OPGEHEVEN : Koninklijk besluit tot regeling van de toestand van sommige
personeelsleden van het Rijksonderwijs.
goedkeuringsdatum
31 MAART 1977
publicatiedatum
B.S.14/04/1977
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
K.B.
25-5-1977 - B.S. 4-6-1977
K.B. 31-3-1981 - B.S.
25-6-1981
B.Vl.R. 31-7-1990 - B.S.
27-4-1991
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, zoals ze gewijzigd werd;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober
1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat,
en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op
deze inrichtingen;
Gelet op het koninklijk
besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 1969
betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch
personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen;
Gelet op het advies van de
Syndicale Raden van Advies;
Gelet op de wetten op
de Raad van State, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 12 januari
1973, inzonderheid op artikel 3, 1e lid;
Gelet op
de hoogdringendheid;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Nationale Opvoeding,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
In afwijking van de bepalingen
van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut
van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de
Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de
leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen, alsmede van de koninklijke besluiten die er de uitvoering van
verzekeren, mag het personeelslid, vast benoemd in een bevorderingsambt in een
inrichting voor secundair onderwijs van de lagere graad, het overeenstemmend
ambt uitoefenen op het secundair niveau van de hogere graad, wanneer de
inrichting, waaraan hij vast benoemd is, omgevormd wordt in een inrichting voor
secundair onderwijs van de lagere en de hogere graad of in een inrichting voor
secundair onderwijs van de hogere graad.
Dit
personeelslid blijft benoemd in het bevorderingsambt dat hij uitoefende in het
secundair onderwijs van de lagere graad; hij wordt belast met het
overeenstemmend bevorderingsambt op het hoger secundair niveau.
Hij blijft de weddeschaal genieten toegekend aan
het ambt dat hij uitoefende op het lager secundair niveau, vermeerderd op elk
ogenblik met een vergoeding voor hogere functies.
[Art. 1bis.
§ 1. In afwijking
van de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling
van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van
het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen
voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen
afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht
op deze inrichtingen, alsmede van de koninklijke besluiten die er de uitvoering
van verzekeren, mag het personeelslid vast benoemd in een bevorderingsambt in
een school voor buitengewoon lager onderwijs, het overeenstemmend ambt
uitoefenen op het lager secundair niveau in een school voor buitengewoon
secundair onderwijs, wanneer de klassen van de school waar hij vast benoemd is,
omgevormd worden tot een school voor buitengewoon secundair onderwijs.
Dit personeelslid dient er zelf om te verzoeken
en blijft benoemd in het bevorderingsambt dat hij uitoefende in het
buitengewoon lager onderwijs; hij wordt belast met het overeenstemmend
bevorderingsambt op het lager secundair niveau (buitengewoon secundair
onderwijs).
Hij blijft de wedde genieten
toegekend aan het ambt dat hij uitoefende op het lager niveau, vermeerderd op
elk ogenblik met de vergoeding voor hogere functies gelijk aan het verschil
tussen voormelde wedde en de wedde verbonden aan het ambt van directeur lager
secundair onderwijs [[, vastgesteld in de salarisschaal 270 van 1 september
1980 tot 31 augustus 1989 en in de salarisschaal 348 van 1 september 1989 af.]]
Indien de aldus bekomen wedde lager is dan de
wedde die hij vroeger genoot, dan blijft de verworven wedde behouden.
De betrekking waarvan het personeelslid titularis
was, wordt vacant verklaard. Het personeelslid dat zijn wederopneming vraagt in
zijn betrekking waarvoor hij benoemd is, wordt ter beschikking gesteld wegens
ontstentenis van betrekking vanaf de datum waarop hij wederopneming vraagt tot
de nieuwe affectatie volgt.
§ 2. In afwijking
van de bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969 mogen de
personeelsleden, die vast benoemd of stagiair zijn in een wervingsambt in een
school voor buitengewoon lager onderwijs, een ambt uitoefenen zoals hierna
vermeld op het lager secundair niveau in een school voor buitengewoon secundair
onderwijs, wanneer in de school waar zij als vastbenoemde of stagiair
geaffecteerd zijn, de klassen voor buitengewoon lager onderwijs van
dertienjarigen en méér worden omgevormd tot scholen voor
buitengewoon secundair onderwijs. Dezelfde maatregel geldt eveneens voor de
vastbenoemde en stagedoende personeelsleden, die door toepassing van artikel 10
van het vermeld koninklijk besluit van 28 juni 1978 worden betrokken bij de
omvorming in een school voor lager secundair onderwijs (buitengewoon secundair
onderwijs).
Deze personeelsleden dienen er zelf om
te verzoeken en blijven benoemd of stagiair in het wervingsambt dat zij
uitoefenen in het buitengewoon lager onderwijs, zij worden belast met een
overeenstemmend ambt zoals hierna vermeld op het lager secundair niveau
(buitengewoon secundair onderwijs).
Zij blijven
de weddeschaal genieten toegekend aan het ambt dat zij uitoefenden op het lager
niveau, vermeerderd op elk ogenblik met een vergoeding, die gelijk is aan het
verschil tussen de weddeschaal die zij genieten en de weddeschaal waarop zij
volgens het koninklijk besluit van 27 juni 1974 recht zouden hebben in het
lager secundair onderwijs. Indien er geen weddeschaal of een lagere weddeschaal
voorzien is, wordt de verworven weddeschaal behouden.
De betrekking waarvan het personeelslid titularis was, wordt
vacant verklaard.
Het personeelslid dat zijn
wederopneming vraagt in zijn betrekking waarvoor hij benoemd of stagiair is,
wordt ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking vanaf de datum
waarop hij zijn wederopneming vraagt. Voor het toekennen van deze
wervingsambten op het lager secundair niveau wordt er een prioritaire rangorde
opgesteld van de vastbenoemde en stagedoende personeelsleden van de betrokken
scho(o)l(en) volgens de ambtsanciënniteit in het buitengewoon onderwijs,
berekend overeenkomstig de regels hierna in § 5 vastgesteld. De
vastbenoemde personeelsleden hebben voorrang op de stagedoende personeelsleden.
Zij worden gelast met de volgende opdrachten :
Ambten waarvan zij titularis zijn in het
buitengewoon lager onderwijs :
Ambten die zij
kunnen bekleden in het buitengewoon secundair onderwijs in de opleidingsvormen
1, 2 en 3;
lager onderwijzer :
leraar algemene en sociale vorming in de opleidingsvormen 1, 2 en
3;
leraar beroepsgerichte vorming in het
observatiejaar in de opleidingsvorm 3;
leermeester godsdienst :
leraar
algemene en sociale vorming (godsdienst) in de opleidingsvormen 1, 2 en 3;
leermeester zedenleer :
leraar algemene en sociale vorming (zedenleer) in de
opleidingsvormen 1, 2 en 3;
leermeester
bijzondere vakken, specialiteit lichamelijke opvoeding :
leraar
algemene en sociale vorming in de opleidingsvormen 1, 2 en 3;
leermeester bijzondere vakken, specialiteit handenarbeid:
leraar beroepsgerichte vorming in de
opleidingsvormen 2 en 3;
leraar algemene en
sociale vorming in de opleidingsvormen 1 en 2;
leermeester bijzondere vakken, specialiteit huishoudkunde :
leraar beroepsgerichte vorming in de
opleidingsvormen 2 en 3;
leraar algemene en
sociale vorming in de opleidingsvormen 1 en 2;
leermeester bijzondere vakken, specialiteit snit en naad
(vrouwelijke handwerken) :
leraar beroepsgerichte
vorming in de opleidingsvormen 2 en 3;
leraar
algemene en sociale vorming in de opleidingsvormen 1 en 2.
In toepassing van de wet van 4 augustus 1978 zijn de ambten
toegankelijk voor mannen zowel als vrouwen.
Algemene en sociale vorming stemt overeen met algemene en/of
bijzondere vakken.
Beroepsgerichte vorming stemt
overeen met technische vakken en/of technische vakken en beroepspraktijk en/of
beroepspraktijk.
§ 3. Voor het
vastbenoemd en stagedoend paramedisch personeel geldt dezelfde regeling als
voorzien voor het onderwijzend personeel.
§ 4. In afwijking
van de bepalingen van het reeds vermelde koninklijk besluit van 22 maart 1969
mogen de personeelsleden, die vastbenoemd of stagiair zijn in een wervingsambt
op het niveau van het kleuteronderwijs in een school voor buitengewoon lager
onderwijs met kleuterklassen, een ambt uitoefenen in de lagere klassen
buitengewoon onderwijs voor kinderen met matig en/of ernstig mentale handicap,
wanneer in de school waar zij als vastbenoemde of stagiair geaffecteerd zijn,
de kleuterklassen buitengewoon onderwijs voor leerplichtigen omgevormd worden
tot lagere klassen buitengewoon onderwijs.
Deze
personeelsleden dienen er zelf om te verzoeken en blijven benoemd of stagiair
in het wervingsambt dat zij uitoefenen op het ogenblik van de omvorming.
Zij blijven de weddeschaal genieten toegekend aan
het ambt dat zij uitoefenden op het niveau van het kleuteronderwijs,
vermeerderd op elk ogenblik met de vergoeding, die gelijk is aan het verschil
tussen de weddeschaal die zij genieten en die, waarop zij volgens het
koninklijk besluit van 27 juni 1974 recht zouden hebben in het lager onderwijs.
De betrekking waarvan het personeelslid titularis
was, wordt vacant verklaard. Het personeelslid dat zijn wederopneming vraagt in
zijn betrekking waarvoor hij benoemd of stagiair is, wordt ter beschikking
gesteld wegens ontstentenis van betrekking vanaf de datum waarop hij
wederopneming vraagt.
Voor het toekennen van deze
wervingsambten op het lager niveau wordt een prioritaire rangorde opgesteld van
de vastbenoemde en stagedoende personeelsleden van betrokken school volgens de
ambtsanciënniteit in het buitengewoon onderwijs, berekend overeenkomstig
de regels hierna in § 5 vastgesteld. De vastbenoemde personeelsleden
hebben voorrang op de stagedoende personeelsleden.
§ 5. Voor het
berekenen van de ambtsanciënniteit komen alleen de diensten in aanmerking
gepresteerd in het buitengewoon onderwijs in de categorie van het bestuurs- en
onderwijzend personeel of van het paramedisch personeel.
Voor de berekening :
a) tellen de
werkelijke diensten gepresteerd als tijdelijk personeelslid in een ambt met
volledige dienstprestaties mee als anciënniteit, gelijk aan het aantal
dagen berekend vanaf de aanvang tot het einde van de gepresteerde diensten, met
inbegrip van het ontspanningsverlof, alsmede van de winter- en de
lentevakantie, indien ze in de ononderbroken aanstellingsperiode vallen : dit
aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd.
b)
worden de werkelijke diensten gepresteerd in een andere hoedanigheid dan die
van tijdelijk personeelslid in een ambt met volledige dienstprestaties,
berekend in kalendermaanden, hierbij worden de diensten van minder dan
één volle maand niet meegeteld. De in aanmerking komende diensten
die gepresteerd werden tijdens de maand waarin het personeelslid voor het eerst
aangesteld in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid,
worden geacht te zijn gepresteerd in de hoedanigheid van tijdelijk
personeelslid;
c) worden de werkelijke diensten
gepresteerd in een ambt met onvolledige dienstprestaties, dat ten minste de
helft telt van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige
dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de diensten
gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties.
Het aantal dagen gepresteerd in een ambt met volledige
dienstprestaties dat niet dit aantal uren telt, wordt met de helft verminderd;
d) vormen dertig dagen één
maand;
e) mag de duur van de diensten gepresteerd
in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of
onvolledige opdracht, nooit meer bedragen dan de duur van de diensten
gepresteerd in een ambt met volledige opdracht dat tijdens dezelfde periode
uitgeoefend wordt;
f) mag de duur van de in
aanmerking komende diensten welke het personeelslid telt, nooit twaalf maanden
overschrijden per kalenderjaar.]
K.B. 31-3-1981; [[ ]]
B.Vl.R.
van 31-7-1990
Art. 2.
In afwijking van de bepalingen van
artikel 1, wordt het personeelslid, directeur van een inrichting voor lager
secundair onderwijs, die vóór 1 mei 1969 werd omgevormd in een
inrichting voor lager en hoger secundair onderwijs benoemd in het ambt van :
- studieperfect, indien de inrichting waarvan hij
de leiding had op het ogenblik van de omvorming een middelbare school
was;
- directeur van een inrichting voor hoger
secundair onderwijs, indien de inrichting waarvan hij de leiding had op het
ogenblik van de omvorming een inrichting was voor lager secundair technisch
onderwijs.
De benoeming in het ambt van
studieperfect of van directeur van een inrichting voor hoger secundair
onderwijs heeft uitwerking op de datum van de omvorming van de inrichting voor
lager secundair onderwijs.
Art. 3.
[Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van :
1° 1 mei 1969 wat artikel 1
betreft;
2° 1 september 1967 of 1 september
1968 naargelang van de datum van omvorming van de inrichting voor lager
secundair onderwijs, vermeld in artikel 2.]
K.B.
van 25-5-1977
Art. 4.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit
besluit.