Koninklijk besluit genomen ter toepassing van artikel 160
van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut
van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de
Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de
leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen.
goedkeuringsdatum
15 JANUARI 1974
publicatiedatum
B.S.26/02/1974
datum laatste wijziging
20/06/2023
COORDINATIE
(1)
K.B. van 15/04/1977 (B.S. 04/05/1977)
(2)
K.B. van 30/03/1981 (B.S. 08/04/1981)
(3)
K.B. nr. 69. van 20/07/1982 (B.S. 29/07/1982)
(4)
K.B. nr. 70. van 20/07/1982 (B.S. 29/07/1982)
(5)
K.B. van 28/04/1983 (B.S. 07/07/1983)
(6)
Arr. nr. 23.479 van 14/09/1983 (B.S. )
(7)
Wet van 31/07/1984 (B.S. 10/08/1984)
(8)
K.B. van 22/03/1985 (B.S. 06/06/1985)
(9)
K.B. van 27/03/1985 (B.S. 21/06/1985)
(10)
Wet van 01/08/1985 (B.S. 06/08/1985)
(11)
K.B. van 12/11/1986 (B.S. 10/01/1987)
(12)
K.B. van 13/01/1988 (B.S. 05/02/1988)
(13)
K.B. van 20/12/1988 (B.S. 30/12/1988)
(14)
B.Vl.R. van 26/04/1990 (B.S. 25/07/1990)
(15)
B.Vl.R. van 13/11/1991 (B.S. 18/01/1992)
(16)
B.Vl.R. van 19/12/1991 (B.S. 20/03/1992)
(17)
B.Vl.R. van 16/12/1992 (B.S. 07/04/1993)
(18)
B.Vl.R. van 22/07/1993 (B.S. 15/09/1993)
(19)
B.Vl.R. van 08/12/1993 (B.S. 23/03/1994)
(20)
B.Vl.R. van 09/11/1994 (B.S. 21/01/1995)
(21)
B.Vl.R. van 20/01/2006 (B.S. 04/04/2006)
(22)
B.Vl.R. van 31/03/2006 (B.S. 19/04/2006)
(23)
B.Vl.R. van 15/02/2008 (B.S. 10/04/2008)
(24)
B.Vl.R. van 03/07/2009 (B.S. 13/10/2009)
(25)
B.Vl.R. van 09/09/2011 (B.S. 24/10/2011)
(26)
B.Vl.R. van 09/09/2016 (B.S. 27/09/2016)
(27)
B.Vl.R. van 17/02/2023 (B.S. 20/06/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van verschillende besluiten wat betreft het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
;
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot
vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend
personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der
inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst-
en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met
het toezicht op deze inrichtingen;
Gelet op het
advies van de Syndicale Raden van Advies;
Gelet
op het advies van de paritaire commissie voor het statuut van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch
personeel van de rijksonderwijsinrichtingen en van de leden van de
inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen;
Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State,
inzonderheid op artikel 3, eerste lid;
Gelet op
de dringende noodzakelijkheid;
Op de voordracht
van Onze Minister van Nationale Opvoeding, van Onze Minister van Nederlandse
Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden en van Onze Minister van Franse Cultuur en
van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting.
HOOFDSTUK I. - Jaarlijks
vakantieverlof
Artikel 1.
De in dienst zijnde
vastbenoemde en stagedoende personeelsleden, onderworpen aan het koninklijk
besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van
het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van
het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, genieten
een jaarlijks vakantieverlof dat als volgt wordt vastgesteld.
Paragraaf 1.
De leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, met uitzondering van de
inrichtingshoofden, de provisors, de onderdirecteurs en de hoofdonderwijzers,
genieten een jaarlijks vakantieverlof, vastgesteld als volgt :
a) Kerstvakantie : van 21 december tot 3 januari inbegrepen of van
22 december tot 4 januari inbegrepen of van 23 december tot 5 januari
inbegrepen;
b) Paasvakantie : twee
weken;
c) Zomervakantie : van 1 juli tot 31
augustus inbegrepen.
Paragraaf 2.
De inrichtingshoofden genieten een jaarlijks
vakantieverlof, vastgesteld als volgt :
a)
Kerstvakantie : van 21 december tot 3 januari inbegrepen of van 22 december tot
4 januari inbegrepen of van 23 december tot 5 januari
inbegrepen;
b) Paasvakantie : twee
weken;
c) Zomervakantie : van 6 juli tot 15
augustus.
Paragraaf 3.
De provisors, onderdirecteurs en hoofdonderwijzers genieten een
jaarlijks vakantieverlof, vastgesteld als volgt :
a) Kerstvakantie : van 21 december tot 3 januari inbegrepen, of
van 22 december tot 4 januari inbegrepen, of van 23 december tot 5 januari
inbegrepen;
b) Paasvakantie : twee
weken;
c) Zomervakantie : van 6 juli tot 25
augustus.
Paragraaf 4.
De leden van het opvoedend hulppersoneel genieten een jaarlijks
vakantieverlof, vastgesteld als volgt :
a)
Kerstvakantie : van 21 december tot 3 januari inbegrepen, of van 22 december
tot 4 januari inbegrepen, of van 23 december tot 5 januari
inbegrepen;
b) Paasvakantie : twee
weken;
c) Zomervakantie : van 1 juli tot 25
augustus of van 6 juli tot 31 augustus.
In een
inrichting met minstens twee leden van het opvoedend hulppersoneel is de ene
helft van dat personeel met verlof van 1 juli tot 25 augustus en de andere
helft van 6 juli tot 31 augustus.
Paragraaf 5.
De leden van het paramedisch personeel genieten
een jaarlijks vakantieverlof, vastgesteld als volgt :
a) Kerstvakantie : van 21 december tot 3 januari inbegrepen, of
van 22 december tot 4 januari inbegrepen, of van 23 december tot 5 januari
inbegrepen;
b) Paasvakantie : twee
weken;
c) Zomervakantie : van 1 juli tot 15
augustus.
Paragraaf 6.
Wanneer de zomervakantie vastgesteld is van 15 juli tot 15
september, worden de data hierboven vervangen zoals hierna wordt aangegeven
:
Vakantie
van 1 juli tot 31 augustus | Vakantie
van 15 juli tot 15 september |
1
juli | 15
juli |
6
juli | 20
juli |
15
augustus | 1
september |
25
augustus | 10
september |
31
augustus | 15
september |
Paragraaf 7.
In de land- en tuinbouwscholen, de scholen voor
verpleegsters, de scholen voor het hotelbedrijf en in de internaten die
gerechtskinderen herbergen, kunnen de inrichtingshoofden in april bijzondere
maatregelen treffen, na advies van de in hun inrichting opgerichte
personeelsraad en met de instemming van de Minister van Nationale Opvoeding.
Paragraaf 8.
De
personeelsleden van de inspectiedienst genieten een jaarlijks vakantieverlof,
vastgesteld als volgt :
a) Kerstvakantie : van 21
december tot 3 januari inbegrepen, of van 22 december tot 4 januari inbegrepen,
of van 23 december tot 5 januari inbegrepen;
b)
Paasvakantie : twee weken;
c) Zomervakantie : van
6 juli tot 15 augustus.
Art. 2.
Het jaarlijks vakantieverlof
moet in elk geval een ononderbroken periode van ten minste dertig dagen
omvatten tijdens de zomervakantie.
Art. 3.
[...]
Art. 4.
Het jaarlijks vakantieverlof
wordt vergoed en met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
HOOFDSTUK II. - Verlof voor persoonlijke
omstandigheden of aangelegenheden
Art. 5.
[...]
[
Art. 5bis.
[...]
]
Art. 6. t.e.m. 8.
[...]
Art. 9.
Verlof kan door de Minister
[of zijn gemachtigde]
aan de in artikel één bedoelde
personeelsleden toegestaan worden :
a) uit hoofde
van dwingende redenen van familiaal belang, voor een periode van maximum
één maand per jaar;
b) om een stage
in een andere betrekking van de Staat, de provincies, de gemeenten, een daarmee
gelijkgestelde openbare instelling, een officiële of een gesubsidieerde
vrije school te vervullen, voor een duur die overeenstemt met de normale duur
van de voorgeschreven stage;
c) om hun kandidatuur
voor de wetgevende of provinciale verkiezingen voor te dragen, voor een periode
die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan de betrokkenen
als kandidaat deelnemen.
Deze verloven worden niet vergoed. Zij worden met periodes van
dienstactiviteit gelijkgesteld.
De duur van de
onder a, b en c, van dit artikel bedoelde verloven wordt echter niet in
aanmerking genomen om de duur te vormen van de stage, bepaald in artikel 42 van
het koninklijk besluit van 22 maart 1969.
Art. 10.
Verlof kan door de Minister
[of zijn gemachtigde]
aan bovenbedoelde personeelsleden toegestaan worden :
a) om de cursussen bij te wonen van de school
voor burgerlijke bescherming, hetzij als vrijwillige dienstnemer bij dit korps
hetzij als niet tot dit korps behorende leerling;
b) om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps voor
burgerlijke bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit
gelijkgesteld. Het wordt bezoldigd.
De duur van
het onder a en b van dit artikel bedoeld verlof wordt echter niet in aanmerking
genomen om de duur te vormen van de stage, bepaald in artikel 42 van het
koninklijk besluit van 22 maart 1969.
Art. 11.
Aan bovenbedoelde
personeelsleden kan verlof toegestaan worden om cursussen bij te wonen, om zich
voor te bereiden op het afleggen van examens en om examens af te leggen voor
een periode van ten hoogste dertig dagen per jaar.
Dit verlof wordt niet vergoed. Het wordt met een periode van
dienstactiviteit gelijkgesteld.
De duur van dat
verlof wordt echter niet in aanmerking genomen om de duur te vormen van de
stage, bepaald in artikel 42 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969.
Art. 12.
Aan bovenvermelde
personeelsleden kan verlof toegestaan worden om de examens af te leggen,
bepaald in het voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969, voor de dagen van
de examens.
Dat verlof wordt vergoed. Het wordt
met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 13.
Voor zover zulks niet ingaat
tegen het belang van de dienst kan verlof voor sociale promotie toegestaan
worden aan de in artikel één bedoelde personeelsleden, die ten
minste 16 en ten hoogste 26 jaar oud zijn, om hun in staat te stellen cursussen
van intellectuele, morele en sociale vorming te volgen, die voldoen aan de
vereisten bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 21 augustus 1970
betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie
aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel.
Dit verlof waarvan de duur niet meer dan vijf
werkdagen per jaar mag bedragen, wordt vergoed en met een periode van
dienstactiviteit gelijkgesteld.
De duur van dat
verlof wordt echter niet in aanmerking genomen om de duur te vormen van de
stage, bepaald in artikel 42, van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart
1969.
HOOFDSTUK IIBIS.
[...]
HOOFDSTUK III. - Verlof wegens ziekte of
gebrekkigheid
(voetnoot 1)
Art. 14.
Het in artikel één bedoeld
personeelslid, dat wegens ziekte of gebrekkigheid verhinderd is zijn ambt
normaal uit te oefenen kan, voor de ganse duur van zijn loopbaan, tot dertig
dagen ziekte- of gebrekkigheidsverlof per twaalf maanden sociale
anciënniteit krijgen. Het personeelslid dat geen zesendertig maanden
sociale anciënniteit telt, kan niettemin negentig dagen verlof krijgen.
Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is wordt dit aantal
dagen onderscheidenlijk op vijfenveertig en honderd vijfendertig gebracht.
Deze verloven worden met perioden van dienstactiviteit
gelijkgesteld.
De duur van dat verlof wordt echter niet in
aanmerking genomen om de duur te vormen van de stage, bepaald in artikel 42 van
het voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969.
Art. 15.
In afwijking van artikel 14, wordt het
ziekte- en gebrekkigheidsverlof toegestaan zonder tijdsbeperking naar
aanleiding van :
a) een arbeidsongeval;
b)
een ongeval op de weg van en naar het werk;
c) een
beroepsziekte.
De in deze drie gevallen toegestane verlofdagen
komen niet in aanmerking om het aantal verlofdagen te bepalen dat het
personeelslid krachtens artikel 14 kan genieten.
Onder
arbeidsongeval moet worden verstaan, het ongeval dat zich in de loop en door de
uitoefening van het opgedragen ambt heeft voorgedaan.
Onder
ongeval op de weg van en naar het werk moet worden verstaan, het ongeval dat
zich heeft voorgedaan onder de voorwaarden vereist opdat het als zodanig kan
worden aangemerkt in de zin van de wetgeving op het herstel van de schade
veroorzaakt door ongevallen die zich hebben voorgedaan op de weg van en naar
het werk.
Onder beroepsziekten moet worden verstaan, de door
Ons als dusdanig erkende ziekten.
Art. 16.
Het wegens ziekte of gebrekkigheid
afwezige personeelslid staat onder het geneeskundig toezicht van
[het door de
Vlaamse minister van Onderwijs aangeduide controle-organisme]
.
Art. 17.
Het personeelslid kan niet definitief
ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens hij de
gezamenlijke verloven heeft opgebruikt waarop hij krachtens artikel 14 voor het
geheel van zijn loopbaan recht heeft.
Art. 18.
Is de afwezigheid te wijten
aan een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde, dan ontvangt het
personeelslid zijn activiteitswedde op voorwaarde dat hij de Staat, bij iedere
betaling, ten bedrage van de door de Staat gestorte som in zijn rechten doet
treden tegen hem die het ongeval heeft veroorzaakt.
De verlofdagen die als dusdanig door een vergoeding van een derde
aan de Staat zijn gedekt, komen niet in aanmerking om het aantal verlofdagen te
bepalen dat het personeelslid krachtens artikel 14 kan
genieten.
HOOFDSTUK IV. -
[...]
(voetnoot 2)
Art. 19.
[...]
Art. 20.
[...]
Art. 21.
[...]
Art. 22.
[...]
HOOFDSTUK V.
[...]
HOOFDSTUK VI. - Verlof voor het vervullen van sommige
militaire prestaties in vredestijd
Art. 27.
De in artikel
één bedoelde personeelsleden zijn van ambtswege met verlof, met
recht op wedde :
a) gedurende de fracties van
kalendermaanden tijdens dewelke ze in vredestijd, in het Belgisch leger,
militaire prestaties van welke aard ook vervullen, hetzij diensten bij de
burgerlijke bescherming, in toepassing van artikel 18 van de wet van 3 juni
1964, houdende statuut van de gewetensbezwaarden;
b) gedurende de periode waarin zij bij de strijdkrachten of bij de
burgerlijke bescherming gewone of spoedwederoproepingen vervullen.
De duur van de onder a en b van dit artikel bedoelde
verloven wordt echter niet in aanmerking genomen om de duur te vormen van de
stage, bepaald in artikel 42 van voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969.
HOOFDSTUK VII.
[...]
HOOFDSTUK VIII. - Verlof voor
vakbondsopdrachten
Art. 29.
De in artikel 1 bedoelde
personeelsleden, die aangeduid worden om een vakbondsopdracht uit te oefenen,
zoals bepaald in het vakbondsstatuut, worden met verlof gestuurd overeenkomstig
de bepalingen van het reglement houdende het vakbondsstatuut.
De duur van dat verlof wordt echter niet in aanmerking genomen om
de duur te vormen van de stage, bepaald in artikel 42, van voornoemd koninklijk
besluit van 22 maart 1969.
[...]
HOOFDSTUK IX.
[...]
[HOOFDSTUK X. - Verlof wegens
opdracht]
[
Art. 33.
De in artikel 1 bedoelde
personeelsleden worden met verlof wegens opdracht gestuurd, voor een periode
van ten hoogste twee jaar, om regelmatig en doorlopend een opdracht te
vervullen die hun door de Minister van Onderwijs wordt toevertrouwd in het
belang van het Rijksonderwijs.
]
[
Art. 34.
Het verlof wegens opdracht is
vernieuwbaar voor
[...]
perioden van ten hoogste twee jaar.
[...]
]
[
Art. 35.
De verloven wegens opdracht
worden bezoldigd en met perioden van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De duur van die verloven wordt echter niet in
aanmerking genomen om de duur te vormen van de stage, bepaald in artikel 42 van
voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969.
]
[
Art. 36.
De in artikel 1 bedoelde
vastbenoemde personeelsleden kunnen met verlof worden gestuurd voor een halve
prestatie, voor een periode van maximum twee jaar.
Het verlof wegens opdracht voor een halve prestatie is
vernieuwbaar voor
[...]
perioden van ten hoogste twee jaar.
[...]
]
[
Art. 37.
De verloven wegens opdracht
voor een halve prestatie worden bezoldigd en met perioden van dienstactiviteit
gelijkgesteld.
]
[
Art. 38.
[...]
]
[HOOFDSTUK XI. - Verlof om van het Kabinet van de
Koning deel uit te maken]
[
Art. 39.
De duur van het verlof,
toegekend aan de in artikel 1 bedoelde personeelsleden, overeenkomstig de
bepalingen van het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het
verlof toegekend aan bepaalde rijksambtenaren die ter beschikking van de Koning
worden gesteld, wordt niet in aanmerking genomen om de duur te vormen van de
stage bepaald in artikel 42 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969.
]
[HOOFDSTUK XII.]
[...]
HOOFDSTUK
[XIII]
. - Slotbepalingen
(voetnoot 3)
Art.
[41]
.
Voor de toepassing van artikel
14.
1
[worden de sociale anciënniteit verworven in een hoofdambt
in het onderwijs met volledig leerplan, de anciënniteit verworven in een
bijbetrekking in het onderwijs met volledig leerplan en die verworven in een
betrekking in het onderwijs voor sociale promotie, afzonderlijk berekend.]
2
[stemt de sociale anciënniteit verworven in een hoofdambt
in het onderwijs met volledig leerplan, het voltijds onderwijs, het deeltijds
beroepssecundair onderwijs en het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs voor
elk betrokken personeelslid overeen met zijn weddeanciënniteit,
vastgesteld op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april
1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en
daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, mits
echter, in voorkomend geval, volgende aanpassingen :
1. de diensten in aanmerking te nemen die eventueel door het
betrokken personeelslid gepresteerd werden vóór de leeftijd
vermeld in de klasse van zijn weddeschaal, voor zover deze diensten voldoen aan
de vereisten gesteld in het koninklijk besluit van 15 april 1958, de klasse van
de weddeschaal uitgezonderd,
2. geen rekening te
houden met de eventuele tijd, die als in aanmerking komende dienst geldt op
grond van artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958.
]
3
[stemt de sociale anciënniteit verworven in een
bijbetrekking in het onderwijs met volledig leerplan, overeen met de duur van
de werkelijke diensten verstrekt in een bijbetrekking in :
- een school met volledig leerplan van de Staat, van de kolonie,
van een provincie, van een gemeente, van een aan een provincie of een gemeente
ondergeschikt bestuur, door de Staat of door de kolonie gesubsidieerd of
geïnspecteerd;
- een door een privaat
persoon tot stand gebrachte inrichting voor middelbaar onderwijs, welke bij het
einde van het schooljaar waarin de diensten werden verstrekt, behoorlijk
gehomologeerde of aanvaarde eindgetuigschriften van volledig middelbaar
onderwijs heeft uitgereikt, ofwel aanvullende getuigschriften die betrekking
hebben op de drie jaren middelbare studiën van de lagere graad, en die de
nodige waarborgen bieden met het oog op latere homologatie of aanvaarding van
de eindgetuigschriften van volledig middelbaar onderwijs, vóór 1
januari 1951;
- een door een privaat persoon tot
stand gebrachte inrichting voor normaalonderwijs voor kleuteronderwijzeressen
of voor middelbaar normaalonderwijs, welke bij het einde van het schooljaar
waarin de diensten werden verstrekt, diploma's uitgereikt heeft onder het
toezicht van een door de Staat samengestelde examencommissie,
vóór 1 september 1952.
]
4
[stemt de sociale anciënniteit verworven in een betrekking
in het onderwijs voor sociale promotie, overeen met de duur van de werkelijke
diensten verstrekt in :
- een leergang met
beperkt leerplan of een leergang voor sociale promotie van de Staat, van de
kolonie, van een provincie, van een gemeente, van een aan een provincie of
gemeente onderschikt bestuur, door de Staat of door de kolonie gesubsidieerd of
geïnspecteerd.
]
5 worden de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid
vóór de inwerkingtreding van dit besluit voor elk personeelslid
eerst van 1 januari 1958 af samengeteld. Het langdurig verlof, toegestaan
tussen 1 januari 1958 en 1 juli 1968 krachtens artikel 3, derde en vierde lid
van het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en
bevallingsverloven der leden van het personeel van het Rijksonderwijs, wordt
echter niet meegeteld.
6
[indien een
personeelslid nu eens een hoofdambt dan weer een bijbetrekking in het onderwijs
met volledig leerplan uitoefent, worden de in beide betrekkingen verworven
sociale anciënniteiten samengeteld, om het aantal bezoldigde verlofdagen
wegens ziekte of gebrekkigheid te bepalen, waarop het personeelslid aanspraak
kan maken in de betrekking die hij uitoefent op het ogenblik dat het wegens
ziekte of gebrekkigheid verhinderd wordt zijn ambt normaal uit te oefenen.]
7
[indien een inrichting voor onderwijs met volledig leerplan tot
inrichting voor onderwijs voor sociale promotie omgevormd wordt, en omgekeerd,
wordt de sociale anciënniteit die vóór de omvorming van de
inrichting door het personeelslid, titularis van éénzelfde ambt,
verworven is, met de na de omvorming van de inrichting verworven sociale
anciënniteit samengeteld, om het aantal bezoldigde verlofdagen wegens
ziekte of gebrekkigheid te bepalen, waarop het personeelslid aanspraak kan
maken, op het ogenblik dat het wegens ziekte of gebrekkigheid verhinderd wordt
zijn ambt normaal uit te oefenen.]
Art.
[42]
.
Voor de berekening van de
werkelijke diensten die in aanmerking komen om de sociale anciënniteit te
vormen :
a) worden de werkelijke diensten, verstrekt als tijdelijke in een
ambt met volledige prestaties, meegeteld voor een anciënniteit gelijk aan
het aantal dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de verstrekte
diensten, de ontspannings- en de Kerst- en Paasvakanties inbegrepen indien ze
in de ononderbroken activiteitsperiode vallen; dat aantal dagen wordt
vermenigvuldigd met 1,2;
b) worden de werkelijke
diensten verstrekt in een andere hoedanigheid dan tijdelijk personeelslid in
een ambt met volledige prestaties berekend per kalendermaand, die welke geen
volle maand bedragen, worden niet meegeteld.
De
in aanmerking komende diensten verstrekt gedurende de maand waarin het
personeelslid voor het eerst is aangesteld in een andere hoedanigheid dan die
van tijdelijke, worden als tijdelijke diensten beschouwd;
c)
[worden de werkelijke diensten verstrekt in een ambt met
onvolledige prestaties berekend, alsof ze in een ambt met volledige prestaties
verstrekt waren. Indien ze echter verstrekt zijn in een ambt met minder dan de
helft van het minimum aantal uren prestaties dat voor het ambt met volledige
prestaties bepaald is, worden ze slechts meegeteld voor een anciënniteit
gelijk aan de helft van de duur ervan;]
d) vormen dertig dagen een maand;
e)
mag de duur van de diensten verstrekt in twee of verschillende gelijktijdig
uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties, de duur nooit
overschrijden van de diensten verstrekt in een gedurende dezelfde periode
uitgeoefend ambt met volledige prestaties;
f) mag
de duur van de in aanmerking komende diensten welke dat personeelslid heeft
nooit meer bedragen dan twaalf maanden voor een kalenderjaar.
Art.
[43]
.
Onverminderd de eventuele
oplegging van een tuchtstraf of het nemen van een administratieve maatregel,
verliest het personeelslid dat zonder machtiging afwezig blijft of dat zonder
geldige reden de termijn van het verlof, zoals het bij dit besluit wordt
vastgesteld, overschrijdt, zijn recht op wedde voor de duur van die
afwezigheid. Het behoudt echter zijn recht op bevordering tot een hogere wedde.
Gedurende die afwezigheid kan het geen aanspraak
maken op een benoeming tot een selectieambt, noch op een benoeming tot een
bevorderingsambt.
Art.
[44]
.
Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 17 september
1954 betreffende de buitengewone verlofdagen der personeelsleden van sommige
rijksonderwijsinrichtingen, zoals het gewijzigd werd;
2° het koninklijk besluit van 8 januari 1965 tot vaststelling
van de administratieve en geldelijke toestand der leden van het onderwijzend,
wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Nationale Opvoeding en Cultuur die hun dienstplicht vervullen in vredestijd,
wat betreft de in dit besluit bedoelde personeelsleden;
3° het koninklijk besluit van 20 mei 1968 betreffende de
verloven wegens ziekte, bevalling, borstvoeding en voor verminderde prestaties
wegens ziekte of gebrekkigheid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het
opvoedend hulppersoneel en het paramedisch personeel der
rijksonderwijsinrichtingen en van de personeelsleden van de inspectiedienst
belast met het toezicht op deze inrichtingen;
4° alle vroegere bepalingen die strijdig zijn met dit besluit.
Art.
[45]
.
Dit besluit treedt in werking
de eerste van de maand volgende op de datum van de bekendmaking ervan in het
Belgisch Staatsblad.
Art.
[46]
.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding, onze Minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden en
Onze Minister van Franse Cultuur zijn, ieder wat hem betreft, belast met de
uitvoering van dit besluit.
- (1):
Art. 14 t.e.m. 18 worden
opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008
van toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 36)
- (2):
Art. 19 t.e.m. 22 worden
opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008
van toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 36)
- (3):
Art. 41 en 42 worden opgeheven
voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008 van
toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 36)