OPGEHEVEN : Koninklijk besluit betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs.

  • goedkeuringsdatum
    20 JUNI 1975
  • publicatiedatum
    B.S.29/08/1975
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

(voetnoot 1)

COORDINATIE

K.B. 30-7-1975 - B.S. 29-8-1975

K.B. 14-6-1985 - B.S. 19-9-1985

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 10 december 1974 houdende wijziging van de wet van 29 mei 1959 en van de wet van 11 juli 1973 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 5;

Gelet op het akkoord van Onze Staatssecretaris voor Begroting en voor Wetenschapsbeleid, d.d. 18 juni 1975;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale Opvoeding,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.

Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel 5 van voormelde wet van 10 december 1974, die behoren tot de categorie :

van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de door de Staat gesubsidieerde kleuterscholen, lagere scholen, oefenscholen voor kleuteronderwijzeressen en lagere oefenscholen;
van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de door de Staat gesubsidieerde tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben;

Art. 2.

§ 1. Voor de toepassing van dit besluit worden de ambten, uitgeoefend door de leden van het in artikel 1 bedoeld personeel, ingedeeld in wervingsambten, selectieambten en bevorderingsambten, zoals ze vastgesteld en ingedeeld zijn voor het personeel van het Rijksonderwijs.

§ 2. Er moet steeds een onderscheid gemaakt worden tussen de ambten uitgeoefend in het onderwijs met volledig leerplan en de ambten uitgeoefend in het onderwijs voor sociale promotie. Voor de toepassing van dit besluit wordt iedere leergang met beperkt leerplan georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, die voldoet aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 2 van het koninklijk besluit van 1 juli 1957, houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs, als onderwijs met volledig leerplan beschouwd.

Art. 3.

Voor de toepassing van dit besluit kunnen diploma's, getuigschriften, brevetten of/en jaren nuttige ervaring voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen zijn.

Art. 4.

[...] De nuttige ervaring bestaat uit de tijd doorgebracht ofwel in een openbare of particuliere dienst of instelling, ofwel in het onderwijs ofwel in een ambacht of beroep.

Ze wordt bewezen volgens de regels terzake vastgesteld voor het personeel van het Rijksonderwijs.

De Minister van Nationale Opvoeding of zijn afgevaardigde beslist of de nuttige ervaring bijgedragen heeft tot het verwerven van de opleiding vereist voor het toe te wijzen ambt.

K.B. van 30-7-1975

Art. 5.

Voor de wervingsambten worden de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen onderverdeeld in twee groepen : een groep A en een groep B.

Art. 6.

[De Minister of zijn afgevaardigde kan als voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep B beschouwen, het bekwaamheidsbewijs dat als vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep A of groep B zou ingedeeld worden indien de voorwaarde inzake nuttige ervaring vervuld was.

Daarenboven kan de Minister ieder ander bekwaamheidsbewijs dat niet in de tabellen van hoofdstuk II is opgenomen, als voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep B beschouwen, indien er geen enkel getuigschrift, diploma of brevet in de betrokken specialiteit wordt uitgereikt.

Nochtans kan elke beslissing die voor het schooljaar 1973-1974 genomen wordt krachtens dit artikel, terugwerkende kracht hebben vanaf de datum van de indiensttreding voor de houder van dergelijk bekwaamheidsbewijs, op voorwaarde dat deze datum na 31 augustus 1971 valt en de betrokkene hetzelfde ambt bij dezelfde inrichtende overheid is blijven uitoefenen.]

(voetnoot 2) K.B. van 14-6-1985

Art. 7.

§ 1. De ambtsanciënniteit waarvan sprake is in de artikelen 12 en 13 bestaat :

voor het door de Staat gesubsidieerd provinciaal en gemeentelijk onderwijs uit de werkelijke diensten die, in welke hoedanigheid ook, gepresteerd werden in de door de Staat gesubsidieerde provinciale of gemeentelijke onderwijsinrichtingen;
voor het door de Staat gesubsidieerd vrij onderwijs, uit de werkelijke diensten die aanleiding hebben gegeven tot het toekennen van een weddetoelage en die, in welke hoedanigheid ook, gepresteerd werden in de provinciale, gemeentelijke of vrije onderwijsinrichtingen.

De diensten bedoeld onder a en b moeten verstrekt zijn:

hetzij in één der ambten waarvan gepreciseerd wordt dat men er hetzelfde selectie- of bevorderingsambt mee kan bekleden in het Rijksonderwijs;
hetzij in het betrokken selectie- of bevorderingsambt zelf.

§ 2. De diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 21 jaar komen evenwel alleen in aanmerking.

§ 3. Voor het berekenen van de duur der diensten, die in aanmerking komen voor de ambtsanciënniteit, gelden de bepalingen in artikel 85, a, b, c, d, e en f van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 8.

§ 1. De dienst anciënniteit waarvan sprake in artikel 13 bestaat :

voor het door de Staat gesubsidieerd provinciaal of gemeentelijk onderwijs, uit de werkelijke diensten die, in welke hoedanigheid ook, gepresteerd werden in de door de Staat gesubsidieerde provinciale of gemeentelijke onderwijsinrichtingen;
voor het door de Staat gesubsidieerd vrij onderwijs uit de werkelijke diensten die aanleiding hebben gegeven tot het toekennen van een weddetoelage en die, in welke hoedanigheid ook, gepresteerd werden in de provinciale, gemeentelijke of vrije onderwijsinrichtingen.

De diensten bedoeld onder a en b moeten verstrekt zijn:

hetzij in één der ambten van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, voor de bevorderingsambten in deze categorie van het personeel;
hetzij in één der ambten van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van de categorie van het opvoedend hulppersoneel, voor de bevorderingsambten in de categorie van het opvoedend hulppersoneel.

§ 2. De diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 21 jaar komen evenwel alleen in aanmerking.

§ 3. Voor het berekenen van de duur der diensten die in aanmerking komen voor de dienstanciënniteit gelden de bepalingen van artikel 85, a, b, c, d, e en f van voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969.

Art. 9.

Een personeelslid mag, wanneer hij vast benoemd is en zijn benoeming erkend is, zo de erkenning bestaat, van inrichting en zelfs van inrichtend bestuur veranderen, zonder dat het bekwaamheidsbewijs waarvan hij houder is, een beletsel kan zijn noch voor het verlenen van een weddetoelage, noch voor de erkenning van een eventuele nieuwe vaste benoeming, zo de erkenning bestaat, op voorwaarde dat hij zonder onderbreking overgaat naar de nieuwe school om er hetzelfde ambt uit te oefenen als dat uitgeoefend in de vorige school.

Voor het betrokken personeelslid wordt het voordeel van deze bepaling beperkt tot de volledige prestaties vereist voor de uitoefening van bedoelde ambten.

Voor de uitvoering van dit artikel gelden de bepalingen van artikel 17.

Art. 10.

§ 1. Daar waar het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs niet nader bepaald is door een specialiteit, zijn de volgende specialiteiten of afdelingen bedoeld :

letterkundige afdeling, wetenschappelijke afdeling, afdelingen Germaanse talen, moedertaal-geschiedenis, Nederlands-Engels, Frans-geschiedenis, moderne talen, wiskunde-fysica, wiskunde-economische wetenschappen, wiskunde, wetenschappen-aardrijkskunde, lichamelijke opvoeding, lichamelijke opvoeding-biologie, plastische kunsten, tekenen en handenarbeid.

§ 2. a) Daar waar het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs voldoende wordt geacht, wordt het diploma van geaggregeerde leraar van het middelbaar onderwijs van de lagere graad of van regentes voor de middelbare scholen ermee gelijkgesteld, alsmede het diploma van geaggregeerde voor het middelbaar en technisch onderwijs van de lagere graad.

De gelijkstellingen bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 april 1969 houdende vaststelling van de vereiste bekwaamheidsbewijzen het Rijksonderwijs, worden in aanmerking genomen voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit.

§ 3. De afkortingen die in dit besluit gebruikt worden om wat ze voorstellen te vereenvoudigen leze men als volgt :

GLSO : Geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs of geaggregeerd leraar van het middelbaar onderwijs van de lagere graad of regentes voor de middelbare scholen of geaggregeerde voor het middelbaar en technisch onderwijs van de lagere graad.

GHSO : Geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs.

V.B. : Vereist bekwaamheidsbewijs.

G.M.T.N. : Getuigschrift van middelbare technische normaalleergangen.

G.P.B. : Getuigschrift van pedagogische bekwaamheid.

N.E. : Nuttige ervaring.

§ 4. De weddeschalen zijn vastgesteld in overeenstemming met die vastgesteld voor het Rijksonderwijs volgens de reglementsbepalingen terzake :

van de houder V.B./S. : van de houder van het vereist bekwaamheidsbewijs in het staatsonderwijs;
van de houder V.B./S. -tweejaarlijkse verhoging : van de houder van het vereist bekwaamheidsbewijs in het staatsonderwijs op elk ogenblik verminderd met een tweejaarlijkse verhoging;
van de houder B/S : van de houder van dit bekwaamheidsbewijs in het staatsonderwijs;
van de houder B.B. + G.P.B./S. : van de houder van hetzelfde basisbekwaamheidsbewijs aangevuld met het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid in het staatsonderwijs.

HOOFDSTUK II. - Organiek stelsel

Eerste Afdeling - Wervingsambten

Art. 11.

Voor de personeelsleden, die een van de hierna op de tabel vermelde wervingsambten uitoefenen en die houder zijn van een van de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen die erin bepaald zijn voor dat ambt, wordt de weddetoelage berekend volgens de weddeschaal, die vermeld is tegenover het bekwaamheidsbewijs dat zij bezitten.

Voor het personeelslid dat bij toepassing van artikel 6, § 5, als houder van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs wordt beschouwd, wordt de weddetoelage berekend in de laagste weddeschaal onder de schalen die verleend worden aan de houder van een voor het betrokken ambt voldoend geacht bekwaamheidsbe- wijs :

Ambt

Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen

Weddeschalen

Kleuteronderwijzeres

GROEP A

het diploma van onderwijzeres

van de houder V.B./S.

GROEP B

Alleen voor de scholen van het Duits taalstelsel in het Duits taalgebied : diploma van kinderverzorgster

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

Onderwijzer

GROEP A

a) het diploma van G.L.S.O.

van de houder V.B./S.

b) het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt tussen 31 december 1960 en 31 december 1967

van de houder V.B./S.

c) het diploma van kleuteronderwijzeres uitgereikt vóór 31 december 1960, aan-gevuld met het getuigschrift van bijwoning van de leergang tot inwij-ding in de didactiek van de eerste graad van het lager onderwijs (alleen voor de eerste graad)

van de houder V.B./S.

d) het diploma van kleuteronderwijzeres, aangevuld met 900 dagen dienst in het lager onderwijs op 30 juni 1969 (alleen voor de eerste graad)

van de houder V.B./S.

GROEP B

e) het diploma van kleuteronderwijzeres aangevuld met 900 dagen dienst in het onderwijs

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

f) het diploma van kleuteronderwijzeres

weddeschaal van kleuteronderwijzeres

Leermeester zedenleer

GROEP A

a) bij voorkeur het diploma van G.L.S.O. (al de afdelingen) uitgereikt door een officiële onder-wijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer)

van de houder V.B./S.

b) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uit-gereikt tussen 31 december 1960 en 31 december 1967 door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer)

van de houder V.B./S.

c) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt vóór 31 december 1960 door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) en aangevuld met het getuigschrift van bijwoning van de leergang tot inwijding in de didactiek van de eerste graad van het lager onderwijs

van de houder V.B./S.

d) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) aangevuld met 900 dagen dienst in het lager onderwijs op 30 juni 1969 (alleen voor de eerste graad)

van de houder V.B./S.

GROEP B

e) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) en aangevuld met 900 dagen dienst in het onderwijs

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

f) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer)

weddeschaal van kleuteronderwijzeres

Leermeester katholieke godsdienst

GROEP A

a) het diploma van kleuteronderwijzeres, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift voor het lager onderwijs uitgereikt door het hoofd van de eredienst

van de houder V.B./S.

b) het einddiploma van het secundair onderwijs van de hogere graad, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift voor het lager onderwijs uitgereikt door het hoofd van de eredienst

van de houder V.B./S.

c) het bekwaamheidsgetuigschrift voor het lager onderwijs uitgereikt door het hoofd van de eredienst vóór 12 januari 1972

weddeschaal van kleuteronderwijzeres

d) het diploma van kleuteronderwijzeres

weddeschaal van kleuteronderwijzeres

Leermeester protestantse godsdienst

GROEP A

het getuigschrift van het lager secundair onderwijs, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift uitgereikt door het hoofd van de eredienst

weddeschaal van kleuteronderwijzeres

Leermeester Israëlitische godsdienst

GROEP A

a) het diploma van onderwijzer aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift voor het Israëlitisch godsdienstonderricht van de lagere graad, medeondertekend door de Opperrabbijn en de Voorzitter van het Consistorie

weddeschaal van de onderwijzer

b) het diploma van kleuteronderwijzeres, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift voor het Israëlitisch gods-dienstonderrricht van de lagere graad, medeondertekend door de Opperrabijn en de Voorzitter van het Consistorie

weddeschaal van de onderwijzer

c) het bekwaamheidsgetuigschrift voor het Israëlitisch godsdienstonderricht van de lagere graad, medeondertekend door de Opperrabbijn en de Voorzitter van het Consistorie

weddeschaal van kleuteronderwijzeres

Leermeester bijzondere vakken (lichamelijke opvoeding)

GROEP A

a) het diploma van G.H.S.O.(lichamelijke opvoeding)

van de houder V.B./S.

b) het diploma van licentiaat in de lichamelijke opvoeding

van de houder V.B./S.

c) het diploma van G.L.S.O. aangevuld met een getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen, uitgereikt door de bijzondere examencommissie, in-gesteld bij konink-lijk besluit van 5 mei 1958, gewijzigd bij het K.B. van 3 november 1960

van de houder V.B./S.

d) het diploma van onderwijzer, aangevuld met het bekwaamheidsdiploma voor het geven van onderwijs in de lichamelijke opvoeding aan de middelbare scholen of de klassen van de vierde graad der lagere school, ingesteld bij het ministerieel besluit van 31 maart 1939, gewijzigd bij dat van 20 december 1947

van de houder V.B./S.

e) het diploma van onderwijzer, aange-vuld met het diploma turnleraar uitgereikt door de provincies, de gemeenten of de private inrichtingen, overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 8 maart 1945, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 november 1952

van de houder V.B./S.

f) het diploma van onderwijzer of het diploma van G.L.S.O. aangevuld met het diploma van turnleraar uitgereikt door de examencommissies ingesteld door de provincies of in de provinciale instituten voor lichamelijke opvoeding, met de deelneming van de afgevaardigden van de regering

van de houder V.B./S.

g) het diploma van G.L.S.O. aangevuld met het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. van 31 maart 1939)

van de houder V.B./S.

h) het diploma van G.L.S.O. aangevuld met het diploma van turnleraar (voormeld M.B. van 8 maart 1945)

van de houder V.B./S.

i) diploma van onderwijzer (met optie : lichamelijke opvoeding)

van de houder V.B./S.

j) het diploma van kleuteronderwijzeres aangevuld met het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. van 31 maart 1939)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

k) het diploma van kleuteronderwijzeres aangevuld met het diploma van turnleraar (voormeld M.B. van 8 maart 1945)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

l) het diploma van kleuteronderwijzeres aangevuld met het diploma van turnleraar uitgereikt door de examencommissies ingesteld door de provincies

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

m) het bekwaamheidsgetuigschrift (voormeld K.B. van 5 mei 1958)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

n) het diploma van kandidaat in de lichamelijke opvoeding

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

GROEP B

o) het diploma van onderwijzer

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

p) het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

q) het diploma van hoger secundair technisch onderwijs (afdeling lichamelijke opvoeding)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

Leermeester bijzondere vakken (handen-arbeid)

GROEP A

a) het diploma van een hogere technische school of leergangen van de eerste graad + een jaar N.E. + het G.M.T.N.

van de houder V.B./S

b) het diploma van een hogere secundaire technische school of leergangen + drie jaar N.E. + het G.M.T.N.

van de houder V.B./S

c) het brevet van een hogere secundaire beroepsschool- of leergangen + drie jaar N.E. + het G.M.T.N.

van de houder V.B./S

d) het diploma van een lagere secundaire technische school of leergangen + zes jaar N.E. + het G.M.T.N.

van de houder V.B./S

e) het diploma van onderwijzer (met optie : plastische opvoeding)

van de houder V.B./S

Leermeester bijzondere vakken (snit en naad)

GROEP A

a) het diploma van G.L.S.O. (huishoudkunde, landbouw-huishoudkunde)

van de houder V.B./S

b) het diploma van regentes huishoudkunde (K.B. van 20 december 1932)

van de houder V.B./S

c) het diploma van onderwijzeres of van regentes voor de middelbare scholen, aangevuld met het diploma van regentes in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945) of van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945)

van de houder V.B./S

GROEP B

d) het diploma van onderwijzeres

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

e) het diploma van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

f) het diploma van regentes in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

g) het getuigschrift van leermeesteres in de vrouwelijke handwerken en in de kleine huishoudelijke werken uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van het K.B. van 1 juni 1929

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

h) het diploma van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de bijzondere vakken aan de beroepsscholen voor meisjes, uitgereikt overeenkomstig het M.B. van 22 mei 1933

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

i) het diploma van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de bijzondere vakken (nuttige handwerken) aan de beroepsscholen voor meisjes, uitgereikt door de centrale examencommissie overeenkomstig de M.B. van 21 augustus 1933 en van 28 juli 1947

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

Leermeester bijzondere vakken (huishoudkunde)

GROEP A

a) het diploma van G.L.S.O. (snit en naad)

van de houder V.B./S.

b) het diploma van regentes in de nuttige handwerken (K.B. van 20 december 1932)

van de houder V.B./S.

c) het diploma van onderwijzeres of van regentes voor de middelbare scholen, aangevuld met het diploma van regentes in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945) of met het diploma van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945)

van de houder V.B./S.

GROEP B

d) het diploma van onderwijzeres

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

e) het diploma van regentes in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

f) het diploma van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1975)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

g) het getuigschrift van leermeesteres in de huishoudkunde en in de huishoudelijke werken (voormeld K.B. van 1 juni 1929)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

h) het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. van 22 mei 1933)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

i) het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. van 21 augustus 1933/28 juli 1947)

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

Studiemeester- opvoeder in een internaat van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben

GROEP A

a) het diploma van maatschappelijk assistent

van de houder V.B./S

b) het diploma van sociaal adviseur

van de houder V.B./S

c) het diploma van kandidaat, uitgereikt door een Belgische universiteit

van de houder V.B./S

d) het diploma van een hogere technische school van de 1e graad, aangevuld met het G.M.T.N. of met het G.P.B.

van de houder V.B./S

e) het getuigschrift van priesterschap

van de houder V.B./S

f) het diploma van een hogere technische school of leergangen van de 1e graad

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

g) het diploma van kleuteronderwijzeres of het gehomologeerd getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs of het diploma van een hogere secundaire technische school, aangevuld met het G.M.T.N. of met het G.P.B.

van de houder V.B./S. verminderd met een tweejaarlijkse verhoging

h) het brevet van een aanvullende secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige dienstprestaties

van de houder B./S.

i) het brevet van een hogere secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige dienstprestaties

van de houder B./S.

j) het diploma van hogere secundaire technische leergangen, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige dienstprestaties

van de houder B./S.

k) het gehomologeerd getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs

van de houder B./S.

l) het diploma van een hogere secundaire technische school

van de houder B./S.

m) het diploma van kleuteronderwijzeres

van de houder B./S.

Afdeling 2. - Selectieambten

Art. 12.

§ 1. De weddetoelage van het personeelslid, dat één der hierna op de tabel vermelde selectieambten uitoefent, wordt berekend op de in deze sectie bepaalde wijze;

§ 2. Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen :

Selectieambt

Voldoend geachte bekwaamheids-bewijzen

Kleuteronderwijzeres aan een oefenschool voor kleuteronderwijzeressen

hetzij het diploma van kleuteronderwijzeres

hetzij één der bekwaamheids-bewijzen van groep "A" voor het wervingsambt van onderwijzer

Onderwijzer aan een lagere oefenschool

hetzij het diploma van onderwijzer

hetzij één der bekwaamheidsbewijzen van groep "A" voor het wervingsambt van onderwijzer

Leermeester bijzondere vakken aan een lagere oefenschool

Bekwaamheidsbewijzen van de groepen "A" voor het wervingsambt van leermeester bijzondere vakken (volgens de onderwezen specialiteit)

§ 3. Toegekende weddeschaal :

1. Indien het personeelslid ten minste 6 jaar ambtsanciënniteit telt :

de weddeschaal van de titularis van het betrokken selectieambt, die vast benoemd is in het Rijksonderwijs, volgens de bekwaamheidsbewijzen waarvan hij houder is.

2. In de andere gevallen :

Indien het personeelslid een weddetoelage genoot op het ogenblik waarop hij toegelaten werd tot het betrokken selectieambt, behoudt hij de weddeschaal die hij genoot.

In afwachting dat hij aan de anciënniteitsvoorwaarde voldoet, wordt hem bovendien op elk ogenblik een toeslag toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de weddetoelage in die schaal en de weddetoelage in de onder punt 1 bedoelde schaal.

Op geen enkel ogenblik mag de weddetoelage van dat personeelslid hoger zijn dan die welke hij zou bekomen in de onder punt 1 bedoelde weddeschaal.

Indien het personeelslid geen weddetoelage genoot op het ogenblik waarop hij toegelaten werd tot het betrokken selectieambt, wordt hem, volgens de bekwaamheidsbewijzen die hij bezit, de voordeligste weddeschaal toegekend van de titularis van een der wervingsambten waarmee men in het Rijksonderwijs toegelaten wordt tot dit selectieambt, op elk ogenblik vermeerderd, tot wanneer hij aan de anciënniteitsvoorwaarde voldoet, met een toeslag die gelijk is aan het verschil tussen de weddetoelage in die schaal en de weddetoelage in de onder punt 1 bedoelde schaal.

Afdeling 3. - Bevorderingsambten.

Art. 13.

§ 1. De weddetoelage van het personeelslid dat één der hierna op de tabel vermelde bevorderingsambten uitoefent, wordt berekend op de in deze sectie bepaalde wijze :

§ 2. Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen :

Bevorderingsambt

Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen

Hoofdonderwijzeres van een kleuterschool

of

Hoofdonderwijzeres van een autonome kleuterschool

of

Hoofdonderwijzeres van een oefenschool voor kleuteronderwijzeressen

diploma van kleuteronderwijzeres

Hoofdonderwijzer

of

Directeur van een autonome lagere school

hetzij het diploma van onder-wijzer

hetzij het diploma van G.L.S.O.

hetzij het diploma van kleuteronderwijzeres (alleen voor de scholen met één klas)

Hoofdonderwijzer van een lagere oefenschool

diploma van onderwijzer

Directeur van een tehuis voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben

hetzij het diploma van onder-wijzer

hetzij het diploma van G.L.S.O. (al de afdelingen)

Beheerder in de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben

hetzij het diploma van onderwijzer

hetzij het diploma van G.L.S.O. (al de afdelingen)

§ 3. Weddeschaal :

1. Indien het personeelslid een dienstanciënniteit van ten minste 10 jaar en een ambtsanciënniteit van ten minste 6 jaar heeft : weddeschaal van de titularis van het betrokken bevorderingsambt, die vast benoemd is in het Rijksonderwijs, volgens de bekwaamheidsbewijzen waarvan hij houder is.

2. In de andere gevallen :

Indien het personeelslid een weddetoelage genoot op het ogenblik dat hij toegelaten werd tot het betrokken bevorderingsambt, behoudt hij de weddeschaal die hij genoot. In afwachting dat hij aan de dubbele anciënniteitsvoorwaarde voldoet, wordt hem bovendien op elk ogenblik een toeslag toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de weddetoelage in die schaal en de weddetoelage in de onder punt 1 bedoelde schaal.

Op geen enkel ogenblik mag de weddetoelage van dat personeelslid hoger zijn dan die welke hij zou bekomen in de onder punt 1 bedoelde weddeschaal.

Indien het personeelslid geen weddetoelage genoot op het ogenblik dat hij toegelaten werd tot het betrokken bevorderingsambt, wordt hem, volgens de bekwaamheidsbewijzen die hij bezit de voordeligste weddeschaal toegekend van de titularis van één der wervingsambten waarmee men in het Rijksonderwijs toegelaten wordt tot dit bevorderingsambt, op elk ogenblik vermeerderd, tot wanneer hij aan de dubbele anciënniteitsvoorwaarde voldoet, met een toeslag die gelijk is aan het verschil tussen de weddetoelage in die schaal en de weddetoelage in de onder punt 1 bedoelde schaal.

HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen

Art. 14.

§ 1. De personeelsleden die een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt uitoefenen zonder in het bezit te zijn van een van de bekwaamheidsbewijzen bepaald in hoofdstuk II, worden nochtans ondersteld een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs te bezitten gedurende de periode waarin zij een weddetoelage genieten bij toepassing van de bepalingen van dit besluit.

§ 2. Een personeelslid dat vastbenoemd werd in één van de in artikel 2 bepaalde ambten en wier benoeming erkend werd, zo die erkenning bestaat, mag voor datzelfde ambt dat hij al dan niet uitoefent in dezelfde inrichting of bij dezelfde inrichtende overheid gesubsidieerd worden, zelfs indien hij het ambt verlaten heeft om één der andere ambten die bepaald zijn in artikel 1 van dit besluit uit te oefenen, op voorwaarde dat de overgang van het ene ambt naar het andere zonder onderbreking geschiedt. In dat geval zijn op hem van toepassing de bepalingen van dit hoofdstuk die betrekking hebben op de personeelsleden die op 31 augustus 1971 vastbenoemd zijn en wier benoeming erkend is, zo die erkenning bestaat.

Eerste Afdeling - Wervingsambten

Art. 15.

Voor een personeelslid dat op 31 augustus 1971 vast benoemd is in een wervingsambt en wier vaste benoeming werd erkend, zo die erkenning bestaat, en dat niet in het bezit is van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, wordt de weddetoelage berekend :

1° volgens de bepalingen van sectie I, hoofdstuk II van dit besluit. Indien de aldus vastgestelde weddetoelage lager is dan die welke het personeelslid genoot bij de uitoefening van zijn ambt op 31 augustus 1971, behoudt hij in dat ambt de hoogste weddetoelage tot wanneer hij een weddetoelage bekomt die ten minste gelijk is aan die vastgesteld in de organieke regeling van hoofdstuk II;

2° in de weddeschaal toegekend aan de houders van hetzelfde bekwaamheidsbewijs die hetzelfde ambt uitoefenen in het Rijksonderwijs, en zo hij het voordeel van het hierboven sub 1° bepaalde niet kan genieten. Indien de aldus vastgestelde weddetoelage lager is dan die, welke het personeelslid genoot bij de uitoefening van zijn ambt op 31 augustus 1971, behoudt hij, in dat ambt de hoogste weddetoelage, tot wanneer hij bij toepassing van deze bepaling een weddetoelage bekomt die ten minste gelijk is aan de weddetoelage vastgesteld in de organieke regeling van hoofdstuk II;

3° in de weddeschaal van kleuteronderwijzeres, op elk ogenblik verminderd met het bedrag van een tweejaarlijkse verhoging, indien het personeelslid een ambt uitoefent waarvoor de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs de wedde van kleuteronderwijzeres bekomt en zo zij het voordeel van het hierboven sub 1° en 2° bepaalde niet kan genieten;

4° in de weddeschaal van onderwijzer, op elk ogenblik verminderd met het bedrag van een tweejaarlijkse verhoging, indien het personeelslid een ambt uitoefent waarvoor de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs de weddeschaal van onderwijzer bekomt en zo hij het voordeel van het hierboven sub 1° en 2° bepaalde niet kan genieten;

5° in de weddeschaal van opsteller bij de ministeries, zo het gaat om een inwonend studiemeester-opvoeder in de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, die uiterlijk op 1 september 1970 in dienst getreden is en houder is van een ander bekwaamheidsbewijs van het secundair onderwijs dan die bepaald in art. 7, 1° lid, van de wet van 20 februari 1970 tot regeling van het onderwijs in bovenbedoelde tehuizen.

Art. 16.

Voor een personeelslid dat niet in het bezit is van de vereiste bekwaamheidsbewijzen en dat op 31 augustus 1971 noch vast benoemd noch definitief erkend was, zo die erkenning bestaat, wordt de weddetoelage berekend :

§ 1. indien dit personeelslid vóór 1 mei 1969 in dienst getreden is in het Gesubsidieerd onderwijs, er sedertdien zonder onderbreking in dienst gebleven is en in dienst was op de dag van de werkelijke hervatting der lessen van het schooljaar 1971-1972;

volgens een van de weddeschalen vastgesteld in sectie 1 van hoofdstuk II, indien hij één van de aldaar bepaalde bekwaamheidsbewijzen bezit.

Indien de aldus vastgestelde weddetoelage evenwel lager is dan die, welke het personeelslid op 30 juni 1971 genoot bij de uitoefening van zijn ambt en naarmate dat hij hetzelfde ambt uitoefende behoudt hij in dat ambt de hoogste weddetoelage tot wanneer hij volgens het organiek stelsel van hoofdstuk II een weddetoelage bekomt die ten minste daaraan gelijk is;

volgens de weddeschaal van kleuteronderwijzeres, indien hij geen van de aldaar bepaalde bekwaamheidsbewijzen bezit.

§ 2. indien dit personeelslid na 30 april 1969 en vóór 1 september 1971 in het Gesubsidieerd onderwijs in dienst is getreden, er sedertdien zonder onderbreking in dienst is gebleven en in dienst was op de dag van de werkelijke hervat-ting der lessen van het schooljaar 1971-1972;

volgens een van de weddeschalen vastgesteld in sectie 1 van hoofdstuk II, indien hij een van de aldaar bepaalde bekwaamheidsbewijzen bezit;
volgens de weddeschaal van kleuteronderwijzeres, indien hij geen van de aldaar bepaalde bekwaamheidsbewijzen bezit.

§ 3. indien dit personeelslid in dienst is getreden na 31 augustus 1971 en vóór 1 januari 1972 en indien hij geen houder is van één der bekwaamheidsbewijzen bepaald in hoofdstuk II, sectie 1 : volgens de weddeschaal die hem zou toegekend worden indien hij in dienst zou zijn in het Rijksonderwijs. Deze bepaling is echter niet meer van toepassing vanaf 1 september 1973.

§ 4. indien dit personeelslid inwonend studiemeester-opvoeder is in een tehuis voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, hij uiterlijk op 1 september 1970 in dienst is getreden en houder is van een ander bekwaamheidsbewijs van het secundair onderwijs dan die bepaald in artikel 7, 1° lid, van de wet van 20 februari 1970 tot regeling van het onderwijs in bovenbedoelde tehuizen, volgens de weddeschaal van opsteller bij de ministeries.

Art. 17.

Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 9, 14, § 2, 16, §§ 1 en 2, worden de vakantieperiodes, de militaire dienst, de periode van wederoproeping, de ziekte- of kraamverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van de weddetoelage ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, alsook de verloven met verlies van weddetoelage voor een maximumduur van 8 werkdagen per schooljaar, niet als dienstonderbreking beschouwd.

Afdeling 2. - Selectieambten en bevorderingsambten

Art. 18.

Voor een personeelslid dat niet in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs bedoeld in hoofdstuk II, sectie 2, of sectie 3, volgens het uitgeoefende ambt, wordt de weddetoelage vastgesteld in de weddeschaal, die bepaald is in artikel 12, § 2, of in artikel 13, § 2, naar gelang van het geval;

§ 1. zonder tijdsbeperking, indien hij op 31 augustus 1971 vast benoemd was in het bedoelde ambt, of zijn benoeming erkend was, zo die erkenning bestaat;

§ 2. zonder tijdsbeperking, indien hij directeur of internaatbeheerder is van een tehuis voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, en uiterlijk op 1 september 1970 in dienst getreden is als houder van een ander bekwaamheidsbewijs van het secundair onderwijs dan die bepaald in artikel 7, 1° lid, van de wet van 20 februari 1970 tot regeling van het onderwijs in de hierbovenbedoelde tehuizen;

§ 3. zolang hij het bedoelde ambt zonder onderbreking uitoefent, indien hij het op 31 augustus 1971 uitoefende zonder erin vast benoemd te zijn;

§ 4. indien hij in bedoeld ambt in dienst getreden is gedurende de periode van 1 september 1971 tot 31 augustus 1973, zolang hij het bedoelde ambt zonder onderbreking uitoefent als houder van een bekwaamheidsbewijs, dat ten minste tot groep B behoort zoals vastgesteld in hoofdstuk II, sectie 1 voor één van de wervingsambten waarmee men in het Rijksonderwijs toegelaten wordt tot het bedoelde ambt;

§ 5. tot 30 juni 1974, indien hij in bedoeld ambt in dienst is getreden gedurende de periode van 1 september 1971 tot 31 augustus 1973 zonder in het bezit te zijn van één der bekwaamheidsbewijzen, bepaald in § 4 hierboven;

§ 6. tot 30 juni 1974, indien hij in bedoeld ambt in dienst getreden is gedurende de periode van 1 september 1973 tot 31 december 1973.

Art. 19.

§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 18, §§ 3 en 4, worden de verloven, opgesomd in artikel 17, niet als ambtsonderbrekingen beschouwd.

§ 2. Indien de personeelsleden, bedoeld in §§ 3 en 4 van artikel 18 vast benoemd zijn en indien hun benoeming erkend is, zo die erkenning bestaat, zijn de bepalingen van § 1 van bedoeld artikel van toepassing.

Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen

Art. 20.

De bepalingen van deze sectie zijn van 1 september 1958 tot 31 augustus 1971 toepasselijk op de personeelsleden, die gedurende die periode een gesubsidieerd ambt uitgeoefend hebben zonder in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs.

De weddetoelage wordt berekend volgens onderstaande bepalingen :

§ 1. Voor de schoolhoofden en de klassetitularissen in het kleuter- en lager onderwijs :

is de weddetoelage gelijk aan die toegekend aan de personeelsleden met het vereiste bekwaamheidsbewijs indien zij houder zijn van een bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer, van G.L.S.O. (al de afdelingen) of van een bekwaamheidsbewijs dat gelijkgesteld is met dat van regent;
is onverminderd een andere beslissing door Ons of door Onze Minister genomen gedurende de periode waarvan hierboven sprake, de weddetoelage gelijk aan die toegekend aan de personeelsleden, die houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs, op elk ogenblik verminderd met een tweejaarlijkse verhoging in de weddeschaal van de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs, indien zij houder zijn van een ander dan het vereiste bekwaamheidsbewijs of dan de bekwaamheidsbewijzen bedoeld onder a) hiervoor;

§ 2. Voor de directeur, de internaat-beheerder en de inwonende studiemeester-opvoeder in de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, die uiterlijk op 1 september 1970 in dienst zijn getreden en houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs van het secundair onderwijs dan die bepaald in artikel 7, 1° lid, van de wet van 20 februari 1970 tot regeling van het onderwijs in de hiervoor bedoelde tehuizen, wordt de weddetoelage vastgesteld volgens het geval, zoals bepaald in de artikelen 14, § 5, en 18, § 2, van dit besluit;

§ 3. Voor de leermeesters zedenleer en bijzondere vakken wordt de weddetoelage vastgesteld naar rata van 100 pct. of 75 pct. van de wedde van onderwijzer overeenkomstig de beslissing van de Minister in verband met de bekwaamheidsbewijzen waarvan de belanghebbenden houder zijn voor het geven van onderricht in de betrokken specialiteit.

§ 4. Voor de leraars katholieke godsdienst, die tussen 1 september 1958 en 31 augustus 1967 in dienst waren, wordt de weddetoelage vastgesteld naar rata van 100 pct. of 75 pct. van de wedde van onderwijzer, volgens de bekwaamheidsbewijzen waarvan zij houder zijn en die gedurende de hiervoor bedoelde periode bij ministeriële beslissing aanvaard werden voor het geven van godsdienstonderricht;

§ 5. Voor de leraars protestantse of Israëlitische godsdienst, die in dienst waren tussen 1 september 1958 en 31 augustus 1971, wordt de weddetoelage vastgesteld zoals aangegeven in § 4 hierboven.

HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 21.

De weddetoelagen van de in dit besluit bedoelde personeelsleden worden vastgesteld overeenkomstig de hiervoor bepaalde modaliteiten, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende vaststelling van de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, alsook overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit genomen krachtens artikel 7 van bedoeld besluit.

Art. 22.

De weddetoelagen van de personeelsleden, die houder zijn van de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen, worden aangevuld met de verschillende vergoedingen waarop zij recht zouden hebben indien ze tot het personeel van het Rijksonderwijs behoorden.

Art. 23.

Wanneer ingevolge de bepalingen van dit besluit de toegekende weddeschaal op elk ogenblik verminderd wordt met een tweejaarlijkse verhoging, is de waarde van deze laatste gelijk aan de eerste der tweejaarlijkse verhogingen die de schaal bevat.

Art. 24.

De bepalingen van het koninklijk besluit van 6 april 1961 tot regeling van de modaliteiten voor de vaststelling van de weddetoelagen van het onderwijzend personeel van het kleuter- en lager onderwijs, dat niet in het bezit is van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, zoals het gewijzigd werd, blijven van kracht.

Art. 25.

Onze Ministers van Nationale Opvoeding zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1971, behalve :

artikel 6,, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1973;

artikel 20, §§ 1, 3, 5, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1958 en ophoudt van kracht te zijn op 1 september 1971;

artikel 20, § 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1970 en ophoudt van kracht te zijn op 1 september 1971;

artikel 20, § 4, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1958 en ophoudt van kracht te zijn op 1 september 1967.

Art. 26.

De bepalingen van artikel 20 van dit besluit geven in geen geval aanleiding tot herziening van het bedrag van de weddetoelage, die aan de personeelsleden uitbetaald werd over de periode van 1 september 1958 tot 31 augustus 1971.

BIJLAGE

MINISTERIE VAN NATIONALE OPVOEDING Per aangetekende brief te

EN NEDERLANDSE CULTUUR verzenden naar de dienst

hiernaast vermeld, uiter-

Bestuur van het Basisonderwijs lijk op de 30e dag na de

indiensttreding van het

personeelslid.

Weddedienst

Arcadengebouw Voor elk ambt moet een

Rijksadministratief Centrum afzonderlijke verklaring

1010 Brussel ingediend worden.

Hoofdtoezichtsgebied :

Schoolkanton :

Provinciale lagere school (1) Gemeente :

Gemeentelijke kleuterschool (1) Straat en nummer :

vrije (1)

BETREFT : Verklaring betreffende de aanwerving of indiensthouding van een houder van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van groep B of van een ander bekwaamheidsbewijs.

De ondergetekende, vertegenwoordiger van de inrichtende overheid (2) van de bovenvermelde school :

die een betrekking moet begeven van :

- klassetitularis (1)

- leermeester (1) met uren/week.

Verklaart :

1° de prestaties, die verklaart deze betrekking omvat, te hebben aangeboden aan de personeelsleden vermeld op de keerzijde, die ze geweigerd hebben;

2° in de onmogelijkheid te hebben verkeerd een kandidaat aan te werven met het vereiste bekwaamheidsbewijs of met een bekwaamheidsbewijs dat behoort tot de groep A, ondanks volgende maatregelen :

3° derhalve te hebben aangeworven de heer - Mevr. - Mej. ................, geboren op ........., te ............

Betrokkene, die in dienst getreden is op .................

Is houder van de volgende bekwaamheidsbewijzen :

(eventueel) heeft in de specialiteit van het te onderwijzen vak een nuttige ervaring van .... jaar.

Huidige prestaties in het onderwijs (ambt(en) en aantal uren/week) :

Vorige diensten in het onderwijs :

Deze aanwerving is één van de gevallen bedoeld in het koninklijk besluit van 20 juni 1975.

1° artikel 6, § 2, a ja neen (1)

b ja neen (1)

2° artikel 6, § 5, ja neen (1)

3° artikel 6, § 6, ja neen (1)

(eventueel : datum van de gunstige adviezen reeds uitgebracht door de commissie)

Personeelsleden van de betrokken inrichting, die houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van groep A, voor het ambt gepreciseerd op de voorzijde en die in het onderwijs met volledig leerplan een hoofdambt met onvolledige prestaties uitoefenen.

____________________________________________________________

Naam, voornaam : Handtekening na weigering : Datum :

____________________________________________________________

1.

2.

enz.

Datum :

De inrichtende overheid,

Handtekening :

___________________

(1) Doorhalen wat niet past.

(2) Cfr. omzendbrief d.d. 31 augustus 1965, rf. L.O. 14/65 - Ne 2O2/2 betreffende de verklaring van de inrichtende overheid.

- (1): Voor zover het bekwaamheidsbewijzen vaststelt, opgeheven wat de instellingen en de personeelsleden betreft, waarop het besluit van de Vlaamse Regering; Art. 15, dd. 27-6-1990, van toepassing is.

- (2): Deze bepaling heeft vanaf 1 september 1979 uitwerking, en is uitsluitend toepasselijk op de onderwijsinrichtingen met het Nederlands als onderwijstaal alsmede op die welke in het Nederlands taalgebied gelegen zijn.