[Besluit van de Vlaamse regering betreffende het
opvangverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding met het oog op adoptie en pleegvoogdij.]
goedkeuringsdatum
09 NOVEMBER 1994
publicatiedatum
B.S.21/01/1995
datum laatste wijziging
12/10/2023
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 27/05/2011 (B.S. 29/06/2011)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 1994 betreffende het opvangverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra met het oog op adoptie en pleegvoogdij, wat betreft de dienstvrijstelling voor het volgen van het verplichte voorbereidingsprogramma ;
(2)
B.Vl.R. van 21/09/2012 (B.S. 22/10/2012)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 1994 betreffende het opvangverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding met het oog op adoptie en pleegvoogdij en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool, wat betreft de ingangsdatum van het opvangverlof ;
(3)
B.Vl.R. van 06/09/2013 (B.S. 04/10/2013)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving betreffende de loopbaanonderbreking, het adoptieverlof en de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de personeelsleden van het onderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de hogescholen ;
(4)
B.Vl.R. van 30/08/2016 (B.S. 12/09/2016)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het zorgkrediet voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding ;
(5)
B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende een aantal personeelsaspecten ter uitvoering van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie ;
(6)
B.Vl.R. van 03/05/2019 (B.S. 12/08/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving betreffende het opvangverlof en het pleegzorgverlof voor de personeelsleden van het onderwijs ;
(7)
B.Vl.R. van 26/02/2021 (B.S. 31/03/2021)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool en het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, wat betreft de uitbreiding van het geboorteverlof voor de personeelsleden van het onderwijs ;
(8)
B.Vl.R. van 31/08/2023 (B.S. 18/10/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de
regelgeving over het politiek verlof, over de afwezigheid
voor verminderde prestaties, over het opvangverlof en over
de herindiensttreding voor de personeelsleden van het
onderwijs ;
De Vlaamse regering,
Gelet op de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van
het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en het agrarisch
onderwijs van het lange type, inzonderheid op artikel 15, § 3;
Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende
het onderwijs-II, inzonderheid op artikel 201, § 2;
Gelet
op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op de artikelen 77,
eerste lid en 82, eerste lid, d);
Gelet op het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op de artikelen 51, eerste lid en
56, eerste lid, d);
Gelet op het decreet van 17
juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten,
inzonderheid op de artikelen 68, eerste lid, 73, eerste lid, 4° , 93,
§ 1, en 97;
Gelet op het decreet van 1
december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel 21;
Gelet
op het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van
artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling
van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en
van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs, inzonderheid op artikel 8bis, ingevoegd bij het koninklijk
besluit van 16 december 1981;
Gelet op het
koninklijk besluit van 21 oktober 1968 genomen ter uitvoering van artikel 7 van
het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de
administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het
meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs, inzonderheid op de artikelen 15 en 16, gewijzigd bij het
koninklijk besluit van 22 juli 1985;
Gelet op het
koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160
van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut
van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de
Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de
leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen, inzonderheid op artikel 13bis, ingevoegd bij het koninklijk
besluit van 15 april 1977 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12
november 1986;
Gelet op het koninklijk besluit
van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk
besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen,
inzonderheid op de artikelen 13 en 14, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.
226 van 7 december 1983;
Gelet op het koninklijk
besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 45 van het
koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de
leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse
godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,
kunst- en normaalonderwijs van de Staat, inzonderheid op de artikelen 10 en 11,
gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 226 van 7 december 1983;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 juli 1979
tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van
de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde
Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de
inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra,
de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde
psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op de artikelen 194 en 195,
gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 226 van 7 december 1983;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1981
betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd
technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de
rijksvormingscen-tra en de inspectiediensten, inzonderheid op artikel 13,
gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 augustus 1985;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 76 van 20 juli 1982
betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor
de personeelsleden van het Gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 136 van 30 december 1982
betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor
de personeelsleden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het protocol van 20 juli 1994 houdende
de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke
vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse
Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het
akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 28 juni
1994;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs
en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
[
Dit besluit is
van toepassing op :
1° de personeelsleden, vermeld in
artikel 2, §
1,
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende
de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
2° de personeelsleden, vermeld in
artikel 4, §
1,
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende
de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en
de gesubsidieerde centra voor
leerlingenbegeleiding;
3° de leden van de inspectie, vermeld in
artikel
61
van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de
kwaliteit van onderwijs;
4° de personeelsleden, vermeld in
artikel
10
van het decreet van 1 december 1993 betreffende
de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke
vakken.
[5° de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]
]
Art. 2.
§ 1.
[De personeelsleden, vermeld in artikel 1, hebben op hun aanvraag recht op een opvangverlof als zij een minderjarig kind in hun gezin opnemen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. Het personeelslid, vermeld in artikel 1, dat in het kader van een langdurige pleegzorg een kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, heeft ook recht op opvangverlof.
Langdurige pleegzorg is pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouders zal verblijven.
De tijdelijk aangestelde personeelsleden hebben alleen recht op dit opvangverlof als het geheel of gedeeltelijk valt binnen de periode van hun aanstelling.
Alleen het personeelslid dat adopteert of pleegvoogdij opneemt of langdurige pleegzorg uitoefent, kan aanspraak maken op het opvangverlof.
]
§ 2.
[Het opvangverlof wordt toegekend door:
1° de inrichtende macht of het schoolbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 1°, en 2° ;
2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4° ;
4° het centrumbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 5°.
]
Art. 3.
[
Het opvangverlof bedraagt een aaneengesloten periode van ten hoogste zeven weken voor verloven die ingaan op of na 1 maart 2019.
Vanaf 1 januari 2021 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste acht weken.
Vanaf 1 januari 2023 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste negen weken.
Vanaf 1 januari 2025 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste tien weken.
Vanaf 1 januari 2027 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste elf weken.
De eerste zes weken opvangverlof worden toegekend per ouder. De bijkomende weken opvangverlof worden verdeeld tussen beide ouders als beide ouders adopteren of de pleegvoogdij opnemen of langdurige pleegzorg uitoefenen.
De ingangsdatum van het opvangverlof geeft aan welke duur van toepassing is.
]
[De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag
[of die tot gevolg heeft dat ten minste 9 punten toegekend
worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van
de regelgeving betreffende de gezinsbijslag]
.]
[ Als het personeelslid een omstandigheidsverlof als vermeld in
[hoofdstuk II/1]
van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, opneemt of opgenomen heeft, wordt dat omstandigheidsverlof in mindering gebracht van het opvangverlof.
]
Art. 4.
Het opvangverlof wordt
gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens het opvangverlof
heeft het personeelslid recht
[op salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of een hogere salaristoelage]
.
Het opvangverlof
wordt niet in aanmerking genomen om de duur van de proeftijd te berekenen.
Art. 5.
§ 1. Het
opvangverlof
[moet een aanvang nemen binnen
[vier]
maanden volgend]
op de datum waarop het kind daadwerkelijk in het gezin
wordt opgenomen. Het bewijs van dit tijdstip moet blijken uit een getuigschrift
van domiciliëring, uitgereikt door het gemeentebestuur.
[In geval van een intrafamiliale adoptie, zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2012 betreffende de voorbereiding en de nazorg bij interlandelijke adoptie, wordt bovendien het bewijs geleverd dat het verzoekschrift tot adoptie is ingediend.]
§ 2. In afwijking
van § 1 kan het opvangverlof ingaan op de dag van de afreis van het
personeelslid naar het buitenland, op voorwaarde dat bij de terugkeer in
België de adoptie tot stand is gekomen.
Indien echter bij de terugkeer blijkt dat geen adoptie heeft
plaatsgehad, dan wordt deze periode van verlof omgezet in een
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
. In dit geval mag de
duur overschreden worden van de
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken
krachtens de reglementaire bepalingen die ter zake op hem van toepassing zijn.
Deze
[afwezigheid]
neemt alleszins een einde bij het verstrijken van
de periode waarvoor het opvangverlof was aangevraagd.
[
§ 3. Als de procedure voor de intrafamiliale adoptie niet in een adoptie resulteert, wordt het opvangverlof omgezet in een
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
. In dat geval mag de duur overschreden worden van de
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire bepalingen die ter zake op hem van toepassing zijn. Deze
[afwezigheid]
neemt in elk geval een einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof was aangevraagd.
]
Art. 6.
[De maximumduur van het opvangverlof wordt met twee weken per ouder verlengd bij gelijktijdige adoptie, pleegvoogdij of langdurige pleegzorg van meerdere minderjarige kinderen.]
[
Art. 6/1.
De personeelsleden die het
verplichte voorbereidingsprogramma volgen met het oog op adoptie, hebben recht
op dienstvrijstelling om afwezig te zijn voor de nodige duur om het
voorbereidingsprogramma te volgen. Na afloop staven zij hun aanwezigheid met
een bewijs van deelname, al naargelang het geval, bij hun inrichtende macht of
bij de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of zijn gemachtigde.
Die dienstvrijstelling
wordt gelijkgesteld met
dienstactiviteit.
]
Art. 7.
Opgeheven worden : ...
[
Art. 7/1.
De perioden van opvangverlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij, die door de personeelsleden van de centra voor basiseducatie opgenomen zijn vóór 1 januari 2018, worden in mindering gebracht van het contingent, vermeld in artikel 3.
]
[
"Art. 7/2.
Een personeelslid, vermeld in artikel 1, dat officieel als pleegouder is aangesteld door een rechtbank, een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, de diensten van de "l'Aide à la Jeunesse" of het Comité Bijzondere Jeugdbijstand, heeft recht op pleegzorgverlof. Het personeelslid levert aan de hand van een formele aanstellingsbeslissing het bewijs dat het pleegouder is.
Het pleegzorgverlof kan worden toegekend voor een van de volgende gebeurtenissen:
1° zittingen bijwonen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
2° contacten hebben met de natuurlijke ouders of met andere personen die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;
3° contacten hebben met de dienst voor pleegzorg.
In afwijking van het tweede lid, kan het pleegzorgverlof ook voor andere situaties toegekend worden als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de bevoegde plaatsingsdienst levert een attest af dat verduidelijkt waarom het pleegzorgverlof noodzakelijk is;
2° de afwezigheid wordt niet gedekt door het uitzonderlijk verlof wegens overmacht, vermeld in artikel 3.
]
[
Art. 7/3.
Het pleegzorgverlof bedraagt ten hoogste zes dagen per kalenderjaar. Als twee personeelsleden uit hetzelfde pleeggezin allebei zijn aangesteld als pleegouder, kan maar een van hen van het pleegzorgverlof opnemen.
Het pleegzorgverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens het pleegzorgverlof heeft het personeelslid recht op salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of een hogere salaristoelage.
]
Art. 8.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1994.
Art. 9.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.