Wet houdende sociale bepalingen (uittreksel)

  • goedkeuringsdatum
    30 MAART 1994
  • publicatiedatum
    B.S.31/03/1994
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    31/12/2009

COORDINATIE

Wet 10-4-1995 - B.S. 15-7-1995

Wet 20-12-1995 - B.S. 23-12-1995

Wet 29-4-1996 - B.S. 30-4-1996

K.B. 8-8-1997 - B.S. 29-8-1997

Wet 22-2-1998 - B.S. 3-3-1998

K.B. 20-7-2000 - B.S. 30-8-2000

K.B. 11-12-2001 - B.S. 22-12-2001

Wet 27-12-2005 - B.S. 30-12-2005

Wet 30-12-2009 - B.S. 31-12-2009

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

...

TITEL XI. - Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid

Art. 106.

§ 1. Deze titel is van toepassing op alle personen die als werknemer of daarmee gelijkgestelde, geheel of gedeeltelijk vallen onder :

1° de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;

2° de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;

3° de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij.

§ 2. Deze titel is eveneens van toepassing op :

1° de personen vermeld in artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, voor zover zij niet beoogd zijn in § 1;

2° voor zover zij niet beoogd zijn in § 1 of in het 1° , de personen die, in gelijk welk opzicht, gerechtigd zijn op een van de sociale uitkeringen waarop van toepassing is de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

§ 3. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit het toepassingsgebied van deze titel uitbreiden tot de categorieën van personen die Hij bepaalt.

§ 4. Deze titel evenwel is niet van toepassing op de gezinnen bedoeld in artikel 125, 2° , van titel XII.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, andere categorieën van personen bepalen, waarop deze titel niet van toepassing is.

Art. 107.

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :

1° "Gezin" : de persoon of de personen ten laste van wie een aanslag of een gemeenschappelijke aanslag in de inkomstenbelastingen wordt gevestigd, overeenkomstig de artikelen 126 en 243 tot 244bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;

2° "Gezinsinkomen" : de som van het totale netto-inkomen van elke persoon die bij toepassing van het 1° deel uitmaakt van het gezin, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 116, 129 en 228 tot 242 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hieronder niet begrepen de overeenkomstig artikel 171 van voormeld Wetboek afzonderlijk belaste inkomsten, verminderd met het bedrag van de in artikelen 34 en 228, § 2, 6°, van dat Wetboek vermelde pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, de beroepsinkomsten bedoeld in de artikelen 155 en 156, 2°, van dat Wetboek, alsmede met het bedrag van de in artikel 23, § 1, 4°, van dat Wetboek vermelde bezoldigingen verkregen in Frankrijk en Nederland, waarop respectievelijk de artikelen 11, § 2, c, en 18, paragraaf 1, b) van de met die landen gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn en die in die landen aan een sociale wetgeving gelijkaardig aan die vermeld in artikel 106, § 1, zijn onderworpen.

(voetnoot 1)

Art. 108.

§ 1. De gezinnen waarvan de in artikel 106, §§ 1 tot 3, bedoelde personen deel uitmaken, zijn een jaarlijkse bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid verschuldigd. Die bijdrage wordt bepaald indien het gezinsinkomen :

- begrepen is in de schijf van 18.592,02 EUR tot 21.070,96 EUR : op 9 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 18.592,02 EUR;

- begrepen is in de schijf van 21.070,97 EUR tot 60.161,85 EUR : op 223,10 EUR verhoogd met 1,3 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 21.070,96 EUR;

- hoger is dan 60.161,85 EUR : op 731,28 EUR

De in artikel 106, § 1, bedoelde personen die geen deel uitmaken van een gezin dat een gezinsinkomen heeft in de zin van artikel 107, 2° , zijn een bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid verschuldigd ten bedrage van de op grond van artikel 109 te verrichten inhoudingen.

§ 2. Deze bijdrage is bestemd voor de financiering van de regelingen van de sociale zekerheid der werknemers.

Art. 109.

§ 1. In afwachting van de in artikel 110 bedoelde jaarlijkse vaststelling van de definitieve verschuldigde bijdragen, wordt een inhouding verricht door de werkgever ten laste van de personen bedoeld in artikel 106, § 1, op het loon dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de sociale-zekerheidsbijdragen van het stelsel waaraan de werknemer is onderworpen. Deze inhouding heeft geen invloed op de berekening van de inhouding van de sociale-zekerheidsbijdragen en de bedrijfsvoorheffing.

Deze inhouding bedraagt :

1° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 5.836,14 EUR tot 6.570,54 EUR : 7,6 pct. van het maandloon dat meer bedraagt dan 1.945,38 EUR, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 1.945,38 EUR tot 2.190,18 EUR, met een minimum van 9,30 EUR per maand voor personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft.

Voor personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft en waarvan het driemaandelijks aan te geven loon begrepen is in de schijf van 3.285,29 EUR tot 5.836,14 EUR wordt de inhouding forfaitair bepaald op 9,30 EUR per maand;

2° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 6.570,55 EUR tot 18.116,46 EUR : 18,60 EUR, verhoogd met 1,1 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 2.190,18 EUR, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 2.190,19 EUR tot 6.038,82 EUR, zonder dat deze inhouding meer dan 51,64 EUR per maand kan bedragen voor de personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft;

3° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven hoger is dan 18.116,46 EUR :

a) 51,64 EUR per maand voor de personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft;

b) 60,94 EUR per maand voor de personen die alleenstaand zijn of wier echtgenoot geen beroepsinkomsten heeft.

Voor de werknemers voor wie de sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op het loon, vermeerderd met 8 %, ingevolge artikel 19, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, houdt men voor de toepassing van het vorige lid rekening met het loon aan 108 %.

Onder personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft moet worden verstaan de echtgenoot die, overeenkomstig de reglementering inzake bedrijfsvoorheffing, persoonlijk beroepsinkomsten heeft die meer bedragen dan het bedrag dat als grondslag dient voor de vermindering van die bedrijfsvoorheffing voor andere gezinslasten met betrekking tot de echtgenoot die persoonlijk beroepsinkomsten heeft.

§ 2. De inhouding wordt verricht door de werkgever bij de betaling van het loon.

Zij wordt binnen dezelfde termijn als de sociale-zekerheidsbijdragen door de werkgever overgemaakt aan de instelling belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen voor de in artikel 106, § 1, bedoelde werknemers.

§ 3. De opbrengst van de inhoudingen bedoeld in § 1 wordt door de instellingen belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen voor de in artikel 106, § 1, bedoelde personen overgemaakt aan de RSZGlobaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

§ 4. De werkgever wordt met betrekking tot die inhouding gelijkgesteld met de werkgever bedoeld in de sociale-zekerheidsregeling toepasselijk op de werknemer, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht, de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning van de bijdragen.

§ 5. De Koning kan, voor de categorieën van werknemers die hij aanwijst, bijzondere regels bepalen met betrekking tot de inning van de inhouding bedoeld in § 1.

§ 6. De werkgever moet de nodige bewijsstukken overleggen op verzoek van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van deze bepalingen, of van de instelling belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen, waaraan het ingehouden bedrag door de werkgever moet worden overgemaakt.

§ 7. De werkgever vermeldt het bedrag van de inhoudingen bedoeld in § 1 afzonderlijk op de loonfiche die aan de werknemer wordt afgegeven met toepassing van artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Art. 110.

§ 1. De Administratie der directe belastingen berekent het bedrag van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid en trekt er, in voorkomend geval, de overeenkomstig artikel 109 gedane inhoudingen en het supplement bedoeld in artikel 125, 1° , van af.

Zij int het eventueel saldo dat overblijft na deze aftrek en stort de opbrengst na voorafname van 2.500 miljoen frank ten voordele van de Rijksmiddelenbegroting aan de RSZGlobaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

De bedragen van minder dan 2,50 EUR worden niet in het kohier opgenomen.

§ 2. Wanneer de in § 1, eerste lid, vermelde inhoudingen en het supplement hoger zijn dan het bedrag van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, verrekent de Administratie der directe belastingen dit overschot met de door de betrokkene of door het gezin, waarvan hij deel uitmaakt, verschuldigde inkomstenbelastingen en stort het eventueel saldo terug indien het tenminste 2,50 EUR bedraagt.

Dit saldo wordt behandeld als een in artikel 419, eerste lid, 2° , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoeld overschot van voorheffing.

§ 3. De in § 1 vermelde RSZ-Globaal Beheer stort de in § 2, eerste lid, vermelde overschotten terug, voor rekening van de Administratie der directe belastingen, op een bijzonder fonds dat voor het overige wordt gelijkgesteld met een terugbetalingsfonds in de zin van artikel 37 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.

§ 4. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de wijze waarop de stortingen worden uitgevoerd bepaald in § 1, tweede lid, en in § 3, en dit met inbegrip van de berekeningswijze der nalatigheidsinteresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige stortingen.

§ 5. Titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is van toepassing op de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid.

Art. 111.

Voor het jaar 1994 worden de in artikel 108, § 1, vermelde bedragen van 4.200, 9.000, 12.000, 18.000 en 24.000 frank, respectievelijk vervangen door de bedragen van 3.150 frank, 6.750 fr., 9.000 frank, 13.500 frank en 18.000 frank.

Art. 112.

§ 1. De artikelen 106 tot 108 en 111 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1994.

§ 2. Artikel 109 treedt in werking op 1 april 1994.

§ 3. Artikel 110 treedt in werking vanaf het aanslagjaar 1995.

...

Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid

Praktische toepassing

De voornaamste principes van de reglementering m.b.t. de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, de berekening van het bedrag van deze bijdrage alsook de praktische uitvoering van deze maatregel worden toegelicht in de omzendbrief 13AC/GP/B.Ph./SH/js dd. 23 mei 1997.

- (1): § 1. Deze wijziging heeft uitwerking met ingang van aanslagjaar 2005. § 2. De ontheffing van de belastingen die verbonden zijn aan de aanslagjaren vanaf 2005 en die werden gevestigd in strijd met deze wijziging, wordt toegekend ingevolge een bezwaarschrift ingediend binnen de zes maanden na de bekendmaking van deze wet bij de directeur der directe belastingen in wiens ambtsgebied de aanslag is gevestigd. (W. 30-12-2009; Art. 57 en 58)