OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de onderbreking
van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra.
goedkeuringsdatum
19 DECEMBER 1991
publicatiedatum
B.S.14/03/1992
datum laatste wijziging
01/09/2017
COORDINATIE
B.Vl.R. 16-12-1997 - B.S. 19-2-1998
B.Vl.R. 24-5-2002 - B.S. 7-9-2002
opgeheven door B.Vl.R. 30-8-2016 - B.S. 12-9-2016
De Vlaamse Regering,
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 12bis, § 3,
ingevoegd bij de wet van 11 juli 1973 en gewijzigd bij de decreten van 5 juli
1989 en 27 maart 1991;
Gelet op het decreet van
27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 77, eerste lid;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op artikel 51,
eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van
12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de
personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het protocol van 18 december 1991
houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke
vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse
Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het
akkoord van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, gegeven op
17 oktober 1991;
Gelet op de wetten op de Raad
van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3,
§ 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat bij voormeld koninklijk besluit van 12 augustus
1991, met ingang van 1 september 1991, het koninklijk besluit van 29 augustus
1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra opgeheven is;
Overwegende dat, in tegenstelling tot het koninklijk besluit van
29 augustus 1985 waarbij zowel de administratieve toestand van de betrokken
personeelsleden als de toekenning van onderbrekingsuitkeringen geregeld was,
het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 nog enkel dit laatste aspect
regelt;
Overwegende dat het derhalve
onontbeerlijk is ook aan de administratieve toestand van de belanghebbenden met
ingang van 1 september 1991 een reglementaire grondslag te geven;
Op voorstel van de Gemeenschapsminister van
Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op
:
1° de personeelsleden bedoeld in het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de
personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten;
2° de personeelsleden bedoeld in het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, met uitzondering
van de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten;
3° de gesubsidieerde personeelsleden van de
instellingen voor hoger onderwijs van het lange type gesubsidieerd door de
Vlaamse Gemeenschap;
4° de personeelsleden
van de Hogere Zeevaartschool te Oostende en te Antwerpen.
Art. 2.
De personeelsleden bedoeld in
artikel 1 mogen hun loopbaan volledig of gedeeltelijk onderbreken op voorwaarde
dat :
- zij vastbenoemd zijn en hun benoeming
erkend is, daar waar de erkenning bestaat;
- het
uitgeoefend ambt beschouwd wordt als hoofdambt;
-
zij titularis zijn van een betrekking met ten minste de helft van het aantal
prestatie-eenheden die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties
indien zij hun beroepsloopbaan volledig onderbreken;
- zij een betrekking blijven waarnemen die de helft van het aantal
prestatie-eenheden omvat die voor het door hen uitgeoefende ambt vereist zijn
van een ambt met volledige prestaties, indien zij hun beroepsloopbaan
gedeeltelijk onderbreken.
De nog te verrichten
prestaties door een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan gedeeltelijk
onderbreekt, moeten steeds afgerond worden naar de hogere eenheid, naargelang
van het geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.
Art. 3.
§ 1. Binnen de
perken gesteld bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de
toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het
onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt de onderbreking van de
beroepsloopbaan toegestaan :
a) voor een periode
beginnend de eerste dag van de eerste of de tweede maand van het school-,
academie- of dienstjaar en eindigend de laatste dag van dit school-, academie-
of dienstjaar, zomervakantie inbegrepen :
- voor
de leden van het bestuurs- en onderwijzend, het opvoedend hulp- en het
paramedisch personeel, het medisch, psychologisch en sociaal
personeel;
- voor het technisch personeel van de
psycho-medisch-sociale centra;
b) voor periodes
van ten minste zes maanden en van ten hoogste één jaar voor de
andere in de artikelen 1 en 2 bedoelde personeelsleden. Deze periodes dienen
steeds in te gaan op de eerste dag van de maand.
§ 2. In afwijking
van § 1, a), wordt de onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan
:
a) voor een periode die aanvangt de dag van de
reaffectatie of de wedertewerkstelling en eindigt de laatste dag van het
lopende school-, academie- of dienstjaar, zomervakantie inbegrepen
:
- voor de in § 1, a), vermelde
personeelsleden die hetzij op de eerste dag van de eerste of de tweede maand
van het school-, academie- of dienstjaar, hetzij op beide data, ter beschikking
gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, maar vóór 1
september, de wens te kennen hebben gegeven om hun beroepsloopbaan te
onderbreken;
b) voor een periode die aanvangt de
dag van de dienstherneming en eindigt de laatste dag van het lopende school-,
academie- of dienstjaar, zomervakantie inbegrepen;
- voor de in § 1, a), vermelde personeelsleden die hetzij op
de eerste dag van de eerste of de tweede maand van het school-, academie- of
dienstjaar, hetzij op beide data, met bevallingsverlof
zijn.
Art. 4.
Het personeelslid dat zijn
loopbaan wenst te onderbreken, dient daartoe een aanvraag in, naargelang van
het geval, bij de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de
centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is of bij de Gemeenschapsminister
bevoegd voor Onderwijs, met vermelding van de datum waarop hij wenst dat hetzij
de volledige, hetzij de gedeeltelijke onderbreking van zijn loopbaan zou
aanvangen en de duur ervan.
De inrichtende macht
of de Gemeenschapsminister of zijn gemachtigde, naar gelang van het geval,
dienen hun beslissing bekend te maken aan het personeelslid binnen vijftien
dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. Het invullen en
overhandigen van het formulier bedoeld in artikel 16, § 2, van het
voormeld koninklijk besluit geldt als toestemming.
Art. 5.
Tijdens de onderbreking van zijn
beroepsloopbaan is het personeelslid met verlof. Het ontvangt geen wedde of
weddetoelage. Dit verlof wordt voor het overige met een periode van
dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 6.
§ 1. Om
uitzonderlijke familiale redenen en mits een opzegging van één
maand, kan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft, van de
Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs of van zijn gemachtigde de
toelating bekomen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te
oefenen vooraleer de periode van onderbreking van de beroepsloopbaan verstreken
is.
Deze opzegging moet worden gericht aan de
Gemeenschapsminister :
- door tussenkomst en met
akkoord van de Autonome raad voor het Gemeenschapsonderwijs voor de onder deze
raad ressorterende instellingen en centra;
- door
tussenkomst en met akkoord van de inrichtende macht in het gesubsidieerd
onderwijs en in de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.
Voor de leermeesters en leraars godsdienst van het
Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs, moet deze
aanvraag vergezeld zijn van het akkoord van het hoofd van de betrokken
eredienst.
§ 2. De
personeelsleden bedoeld in artikel 3, § 1, a), en § 2, a) en b),
kunnen in geen geval hun ambt weer opnemen of opnieuw volledig uitoefenen na de
eerste mei van het school-, academie- of dienstjaar.
§ 3. De
Gemeenschapsminister of zijn gemachtigde stelt, binnen vijftien dagen na de
beslissing, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in kennis van de datum
waarop het personeelslid een einde maakt aan zijn
loopbaanonderbreking.
Art. 7.
Een personeelslid dat zijn
beroepsloopbaan onderbreekt, wordt vervangen door een personeelslid dat ter
beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking volgens de geldende
reglementaire bepalingen inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van
betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling.
Bij ontstentenis van personeelsleden zoals bedoeld in voorgaand
lid, wordt het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan onderbreekt, vervangen
door een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die uitkeringen geniet voor
alle dagen van de week, of door een van de personen die, in uitvoering van de
artikelen 100, vierde lid, en 102, § 1, derde lid, van de herstelwet van
22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, voor de toepassing van deze
bepalingen ermede gelijkgesteld is.
De
aanstelling gebeurt met eerbiediging van de statutaire regels inzake werving,
daar waar zij bestaan.
Art. 8.
Elke wijziging inzake vervanging
dient, voor zover ze niet uitgaat van de Gemeenschapsminister bevoegd voor
Onderwijs of van zijn gemachtigde, door de in artikel 6, § 1, tweede lid,
vermelde overheid ter kennis te worden gebracht van de Gemeenschapsminister,
met vermelding van de datum van mededeling ervan aan het bevoegde Gewestelijk
Werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art. 9.
§ 1. Indien bij
beslissing van de gewestelijke werkloosheidsinspecteur aan een personeelslid
dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, het recht op uitkeringen wordt
ontzegd, dient de in artikel 6, § 1, tweede lid, vermelde overheid hiervan
onverwijld kennis te geven aan de Gemeenschapsminister bevoegd voor Onderwijs,
met vermelding van de datum waarop de beslissing ingaat.
§ 2. Gedurende de
periode(n) waarin het personeelslid, op grond van het koninklijk besluit
vermeld in artikel 3, geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, kan hij
evenmin verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de
beroepsloopbaan bekomen.
In afwijking van
voorgaand lid kan wel verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van
de beroepsloopbaan worden toegekend aan het personeelslid dat rechthebbende is
op een overlevingspensioen en op grond van artikel 6 van voormeld koninklijk
besluit een loopbaanonderbreking zonder onderbrekingsuitkering bekomt.
§ 3. Het verlof van
een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, doch geen recht
heeft op een onderbrekingsuitkering, wordt, behoudens indien hij zich bevindt
in de toestand bedoeld in § 2, tweede lid, met ingang van de datum van de
beslissing waarbij op grond van vermeld koninklijk besluit hem het recht op
onderbrekingsuitkering wordt ontzegd, ambtshalve omgezet in :
- afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke
aangelegenheid bij gedeeltelijke onderbreking van de
beroepsloopbaan;
- terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden bij volledige onderbreking van de
beroepsloopbaan.
In dit geval mag de
duur overschreden worden van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken
krachtens de reglementaire bepalingen die ter zake op hem van toepassing zijn.
Deze terbeschikkingstelling neemt alleszins een einde bij het verstrijken van
de lopende periode waarvoor een verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan
was aangevraagd.
Art. 10.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1991.
Art. 11.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.
- (1):
Opgeheven wat de instellingen en
personeelsleden betreft, waarop B.Vl.R. 16-12-1997 (Art. 21) van toepassing
is.
- (2):
Opgeheven wat de instellingen en
personeelsleden betreft, waarop B.Vl.R. 24-5-2002 (Art. 21) van toepassing is,
met uitzondering van artikel 3, § 1, b.