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel evenals van de studiemeester-opvoeder van de vrije inrichtingen voor technisch, zeevaart- of kunstonderwijs;

38° het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs;

39° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur, alsmede van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kunstonderwijs;

40° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur;

41° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de bezoldiging van de voordrachthouders en van de lesgevers der rijksinrichtingen voor kunstonderwijs ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur;

42° het ministerieel besluit van 10 november 1978 houdende gelijkstelling, voor het toekennen van weddeschalen, van bekwaamheidsbewijzen in het kunstonderwijs;

43° het koninklijk besluit van 15 december 1978 tot uitvoering van artikel 77, § 5, 2de lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977;

44° het koninklijk besluit van 9 november 1981 waarbij een regeling wordt voorzien voor de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen van de personeelsleden van sommige nederlandstalige gesubsidieerde vrije inrichtingen of afdelingen van deze inrichtingen voor technisch of voor artistiek of pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, die omgevormd worden tot inrichtingen of afdelingen voor kunstonderwijs;

45° het koninklijk besluit van 9 november 1981 waarbij een regeling wordt voorzien voor het behoud van de erkenning van de vaste benoeming van de personeelsleden van sommige nederlandstalige gesubsidieerde vrije inrichtingen of afdelingen van deze inrichtingen voor technisch of voor artistiek of pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, die omgevormd worden tot inrichtingen of afdelingen voor kunstonderwijs;

46° het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1983 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 18 maart 1976, tot wijziging en aanvulling van het koninklijk besluit van 26 januari 1968 tot vaststelling van de titels vereist met het oog op de toekenning van toelagen aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs (Nederlands taalstelsel);

47° het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1983 houdende vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in de plastische kunsten met beperkt leerplan en in het hoger onderwijs in de beeldende kunsten in het hoger onderwijs in de beeldende kunsten met volledig leerplan;

48° het ministerieel besluit van 27 februari 1984 tot vaststelling van de vergoeding van de voordrachthouders bij de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs, ressorterend onder de Vlaamse Gemeenschap;

49° het koninklijk besluit 13 augustus 1985 betreffende de organisatie en de samenstelling van de Hoge Raden en van de Vaste Raad voor het hoger onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal, en tot regeling van hun werking;

50° het koninklijk besluit van 7 april 1986 tot vaststelling van de vorm en de vermeldingen van de diploma's uitgereikt door de inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan en van het lange type met volledig leerplan waarvan de onderwijstaal het Nederlands is;

51° het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs;

52° het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type;

53° het koninklijk besluit van 1 december 1986 tot aanduiding van de Rijksinrichtingen voor kunstonderwijs die staatsdiensten zijn met afzonderlijk beheer;

54° het koninklijk besluit van 8 mei 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur, alsmede van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kunstonderwijs;

55° het koninklijk besluit van 12 juni 1987 houdende toepassing van artikel 5, § 2, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

56° het koninklijk besluit van 14 juli 1987 betreffende de overheveling door fusie of door toevoeging van bepaalde afdelingen van inrichtingen van hoger Rijksonderwijs van het korte type met volledig leerplan;

57° het koninklijk besluit van 11 augustus 1987 houdende vaststelling van de structuur en de classificatie van de afdeling technologie;

58° het ministerieel besluit van 18 december 1987 houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en verpleegster;

59° het koninklijk besluit van 28 januari 1988 houdende toepassing van artikel 2 en van artikel 4, §§ 3 en 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

60° het koninklijk besluit van 7 april 1988 houdende toepassing van artikel 5, § 2, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

61° het koninklijk besluit van 21 september 1988 houdende toepassing van artikel 2 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

62° het besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 1989 tot bepaling, voor het hoger onderwijs van het lange type en voor het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, van de begrippen "regelmatig ingeschreven student" en "student die in aanmerking komt voor de financiering";

63° de artikelen 68 en 69 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs;

64° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juli 1989 tot vaststelling van de modaliteiten voor het verlenen van vrijstelling van de voorwaarde geslaagd te zijn voor examens in het hoger onderwijs van het lange type en in het hoger onderwijs van het korte type;

65° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juli 1990 tot bepaling van de coëfficiënten die de omkadering van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het hoger onderwijs van het lange type en van het onderwijzend personeel in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan vaststellen;

66° het besluit van de Vlaamse regering van 19 september 1990 tot vaststelling van het kiesreglement voor de lokale schoolraden en raden van het bestuur van het Gemeenschapsonderwijs;

67° het besluit van de Vlaamse regering van 28 november 1990 houdende toepassing van artikel 9, § 1, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

68° het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1991 tot vaststelling van het puntengewicht per leerling, student of interne, bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;

69° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1991 tot vaststelling van de andere toelatingsvoorwaarden tot het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 8, § 3, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

70° het ministerieel besluit van 26 juli 1991 houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw en gegradueerde verpleegkundige;

71° het besluit van de Vlaamse regering van 16 oktober 1991 tot uitvoering van artikel 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

72° het besluit van de Vlaamse regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra;

73° het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 houdende het algemeen reglement van de studie in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

74° het besluit van de Vlaamse regering van 8 juli 1992 tot vaststelling van de afdelingen en hun opties in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan.

Art. 366.

De volgende wetten, decreten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, houden op van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan :

1° het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Openbaar Onderwijs;

2° het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het administratief personeel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het administratief personeel die hun ambt te persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 294 van dit decreet;

3° het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel die hun ambt te persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 333 van dit decreet;

4° het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel die hun ambt te persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 333 van dit decreet;

5° het koninklijk besluit van 13 februari 1968 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde officiële en vrije inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en van het lange type met volledig leerplan, en van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben;

6° het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het opvoedend hulppersoneel die hun ambt te persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 293 van dit decreet;

7° het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;

8° het koninklijk besluit van 1 december 1970 tot vaststelling van de schalen verbonden aan de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen;

9° het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat;

10° het koninklijk besluit van 27 januari 1975 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen verbonden aan de ambten van het administratief, meesters, vak- en dienstpersoneel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel die hun ambt te persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van de artikelen 292 en 294 van dit decreet;

11° artikel 77 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977;

12° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de plastische kunsten met volledig leerplan in de drie graden van het hoger kunstonderwijs;

13° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur, alsmede van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kunstonderwijs;

14° het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende de wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan;

15° het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan;

16° het koninklijk besluit van 17 juli 1987 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde vrije inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan;

17° decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;

18° decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;

19° titel II van het decreet betreffende het onderwijs-III van 9 april 1992;

20° titel II, hoofdstuk III, wat betreft het onderwijzend personeel en de artikelen 83, 85, 86 en 87 van het decreet betreffende het onderwijs-IV van 28 april 1993;

21° het decreet betreffende het onderwijs-V van 15 december 1993 met uitzondering van de artikelen 34 en 57;

22° de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.

Art. 367.

[Onverminderd de bepalingen van artikel 206 van dit decreet is de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving met uitzondering van "Hoofdstuk II. - Infrastructuur" en "Sectie E. - Het nationaal waarborgfonds voor schoolgebouwen", niet van toepassing op de hogescholen.]

Decr. van 19-4-1995

Art. 368.

De Vlaamse regering neemt de aanvullende maatregelen die met betrekking tot de hogescholen vermeld in [artikel 4] nodig zijn om de overgang van het vroegere stelsel naar het nieuwe te regelen. Zij kan bij aanvullende maatregel eveneens afwijken van de algemene regels inzake de inwerkingtreding van dit decreet zoals bedoeld in artikel 369.

Decr. van 19-4-1995

HOOFDSTUK II. - Inwerkingtreding

Art. 369.

§ 1. Treedt in werking met ingang van het academiejaar 1994-1995 :

- hoofdstuk III van titel IV.

Treden in werking op 1 oktober 1994 :

- hoofdstuk V van titel IV;

- de hoofdstukken I en II van titel V;

- afdeling 3 van hoofdstuk III van titel V.

[Treden in werking op 1 september 1995 :

- titel I;

- titel II, met uitzondering van afdeling 7 van hoofdstuk I, die in werking treedt op 1 mei 1995;

- de hoofdstukken II en IV van titel IV;

- de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk III van titel V;

- de hoofdstukken I en III van titel VII.]

Treden in werking op 1 januari 1996 :

- titel III;

- [hoofdstuk I van titel IV;]

- [hoofdstuk II van titel VII, met uitzondering van artikel 316 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1995, de artikelen 318, 318bis, 320, § 3, 326, 326bis, 329, 339, 339bis, 340 en 340bis die in werking treden op 1 september 1995 en artikel 332bis dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1972.]

Treden in werking op door de Vlaamse regering te bepalen data :

- de artikelen van titel VIII.

Decr. van 19-4-1995

§ 2. In afwijking van de in dit decreet aangegeven data van inwerkingtreding, treedt dit decreet slechts in werking op het ogenblik dat een bijzonder decreet bekrachtigd en afgekondigd wordt waarin het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs wordt gewijzigd en aldus wordt voorzien in overdracht van de instellingen voor hoger onderwijs van het gemeenschapsonderwijs naar openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid zoals bedoeld in titel VIbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. Indien de bedoelde wijziging van het bijzonder decreet niet bekrachtigd en afgekondigd is uiterlijk op 31 december 1994, wordt dit decreet ingetrokken.

BIJLAGE I - LIJST VAN STUDIEGEBIEDEN, OPLEIDINGEN EN OPTIES

1. STUDIEGEBIED ARCHITECTUUR

basisopleidingen van één cyclus :

- architect-assistentie, waarvoor de graad van gegradueerde architect-assistent wordt verleend

- interieurvormgeving, waarvoor de graad van gegradueerde in interieurvormgeving wordt verleend

- [landschaps- en tuinarchitectuur], waarvoor de graad van gegradueerde in [landschaps- en tuinarchitectuur] wordt verleend

basisopleidingen van twee cycli :

- 1C architectuur, waarvoor de graad van kandidaat in de architectuur wordt verleend

- 2C architectuur, waarvoor de graad van architect wordt verleend

- 2C interieurarchitectuur, waarvoor de graad van interieurarchitect wordt verleend

2. STUDIEGEBIED GEZONDHEIDSZORG

[basisopleidingen van één cyclus :

- fysische behandelingen :

- ergotherapie, waarvoor de graad van gegradueerde in ergotherapie wordt verleend;

[[- optiek en optometrie, waarvoor de graad van gegradueerde in de optiek en optometrie wordt verleend.]]

- orthopedie, waarvoor de graad van gegradueerde in orthopedie wordt verleend;

- podologie, waarvoor de graad van gegradueerde in podologie wordt verleend;

- medische beeldvorming, waarvoor de graad van gegradueerde in de medische beeldvorming wordt verleend.]

[- logopedie en audiologie,

- logopedie, waarvoor de graad van gegradueerde in logopedie wordt verleend,

- audiologie, waarvoor de graad van gegradueerde in audiologie wordt verleend.]

- laboratorium- en voedingstechnologie :

- farmaceutische en biologische technieken, waarvoor de graad van gegradueerde in farmaceutische en biologische technieken wordt verleend

- medische laboratoriumtechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in de medische laboratoriumtechnologie wordt verleend

- voedings- en dieetkunde, waarvoor de graad van gegradueerde in voedings- en dieetkunde wordt verleend

- verpleegkunde, waarvoor de graad van gegradueerde verple(e)g(st)er wordt verleend :

- geriatrische verpleegkunde

- kinderverpleegkunde

- psychiatrische verpleegkunde

- sociale verpleegkunde

- ziekenhuisverpleegkunde

- vroedkunde, waarvoor de graad van vroedvrouw wordt verleend

[basisopleidingen van twee cycli :

- 1C + 2C kinesitherapie, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in de kinesitherapie worden verleend;

- 1C + 2C arbeidsorganisatie en gezondheid, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in de arbeidsorganisatie en gezondheid worden verleend.]

3. STUDIEGEBIED HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

basisopleidingen van één cyclus :

- bedrijfsbeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in bedrijfsbeheer wordt verleend :

- accountancy-fiscaliteit

- expeditie, distributie en transport

- financie- en verzekeringswezen

- marketing

- milieu-administratie

- rechtspraktijk

- beheer, toerisme en recreatie, waarvoor de graad van gegradueerde in beheer, toerisme en recreatie wordt verleend

- communicatiebeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in communicatiebeheer wordt verleend :

- bedrijfscommunicatie

- public relations

- pers en voorlichting

- hotelbeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in hotelbeheer wordt verleend

- secretariaatsbeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in secretariaatsbeheer wordt verleend :

- zakelijk vertalen en tolken

- medisch secretariaat

- secretariaat-talen

- toegepaste informatica, waarvoor de graad van gegradueerde in toegepaste informatica wordt verleend

[- informatiemanagement en support, waarvoor de graad van gegradueerde in informatiemanagement en support wordt verleend.]

basisopleidingen van twee cycli :

- 1C+2C bestuurskunde, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in bestuurskunde worden verleend

- 1C+2C handelsingenieur, waarvoor de graden van kandidaat handelsingenieur en handelsingenieur worden verleend

- 1C+2C handelswetenschappen, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in handelswetenschappen worden verleend

4. STUDIEGEBIED INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

basisopleidingen van één cyclus :

- audiovisuele techniek, waarvoor de graad van gegradueerde in audio-visuele techniek wordt verleend :

- assistentie

- beeld-geluid-montage

- cinematografie

- fotografie

- bouw, waarvoor de graad van gegradueerde in bouw wordt verleend :

- bouw

- vastgoed

- chemie, waarvoor de graad van gegradueerde in chemie wordt verleend :

- biochemie

- chemie

- milieuzorg

- procestechnieken

- confectie, waarvoor de graad van gegradueerde in confectie wordt verleend

- elektriciteit, waarvoor de graad van gegradueerde in elektriciteit wordt verleend :

- elektriciteit

- elektronica

- elektromechanica, waarvoor de graad van gegradueerde in elektromechanica wordt verleend :

- bedrijfsmechanisatie

- elektromechanica

- klimatisatie

- medische instrumentatie

- meet- en regeltechniek

- onderhoudstechnieken

- [scheepswerktuigkunde]

- facilitaire dienstverlening, waarvoor de graad van gegradueerde in de facilitaire dienstverlening wordt verleend

- grafische bedrijven, waarvoor de graad van gegradueerde in grafische bedrijven wordt verleend :

- boekbedrijf

- grafische bedrijven

- hout, waarvoor de graad van gegradueerde in hout wordt verleend

- logistieke technologie, waarvoor de graad van gegradueerde in logistieke technologie wordt verleend

- luchtvaart, waarvoor de graad van gegradueerde in luchtvaart wordt verleend

- mechanica, waarvoor de graad van gegradueerde in mechanica wordt verleend :

- automechanica

- mechanica

- textiel, waarvoor de graad van gegradueerde in textiel wordt verleend

[- multimedia en communicatietechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in multimedia en communicatietechnologie wordt verleend. Deze basisopleiding kan slechts blijven bestaan zolang zij als afzonderlijke basisopleiding gehandhaafd blijft.]

basisopleidingen van twee cycli :

- 1C industriële wetenschappen, waarvoor de graad van kandidaat industrieel ingenieur wordt verleend

- 2C bouwkunde, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in bouwkunde wordt verleend :

- bouwkunde

- landmeten

- 2C chemie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in chemie wordt verleend :

- biochemie

- chemie

[- 2C Elektronica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in elektronica wordt verleend :

- ontwerptechnieken

- informatie- en communicatietechnieken

- 2C Elektronica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in elektromechanica wordt verleend :

- elektromechanica

- elektrotechniek

- automatisering]

- 2C industrieel ontwerpen, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in industrieel ontwerpen wordt verleend

- 2C kernenergie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in kernenergie wordt verleend

- 2C mechanica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in mechanica wordt verleend

- 2C milieukunde, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in milieukunde wordt verleend

- 2C textiel, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in textiel wordt verleend

- 1C+2C nautische wetenschappen, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in de nautische wetenschappen worden verleend

- 2C verpakking en conditionering, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in verpakking en conditionering wordt verleend

[- 2C informatica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in informatica wordt verleend.]

5. STUDIEGEBIED AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

basisopleidingen van één cyclus :

- plastische kunsten, waarvoor de graad van gegradueerde in de plastische kunsten wordt verleend

basisopleidingen van twee cycli :

- audiovisuele kunst waarvoor de graden van kandidaat en meester in audiovisuele kunst worden verleend :

- 1C+2C animatie

- 1C+2C medium (de hogescholen bepalen het medium en hebben een meldingsplicht t.o.v. de overheid)

- beeldende kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in beeldende kunst worden verleend :

- 1C+2C driedimensionale vormgeving

- 1C+2C fotografie

- 1C+2C grafische en reclamevormgeving

- 1C+2C mode-, textiel- en toneelkostuumontwerpen

- [...]

- 1C+2C vrije kunsten (de hogescholen bepalen de vrije kunsten en hebben een meldingsplicht t.o.v. de overheid)

- produktdesign, waarvoor de graden van kandidaat en meester in produktdesign worden verleend

[- conservatie/restauratie, waarvoor de graden van kandidaat en meester in conservatie/restauratie wordt verleend.]

6. STUDIEGEBIED MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

basisopleidingen van één cyclus :

- dans, waarvoor de graad van gegradueerde in dans wordt verleend

basisopleidingen van twee cycli :

- dramatische kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in dramatische kunst worden verleend :

- 1C+2C kleinkunst

- 1C+2C toneel

- 1C+2C woordkunst

- [muziek, waarvoor de graden van kandidaat en meester in muziek worden verleend :

- 1C+2C instrument - zang - (de hogescholen bepalen het instrument en hebben een meldingsplicht ten aanzien van de overheid)

- 1C+2C jazz en lichte muziek

- 1C+2C muziektheorie - schriftuur]

7. STUDIEGEBIED BIOTECHNIEK

basisopleidingen van één cyclus :

- landbouw en biotechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in landbouw en biotechnologie wordt verleend basisopleidingen van twee cycli :

- 1C industriële wetenschappen-landbouw en biotechnologie, waarvoor de graad van kandidaat-industrieel ingenieur in de landbouw en biotechnologie wordt verleend

- 2C landbouw en biotechnologie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in landbouw en biotechnologie wordt verleend :

- landbouw

- landbouw- en voedingsindustrieën

- tuinbouw

8. STUDIEGEBIED ONDERWIJS

[Initiële lerarenopleidingen gelijkgesteld met basisopleidingen van één cyclus :

- kleuteronderwijs, waarvoor de graad van kleuteronderwijzer(es) wordt verleend;

- lager onderwijs, waarvoor de graad van onderwijzer(es) wordt verleend;

- secundair onderwijs-groep 1, waarvoor de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1 wordt verleend.

De initiële lerarenopleiding van academisch niveau, waarvoor de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2 wordt verleend.

[De initiële lerarenopleiding dans, waarvoor het diploma van leraar dans wordt verleend.]

De voortgezette lerarenopleidingen :

- lager onderwijs, waarvoor aan kleuteronderwijzers(essen) het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;

- lichamelijke opvoeding, waarvoor aan kleuteronderwijzers(essen) het [[diploma]] van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend;

- lichamelijke opvoeding, waarvoor aan onderwijzers(essen), het [[diploma]] van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer [[voor het lager onderwijs]], waarvoor [[...]] het overeenstemmend [[diploma]] wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst [[voor het lager onderwijs]], waarvoor [[...]] het overeenstemmend [[diploma]] wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding kleuteronderwijs, waarvoor aan onderwijzers(essen) het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding voor de algemene vakken in het eerste leerjaar B van het secundair onderwijs van het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor aan onderwijzers(essen) het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding voor de bijkomende uitdieping van een opleidingseenheid van de basiscluster of voor Duits of chemie, waarvoor aan geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1 het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor aan geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1 het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding basiseducatie, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;]

[- de voortgezette lerarenopleiding muzische vorming, waarvoor het overeenkomstig diploma wordt verleend;]

[- de voortgezette lerarenopleiding intercultureel onderwijs, waarvoor het overeenkomstig diploma wordt verleend;]

[- de voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren, waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend.]

9. STUDIEGEBIED PRODUKTONTWIKKELING

basisopleidingen van twee cycli :

- 1C+2C produktontwikkeling, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in produktontwikkeling worden verleend

10. STUDIEGEBIED SOCIAAL-AGOGISCH WERK

basisopleidingen van één cyclus :

- orthopedagogie, waarvoor de graad van gegradueerde in orthopedagogie wordt verleend

- sociaal werk :

- assistent in de psychologie, waarvoor de graad van gegradueerde assistent in de psychologie wordt verleend

- maatschappelijke advisering, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- maatschappelijk werk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- personeelswerk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- sociaal-cultureel werk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- syndicaal werk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

11. STUDIEGEBIED TOEGEPASTE TAALKUNDE

basisopleidingen van twee cycli :

- 1C+2C journalistiek, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in journalistiek worden verleend

- 1C vertaalkunde, waarvoor de graad van kandidaat-vertaler wordt verleend

- 2C vertaalkunde :

- tolk, waarvoor de graad van licentiaat-tolk wordt verleend

- vertaler, waarvoor de graad van licentiaat-vertaler wordt verleend.

[BIJLAGE II.

PROVINCIE ANTWERPEN

Hogere Zeevaartschool

Vestiging 2030 Antwerpen

opleidingen van 1 cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektromechanica

scheepswerktuigkunde

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

nautische wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

nautische wetenschappen

Hogeschool Antwerpen

Vestiging 2000 Antwerpen

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

verpleegkunde

geriatrische

verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

milieu-administratie

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

toegepaste informatica

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

maatschappelijk werk

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

ARCHITECTUUR

architectuur

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

fotografie

grafische en reclamevormgeving

mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen

vrije kunsten

conservatie/restauratie

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

kleinkunst toneel

woordkunst muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

PRODUCTONTWIKKELING

productontwikkeling

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

ARCHITECTUUR

architectuur

interieurarchitectuur

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

fotografie

grafische en reclamevormgeving

mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen

vrije kunsten

conservatie/restauratie

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouwkunde

bouwkunde

landmeten

chemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

kleinkunst

toneel

woordkunst

muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

PRODUCTONTWIKKELING

productontwikkeling

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

tolk

vertaler

Vestiging 2300 Turnhout

opleidingen van 1 cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

grafische bedrijven

grafische bedrijven

Vestiging 2500 Lier

opleidingen van 1 cyclus

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dans

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

Vestiging 2800 Mechelen

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouw

vastgoed

chemie

chemie

elektriciteit

elektronica

Karel de Grote-Hogeschool Katholieke Hogeschool Antwerpen

Vestiging 2018 Antwerpen

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken

medische laboratoriumtechnologie

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

milieu-administratie

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

audiovisuele techniek

fotografie

chemie

biochemie

chemie

milieuzorg

procestechnieken

elektriciteit

elektronica

elektromechanica

bedrijfsmechanisatie

klimatisatie

meet- en regeltechniek

mechanica

automechanica

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

orthopedagogie

sociaal werk

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

grafische en reclamevormgeving

vrije kunsten

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriele wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

grafische en reclamevormgeving

vrije kunsten

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

Katholieke Hogeschool Kempen

Vestiging 2290 Vorselaar

opleidingen van 1 cyclus

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

Vestiging 2300 Turnhout

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

financie- en verzekeringswezen

marketing

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen zakelijk

vertalen en tolken

ONDERWIJS

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

Vestiging 2440 Geel

opleidingen van 1 cyclus

BIOTECHNIEK

landbouw en biotechnologie

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken

medische laboratoriumtechnologie

voedings- en dieetkunde

orthopedie

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

chemie

milieuzorg

procestechnieken elektriciteit

elektriciteit

elektronica

elektromechanica

bedrijfsmechanisatie

klimatisatie

meet- en regeltechniek

onderhoudstechnieken

logistieke technologie

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

BIOTECHNIEK

ind. wet. landbouw en biotechnologie

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

BIOTECHNIEK

landbouw en biotechnologie

landbouw

landbouw- en voedingsindustrieen

tuinbouw

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

Vestiging 2500 Lier

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

Katholieke Hogeschool Mechelen

Vestiging 2800 Mechelen

opleidingen van 1 cyclus

ARCHITECTUUR

interieurvormgeving

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

beheer, toerisme en recreatie

communicatiebeheer

bedrijfscommunicatie

pers en voorlichting

public relations

informatiemanagement en support

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

Lessius Hogeschool

Vestiging 2000 Antwerpen

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

logopedie en audiologie

audiologie

logopedie

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

assistent in de psychologie

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

handelswetenschappen

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

handelswetenschappen

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

tolk

vertaler

Plantijn-Hogeschool van de provincie Antwerpen

Vestiging 2000 Antwerpen

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

laboratorium- en voedingstechnologie

medische laboratoriumtechnologie

voedings- en dieetkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

rechtspraktijk

communicatiebeheer

bedrijfscommunicatie

pers en voorlichting

public relations

hotelbeheer

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

procestechnieken

ONDERWIJS

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

orthopedagogie

Vestiging 2850 Boom

opleidingen van 1 cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektromechanica

klimatisatie

meet- en regeltechniek

onderhoudstechnieken

BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

Erasmushogeschool Brussel

Vestiging 1070 Brussel

opleidingen van 1 cyclus

ARCHITECTUUR

landschaps- en tuinarchitectuur

GEZONDHEIDSZORG

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken

medische laboratoriumtechnologie

voedings- en dieetkunde

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

beheer, toerisme en recreatie

communicatiebeheer

bedrijfscommunicatie

pers en voorlichting

public relations

hotelbeheer

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

audiovisuele techniek

assistentie beeld-geluid-montage

chemie

milieuzorg

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

toneel

muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektromechanica

elektromechanica

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

toneel

muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

tolk

vertaler

Europese Hogeschool Brussel

Vestiging 1000 Brussel

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

medische beeldvorming

optiek en optometrie

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

orthopedagogie

sociaal werk

assistent in de psychologie

maatschappelijk werk

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

GEZONDHEIDSZORG

arbeidsorganisatie en gezondheid

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

handelsingenieur

handelswetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

GEZONDHEIDSZORG

arbeidsorganisatie en gezondheid

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

handelsingenieur

handelswetenschappen

Hogeschool Sint-Lukas Brussel

Vestiging 1030 Brussel

opleidingen van 1 cyclus

ARCHITECTUUR

interieurvormgeving

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouw

bouw

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

beeldende kunst

fotografie

grafische en reclamevormgeving

vrije kunsten

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

beeldende kunst

fotografie

grafische en reclamevormgeving

vrije kunsten

Hogeschool voor Wetenschap & Kunst

Vestiging 1030 Brussel

opleidingen van 1 cyclus

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

audiovisuele techniek

cinematografie

fotografie

mechanica

automechanica

mechanica

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

ARCHITECTUUR

architectuur

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

handelswetenschappen

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

ARCHITECTUUR

architectuur

interieurarchitectuur

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

handelswetenschappen

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

tolk

vertaler

Vestiging 2860 Sint-Katelijne-Waver

opleidingen van 1 cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektriciteit

elektronica

elektromechanica

klimatisatie

meet- en regeltechniek

onderhoudstechnieken

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouwkunde

bouwkunde

landmeten

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

Vestiging 3000 Leuven

opleidingen van 1 cyclus

ONDERWIJS

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

woordkunst

muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

woordkunst

muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

Vestiging 9000 Gent

opleidingen van 1 cyclus

ARCHITECTUUR

interieurvormgeving

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

plastische kunsten

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

ARCHITECTUUR

architectuur

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

grafische en reclamevormgeving

mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen

vrije kunsten

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

ARCHITECTUUR

architectuur

interieurarchitectuur

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

grafische en reclamevormgeving

mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen

vrije kunsten

PROVINCIE LIMBURG

Hogeschool Limburg

Vestiging 3500 Hasselt

opleidingen van 1 cyclus

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

financie- en verzekeringswezen

beheer, toerisme en recreatie

communicatiebeheer

bedrijfscommunicatie

pers en voorlichting

public relations

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

chemie

elektriciteit

elektronica

elektromechanica

klimatisatie

onderhoudstechnieken

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

maatschappelijk werk

personeelswerk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouwkunde

bouwkunde

elektromechanica

automatisering

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

kernenergie

verpakking en conditionering

Katholieke Hogeschool Limburg

Vestiging 3590 Diepenbeek

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

laboratorium- en voedingstechnologie

medische laboratoriumtechnologie

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

milieu-administratie

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen zakelijk

vertalen en tolken

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

milieuzorg

procestechnieken

elektriciteit

elektriciteit

elektronica

elektromechanica

bedrijfsmechanisatie

klimatisatie

meet- en regeltechniek

onderhoudstechnieken

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

orthopedagogie

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

beeldende kunst

fotografie

grafische en reclamevormgeving

productdesign

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

beeldende kunst

fotografie

grafische en reclamevormgeving

productdesign

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

Provinciale Hogeschool Limburg

Vestiging 3500 Hasselt

opleidingen van 1 cyclus

BIOTECHNIEK

landbouw en biotechnologie

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

ONDERWIJS

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

ARCHITECTUUR architectuur

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

grafische en reclamevormgeving

vrije kunsten

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

ARCHITECTUUR architectuur

interieurarchitectuur

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

grafische en reclamevormgeving

vrije kunsten

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

PROVINCIE OOST-VLAANDEREN

Arteveldehogeschool

Vestiging 9000 Gent

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

logopedie en audiologie

audiologie

logopedie

podologie

verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

financie- en verzekeringswezen

marketing

rechtspraktijk

communicatiebeheer

bedrijfscommunicatie

pers en voorlichting

public relations

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

grafische bedrijven

grafische bedrijven

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

assistent in de psychologie

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

syndicaal werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

Hogeschool Gent

Vestiging 9000 Gent

opleidingen van 1 cyclus

ARCHITECTUUR

interieurvormgeving

landschaps- en tuinarchitectuur

BIOTECHNIEK

landbouw en biotechnologie

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken

medische laboratoriumtechnologie

voedings- en dieetkunde

logopedie en audiologie

audiologie

logopedie

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

milieu-administratie

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouw

vastgoed

chemie

biochemie

chemie

milieuzorg

procestechnieken

confectie

elektromechanica

elektromechanica

hout

textiel

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

orthopedagogie

sociaal werk

assistent in de psychologie

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

fotografie

grafische en reclamevormgeving

mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen

vrije kunsten

BIOTECHNIEK

ind. wet. landbouw en biotechnologie

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bestuurskunde

handelswetenschappen

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

toneel

muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

audiovisuele kunst

animatie

medium

beeldende kunst

driedimensionale vormgeving

fotografie

grafische en reclamevormgeving

mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen

vrije kunsten

BIOTECHNIEK

landbouw en biotechnologie

landbouw

landbouw- en voedingsindustrieen

tuinbouw

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bestuurskunde

handelswetenschappen

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouwkunde

bouwkunde

landmeten

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

informatica

textiel

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

dramatische kunst

toneel

muziek

instrument - zang

jazz en lichte muziek

muziektheorie - schriftuur

TOEGEPASTE TAALKUNDE

vertaalkunde

tolk

vertaler

Vestiging 9300 Aalst

opleidingen van 1 cyclus

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektromechanica

bedrijfsmechanisatie

klimatisatie

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

BIOTECHNIEK

ind. wet. landbouw en biotechnologie

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

Vestiging 9000 Gent

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken

medische laboratoriumtechnologie

voedings- en dieetkunde

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

milieuzorg

elektriciteit

elektriciteit

elektronica

mechanica

mechanica

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouwkunde

bouwkunde

landmeten

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

Vestiging 9100 Sint-Niklaas

opleidingen van 1 cyclus

BIOTECHNIEK

landbouw en biotechnologie

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

facilitaire dienstverlening

ONDERWIJS

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

Vestiging 9300 Aalst

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

marketing

milieu-administratie

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouw

bouw

vastgoed

elektromechanica

bedrijfsmechanisatie

klimatisatie

medische instrumentatie

meet- en regeltechniek

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

PROVINCIE VLAAMS-BRABANT

Groep T Hogeschool Leuven

Vestiging 3000 Leuven

opleidingen van 1 cyclus

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

Katholieke Hogeschool Leuven

Vestiging 3001 Leuven

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken

medische laboratoriumtechnologie

voedings- en dieetkunde

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

milieu-administratie

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

milieuzorg

procestechnieken

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

Vestiging 3290 Diest

opleidingen van 1 cyclus

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

PROVINCIE WEST-VLAANDEREN

Hogeschool West-Vlaanderen

Vestiging 8200 Brugge

opleidingen van 1 cyclus

ARCHITECTUUR

architect-assistentie

GEZONDHEIDSZORG

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken

medische laboratoriumtechnologie

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

rechtspraktijk

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

toegepaste informatica

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

Vestiging 8400 Oostende

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

assistent in de psychologie

maatschappelijk werk

Vestiging 8500 Kortrijk

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

beheer, toerisme en recreatie

communicatiebeheer

bedrijfscommunicatie

pers en voorlichting

public relations

secretariaatsbeheer

medisch secretariaat

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

multimedia en communicatietechnologie

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

sociaal werk

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

sociaal-cultureel werk

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

industrieel ontwerpen

milieukunde

Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende

Vestiging 8000 Brugge

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

ergotherapie

laboratorium- en voedingstechnologie

medische laboratoriumtechnologie

voedings- en dieetkunde

logopedie en audiologie

audiologie

logopedie

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

financie- en verzekeringswezen

rechtspraktijk

beheer, toerisme en recreatie

hotelbeheer

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

zakelijk vertalen en tolken

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

GEZONDHEIDSZORG

kinesitherapie

Vestiging 8400 Oostende

opleidingen van 1 cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie

chemie

milieuzorg

elektriciteit

elektronica

elektromechanica

bedrijfsmechanisatie

elektromechanica

meet- en regeltechniek

luchtvaart

opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

industriële wetenschappen

opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

bouwkunde

bouwkunde

landmeten

chemie

biochemie

chemie

elektromechanica

automatisering

elektromechanica

elektrotechniek

elektronica

informatie- en communicatietechnieken

ontwerptechnieken

Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen

Vestiging 8500 Kortrijk

opleidingen van 1 cyclus

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

sociale verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

vroedkunde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit

expeditie, distributie en transport

financie- en verzekeringswezen

marketing

secretariaatsbeheer

secretariaat-talen

toegepaste informatica

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektriciteit

elektriciteit

elektronica

elektromechanica

bedrijfsmechanisatie

elektromechanica

klimatisatie

mechanica

automechanica

mechanica

SOCIAAL-AGOGISCH WERK

orthopedagogie

sociaal werk

assistent in de psychologie

maatschappelijk werk

maatschappelijke advisering

personeelswerk

sociaal-cultureel werk

Vestiging 8700 Tielt

opleidingen van 1 cyclus

ONDERWIJS

i.l.o. kleuteronderwijs

i.l.o. lager onderwijs

Vestiging 8800 Roeselare

opleidingen van 1 cyclus

BIOTECHNIEK

landbouw en biotechnologie

GEZONDHEIDSZORG

verpleegkunde

geriatrische verpleegkunde

kinderverpleegkunde

psychiatrische verpleegkunde

ziekenhuisverpleegkunde

Vestiging 8820 Torhout

opleidingen van 1 cyclus

ONDERWIJS

i.l.o. lager onderwijs

i.l.o. secundair onderwijs-groep 1]

B.Vl.R. van 5-12-2003

- (2): De artikelen 36, 37, 38 en 40 blijven van toepassing, maar met een verwijzing naar de studieomvang, overeenkomstig het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. De artikelen 6, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 41, 43, 44, 45, 47, 48, 52, 54, 55 en 56 zijn niet meer van toepassing. In de plaats daarvan passen de hogescholen de overeenkomstige bepalingen toe van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. (Decr. 4-4-2003; Art. 138)

- (3): Opgeheven, behoudens voor de opleidingen in afbouw. (Decr. 15-12-2006; Art. 4)

- (1): De aanhechting, betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, wordt voor wat de personeelsaangelegenheden betreft als fusie beschouwd. (Decr. 19-4-1995; Art. 119)