Besluit van de Vlaamse regering betreffende de toekenning
van een vergoeding voor begrafeniskosten in geval van overlijden van
personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale
centra.
goedkeuringsdatum
03 JUNI 1997
publicatiedatum
B.S.19/07/1997
datum laatste wijziging
01/01/2017
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
De Vlaamse regering,
Gelet op het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de
Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55,
§ 1;
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op
artikel 27, § 1, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1973 en 1 augustus
1985 en bij de decreten van 5 juli 1989, 31 juli 1990 en 25 februari 1997, en
op artikel 29, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973 en bij het decreet van 25
februari 1997;
Gelet op het decreet van 17 juli
1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, inzonderheid
op artikel 85, § 1, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 25 juni
1992, en op artikel 96, eerste lid;
Gelet op het
decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel 23, eerste zin;
Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende
de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 135 en
155;
Gelet op het decreet basisonderwijs van 25
februari 1997, inzonderheid op artikel 73;
Gelet
op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op
16 december 1996;
Gelet op het protocol nr. 246
van 18 februari 1997 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in
de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van
onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor
de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 30 van 18 februari 1997 houdende de
conclusies van de onderhandelingen gevoerd in het overkoepelend
onderhandelingscomité bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot
oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd
onderwijs;
Gelet op de beraadslaging van de
Vlaamse regering, op 28 januari 1997, betreffende de aanvraag om advies bij de
Raad van State binnen één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 27 maart
1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° , van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
§ 1. Dit besluit is
van toepassing op de volgende personeelsleden, als ze vast benoemd zijn, maar
ongeacht of ze hun ambt als hoofdambt dan wel als bijbetrekking uitoefenen :
1° de personeelsleden bedoeld in artikel 2,
§ 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van
bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
2° de personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 1, van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
psycho-medisch-sociale centra;
3°
[de leden van de onderwijsinspectie, bedoeld in het decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs;]
4°
[de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten bedoeld in het decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs;]
4° de
leden van de inspectie voor de PMS-centra georganiseerd door de Vlaamse
Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende
inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten;
7° de personeelsleden
bedoeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de
inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken;
8°
[de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.]
§ 2. De in § 1
vermelde personeelsleden moeten zich geheel of gedeeltelijk in
één of meer van volgende administratieve standen bevinden
:
1° dienstactiviteit;
2° terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking
en niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld;
3° terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;
4° terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
Art. 2.
Bij overlijden van een in artikel
1 vermeld personeelslid, krijgen zijn niet uit de echt gescheiden, noch van
tafel en bed gescheiden echtgenoot, of als die er niet is, zijn erfgenamen in
rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd
die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste
bruto-activiteitsbezoldiging van het personeelslid. Deze bezoldiging omvat, in
voorkomend geval, de bijwedden, vergoedingen en toelagen die bij de wedde
horen.
Art. 3.
Voor personeelsleden die op het
ogenblik van hun overlijden ter beschikking gesteld zijn, wordt de laatste
bruto-activiteitswedde, indien nodig :
1°
aangepast aan de wijzigingen als gevolg van de evolutie van het indexcijfer van
de consumptieprijzen, overeenkomstig de regelen voorgeschreven door de wet van
1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de
overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk
worden gekoppeld;
2° herzien overeenkomstig
de bepalingen van :
a) artikel 11 van het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs;
b) artikel 9
van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van
het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie
van Nationale Opvoeding en Cultuur;
c) artikel 9
van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling
van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs.
Art. 4.
De in artikel 2 vermelde
vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld
overeenkomstig artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de
arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Als
verschillende ambten gecumuleerd worden, mag de bij dit besluit bepaalde
vergoeding worden toegekend voor ieder ambt, maar het totale bedrag van deze
vergoeding mag niet hoger liggen dan het in het eerste lid vastgestelde
maximumbedrag.
Art. 5.
Als er krachtens artikel 2 geen
rechthebbenden zijn, mag de vergoeding worden uitgekeerd aan elke natuurlijke
persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft
gedragen. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijk gemaakte
kosten, maar ze mag niet hoger liggen dan het bij artikel 2 bepaalde bedrag.
Art. 6.
Wegens het gedrag van de
gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs of zijn gemachtigde, in uitzonderingsgevallen beslissen de
vergoeding niet uit te keren of ze aan één of meer gerechtigden
uit te keren.
Art. 7.
De voormelde vergoeding mag met
soortgelijke, krachtens andere bepalingen toegekende, vergoedingen slechts ten
belope van het bij artikel 5 bedoelde bedrag worden samengevoegd.
Art. 8.
De volgende regelingen worden
opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 19
juni 1967 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens
begrafeniskosten in geval van overlijden van sommige personeelsleden, die onder
het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur ressorteren, gewijzigd bij
het koninklijk besluit van 22 november 1973;
2° het koninklijk besluit van 19 februari 1970 tot regeling
van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van
overlijden van leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale
centra van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1973.
Art. 9.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 februari 1994.
Art. 10.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.