Koninklijk besluit
[van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de federale overheidsdiensten, van de programmatorische federale overheidsdiensten en van de diensten die ervan afhangen]
goedkeuringsdatum
29 APRIL 1965
publicatiedatum
B.S.19/05/1965
datum laatste wijziging
13/12/2006
COORDINATIE
(1)
K.B. van 28/02/1979 (B.S. 27/03/1979)
(2)
K.B. van 05/09/2002 (B.S. 26/09/2002)
(3)
K.B. van 03/12/2006 (B.S. 13/12/2006)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 66, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de algemene wet van 21 juli 1844 op de
burgerlijke en kerkelijke pensioenen, inzonderheid op de artikelen 10 en 37,
3° ;
Gelet op het advies van de Algemene
syndicale raad van advies;
Gelet op het akkoord
van de Minister van Financiën, gegeven op 27 november 1964;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt en op het advies van Onze in Raad
vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en
besluiten Wij :
Artikel 1.
Voor de berekening van het rust-
en overlevingspensioen wordt de tegenwaarde van de door huisbewaarders
[van de federale overheidsdiensten en de federale programmatorische overheidsdiensten en van de diensten die ervan afhangen]
genoten voordelen in
natura, zoals die bepaald zijn in artikel 5 van het besluit van de Regent van
30 november 1950 betreffende de huisvesting van sommige categorieën van
het door de Staat bezoldigd personeel, vastgesteld op 12,5 t.h. van het
gemiddelde tussen het minimum- en het maximumbedrag van weddenschaal DA1 verbonden aan de graad van administratief medewerker.
Art. 2.
De Staat neemt te zijnen laste de
afhoudingen of bijdragen, welke door de belanghebbenden uit hoofde van hun
functie van concierge verschuldigd zijn, hetzij aan
[de Pensioendienst voor de overheidssector]
, hetzij aan de Rijksdienst voor maatschappelijke
zekerheid.
[Voor de berekening van die afhoudingen
of bijdragen volgt het bedrag van de in artikel 1 vermelde tegenwaarde de
schommelingen van het algemeen indexcijfer van de kleinhandelsprijzen van het
Rijk, overeenkomstig de regelen bepaald in de wet van 1 maart 1977 houdende
inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan
het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
]
Art. 3.
Worden opgeheven al de vroegere
verordeningsbepalingen betreffende hetzelfde onderwerp, met name :
1° het koninklijk besluit van 18 september
1953 houdende vaststelling van de representatieve waarde van de voordelen in
natura toegekend aan de concierges van het Ministerie van Binnenlandse Zaken;
2° het koninklijk besluit van 14 maart 1955
betreffende de valorisatie der aan de huisbewaarders toegekende voordelen in
natura (Ministerie van Openbaar Onderwijs);
3° het koninklijk besluit van 15 maart 1956 houdende
vaststelling van de representatieve waarde der voordelen in natura welke door
de huisbewaarders van het Ministerie van Landbouw kosteloos genoten worden;
4° het koninklijk besluit van 18 maart 1958
betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de
huisbewaarders van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse
Handel;
5° het koninklijk besluit van 4 juni
1958 houdende vaststelling van de representatieve waarde der voordelen in
natura welke kosteloos genoten worden door de huisbewaarders van het Ministerie
van Koloniën;
6° het koninklijk besluit
van 16 maart 1960 houdende vaststelling van de tegenwaarde der voordelen in
natura die kosteloos genoten worden door de concierges van het Ministerie van
Openbare Werken en van Wederopbouw;
7° het
koninklijk besluit van 15 mei 1961 houdende vaststelling van de tegenwaarde der
voordelen in natura die kosteloos genoten worden door de concierges van het
Ministerie van Sociale Voorzorg.
[
Art. 3bis.
Bij overgangsmaatregel blijft de
voor de toepassing van artikel 1 in aanmerking te nemen weddeschaal, voor de
concierges die ten laatste op 31 december 1975 in dienst waren, die welke aan
de graad van bode-kamerbewaarder verbonden was vóór 1 januari
1976.
]
Art. 4.
Dit besluit treedt in werking de
eerste van de maand die volgt op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad
wordt bekendgemaakt.
Art. 5.
Onze Ministers zijn, ieder wat
hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.